direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rijweg 115 te Oosterwolde
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0085.OVRijweg115-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1. Aanleiding

Aan de Rijweg 115 te Oosterwolde wordt door initiatiefnemer een melkveehouderij geëxploiteerd. Op de locatie zijn twee stallen aanwezig ten behoeve van het houden van melk- en kalfkoeien. Het bijbehorend jongvee wordt gehouden op een andere locatie aan de Weperpolder. Het verplaatsen van de jonge dieren van en naar de andere locatie stuit op logistieke en dierwelzijns bezwaren. Het is de wens van initiatiefnemer om het jongvee op de locatie zelf te kunnen houden om zo beter zicht te houden op de dieren, vooral in de eerste maanden. Daar komt bij dat de dieren veel minder vaak verplaatst hoeven te worden. Het is de bedoeling om dit in een nieuwe vrijloopstal te doen waar eveneens ruimte is voor een aantal droogstaande melkkoeien.

1.2. Ligging projectgebied

Het projectgebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Ooststellingwerf. De globale ligging van het projectgebied is weergegeven op afbeelding 1.1. Voor de exacte locatie van het project wordt verwezen naar paragraaf 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.OVRijweg115-ON01_0001.png"

Afbeelding 1.1: Globale ligging projectgebied (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.3. Vigerend bestemmingsplan

De locatie is gelegen in het plangebied van de bestemmingsplannen 'Buitengebied 2016', en 'Buitengebied, Veegplan 2018', beide zijn opgenomen in een geconsolideerde versie van 27 maart 2019. Afbeelding 1.2 toont een fragment van de verbeelding van het bestemmingsplan met de globale ligging van de nieuw te bouwen vrijloopstal (rode druppel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.OVRijweg115-ON01_0002.png"

Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).

De gronden ter plaatse hebben de enkelbestemming 'Agrarisch'. Daarnaast zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Cultuurhistorie 1' van toepassing. Voor het gebied geldt eveneens de gebiedsaanduiding 'overige zone - handhaven openheid'.

Strijdigheid bestemmingsplan

Daar waar de stallen, mestsilo en boerderij nog binnen en (deels) buiten het bouwvlak liggen, komt de vrijloopstal in zijn geheel buiten het bouwvlak te liggen. Op dit punt is het planvoornemen in strijd met het bestemmingsplan Buitengebied 2016, Veegplan 2018. Om af te kunnen wijken van de regels van het bestemmingsplan zal sprake moeten zijn van een goede ruimtelijke ordening. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing is opgesteld om aan te tonen dat het project ruimtelijk goed inpasbaar is op de gewenste locatie.

1.4. Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige en de toekomstige situatie weergegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het relevante beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. Het laatste hoofdstuk gaat in op maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1. Huidige situatie

Initiatiefnemer exploiteert een melkveehouderij aan de Rijweg 115 te Oosterwolde. Op deze locatie wordt het melkvee gehouden en vinden ook de samenhangende activiteiten plaats. Het jongvee wordt op dit moment gehouden op de locatie aan Weperpolder.

De Rijweg is een lokale weg die loopt van de kern Oosterwolde tot aan de weg Noordeinde. De Rijweg kenmerkt zich door afwisselend agrarische bedrijven en woningen met daarbij de kenmerken van het licht glooiende essenlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.OVRijweg115-ON01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.OVRijweg115-ON01_0004.png"

Afbeelding 2.1: vooraanzicht huidige erf met de oude boerderij en de 2 stallen en aan de overkant het karakteristieke essenlandschap (Bron: googlemaps.nl)

De locatie kenmerkt zich door een groen 'voorerf' van c.a. 35 meter als buffer tot de bedrijfsgebouwen. Op het erf zijn twee stallen aanwezig waarbinnen het melkvee wordt gehouden. Verder zijn er op het perceel een mestsilo, wagenloods en diverse voeropslagen aanwezig. Het gezin woont in de bedrijfswoning die onderdeel is van de oude kop-hals-romp boerderij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.OVRijweg115-ON01_0005.png"

Afbeelding 2.2: Luchtfoto huidige situatie (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).

2.2. Toekomstige situatie

Het projectvoornemen betreft de realisatie van een nieuwe vrijloopstal voor het jongvee en een aantal droogstaande melk- en kalfkoeien. De stal wordt evenwijdig aan de bestaande stallen geplaatst voor een symmetrisch beeld. De vrijloopstal wordt uitgevoerd met een zogenaamd open front. Dit open front wordt naar de bestaande stallen toe gericht. De dichte achterkant is gekeerd naar de omgeving om een rustiger beeld te creëren. De grond waar de nieuwe vrijloopstal komt te staan, naast de bestaande stal, is nu in gebruik als grasland en is in het verleden gebruikt als paardrijbak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.OVRijweg115-ON01_0006.png"

Afbeelding 2.3: Impressie van de gewenste situering van de vrijloopstal in de 'rooilijn' van de bestaande gebouwen (Bron: Bouwkundig bureau Erik de Boer)

2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Voor de situering van de nieuwe vrijloopstal is een landschappelijke inpassing opgesteld. Met deze inpassing wordt de bestaande buffer versterkt door opgaande beplanting in de vorm van een fruitboomgaard. Aan de achterzijde van de vrijloopstal wordt een aarden wal aangelegd. Het landschappelijk inpassingsplan is bijgevoegd als Bijlage 1. In het inpassingsplan wordt omschreven hoe het project past binnen het essenlandschap. Met name de toevoeging van de boomgaard voor op het erf zorgt voor een versterking van de landschappelijke kenmerken van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.OVRijweg115-ON01_0007.png"

  • A. aarden wal, 1,0 - 1,5 m hoog met streekeigen struiken
  • B. boomgaard met hoogstamfruit
  • C. erfverharding

Afbeelding 2.3: fragment landschappelijke inpassing met nieuwe elementen.

Natuurinclusief

Voor het aspect natuurinclusief is gekeken naar de checklist van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging. Enkele punten uit deze checklist zijn van toepassing op het project. Het toevoegen van landschappelijke elementen in de vorm van hoogstamfruitbomen en aarden wal met struiken zal een positieve uitwerking hebben op de biodiversiteit. Insecten zullen worden aangetrokken door de fruitbomen (15,19,21). Verder kunnen er aan de zijkant van de stal nestkasten worden geplaatst voor vogels of insecten (6). Ook het hemelwater is afgekoppeld van het riool. Het hemelwater wordt geloosd op de omliggende sloten (35).

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op het voorliggend project. Achtereenvolgens wordt ingegaan op het Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid, voor zover dat is gerelateerd aan het plangebied en het voorliggende initiatief.

3.1. Rijksbeleid

3.1.1 NOVI en Barro

Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) In het kader van de invoering van de Omgevingswet, die nu gepland staat voor 1 januari 2024, heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. Op die manier wordt invulling gegeven aan de verplichting tot het opstellen van zo'n visie zoals die is vastgelegd in art. 3.1 lid 3 Ow. Tot de invoering van de Omgevingswet heeft dit document de status van structuurvisie in de zin van art. 2.3 Wro.
Inhoudelijk gezien bevat de NOVI een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht aan grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.
Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak.
Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI, valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De nationale overheid richt zich in de NOVI op 21 verschillende nationale belangen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van ruimtelijke plannen, voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over ruimtelijke plannen moeten de regels van het Barro worden gerespecteerd.

Toets

Het projectvoornemen heeft geen directe invloed op één van de prioriteiten uit de NOVI. Ook het Barro bevat geen regels die invloed uitoefenen op het planvoornemen.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.

Toets

Bij toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking wordt getoetst of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Het realiseren van een vrijloopstal op een bestaand agrarisch erf buitengebied niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Op basis hiervan is een verdere toetsing aan de ladder niet noodzakelijk.

3.1.3 Conclusie Rijksbeleid

De toets aan het NOVI, Barro en de Ladder voor duurzame verstedelijking laat zien dat het initiatief in overeenstemming is met het relevante Rijksbeleid.

3.2. Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân - De romte diele

De ontwerp omgevingsvisie stelt een vitale, veerkrachtige, karakteristieke en gezonde Friese leefomgeving centraal. De provincie stelt zich vier opgaven ten aanzien van de leefomgeving. De eerste opgave betreft een leefbaar, vitaal en bereikbaar Fryslân. Hier wordt stilgestaan bij o.a. de vergrijzing, krimp op het platteland, verouderde bebouwing en de betaalbaarheid van het OV. De tweede opgave betreft de energietransitie. De opgave bestaat uit het reduceren van broeikasgassen en een balans vinden tussen duurzaamheidsdoelstellingen en ruimtegebruik. De derde opgave gaat over de klimaatadaptatie van de Provincie Fryslân. Doelstelling is Fryslân in 2050 klimaatbestendig ingericht te hebben. Opgave vier gaat over het versterken van de biodiversiteit. De biodiversiteit dient versterkt te worden via herstel van de kwaliteit van de leefgebieden. Daarnaast wil men de verbinding leggen tussen biodiversiteit en de samenleving.

Naast de vier opgaven wordt er voor drie specifieke gebieden de integrale opgaven beschreven. Het gaat om de gebieden: Waddengebied, IJsselmeer en het Veenweidegebied.

Er wordt in de Omgevingsvisie toegelicht hoe de werkwijze rondom ruimtelijke initiatieven vorm wordt gegeven. Hierbij wordt er uitgegaan van een ja, mits principe ten aanzien van ruimtelijke plannen. Er zijn vier inhoudelijke principes waar een plan aan tegemoet moet komen. Zuinig ruimtegebruik, omgevingskwaliteit als ontwerpbasis, koppelen van ambities en gezondheid en veiligheid.

Toets

Het voornemen raakt voornamelijk aan een leefbaar en vitaal houden van Fryslân. Dit initiatief op perceelsniveau draagt bij aan deze opgave in de zin van het ontwikkelen van een bestaand agrarisch bedrijf. Het ruimtegebruik is in dit geval efficiënt door de locatie van de stal direct aan te laten sluiten op het erf, evenwijdig met de bestaande stallen. In de vorm van het landschappelijk inpassingsplan wordt op het punt van omgevingskwaliteit een bijdrage geleverd. Dit is in overeenstemming met de Omgevingsvisie Fryslân.

3.2.2 Grutsk op 'e Romte

Provinciale Staten hebben op 26 maart 2014 het document “Grutsk op ‘e Romte” als thematische structuurvisie over landschap en cultuurhistorie vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuur-historische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. Op deze wijze verwacht Provincie Fryslân de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, rijk en provincie te borgen.

Toets

Het projectgebied is gelegen in het deelgebied 'Zuidelijke Wouden'. In dit deelgebied zijn verschillende provinciale belangen van toepassing. Het provinciale belang waar het project gebied het meest betrekking op heeft is de 'vrij robuuste groenstructuur van singels, houtwallen, grotere en kleinere boscomplexen, boombeplanting langs wegen en de hoge dichtheid aan groene tuinen en erafscheidingen'.

Door het agrarisch erf te voorzien van een groene inpassing sluit het aan op het behoud en versterking van boombeplanting langs wegen en groene erven, groene tuinen en groene erfafscheidingen. Dit is in overeenstemming met het belang dat de provincie heeft opgenomen in deze visie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.OVRijweg115-ON01_0008.png"

Afbeelding 3.1: deelgebied 'Zuidelijke Wouden' uit Grutsk op 'e Romte (Bron: provincie Fryslân)

3.2.3 Provinciale Verordening Romte Fryslân 2014

In de 'Verordening Romte Fryslân 2014' (hierna: Verordening) worden die onderwerpen uit het 'Streekplan 2007' en 'Grutsk op 'e Romte' geregeld, waarvan de juridische doorwerking en borging in ruimtelijke plannen van gemeenten noodzakelijk is. Het onderhavige initiatief betreft een ruimtelijk plan. Dit betekent dat bij de interpretatie en toepassing van bepaalde artikelen in concrete situaties zoals deze, getoetst moet worden aan het provinciale beleid.

Toets

Artikel 2.1 Ruimtelijke kwaliteit

  • 1. De plantoelichting van een ruimtelijk plan voor een uitbreidingslocatie of voor het landelijk gebied omvat een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf waarin, voor zover noodzakelijk, wordt aangegeven op welke wijze:
    • a. het plan rekening houdt met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van nieuwe functies, op grond van een analyse van de samenhang van de ondergrond, netwerken en nederzettingspatronen;
    • b. het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies, per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn omschreven in de structuurvisie Grutsk op 'e Romte.
  • 2. Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op landelijk gebied stelt zo nodig regels die ertoe strekken dat de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten als bedoeld in het eerste lid, sub b, herkenbaar blijven.
  • 3. Een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied dient te voorzien in een zorgvuldige inpassing van:
    • a. een uitbreidingslocatie;
    • b. nieuwe infrastructuur of aanpassing van infrastructuur;
    • c. een nieuwe recreatieve voorziening of uitbreiding van een recreatieve voorziening;
    • d. agrarische bedrijven, inclusief glastuinbouwbedrijven;
    • e. overige nieuwe of uitbreiding van bestaande, al dan niet aan het landelijk gebied gebonden functies,
    • f. binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zoals bedoeld in het eerste lid, sub b.

Artikel 2.2 Archeologie

  • 1. In de plantoelichting van een ruimtelijk plan wordt aangegeven op welke wijze het plan rekening houdt met de wijze van onderzoek naar en bescherming van archeologische waarden en verwachtingswaarden zoals aangegeven op de Famke.
  • 2. Indien in een ruimtelijk plan wordt afgeweken van het bepaalde in het eerste lid wordt onderbouwd op welke wijze in een vergelijkbare bescherming van archeologische waarden is voorzien.

Artikel 6 Landbouw

6.1.2 Oppervlakte bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf

  • 1. In een ruimtelijk plan kan een bestaand bouwperceel voor een grondgebonden agrarisch een uitbreiding krijgen tot een maximale oppervlakte van 1,5 ha, dan wel de bestaande oppervlakte behouden indien deze meer bedraagt dan 1,5 ha.

Toets

2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf en landschappelijke inpassing maken onderdeel uit van deze toelichting(zie paragraaf 2.2.1). De uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing zal geborgd worden als voorwaarde in de omgevingsvergunning.

2.1 Archeologie

In paragraaf 4.10 wordt de toets aan de FAMKE beschreven. Er is extern advies ingewonnen waaruit blijkt dat er geen archeologisch vervolgonderzoek nodig is.

6.1.2 Oppervlakte bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf

De oppervlakte van het bouwperceel aan de Rijweg blijft met de bouw van de vrijloopstal onder de 1,5 hectare. Dit is te zien op afbeelding 3.2. Hiermee wordt voldaan aan het maximum 1,5 hectare voor een grondgebonden agrarisch bedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.OVRijweg115-ON01_0009.png"

Afbeelding 3.2: oppervlakte bouwperceel

3.2.4 Conclusie provinciaal beleid

Het initiatief voldoet aan het van toepassing zijnde beleid en regels van de Verordening. Het provinciale beleid en regelgeving vormen geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

3.3. Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Ooststellingwerf

Op 23 november 2021 heeft de raad van de gemeente Ooststellingwerf de Omgevingsvisie Ooststellingwerf vastgesteld. In deze visie laat de gemeente zien wat het toekomstbeeld is voor de komende 15 jaar aan de hand van ambities en opgaven.

Ambities

De volgende ambities staan daarbij centraal:

- Uniek Ooststellingwerf

Ons landschap en onze (cultuur)historie vormen de basis van onze gemeente. We willen deze kwaliteiten behouden, benutten en versterken bij nieuwe ontwikkelingen

- Vitaal Ooststellingwerf

We willen dat iedereen een leven lang kan wonen in een gezond, veilig en schoon Ooststellingwerf.

- Bruisend Ooststellingwerf

We bieden ruimte aan ondernemers om zich te ontwikkelen binnen de maat, schaal en kwaliteiten van Ooststellingwerf.

- Bereikbaar Ooststellingwerf

Wij zijn een plattelandsgemeente in het hart van het Noorden, goed digitaal ontsloten en met goede verbindingen (in de auto, met het openbaar vervoer en op de fiets) naar de grote steden en tussen onze dorpen onderling.

- Toekomstbestendig Ooststellingwerf

We zetten ons in voor een gemeente waar het gebruik van duurzame energie steeds meer gewoon wordt, waar onze economie steeds meer circulair wordt en waar we zijn voorbereid op de klimaatverandering.

Gebieden

In de visie wordt de gemeente opgedeeld in gebieden met ieder een gebiedskompas met koers voor het toekomstbeeld en ambities.

Het planvoornemen is gelegen in het gebied 'Het hart van Ooststellingwerf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.OVRijweg115-ON01_0010.png"

Afbeelding 3.3: Ligging locatie (ster) in het hart van Ooststellingwerf.

Een aantal waarden van het gebied worden als volgt beschreven:

  • Stelsel van beekdalen, essen en esgehuchten;
  • Onregelmatig verkavelingspatroon;
  • Veel variatie in beplanting;
  • Opsterlânske Kompanjonsfeart;
  • Oosterwolde als groen en lommerrijk centrumdorp met alle voorzieningen;
  • Beleefbare cultuurhistorie zoals: de oude boerderijen in de esgehuchten.

De gemeente ziet het landelijk gebied als sterk verbonden met het dorp Oosterwolde. Voor veel inwoners is het gebied een grote achtertuin waar ruimte is voor ommetjes op de fiets of te voet. Ook toeristen en recreanten weten het gebied steeds beter te vinden. De landbouw heeft er de ruimte. De beekdalen zijn goed ingericht met ruimte voor de waterhuishouding, landbouw en natuur.

Landschap

Het hart van Ooststellingwerf is landschappelijk gezien een voor de gemeente uniek gebied. Het is een esdorpenlandschap met een afwisseling van essen, esgehuchten en beekdalen. Nieuwe ontwikkelingen moeten passen bij het karakter van het gebied en verder bouwen aan de landschappelijke structuur.

Toets

De voorgenomen ontwikkeling wordt voorzien van een landschappelijke inpassing die zich voegt in het buitengebied van het Hart van Ooststellingwerf. De kenmerken van een essenlandschap wordt hierdoor versterkt.

3.3.2 Welstandsnota (aspecten gebiedsgerichte welstandscriteria)

Het gebiedsgerichte beoordelingskader vormt een gereedschap dat de gemeente in staat stelt om aan de hand van een methodiek, door Hûs en Hiem ontwikkeld, zowel de bestaande visueel ruimtelijke kwaliteit te beschrijven en te waarderen, als de gewenste ontwikkeling ervan aan te geven en ook, op basis daarvan, richtlijnen of criteria vast te stellen voor het te voeren welstandsbeleid. De gemeente streeft naar een optimaal ruimtegebruik binnen het dorpsgebied. Eventuele niet-waardevolle open ruimten, vrijkomende bedrijfslocaties e.d. worden bij voorkeur gebruikt voor woondoeleinden, milieuvriendelijke bedrijfsvormen en kantoren.

Wat betreft de cultuurhistorische en landschappelijke waarden dient rekening te worden gehouden met:

  • behoud van, respectievelijk inspelen op de karakteristieke structuur van de oudere dorpsdelen;
  • behoud en herstel van de karakteristieke panden;
  • behoud en zorgvuldig onderhoud van de in het dorpsgebied aanwezige waardevolle open ruimtes, bospercelen, straatbeplanting e.d.

Toets

Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal de vrijloopstal getoetst worden aan de criteria van de Welstandsnota die gelden voor het buitengebied 'Verspreide bebouwing'. De algemene beleidsambitie is hierbij als volgt geformuleerd: Extra aandacht voor ruimtelijke kwaliteit (zie "huidig en toekomstig ruimtelijk beleid"). Bij welstandsbeoordeling wordt de nadruk gelegd op handhaven en respecteren van bestaande kwaliteiten.

3.3.3 Conclusie gemeentelijk beleid

De toets aan de verschillende relevante beleidsstukken en nota's van de gemeente Ooststellingwerf laat zien dat er beleidstechnisch geen bezwaren bestaan tegen dit initiatief.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1. Inleiding

In dit hoofdstuk worden de van toepassing zijnde milieu- en omgevingsaspecten beoordeeld voor dit initiatief. Als basis dient de bestaande situatie van het bedrijf waarbij de relevante milieu- en omgevingsaspecten met betrekking tot de nieuwe locatie van de vrijloopstal worden getoetst.

4.2. Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Toets

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype tot rustig gebied en gemengd gebied:

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.OVRijweg115-ON01_0011.png"

Tabel 2: algemene richtafstanden tot omgevingstype

In de omgeving van het plangebied zijn afwisselend agrarische bedrijven en woningen aanwezig. In dit geval is sprake van het omgevingstype 'rustig buitengebied' en zal getoetst moeten worden op basis van de richtafstanden die behoren bij dit gebiedstype.

Nieuwe vrijloopstal

De inrichting, melkveehouderij, is als categorie 3.2 opgenomen in de bedrijvenlijst van de VNG uitgave met de daarbij behorende afstanden voor de verschillende aspecten.

  Omschrijving + SBI 2008   Milieu
categorie  
Richtafstand Rustig buitengebied   Afstand tot bestemming 'Wonen'  
Rijweg 115   Fokken en houden van rundvee 0141/0142   3.2   100 m (geur)
30 m (geluid)
30 m (stof)  
55 m
 

In de directe omgeving van het projectgebied zijn diverse woningen en agrarische bedrijven aanwezig. De woonbestemming aan de Rijweg 94 is de enige gevoelige bestemming die zich binnen 100 meter tot het project bevindt. Hiermee wordt niet voldaan aan de grootste richtafstand van 100 meter voor het aspect geur.

De in de VNG brochure opgenomen afstanden zijn indicatief en hier kan gemotiveerd van worden afgeweken. In paragraaf 4.3 is onderbouwd dat er wordt voldaan aan de wettelijke afstandnormen voor geur, waarmee voor het aspect geur op het perceel Rijweg 94 sprake blijft van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.3. Geur

Geurhinder kan optreden bij het houden van dieren in dierenverblijven (stallen, inclusief een vaste uitloop) en het opslaan en bewerken van agrarisch bedrijfsstoffen (mest, kuilvoer). Hierna wordt het risico van geurhinder voor deze activiteiten getoetst aan de wettelijke criteria.

Toets

Voor de beoordeling van geurhinder vanwege het houden van dieren in dierenverblijven is de Wet geurhinder en veehouderij het exclusieve toetsingskader. Op grond van artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij kan bij gemeentelijke verordening worden bepaald dat binnen een deel van het grondgebied van de gemeente een andere afstand van toepassing is dan de afstand, genoemd in artikel 4, eerste lid, Wgv. In artikel 6, vierde lid Wgv zijn minimale afstanden opgenomen. Sinds 1 oktober 2010 is de 'Verordening geurhinder en veehouderij Ooststellingwerf' van kracht. Onder artikel 3, lid 2 van deze verordening zijn normen opgenomen die van toepassing zijn op dit bedrijf. Te weten een vaste afstand van 25 meter tot geurgevoelige objecten in het buitengebied.

Zoals in paragraaf 4.2 is beschreven bedraagt de afstand tot de gevel van de woning aan de Rijweg 94, 55 meter. Er wordt voldaan aan de minimale afstand van 25 meter die volgt uit de 'Verordening geurhinder en veehouderij Ooststellingwerf'.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.4. Bodemkwaliteit

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het projectgebied. Aangetoond dient te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen bestemmings- en/of functiewijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat.

Toets

De nieuwe vrijloopstal is gelegen op gronden die in gebruik zijn als agrarische productiegrond en waar in het verleden nog een paardenbak heeft gelegen. Er hebben in het verleden geen bodem bedreigende activiteiten plaatsgevonden op deze plek. Tevens wordt er met de vrijloopstal geen gevoelig verblijfsobject gerealiseerd.

Conclusie

De verplichting voor uitvoering van het bodemonderzoek voor verlenen van de omgevingsvergunning maakt dat het project voor het aspect bodem uitvoerbaar is.

4.5. Geluid

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In de ruimtelijke onderbouwing moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.

Toets

Wegverkeerslawaai

Het projectvoornemen voorziet niet in de realisatie van een geluidgevoelig object zoals een woning. Een verdere toets m.b.t. het wegverkeerslawaai is in dit geval niet nodig.

Industrielawaai

Geluidhinder vanwege installaties en activiteiten binnen de inrichting zal niet optreden omdat geluidgevoelige objecten op voldoende afstand (55 meter) van de inrichting liggen. Dit is ook gebleken uit de toets aan de richtafstanden uit de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering' in paragraaf 4.2. In de uiteindelijke omgevingsvergunning worden standaard geluidgrenswaarden opgenomen om omliggende woningen of andere geluidgevoelige objecten te beschermen.

Conclusie

Het voorgenomen initiatief voldoet aan de Wet geluidhinder. Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan.

4.6. Luchtkwaliteit  

De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld.

Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een projectplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
  • het project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per m3 (µg/m3 ) voor fijnstof en stikstofoxiden (NO2).

Toets

De voorgenomen verandering van het bedrijf zal resulteren in een afname van het aantal melk- en kalfkoeien binnen de inrichting. In de huidige milieuvergunning (21 oktober 2021) zijn 283 melk- en kalfkoeien vergund. Dit project ziet toe op 259 melk- en kalfkoeien. Het aantal stuks jongvee binnen de inrichting neemt toe naar 60 stuks. Melkoeien hebben een hogere fijnstofemissie dan jongvee. Dit zorgt dus alsnog een afname van de totale fijnstofuitstoot. De vergunde fijnstofemissie is 42.054 gram PM10 per jaar. In de gewenste situatie bedraagt de fijnstofuitstoot 40.782 gram PM10 per jaar.

Voor agrarische activiteiten, met uitzondering van o.a. akker- tuin- en glastuinbouwbedrijven, zijn geen grenzen vastgesteld. In mei 2010 is de definitieve “Handreiking fijnstof en veehouderijen” gepubliceerd. In deze handreiking worden richtlijnen gegeven wanneer de uitstoot van een agrarisch bedrijf als NIBM kan worden beschouwd. Met behulp van fijnstofemissie factoren kan de emissie van fijnstof uit de stallen worden berekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.OVRijweg115-ON01_0012.png"

Tabel 4.1 NIBM bijdrage

In bovenstaande tabel, die afkomstig is uit paragraaf 2.2 van de "handreiking fijnstof en veehouderijen” is aangegeven wanneer er sprake is van een NIBM-bijdrage. Als in de tabel bij de aangegeven afstand tot een te beoordelen object de toename van de emissie van fijnstof niet meer bedraagt dan het getal dat is aangegeven in dezelfde kolom dan is er conform de “Handreiking fijnstof en veehouderijen” sprake van een NIBM-bijdrage. Uit deze tabel blijkt dat bij een afstand van 70 meter er sprake is van een NIBM-bijdrage als de toename van de fijnstofemissie minder is dan 324.000 gram/jaar.

In de gewenste situatie is er sprake van een NIBM-bijdrage van de veehouderij aan de fijnstofuitstoot ter plaatse.

Conclusie

Voor het aspect fijnstof is het project uitvoerbaar.

4.7. Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft risico’s met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.

  • Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Hoe moet worden omgegaan met risico’s voor mensen in de omgeving van risicobronnen is in verschillende wet- en regelgeving opgenomen.

  • Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen
  • Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen
  • Besluit en Regeling externe veiligheid Transportroutes
  • Besluit risico’s zware ongevallen
  • Vuurwerkbesluit
  • Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik
  • Besluit ruimte
  • Activiteitenbesluit

Toets

Risico's

Met behulp van de kaart 'veilige omgeving' is gekeken naar de risico’s in de omgeving van het plangebied. Deze kaart is hulpmiddel om risico bronnen in de omgeving te kunnen bepalen. Onderstaand is de afstand van het plangebied tot dichtstbijzijnde risicobron te zien. Bij het naastgelegen agrarisch bedrijf is een opslagtank voor propaangas aanwezig. De dichtstbijzijnde buisleiding is gelegen op ca. 2.000 meter. De N381 maakt vogels de kaart geen onderdeel uit van het basisnet. Deze wegen zijn in dit geval op meer dan 10 kilometer gelegen van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.OVRijweg115-ON01_0013.png"

Afbeelding 4.2: Uitsnede risicokaart (Bron: www.atlasleefomgeving.nl)

Na onderzoek met behulp van de risicokaart kan het volgende worden gesteld. De locatie:

  • bevindt zich niet binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • bevindt zin niet in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • is niet gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • is niet gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen

Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' levert geen belemmeringen op voor de uitvoering van het plan.

4.8. Water

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets. Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Watertoets

Voor dit planvoornemen is de watertoets uitgevoerd (zie Bijlage 2). Hieruit volgt dat de het initiatief geen waterschapsbelang treft. Uit de watertoets komt naar voren dat een aantal wateraspecten van belang zijn.

Toename verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.

Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in het wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater is onderstaande tabel van toepassing. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan vermeld in het onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.OVRijweg115-ON01_0014.jpg"

Tabel 4.2: compensatienormen Wetterskip Fryslân

Toelichting tabel

  • 5% heeft alleen betrekking op de Friese boezem;
  • de algemene regels keur zijn in de onderstaande tabel verwerkt;
  • maatwerk kan bestaan uit bijvoorbeeld infiltratie of berging van het overtollig hemelwater.

Toets

Met het project wordt een toename van het verhard oppervlak van ongeveer 1.650 m2 beoogd. Hiervoor zal in het gebied 'Polder' 10% moeten worden gecompenseerd. In voor dit project zal 165 m2 extra oppervlaktewater worden gegraven in hetzelfde peilvlak. Hier zal t.z.t. een watervergunning voor worden aangevraagd.

Conclusie

Voor wat betreft het aspect water kan het plan uitvoerbaar worden geacht.

4.9. Ecologie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000- gebieden. Daarnaast is het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), in het kader van de gebiedsbescherming van belang.

Soortenbescherming

Sinds 1 januari 2017 regelt Wet natuurbescherming de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden of er beschermde soorten aanwezig zijn in of nabij het plangebied, in hoeverre het plan negatieve gevolgen kan hebben op die beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen moeten worden genomen.

Toets

Gebiedsbescherming

Wav gebieden

Het dichtstbij gelegen zeer kwetsbare gebied als bedoeld in de Wav ligt op circa 2,3 kilometer afstand van de inrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.OVRijweg115-ON01_0015.png"

Afbeelding 4.2: Wav gebieden in de omgeving (Bron: Provincie Fryslân)

Het project ligt buiten de zone van 250 meter rond een 'zeer kwetsbaar gebied' als bedoeld in de Wav. Op grond van de Wav gelden geen beperkingen ten aanzien van de ammoniakemissie.

Natura 2000-gebieden

  • Beoordeling stikstof aanlegfase

Op 2 november 2022 is door de Raad van State deeluitspraak gedaan inzake de bouwvrijstelling die volgde uit de Wet stikstofreductie en natuurverbetering. In deze uitspraak oordeelde de Raad van State dat de bouw/aanlegfase van een project apart beoordeeld dient te worden. Voor het project is een AERIUS berekening voor de aanlegfase gemaakt. Deze maakt onderdeel uit van de voortoets stikstof die is bijgevoegd als Bijlage 3.

  • Beoordeling stikstof gebruiksfase

De mogelijke effecten van het planvoornemen op Natura 2000-gebieden zijn beoordeeld in een voortoets stikstof. Wanneer significant negatieve effecten op voorhand kunnen worden uitgesloten, hoeft geen passende beoordeling gemaakt te worden voor het project. De voortoets stikstof is bijgevoegd als Bijlage 3. Uit deze voortoets stikstof volgt significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden in de gebruiksfase kunnen worden uitgesloten.

Natuurnetwerk Nederland

De dichtstbijzijnde natuur die onderdeel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland is op grote afstand gelegen van de projectlocatie. Het initiatief heeft hier geen invloed op. Het oranje gebied betreft beheergebied buiten de EHS.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.OVRijweg115-ON01_0016.png"

Afbeelding 4.3: Afstand projectlocatie tot NNN (Bron Provincie Fryslân).

Soortbescherming

De voorgenomen activiteiten vinden plaats op gronden die in gebruik zijn bij het agrarisch melkveehouderijbedrijf als productiegrond. Deze gronden zijn niet geschikt als habitat voor beschermde soorten. Het planvoornemen leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming.

Conclusie

Voor het aspect Ecologie is het initiatief uitvoerbaar.

4.10. Cultuurhistorie en archeologie

De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de cultuurhistorie en archeologie in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd. Onderdelen van de huidige Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen worden over enige tijd overgeheveld naar de Omgevingswet.

Toets

Cultuurhistorie

Onder het huidige planologisch regime heeft het plangebied en omgeving de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 1' met de gebiedsaanduiding 'handhaven openheid'. Deze gronden zijn bestemd voor het behoud herstel en versterking van cultuurhistorische waarden.

Hieronder worden begrepen de navolgende landschappen waar de landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken in onderlinge samenhang nog duidelijk aanwezig is:

  • het essenlandschap;
  • de heideontginningen;
  • woudontginningen

Deeltoets cultuurhistorie

De planlocatie is gelegen in het gebied met 'essenlandschap'. In het landschappelijk inpassingsplan is beschreven hoe de inpassing van dit project zich voegt in het essenlandschap. Door het toevoegen van beplanting aan de voorzijde van het erf wordt het zicht op de stallen (deels) ontnomen en blijven bestaande doorzichten van goede kwaliteit.

Archeologie

Voor de toets aan het archeologiebeleid is de archeologische beleidskaart behorend bij de Nota Archeologie van de gemeente Ooststellingwerf geraadpleegd.

Op grond van de bleleidskaart is ter plaatse van het projectgebied de 'Archeologische monumenten (AMK-terreinen)(WR-a2)' en 'Vuursteenvindplaatsen (WR-a2)' van toepassing. De betreffende nummers 8230 en 8236 verwijzen in de nota naar specifieke archeologisch waardevolle terreinen:

  • terrein met een graf uit het laat-neolithicum en bewoningssporen uit de midden-ijzertijd te Klazinga bij Oosterwolde (AMK-nummer 8230);
  • terrein met bewoningssporen uit het laat-neolithicum en midden-ijzertijd bij Medhuizen te Oosterwolde (AMK-nummer 8236).

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.OVRijweg115-ON01_0017.png"

Afbeelding 4.3: Projectgebied (groen vlakje) op de Archeologische beleidskaart

Deeltoets archeologie

De ligging in het gebied 'Waarde - archeologie 2 (WR-a 2) zorgt voor een onderzoeksverplichting bij bouwwerken groter dan 50 m2 en dieper dan 30 cm.

Er is voor dit project advies ingewonnen bij het steunpunt archeologische monumentenzorg (hierna: steunpunt). Het steunpunt adviseert de gemeente het plangebied vrij te geven. De voorgenomen ingreep kan worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Een archeologisch vooronderzoek voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden is derhalve niet noodzakelijk. Het advies van het steunpunt is bijgevoegd als Bijlage 4.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van zowel archeologie als cultuurhistorie is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.11. M.e.r.-beoordeling

In kolom C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Indien er belangrijke nadelige gevolgen en/of bijzondere omstandigheden worden geconstateerd moet een milieueffectrapport (MER) worden gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.OVRijweg115-ON01_0018.png"

Afbeelding 4.5: schema drempels milieueffect rapportage.

Toets

Het voorliggende project voorziet in het bouwen van een vrijloopstal bij een melkrundveehouderij waar meer dan 200 melk- en kalfkoeien worden gehouden. Hiermee wordt de drempelwaarde als genoemd in kolom D 14 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. overschreden. Voor dit project is een aanmeldnotitie m.e.r-beoordeling voorgelegd aan het college. Uit deze aanmeldnotitie volgt dat er als gevolg van dit project geen belangrijke nadelige gevolgen optreden voor het milieu. Ook doen zich geen bijzondere omstandigheden voor die het maken van een milieueffectrapport noodzakelijk maken.

Conclusie

Voor het plan is geen mer-procedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

Bij de uitvoering van een voornemen kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Bij de eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Bij het tweede gaat het erom hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

5.1. Economische uitvoerbaarheid

Omtrent de wettelijke verplichting inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een plan, wordt in deze paragraaf ingegaan op de economische aspecten die met de verwezenlijking van het project samenhangen.

Het project wordt gefinancierd door de initiatiefnemer, de gemeentelijke kosten aan het project zijn gedekt middels de te heffen leges. De kosten voor het opstellen van de documenten ten behoeve van de omgevingsvergunning zijn voor de initiatiefnemer. Er wordt vanuit gegaan dat de initiatiefnemer het plan kan financieren en dat het daarom economisch uitvoerbaar is.

Met de initiatiefnemer zal een anterieure- en planschade overeenkomst gesloten worden tussen initiatiefnemer en gemeente waarin onder andere het verhaal van eventuele planschade is geregeld.

5.2. Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Overleg omwonenden

Het project is voorgelegd aan de direct omwonenden. Deze hebben aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de voorgenomen realisatie van de vrijloopstal.

5.2.2 Procedure

Vooroverleg

In eerste instantie wordt een vooroverleg in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening verzonden naar verschillende overlegpartners van de gemeente. Van de Provincie Fryslân en Brandweer Fryslân zijn reacties binnengekomen. De reacties zijn bijgevoegd als Bijlage 5. In deze paragraaf worden deze vooroverleg reacties besproken.

  • 1. Provincie Fryslân

Stikstof

Er wordt met dit projectvoornemen, de realisatie van een vrijloopstal, geen emissiearm stalsysteem gerealiseerd of gewijzigd. Dit is besproken met de gemeente en provincie. Er is wel een nieuwe AERIUS berekening aangeleverd en akkoord bevonden. Deze berekening is eveneens toegevoegd aan de voortoets voor dit project. Alle overige AERIUS berekeningen zijn ook aangepast naar de nieuwe versie.

Landschappelijke inpassing - Nije pleats

De provincie geeft aan dat het perceel een omvang krijgt van 1,7 hectare. Na overleg met de provincie is aangegeven dat in dit geval kan worden volstaan met een perceel met een omvang minder dan 1,5 hectare. Dit is in 3.2.3 nader gemotiveerd.

Natuurinclusief

In paragraaf 2.2.1 wordt ingegaan op het aspect natuurinclusief. De relevante punten uit de checklist worden in deze paragraaf besproken.

Ontgrondingen

Er wordt door de provincie gesproken over een ontgronding in het plangebied in verband met watercompensatie. De watercompensatie vindt niet plaats in het plangebied maar in hetzelfde peilgebied en bedraagt ongeveer 165 m2. Als er uitvoering wordt gegeven aan deze ontgronding zal de vergunningplicht worden beoordeeld. De verwachting is dat er niet meer dan 10.000 m3 afgegraven hoeft te worden.

  • 2. Brandweer Fryslân

Rookmelders

Initiatiefnemer wordt geïnformeerd over het plaatsen van rookmelders en branddetectie.

Ontruimingsplan

Op de bouwtekening wordt aangegeven hoe het vee bij brand zal worden ontruimt. Bij de vrijloopstal zijn hier geen problemen te verwachten door de open zijkant.

Bluscapaciteit

De initiatiefnemer wordt geïnformeerd over de bluscapaciteit.

Vervolg

De ontwerp-omgevingsvergunning zal vervolgens overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Het project kan naar aanleiding van de zienswijzen al dan niet worden aangepast.

Vervolgens kunnen belanghebbenden beroep instellen bij de Rechtbank en vervolgens in hoger beroep gaan bij de Raad van State.