direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Slotemaker de Bruïneweg, Haulerwijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0085.BPSldeBruineweg-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Slotemaker de Bruïneweg 51 te Haulerwijk (hierna: 'plangebied') is voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig. Deze bedrijfsbebouwing is in het geldende bestemmingsplan 'wegbestemd' (zie 1.3) en dreigt te verpauperen. De eigenaar van de betreffende percelen (hierna: 'initiatiefnemer') wil alle bebouwing slopen en vervangen door een woning. Op 15 februari 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ooststellingwerf besloten hieraan in principe medewerking te verlenen. De gemeente stelt als voorwaarde dat de nieuwbouw op een verantwoorde manier binnen het landschap wordt ingepast. Uit Hoofdstuk 3 blijkt dat aan deze voorwaarde voldaan wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPSldeBruineweg-VG01_0001.png"
Afbeelding 1.1 Huidige situatie (bron: Street View)

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt binnen het bebouwingslint van de Slotemaker de Bruïneweg. Aan de oost- en westkant liggen woonpercelen (huisnummers 50 en 52). De zuidzijde grenst aan open agrarisch gebied. Afbeelding 1.2 geeft de globale ligging en begrenzing van het plangebied weer. Het gaat om twee kadastrale percelen. De oprit valt onder kadastraal perceel: Donkerbroek, sectie K, nummer 1922. Het overige deel van het plangebied is kadastraal bekend als: Donkerbroek, sectie K, nummer 1935. De percelen hebben een gezamenlijk oppervlak van 3.683 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPSldeBruineweg-VG01_0002.jpg"
Afbeelding 1.2 Kadastrale begrenzing (bron: perceelloep.nl)

1.3 Huidig planologisch regime

Het plangebied maakt deel uit van bestemmingsplan 'Buitengebied 2016, Veegplan 2018' (vastgesteld d.d. 26 maart 2019)1 en is daarin bestemd als 'Agrarisch'. Het gaat hier om 'agrarische cultuurgrond'. Er mag op dit moment niet gebouwd worden - anders dan op grond van het overgangsrecht - omdat er geen bouwvlak voor de locatie is opgenomen. In feite zijn de voormalige (agrarische) bouwrechten hier 'wegbestemd'. Het plangebied mag evenmin gebruikt worden voor een zelfstandige woonfunctie. Er is een herziening van het bestemmingsplan nodig om de beoogde vervangende nieuwbouw mogelijk te maken.
Naast de bestemming 'Agrarisch' zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde Archeologie 5' (zie inzet rechtsonder in afbeelding 1.3) en de gebiedsaanduiding 'overige zone - recreatieve zone' op het plangebied van toepassing. De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde Archeologie 5' zijn gericht op behoud van eventueel aanwezige archeologische waarden. Hier wordt in 2.3.1 en 4.10 op ingegaan. Daaruit blijkt dat beide dubbelbestemmingen geen belemmering vormen voor het planvoornemen. De gebiedsaanduiding 'overige zone - recreatieve zone' heeft betrekking op ontwikkelingsmogelijkheden voor recreatie. Dit is voor onderhavig plan niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPSldeBruineweg-VG01_0003.jpg"
Afbeelding 1.3 Huidig bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Het volgende hoofdstuk gaat in op het beleidskader van Rijk, provincie en gemeente. Hoofdstuk 3 beschrijft de huidige situatie en laat zien hoe het plangebied in de toekomst wordt ingericht. In Hoofdstuk 4 is het planvoornemen getoetst aan diverse wet- en regelgeving op het gebied van milieu, bodem, water, ecologie, archeologie en cultuurhistorie. De laatste twee hoofdstukken hebben betrekking op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit plan.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijk

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld door het (voormalige) ministerie van Infrastructuur en Milieu. De SVIR heeft betrekking op de periode tot 2040 en heeft als motto: 'Nederland concurrerend, leefbaar en veilig'. Om dit motto te kunnen bereiken zijn de volgende drie doelen gesteld:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De bovengenoemde doelen zijn uitgewerkt in dertien nationale belangen. Nationaal belang dertien luidt: 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening, inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Bij nieuwe ontwikkelingen en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed. "Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen." Om beide doelen te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Ladder voor duurzame verstedelijking
Het doel van de 'laddertoets' is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. Uit jurisprudentie blijkt dat de bouw van maximaal 11 woningen niet kan worden aangemerkt als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (artikel 1.1.1 Bro).2 Binnen het plangebied wordt één woning gebouwd. Deze komt bovendien in de plaats van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Daarbij neemt het bebouwd oppervlak toe met circa 125 m2. Hoewel de laddertoets dus niet doorlopen hoeft te worden, is in deze toelichting wel ingegaan op de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed (zie Hoofdstuk 4). Tevens wordt aandacht geschonken aan de behoefte (2.3.3) en uitvoerbaarheid (5.1).

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) voorziet in de juridische borging van het beleid uit de SVIR. In het Barro zijn regels opgenomen die de beleidsruimte van andere overheden inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Het gaat hier om de nationale belangen die in 2.1.1 genoemd zijn. Deze hebben geen inperkende werking voor dit bestemmingsplan.

2.1.3 Nationale Omgevingsvisie

In de 'Nationale Omgevingsvisie - Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' (NOVI, september 2020) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI gaat uit van 4 prioriteiten: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie; een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel; sterke en gezonde steden en regio's; een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Naast deze prioriteiten zijn 21 nationale belangen geformuleerd, waaronder 'zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften'. De ambitie is om tussen 2020 en 2035 circa 1,1 miljoen woningen toe te voegen aan de woningvoorraad en een goede kwaliteit van de woningvoorraad in regio's met bevolkingsdaling te behouden. De gebouwde omgeving moet in 2050 zoveel mogelijk CO2-arm, klimaatbestendig en natuurinclusief zijn ingericht.
Voor het maken van afwegingen met betrekking tot de nationale belangen zijn 3 afwegingsprincipes geformuleerd: combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies; kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; afwentelen wordt voorkomen.
Dit planvoornemen heeft geen direct raakvlak met de 21 nationale belangen uit de NOVI. Wel worden de afwegingsprincipes deels in acht genomen. Zo wordt bij de inrichting van het plangebied rekening gehouden met de karakteristieken van het plaatselijke landschap (zie Hoofdstuk 3). Tevens wordt afwenteling van hemelwater voorkomen (zie 4.7).

2.1.4 Conclusie

De vervangende nieuwbouw binnen het plangebied past binnen de regels voor duurzaam ruimtegebruik uit de SVIR, zoals vertaald in de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is geen sprake van een nationaal belang of van een inperkende werking op grond van het Barro. Tenslotte wordt deels aangesloten bij de afwegingsprincipes uit de NOVI. Het planvoornemen past daarmee binnen het ruimtelijk beleid van het Rijk.

2.2 Provincie

2.2.1 Grutsk op 'e Romte!

In 'Grutsk op 'e Romte - Structuurvisie 2014' (vastgesteld d.d. 1 april 2014) worden de landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd, gewaardeerd en van een richtinggevend advies voorzien. Het doel hiervan is: "behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, adviseren en inspireren." De provincie hanteert voor de doorwerking van Grutsk op 'e Romte een tweesporenbeleid: bestuurlijke borging gebeurt via de Samenwerkingsagenda en juridische borging via de Verordening Romte Fryslân 2014 (zie 2.2.3). Gemeenten moeten in ruimtelijke plannen motiveren hoe ze met de provinciale belangen uit Grutsk zijn omgegaan.
Het plangebied is onderdeel van deelgebied 'Zuidelijke Wouden'. Van provinciaal belang binnen dit deelgebied is onder meer "de langgerekte, lintvormige structuren van vaarten en wegen (met beplanting), met en zonder bebouwing met haaks hierop de planmatig aangelegde verkaveling en wijken in de hoogveenontginningen en de daarin gelegen verveningsdorpen en -gehuchten." De provincie streeft binnen de Zuidelijke Wouden naar behoud van het contrast tussen het overwegend open karakter van de hoogveenontginningen en de dichte bebouwingslinten. In Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de invulling van het plangebied. Daaruit blijkt dat de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van dit deelgebied gerespecteerd worden. Op dit punt wordt ook verwezen naar 4.10 waarin het planvoornemen getoetst is aan de Cultuurhistorische Kaart Fryslân en de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra. Beide provinciale kaarten geven geen specifieke waarden en/of belemmeringen voor het plangebied aan.

2.2.2 Omgevingsvisie De romte diele

In de 'Omgevingsvisie De romte diele' (vastgesteld d.d. 23 september 2020) wordt de inhoud van het beleid uit het 'Streekplan Fryslân 2007' en 'Grutsk op 'e Romte' in grote lijnen voortgezet. De Omgevingsvisie geeft richting aan het handelen van de provincie (en is voor andere overheden, burgers of bedrijven niet bindend). Als hoofdambitie is geformuleerd: "brede welvaart in een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân". Er zijn negen principes geformuleerd die aangeven hoe de provincie te werk wil gaan en die richting geven bij het maken van keuzes. Dit zijn:

  • Zuinig ruimtegebruik;
  • Omgevingskwaliteit als ontwerpbasis;
  • Koppelen van ambities;
  • Gezond en veilig;
  • Rolbewust;
  • Decentraal wat kan;
  • Ja, mits;
  • Aansluiting zoeken;
  • Sturen op proces, ruimer op inhoud.

Met de Omgevingsvisie zet de provincie onder andere in op het bieden van "een compleet palet [...] van steden en dorpen met gevarieerde en aantrekkelijke woningen, bedrijvigheid en voorzieningen." Verder wordt benadrukt dat er ruimte is voor lokaal maatwerk en een gebiedsgerichte aanpak. De Omgevingsvisie bevat geen directe aanknopingspunten voor de vervangende nieuwbouw binnen het plangebied.

2.2.3 Verordening Romte Fryslân

De 'Verordening Romte Fryslân 2014' (gewijzigd vastgesteld d.d. 21 maart 2021) bevat instructies op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) over de inhoud van gemeentelijke ruimtelijke plannen en over de onderbouwing en motivering in de plantoelichting. Kortgezegd geeft de Verordening weer wat in een ruimtelijk plan wel (toestemming) of niet (verbod) is toegestaan. Bij een verbodsbepaling geeft de Verordening vaak ook afwijkingsbepalingen. Daaruit blijkt onder welke voorwaarden de ontwikkeling toch is toegestaan ('ja, mits'). De gemeente zal bij de toepassing van die afwijkingsbepaling afdoende moeten motiveren dat aan deze voorwaarden wordt voldaan. Bij het vooroverleg over ruimtelijke plannen kunnen gemeenten met de provincie afspraken maken over de invulling van de voorwaarden.

Sturingsfilosofie
De Verordening is gebaseerd op een tweesporenbenadering, met als uitgangspunt het beginsel van de Wro; 'lokaal wat kan, centraal wat moet'. Deze twee sporen zijn:

  • 1. Heldere, transparante rechtsgelijke afbakening van provinciale en gemeentelijke belangen;
  • 2. Ontwikkelingsgerichte samenwerking gebaseerd op gezamenlijke belangen die bij voorkeur vorm worden gegeven in een planologische samenwerkingsagenda en daarop gebaseerde afspraken en die, voor zover nodig, juridisch worden geborgd door middel van de Verordening.

De Verordening regelt de provinciale belangen die op voorhand door moeten werken naar gemeentelijke ruimtelijke plannen (spoor 1). Het gaat dan om belangen die niet doelmatig of doeltreffend op gemeentelijk niveau kunnen worden afgewogen en behartigd, omdat de effecten het lokale niveau overstijgen. Uitgangspunt is dat niet meer geregeld wordt dan noodzakelijk is. Dubbele regelgeving wordt ook vermeden. Verder is rekening gehouden met de verantwoordelijkheid van gemeenten. Binnen kwantitatieve en kwalitatieve randvoorwaarden is ruimte voor lokaal maatwerk. In het ontwikkelingsgerichte spoor levert de provincie actief haar bijdrage met kennis en inzicht, investeringen, programma's en projecten, organisatie- en regiekracht (spoor 2). Voor de doorwerking van het ruimtelijk beleid wordt nadrukkelijk ingezet op vooroverleg met gemeenten en afstemming tussen gemeenten.

Verbetering bebouwingslinten in het landelijk gebied
In artikel 1.3.1a van de Verordening is bepaald dat woningbouw in of aansluitend op een bestaand bebouwingslint kan worden toegestaan als dit leidt tot "een landschappelijk aanvaardbare afronding of verdichting van een bebouwingslint [...] en geen afbreuk doet aan de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten". Op dit punt wordt verwezen naar het ruimtelijk inrichtingsplan in Hoofdstuk 3, die uitgaat van een versterking van landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Artikel 1.3.1d bepaalt dat het bij lintverbetering moet gaan om "één of enkele woningen, waarvan de oppervlakte per woning inclusief bijgebouwen niet meer bedraagt dan 300 m², of de maat die het bestemmingsplan buitengebied als algemene regel hanteert voor bestaande burgerwoningen." In de bestemming 'Wonen' is uitgegaan van de maat die in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016, Veegplan 2018' voor burgerwoningen is opgenomen (maximaal 375 m2). Tenslotte is artikel 3.1.1 van toepassing. Hierin is aangegeven dat nieuwe woningen binnen bebouwingslinten moeten passen binnen een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Dit is het geval (zie 2.3.3).

Toetsing plangebied
Er zijn achttien kaarten als bijlage bij de Verordening opgenomen. Uit de kaart ‘Begrenzing bestaand bebouwd gebied’ blijkt dat het plangebied in het landelijk gebied is gelegen. De overige kaarten van de Verordening geven geen specifieke waarden en belemmeringen voor het plangebied aan.

2.2.4 Conclusie

De structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte!', de 'Omgevingsvisie De Romte Diele' en de 'Verordening Romte Fryslân 2014' leggen geen specifieke belemmeringen aan het plangebied op. Zie ook Hoofdstuk 3 waaruit blijkt dat de toekomstige situatie binnen het plangebied geen afbreuk doet aan landschapswaarden die van provinciaal belang zijn. Het planvoornemen is aldus in overeenstemming met het provinciaal ruimtelijk beleid.

2.3 Gemeente

2.3.1 Geldende bestemmingsplannen

Het plangebied maakt deel uit van bestemmingsplan 'Buitengebied 2016, Veegplan 2018' (vastgesteld d.d. 26 maart 2019) en is daarin bestemd als 'Agrarisch'. Tevens gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde Archeologie 5' en de gebiedsaanduiding 'overige zone - recreatieve zone'. In 1.3 is geconcludeerd dat het planvoornemen vraagt om een herziening van het bestemmingsplan. Op 15 februari 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten hieraan in principe medewerking te verlenen.
Voor het plangebied geldt tevens de 'Partiële herziening beheersverordening windturbines Ooststellingwerf' (vastgesteld d.d. 25 januari 2022). In dit bestemmingsplan heeft de gemeente - in navolging van gewijzigd provinciaal beleid - een regeling opgenomen voor windturbines op een agrarisch erf. Aangezien er binnen het plangebied geen sprake is van windturbines, hoeft er niet aan de regels van dit bestemmingsplan getoetst te worden.

2.3.2 Omgevingsvisie Ooststellingwerf

Op 23 november 2021 heeft de gemeenteraad de 'Omgevingsvisie Ooststellingwerf' vastgesteld. De Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie 2010-2020-2030 (15 september 2009). Het is een visie op de toekomst van de leefomgeving. Het toekomstbeeld is vertaald naar ambities. Eén van die ambities is "Uniek Ooststellingwerf: Ons landschap en onze (cultuur)historie vormen de basis van onze gemeente. We willen deze kwaliteiten behouden, benutten en versterken bij nieuwe ontwikkelingen." Dit betekent onder meer dat plannen moeten passen in het landschap en een meerwaarde moeten opleveren. Bij plannen in het landelijk gebied en aan de randen van de dorpen zal de gemeente beoordelen of er een passend ruimtelijk inrichtingsplan is gemaakt, dat zorgt voor een goede verankering van het plan in het landschap. Dit is voor onderhavig planvoornemen het geval. In Hoofdstuk 3 komt het ruimtelijk inrichtingsplan aan bod.
In de Omgevingsvisie zijn drie gebiedskompassen opgenomen. Het plangebied valt onder gebiedskompas 'Het Friese Ooststellingwerf'. Binnen dit gebiedskompas is voor Haulerwijk - in het kader van de ambitie 'Vitaal Ooststellingwerf' - aangegeven dat naast inbreidingsplannen, het mogelijk is om door middel van uitbreiding woningen toe te voegen. Vooral lokale en kleinschalige initiatieven voor woningbouw worden gestimuleerd.
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op kleinschalige woningbouw, geïnitieerd door lokale bewoners. De nieuwe woning wordt gebouwd op grond van een ruimtelijk inrichtingsplan, waarmee de landschappelijke inpassing geborgd is. Het plan sluit daarmee aan bij de Omgevingsvisie.

2.3.3 Woon(zorg)visie Ooststellingwerf 2022-2026

Op 25 januari 2022 heeft de gemeenteraad de 'Woon(zorg)visie Ooststellingwerf 2022-2026' vastgesteld. In deze Woonvisie beschrijft de gemeente hoe de woningmarkt zich in de periode tot 2026 kan ontwikkelen. De Woonvisie is een uitwerking van de Omgevingsvisie Ooststellingwerf. De gemeente wil een sturende en regisserende rol spelen op de woningmarkt. Dit komt tot uitdrukking in de vier thema's die centraal staan: inzetten op een passend groeiscenario; mismatch tussen vraag en aanbod (verhelpen); organiseren van wonen en zorg; werken aan leefbaarheid en duurzaamheid.
Met de Woonvisie zet de gemeente in op het groeiscenario ‘trendmatig hoog’ van 520 woningen. Planmatige nieuwbouw moet vooral in de drie kerndorpen (Oosterwolde, Appelscha, Haulerwijk) en in Donkerbroek en Oldeberkoop plaatsvinden. De behoefte in Haulerwijk tot 2030 varieert van 40-210 nieuwe woningen, waarbij het scenario ‘trendmatig hoog’ uitgaat van 60 woningen. Hiervan is inmiddels een deel gerealiseerd. Daarnaast zijn er in Haulerwijk ‘zachte’ plannen voor een 50-tal woningen. Hierbij moet de procedure nog doorlopen worden. Omdat de kans bestaat dat een deel van deze plannen niet wordt uitgevoerd, is de inschatting dat er voldoende vraag is naar onderhavige woningbouwontwikkeling. Een groot deel van de zachte plancapaciteit heeft overigens betrekking op een ander woningtype. De woonvisie beschrijft dat er behoefte is aan verschillende woningtypes, vooral aan starterswoningen en levensloopbestendige woningen. Daarnaast is ruimte voor luxere koopwoningen boven de €300.000 (tot maximaal 30% van het totale bouwprogramma). Dit planvoornemen heeft betrekking op de bouw van een luxere koopwoning. Dit past dus in de Woonvisie.
De te realiseren woning bevindt zich op een locatie buiten het bestaand stedelijk gebied (zie 2.2.3). De gemeente heeft in regioverband woningbouwafspraken gemaakt met de provincie voor de periode 2020-2030. Hierbij is afgesproken dat in Ooststellingwerf maximaal 186 woningen op buitenstedelijke locaties gerealiseerd kunnen worden. Deze plannen worden opgenomen in een gemeentelijk woningbouwprogramma. Voorliggend bestemmingsplan past binnen deze woningbouwafspraken en zal via het woningbouwprogramma worden verrekend.

2.3.4 Welstandsnota

Het plangebied is in de Welstandsnota (versie 23 juni 2009) ingedeeld bij het 'buitengebied'. Dit betekent dat de te bouwen woning moet voldoen aan de gebiedsgerichte criteria voor het buitengebied. De bouwtekeningen voor de woning zullen te zijner tijd - in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' - aan de welstandscommissie ter beoordeling worden voorgelegd.

2.3.5 Conclusie

Voor de woningbouw binnen het plangebied moet afgeweken worden van het geldende bestemmingsplan. Dit gebeurt in aansluiting bij de Omgevingsvisie en Woonvisie, die lokale initiatieven voor kleinschalige woningbouw bij Haulerwijk stimuleren. Het planvoornemen past daarmee binnen het ruimtelijk beleid van de gemeente.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Huidige situatie

Binnen het plangebied was een melkrundveehouderij gevestigd. Het bedrijf is lang geleden beëindigd. Sindsdien staat de bebouwing leeg. Vanwege de slechte staat van onderhoud en het bedrijfsmatige karakter van de bebouwing (zonder woonfunctie), ligt hergebruik als woning niet voor de hand. Omdat de bebouwing geen monumentale status heeft of karakteristiek is, wordt gekozen voor sloop en vervangende nieuwbouw. Afbeelding 3.1 geeft een indruk van de huidige situatie binnen het plangebied. Er zijn twee gebouwen aanwezig: een hoofdgebouw aan de weg en een losstaand bijgebouw schuin daarachter (samen circa 250 m2). De bebouwing wordt aan de westkant ontsloten door een verhard pad. Aan de achterzijde van de bebouwing is erfverhardig en een paardenkastanje aanwezig. Voor het overige deel bestaat het plangebied uit grasland. De westgrens van het plangebied valt samen met de erfbeplanting van het naburige woonperceel en met een houtsingel, die ter hoogte van het verharde achtererf naar binnen verspringt. Aan de oostkant van het plangebied is eveneens een houtwal aanwezig. De zuidrand is geheel open.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPSldeBruineweg-VG01_0004.jpg"
Afbeelding 3.1 Huidige situatie (bron: Street view)

3.2 Toekomstige situatie

Het plangebied is onderdeel van de 'Zuidelijke Wouden' en te karakteriseren als een hoogveenontginning (zie afbeelding 3.3). In afbeelding 3.2 zijn 4 kaartfragmenten opgenomen van de omgeving van het plangebied. Te zien is dat het plaatselijke landschap ontgonnen is vanaf de Haulerwiekster Foart in lange, smalle stroken. Hierdoor is het kenmerkende opstrekkende verkavelingspatroon ontstaan. De lange zijden van de kavels worden meestal begeleid door houtsingels en sloten. De vier kaartfragmenten laten zien dat deze structuur ter plaatse van het plangebied herkenbaar is gebleven. Het plangebied is nog altijd onderdeel van een langgerekte kavel met houtsingels en sloten op de perceelscheidingen. Op de oudste kaarten is al bebouwing binnen het plangebied te zien. Nadien varieert deze bebouwing in ligging, oriëntatie en omvang. De huidige situatie gaat terug tot begin jaren zeventig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPSldeBruineweg-VG01_0005.jpg"
Afbeelding 3.2 Topografische kaarten uit 1850/1900, 1950, 1960 en 2021 (bron: topotijdreis.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPSldeBruineweg-VG01_0006.jpg"
Afbeelding 3.3 Hoogveenontginningen, Procesboek, Ontwikkeling (agrarische) erven, Ooststellingwerf

Vanaf de Slotemaker de Bruïneweg is een fraai doorzicht naar het achterliggende landschap aanwezig. Het plangebied zelf heeft een sterke binding met de landschappelijke structuur door de ligging aan de vaart (noordkant) en een wijk (oostkant). De aanwezige beplanting langs de wijk en langs de westkant, geven het plangebied en de directe omgeving een groen karakter. De aanwezige kastanjeboom achter de bebouwing is waardevol.
De huidige bebouwing ligt op een verhoging in het landschap (zie afbeelding 3.4). Het achterliggende terrein ligt laag. Waterberging is hierdoor een aandachtspunt. Afvoer van water is alleen mogelijk via de wijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPSldeBruineweg-VG01_0007.jpg"
Afbeelding 3.4 Hoogtekaart (bron: ahn.nl)

Het ruimtelijk inrichtingsplan is weergegeven in afbeelding 3.5. Zie Bijlage 1 bij de regels voor de tekening schaal 1: 500.
De huidige bebouwing wordt gesloopt. Waardevolle elementen, zoals de gebinten en de oranje pannen, worden hergebruikt. De nieuwe woning met garage/schuur wordt ten opzichte van de bestaande bebouwing iets meer naar het oosten ingepast. De bestaande inrit van het plangebied wordt van het woonperceel gescheiden middels een beukenhaag (Fagus sylvatica). Deze inrit is bedoeld ter ontsluiting van de aangrenzende agrarische percelen. Voor de woning wordt een eigen inrit aangelegd. De paardenkastanje wordt gehandhaafd.
Aan de straatzijde worden een nieuwe paardenkastanje (Aesculus hippocastanum) en twee sierbomen (bijvoorbeeld Prunus serrulata Amanogawa (Japanse Sierkers Zuilvorm) aangeplant. Tussen de woning en de wijk wordt een hoogstamfruitboomgaard ingepast. Aan de straatzijde wordt het beeld verder verzacht door beukenhagen (Fagus sylvatica) aan te planten. Met deze ingrepen ontstaat vanaf de straat gezien een groen beeld en wordt de zichtlijn op het landschap gerespecteerd.
De wijk wordt met het bouwplan niet aangetast. Langs de wijk en langs de - te verlengen - sloot aan de westkant, worden de houtsingels gehandhaafd en versterkt. Het nieuwe woonperceel wordt aan de zuidzijde begrensd met een nieuwe sloot en vijver. Met deze ingreep wordt royaal voorzien in waterberging en wordt wateroverlast door de relatief lage ligging in de toekomst voorkomen. De vijver krijgt flauwe hellende taluds, waardoor een natuurlijk aanzicht ontstaat. Tevens ontstaan hierdoor diverse mogelijkheden voor het vergroten van de soortenrijkdom in het gebied.
De houtsingels langs de wijk en de sloot worden versterkt met nieuwe aanplant. Het sortiment bestaat uit Alnus Glutinosa (Zwarte els) en Betula Pubescens (Zachte berk). De plantafstand varieert van 2 tot 4 meter. De bomen staan verspringend ten opzichte van een denkbeeldige middellijn.
De singelbeplanting wordt eens in de 15 à 20 jaar afgezet met behoud van overstaanders. Overstaanders zijn bomen die bij periodiek beheer worden gespaard. De mooiste bomen worden gekozen om uit te groeien tot volle wasdom met een grote kroon. Bij een eerste beheerronde blijft om de 5 tot 10 meter een overstaander behouden (afhankelijk van de boomsoort). In volgende beheerronden kan ervoor gekozen worden om verder te dunnen. In de volgroeide fase staan boomvormers uiteindelijk maximaal 10 tot 20 meter uit elkaar (afhankelijk van de boomsoort).

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPSldeBruineweg-VG01_0008.png"

Afbeelding 3.5 Ruimtelijk inrichtingsplan

Verkeer en parkeren
Op basis van de CROW-publicatie nr. 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (versie 2018) bedraagt de verkeersgeneratie van een vrijstaande koopwoning binnen het buitengebied (niet stedelijk) 7,8-8,6 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
De nieuwbouwlocatie wordt rechtstreeks ontsloten op de Slotemaker de Bruïneweg. Vanaf het ontsluitingspunt is naar beide kanten toe goed zicht op de weg (en vice versa). Er worden - mede gelet op de beperkte verkeersgeneratie - geen knelpunten met het oog op de verkeersveiligheid en -doorstroming verwacht.
De CROW-publicatie geeft voor een vrijstaande koopwoning binnen het buitengebied (niet stedelijk) aan dat rekening moet worden gehouden met een parkeerbehoefte van 2-2,8 parkeerplaatsen. Uit afbeelding 3.5 blijkt dat binnen het plangebied voldoende ruimte is om aan deze parkeerbehoefte tegemoet te kunnen komen.

3.3 Juridische vormgeving

3.3.1 Algemeen

In artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening zijn bepalingen omtrent de inhoud van het bestemmingsplan opgenomen. Het eerste lid van dit artikel schrijft voor dat de gemeenteraad "voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast [stelt], waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven." Een bestemmingsplan bestaat - conform paragraaf 3.1 Besluit ruimtelijke ordening - uit drie delen:

  • Een verbeelding van het plangebied waarin de bestemmingen van alle gronden zijn aangewezen.
  • De regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming de doeleinden worden genoemd. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. Beide zijn opgezet volgens de landelijke standaarden voor de uitwisseling en vergelijkbaarheid van digitale bestemmingsplannen (IMRO 2012 en SVBP 2012).
  • Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting, waarin onder meer de keuze van de bestemmingen en de uitvoerbaarheid zijn verantwoord.

Het bestemmingsplan wordt langs elektronische weg via www.ruimtelijkeplannen.nl beschikbaar gesteld.

3.3.2 Bestemmingsregels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs. Voor de regels is aansluiting gezocht bij de bestemming 'Wonen' uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016, Veegplan 2018' (vastgesteld d.d. 26 maart 2019).

Inleidende regels
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming met de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen zijn in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.'

Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de bestemmingsregels. Aan het plangebied is de bestemming 'Wonen' (Artikel 3) toegekend. Voor deze bestemming geldt dat het hoofdgebouw binnen het bouwvlak gebouwd moet worden. Er geldt een maximum oppervlak van 175 m² voor het hoofdgebouw. Het totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 200 m2 zijn. De goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw mogen maximaal respectievelijk 3,5 m en 8 m bedragen. Aan de oostkant van het plangebied is de 'specifieke bouwaanduiding - geen bebouwing toegestaan' opgenomen. Hiermee wordt het plaatselijke doorzicht naar het landschap open gehouden. Naast de bestemming 'Wonen' gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' (Artikel 4) en 'Waarde - Archeologie 5' (Artikel 5). Deze dubbelbestemmingen zijn gericht op het behoud van archeologische waarden en bevatten regels voor grondroerende werkzaamheden (zie ook 4.10).

Algemene regels
In hoofdstuk 3 van de regels zijn de algemene regels opgenomen. Deze worden hieronder kort toegelicht.

ANTI-DUBBELTELREGEL
Het doel van de anti-dubbeltelregel (Artikel 6) is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

ALGEMENE BOUWREGELS
De algemene bouwregels (Artikel 7) bevatten de gemeentelijke parkeernormen (zie 3.2) en regels voor tijdelijke bouwwerken, waardoor gedurende de bouwfase bijvoorbeeld bouwketen geplaatst kunnen worden.

ALGEMENE GEBRUIKSREGELS
In de algemene gebruiksregels (Artikel 8) is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig is met de bestemming 'Wonen'.

ALGEMENE AFWIJKINGSREGELS
In de algemene afwijkingsregels (Artikel 9) is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn en moet zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd worden.

ALGEMENE WIJZIGINGSREGELS
In de algemene wijzigingsregels (Artikel 10) is de bevoegdheid opgenomen dat het college het plan kan wijzigen, in die zin dat een archeologische dubbelbestemming wordt toegevoegd.

Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen (in Artikel 11 en Artikel 12).
Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 m.e.r.-plicht

In bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van een ruimtelijk plan of besluit plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Het planvoornemen valt niet onder categorie D 16.1 van het Besluit m.e.r.: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (zie 2.1.1). De drempelwaarde voor woningbouw (2000 woningen of 100 ha) wordt evenmin gehaald. Er wordt één woning gebouwd. Voor activiteiten die beneden de drempelwaarde van bijlage D blijven, bestaat de verplichting om een zogeheten 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' te doorlopen. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling betekent dat er géén MER wordt opgesteld, tenzij er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Deze 'belangrijke nadelige gevolgen' moeten worden beoordeeld op basis van het toetsingskader van bijlage III van de Europese Richtlijn Milieueffectbeoordeling (85/337/EEG en latere wijzigingen). Bijlage III noemt de volgende drie hoofdthema's:

  • de kenmerken van de activiteit;
  • de plaats van de activiteit;
  • de kenmerken van het potentiële effect.

De kenmerken en plaats van de activiteiten zijn in de voorgaande hoofdstukken aan bod geweest (zie met name Hoofdstuk 3). In het onderhavige hoofdstuk zijn de kenmerken van het potentiële effect beschreven. Hieruit volgt dat er voor de relevante omgevingsaspecten geen negatieve effecten te verwachten zijn. Er is sprake van een aanvaardbaar project.

4.2 Wet geluidhinder

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen geluidzones, met uitzondering van wegen die tot een woonerf behoren en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De breedte van een geluidzone wordt bepaald door het aantal rijstroken en de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied. Als een ruimtelijk plan voorziet in nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen de zone van een weg, kan akoestisch onderzoek nodig zijn.
Het plangebied ligt in buitenstedelijk gebied en valt binnen de zone van de Slotemaker de Bruïneweg en de Norgerweg. Beide wegen hebben een snelheidsregime van 60 km/uur. Adviesbureau WMA heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen als Bijlage 1. In dit rapport zijn de volgende conclusies opgenomen:
"Uit het onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting op het woonhuis op een aantal geveldelen boven de voorkeurswaarde van 48 dB uitkomt. De geluidsbelasting blijft wel onder de maximale waarde van 53 dB.
Om het plan mogelijk te maken dient een hogere grenswaarde geluid te worden vastgesteld door de gemeente voor de Norgerweg en de Slotemaker de Bruïneweg op het plandeel vlak bij de weg. Het ligt namelijk niet in de rede om bron- en afschermende maatregelen te treffen.
Bij het bouwkundig ontwerp van enkele gevels dient rekening te worden gehouden met voldoende geluidsisolatie om een aanvaardbaar binnenklimaat te waarborgen (maximaal 33 dB binnen). Uitgangspunt daarvoor is de cumulatieve geluidsbelasting zonder aftrek."
Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is door het college van burgemeester en wethouders een ontwerpbesluit hogere grenswaarden vastgesteld. De initiatiefnemer houdt bij het op te stellen woningontwerp rekening met voldoende geluidsisolatie, zodat de maximale binnenwaarde van 33 dB niet overschreden wordt.
Indirecte (geluid)hinder is redelijkerwijs uit te sluiten. In 3.2 is aangegeven dat de totale verkeersgeneratie van de woningen binnen het plangebied maximaal 9 motorvoertuigbewegingen per etmaal bedraagt. Dit leidt tot een verwaarloosbaar effect op de gevelbelasting van omliggende woningen.

4.3 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand is de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.
Het dichtstbijzijnde bedrijf is de melkrundveehouderij aan de Norgerweg 67 te Haulerwijk. Voor dit bedrijf geldt een grootste richtafstand van 100 m vanwege het aspect 'geur'. De nieuwe woning komt op circa 102 m van de meest nabij gelegen stal te liggen. Daarmee is er geen milieuhygiënische belemmering voor de woningbouw aanwezig. Omgekeerd wordt het bedrijf niet door de nieuwbouw in zijn ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd.

4.4 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels met betrekking tot luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het planvoornemen leidt, zoals gezegd in 4.2, tot een beperkte verkeersaantrekkende werking. Het gaat om een toename van maximaal 9 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Op grond van de Wet milieubeheer draagt het project daarmee 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit blijkt uit de doorlopen NIBM-toets, waarvan het resultaat is weergegeven in afbeelding 4.1. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPSldeBruineweg-VG01_0009.jpg"
Afbeelding 4.1 NIBM-berekening (bron: infomil.nl)

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de risico's voor mens en milieu bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die luchthavens geven vallen hieronder. Inwoners van een bepaald gebied kunnen te maken krijgen met plaatsgebonden risico (PR). Dit is de kans per jaar dat één persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof. In theorie zou die persoon zich onafgebroken en onbeschermd op één bepaalde plaats moeten bevinden. Deze kans mag niet groter zijn dan één op de miljoen. Het groepsrisico (GR) legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het is een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. Bij de berekening van het GR spelen twee factoren mee:

  • 1. de aard en de hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen;
  • 2. het aantal potentiële slachtoffers. In een omgeving met veel inwoners is dit aantal bijvoorbeeld groter dan in een dunbevolkt gebied.

Het plangebied ligt buiten de invloedzones van bedrijven die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen, van overige gevaarlijke inrichtingen, van transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en van aardgastransportleidingen. Zie afbeelding 4.2. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een rode cirkel. Onderzoek kan achterwege blijven.


afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPSldeBruineweg-VG01_0010.jpg"
Afbeelding 4.2 Uitsnede Risicokaart (bron: atlasleefomgeving.nl)

4.6 Bodem

De Wet bodembescherming (Wbb) beoogt een effectieve bescherming te bieden voor de kwaliteit van de bodem en het grondwater. Aan de ene kant bevat de wet bepalingen ter regulering van handelingen die een bedreiging vormen voor bodem en grondwater. In de tweede plaats is de wet gericht op de aanpak en sanering (of beheer) van bestaande verontreinigingen. Door bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' te toetsen aan de Wbb, kan voorkomen worden dat de woning gebouwd wordt op verontreinigde grond. De Wbb is de wettelijke grondslag voor enkele besluiten en regelingen. Eén daarvan is het Besluit Bodemkwaliteit.
Het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) streeft naar duurzaam bodembeheer waarbij een balans gezocht wordt tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu enerzijds en het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen anderzijds. Het Besluit bevat regels voor kwaliteitsborging (Kwalibo), bouwstoffen, grond en baggerspecie. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet de vraag worden beantwoord of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.

Sigma Bouw & Milieu heeft een verkennend bodemonderzoek binnen het plangebied uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in het rapport 'verkennend milieukundig bodemonderzoek volgens NEN 5740+A1 Slotemaker de Bruïneweg nr. 51 te Haulerwijk'. Sigma komt tot de volgende conclusies:
"Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet vrij is van bodemverontreiniging. Het bovengrondmonster ter plaatse van boring 1 [zie afbeelding 4.3] bevat een verhoogd gehalte minerale olie t.o.v. de interventiewaarde, aanvullend onderzoek in de vorm van extra boringen wordt noodzakelijk geacht om inzicht te verkrijgen in de omvang van de verontreiniging. Voor het overige bevat de bovengrond ter plaatse van de onderzoekslocatie plaatselijk verontreinigingen t.o.v. de achtergrondwaarde. De plaatselijk verhoogd gemeten chemische verontreinigingen overschrijden de tussenwaarde en/of de bodemindex van 0.5 niet en geven daardoor geen formele aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek."
Zie Bijlage 2 voor de verdere details van het onderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPSldeBruineweg-VG01_0011.jpg"
Afbeelding 4.3 Overzicht boorpunten (bron: Sigma Bouw & Milieu)

Sigma Bouw & Milieu heeft een nader bodemonderzoek verricht om de omvang van de verontreiniging rond boring 1 in beeld te krijgen. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in het rapport 'aanvullend milieukundig bodemonderzoek Slotemaker de Bruïneweg 51, Haulerwijk'. Sigma komt tot de volgende conclusies:
"Op basis van de onderzoeksresultaten beslaat de sterke verontreiniging een oppervlakte van ca. 7 m2. De sterk verontreinigde laag heeft slechts een beperkt dikte, ca. 0,1 m. Ter plaats van boring 1 werd in het traject van 0,15-0,65 m-mv analytisch geen verontreiniging meer gemeten. De totale hoeveelheid verontreinigde grond wordt geraamd op ca. 4 m3 (0,6 m x 7 m3), hiervan is ca. 1,5 m3 grond sterk verontreinigd.
Op basis van de bekende onderzoeksresultaten wordt het volumecriterium voor een ernstig geval van
bodemverontreiniging in grond t.p.v. de onderzoekslocatie (ca. 1,5 m3 sterk verontreinigde grond) naar verwachting vooralsnog niet overschreden. Op basis van de bekende onderzoeksresultaten is er naar verwachting geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging in het kader van de Wet Bodembescherming."

Aanbevolen wordt om de sterk verontreinigde grond te verwijderen. Dit is inmiddels uitgevoerd door een voor bodemsanering erkende aannemer. Zie Bijlage 3 voor de verdere details van het nader bodemonderzoek.

4.7 Water

Beleid
Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Deze paragraaf laat zien op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het plangebied ligt in het beheergebied van Wetterskip Fryslân. Het waterbeleid voor dit gebied is vastgelegd in het 'Waterbeheerplan 2022-2027'.

Plangebied
De huidige en toekomstige inrichting van het plangebied zijn toegelicht in Hoofdstuk 3. Daaruit blijkt dat dit bestemmingsplan betrekking heeft op vervangende nieuwbouw. Het bebouwd oppervlak neemt daardoor toe met maximaal 125 m2. Inclusief terreinverharding bedraagt de totale toename in verhard oppervlak maximaal 200 m2. De drempel voor compensatie van oppervlakteverharding binnen het landelijk gebied (1.500 m2) wordt daarmee niet gehaald.
Er wordt voorzien in waterberging aan de zuidzijde van het plangebied. Dit gebeurt door een sloot en vijver op de perceelgrens aan te leggen. Via een overstort wordt een verbinding gemaakt met de wijk die aan de oostkant van het plangebied ligt. De grond die bij de aanleg van deze waterberging vrijkomt wordt plaatselijk toegepast.3
Aan de noordzijde van het perceel is een gemeentelijk drukrioleringssysteem aanwezig. Dit systeem is berekend op de afvoer van alleen huishoudelijk afvalwater. Er mag geen regenwater op dit systeem worden geloosd. Regenwater moet op het eigen perceel worden verwerkt en dat gebeurt via de aan te leggen waterberging aan de zuidzijde. Dit betekent dat het regenwater van de woning wordt afgekoppeld op de vijver.
De wijk aan de oostkant van het plangebied is een hoofdwatergang. Hiervoor geldt een schouwverplicht. Ter weerszijden van deze hoofdwatergang ligt een beschermingszone van 5 m. Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe (bouw)werkzaamheden binnen de beschermingszone mogelijk (zie 3.3). De toegankelijkheid van de wijk voor beheer en onderhoud - door de initiatiefnemer - is daarmee geborgd. Ook Haulerwiekster Foart aan de noordzijde heeft de status 'hoofdwatergang'. Het plangebied valt buiten de beschermingszone van deze vaart.
Voor de bouw van de woning wordt uitsluitend gebruik gemaakt van duurzame en niet-uitlogende bouwmaterialen. Dat betekent dat er geen uitspoeling van verontreinigende stoffen naar het grond- of oppervlaktewater plaatsvindt.
Geconcludeerd kan worden dat dit bestemmingsplan geen (negatief) effect heeft op de waterhuishouding.

Watertoetsprocedure
Op 18 november 2022 is de digitale watertoetsprocedure doorlopen. Daaruit volgt dat voor het plan de normale procedure van toepassing is (zie het 'watertoetsdocument' in Bijlage 4).

4.8 Ecologie

In het kader van de Wet natuurbescherming is het noodzakelijk om bij ruimtelijke ontwikkelingen te beoordelen in hoeverre er natuurwaarden in het geding zijn. Het plangebied is bezocht door een ecoloog van DoornEco en beoordeeld op het voorkomen van natuurwaarden. Daarbij is zowel naar soortbescherming als gebiedsbescherming gekeken. De resultaten van het onderzoek zijn samengevat in het rapport 'Ecologische quickscan Slotemaker de Bruïneweg 51 Haulerwijk' (zie Bijlage 5). De volgende conclusies worden getrokken:

  • "Het plangebied bevindt zich niet in nabijheid van Natura 2000-gebieden of gebieden die begrensd zijn binnen het NNN. Mogelijk dat er sprake is van een tijdelijke stikstoftoename, hiertoe heeft echter geen berekening plaatsgevonden (zie 4.9).
  • Kerkuil: in de grote schuur is een kerkuilenkast aanwezig. Deze was ten tijde van het veldbezoek ogenschijnlijk niet in gebruik. Kerkuil kent echter een lang broedseizoen en bovendien is bekend dat 2022 een slecht jaar voor kerkuil is vanwege hoge sterfte in de winter. Om de functie van nestplaats uit te kunnen sluiten is daarom aanvullend veldonderzoek nodig (conform kennisdocument kerkuilen middels drie veldbezoeken in de periode februari tot half oktober). Tegelijkertijd zijn voor de soort in de nieuwbouw op de locatie standaard voorzieningen te realiseren, waardoor een ontheffing naar verwachting kan worden verleend.
  • Buizerd: Halverwege het perceel bevindt zich een bezette nestplaats van buizerd. Deze bevindt zich buiten het directe plangebied, maar binnen de verstoringszone van een nestplaats van de soort. Derhalve kan start van de werkzaamheden (sloop) enkel plaatsvinden buiten het broedseizoen van de soort. Indien de nieuwbouw niet direct aansluitend plaatsvindt, dient deze ook te worden opgestart buiten het broedseizoen van de soort. Het broedseizoen van de soort loopt globaal van begin februari tot eind augustus.
  • Vleermuizen: De te slopen gebouwen zijn beide geschikt voor vleermuizen. Om verblijfplaatsen van vleermuizen vast te stellen óf uit te sluiten is aanvullend veldonderzoek noodzakelijk (alle functies), conform het meest actuele Vleermuisprotocol. In beide boomsingels bevinden zich ook holtes die potentieel geschikt zijn voor vleermuizen. Kap van bomen voor de herontwikkeling lijkt niet direct vereist, maar dit is wel een punt van aandacht. Indien kap van bomen alsnog voorzien is, dan dienen deze bomen ook nader onderzocht te worden op eventueel aanwezige verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen.
  • Amfibieën en vissen: De watergangen langs en dwars op het perceel zou mogelijk geschikt kunnen zijn als leefgebied voor beschermde amfibieën of vissen. Ingrijpende werkzaamheden aan watergangen voor de herontwikkeling lijkt niet direct vereist, maar dit is wel een punt van aandacht. Eventueel is aanvullend veldonderzoek voor deze soortgroep vereist.
  • Broedvogels in algemene zin: Het beperkte groen op het terrein kan tijdens het broedseizoen enkele broedvogels nestgelegenheid bieden. Ook het opgeslagen materiaal biedt broedvogels nestgelegenheid, waaronder de tijdens het veldbezoek aangetroffen winterkoning.
  • Enkele algemene kleine zoogdieren waarvoor binnen de provincie Fryslân een vrijstelling geldt."

Voor de bestaande bebouwing geldt dat de sloop pas ter hand genomen mag worden na afronding van het nader onderzoek. In het geval er kerkuilen en/of vleermuizen aanwezig zijn, worden in de nieuwe woning vervangende voorzieningen ingebouwd. Eventueel kunnen (ook) tijdelijke voorzieningen in de singelbeplanting worden aangebracht (als het bijgebouw 'bewoond' blijkt). De sloop van de bestaande bebouwing vangt pas aan als duidelijk is dat er geen vleermuizen en/of kerkuilen aanwezig zijn óf nadat de mitigatie/compensatie op basis van een ecologisch werkprotocol is uitgevoerd. Door deze werkwijze is er geen reden om aan te nemen dat een eventueel benodigde ontheffing niet verkregen kan worden. De initiatiefnemer volgt tevens bovengenoemde aanbevelingen over de uitvoering van werkzaamheden buiten het broedseizoen voor vogels op en neemt de zorgplicht in acht. Er worden geen (ingrijpende) werkzaamheden aan de bestaande watergangen uitgevoerd (zie 4.7). Het bestemmingsplan is hiermee uitvoerbaar.
De provincie Fryslân adviseert om de nieuwbouw natuurinclusief te maken. Gedacht kan worden aan gevelstenen met openingen die geschikt zijn voor verblijfplaatsen voor vogels en vleermuizen. De initiatiefnemer neemt dit advies over en laat dit uitwerken door de betrokken architect en/of bouwkundig tekenaar.

4.9 Stikstof

Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in werking getreden. Onderdeel van deze wet is de vrijstelling voor bouw-, sloop- en eenmalige aanlegactiviteiten, de zogeheten 'bouwvrijstelling'. De Raad van State heeft onlangs geoordeeld dat deze bouwvrijstelling niet voldoet aan het Europees natuurbeschermingsrecht (ABRvS, 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3159). Dit betekent dat zowel voor de realisatie- als gebruiksfase de stikstofbelasting berekend moet worden.

Realisatiefase
Binnen het plangebied wordt bedrijfsbebouwing gesloopt en erfverharding verwijderd. Daarnaast wordt een waterbuffer aangelegd in de vorm van een sloot en vijver. Voor deze sloop- en inrichtingswerkzaamheden worden een kraan, een verreiker en een graafmachine ingezet. Daarnaast is transport nodig voor het aan- en afvoeren van materialen en mobiele werktuigen.
Tijdens de bouwfase worden een mobiele kraan, verreiker en betonpomp ingezet. Tenslotte moet rekening gehouden worden met bouwverkeer voor de aanvoer van materialen, mobiele werktuigen en personeel. Uit het Aeriusrapport in Bijlage 6 blijkt dat de realisatiefase niet leidt tot een stikstofdepositie van > 0,00 mol/ha/jaar binnen Natura 2000-gebieden.

Gebruiksfase
Aangezien de nieuwe woning geen gasaansluiting krijgt, hoeft er alleen rekening te worden gehouden met de stikstofuitstoot vanwege de toename in verkeersbewegingen. Zoals aangegeven in 4.2 gaat het om 9 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Uit het Aeriusrapport in Bijlage 7 blijkt dat de gebruiksfase niet leidt tot een stikstofdepositie van > 0,00 mol/ha/jaar binnen Natura 2000-gebieden.

Het voorgaande betekent dat het aspect 'stikstof' geen rol speelt bij de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie
Archeologische waarden dienen op grond van de Erfgoedwet te worden meegewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Op de Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart van de gemeente Ooststellingwerf is aangegeven dat voor het plangebied deels een 'hoge verwachting' en deels een 'middelhoge verwachting' geldt (zie afbeelding 4.4). Dit is in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016, Veegplan 2018' vertaald naar de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 5' (zie 1.3). Op grond van deze dubbelbestemmingen geldt een onderzoeksplicht als er bodemingrepen plaatsvinden met een oppervlak van 500 m2 respectievelijk 2.500 m2. De vervangende nieuwbouw ligt binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Nieuwe bodemingrepen dieper dan 40 cm vloeien alleen voort uit de vervangende nieuwbouw. Zoals aangegeven in 3.3.2 bedraagt het bebouwingsoppervlak (incl. bijgebouwen) maximaal 375 m2. Daarbij zal deels een overlap met de bestaande bebouwing optreden. De drempel voor archeologisch onderzoek van 500 m2 wordt dus niet gehaald binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Dat geldt ook voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Hier worden een sloot en een vijver aangelegd met een gezamenlijk oppervlak van circa 280 m2. De drempel van 2.500 m2 wordt daarmee niet overschreden. De archeologische verwachting binnen het plangebied blijft gehandhaafd. Deze is geborgd door het opnieuw opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4/5' conform de Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart van de gemeente Ooststellingwerf. Archeologisch onderzoek is niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPSldeBruineweg-VG01_0012.jpg"
Afbeelding 4.4 Uitsnede Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart


Op de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) is aangegeven dat voor de periode 'ijzertijd-middeleeuwen' geen archeologisch onderzoek nodig is. Voor de periode 'steentijd-bronstijd' gelden twee aanduidingen. Dit is weergegeven in afbeelding 4.5. Het noordelijk deel, waar de vervangende nieuwbouw plaatsvindt, heeft een onderzoeksverplichting bij bodemingrepen van meer dan 5.000 m2. Het zuidelijk deel, waarbinnen de waterbuffer wordt aangelegd, heeft een onderzoeksverplichting bij bodemingrepen van meer dan 500 m2. Zoals hierboven reeds is aangegeven, worden deze drempels voor onderzoek niet overschreden. Dit betekent dat op grond van de FAMKE er eveneens geen archeologisch onderzoek nodig is. Daarnaast geldt ook hier dat toekomstige bodemingrepen binnen het plangebied juridisch gebonden zijn aan de ter plaatse geldende dubbelbestemmingen. Er kan dus niet meer grond vergraven worden dan in deze dubbelbestemmingen is opgenomen. Daarmee worden eventueel aanwezige archeologische waarden in de toekomst afdoende beschermd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPSldeBruineweg-VG01_0013.jpg"
Afbeelding 4.5 Uitsnede FAMKE (bron: provincie Fryslân)

Mochten tijdens de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, dan dient dit op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister (in de praktijk de gemeente Ooststellingwerf als Bevoegd Gezag). Eventuele vondsten dienen gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld voor wetenschappelijk onderzoek.


Cultuurhistorie
Als gevolg van het beleid Modernisering Monumentenzorg is per 1 januari 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) bepaald dat overheden verplicht zijn cultuurhistorie integraal mee te wegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Dit is gebeurd door raadpleging van provinciale en gemeentelijke beleidsnota's (zie Hoofdstuk 2) en de Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK2). Dit is in Hoofdstuk 3 aan bod geweest. Het cultuurhistorisch belang is daarmee voldoende geborgd.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten voor realisatie van dit planvoornemen komen voor rekening van de initiatiefnemer. Dat geldt ook voor eventuele planschadekosten, die daarmee dus 'anderszins verzekerd' zijn. Er zal een planschadeovereenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer worden afgesloten waarin dit is vastgelegd.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en artikel 6.18 Besluit omgevingsrecht (Bor) verplichten om bij de voorbereiding van een bestemmingsplan vooroverleg te voeren met het Rijk, de provincie en het waterschap. Dit vooroverleg heeft voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan plaatsgevonden. Er zijn vooroverlegreacties van Wetterskip Fryslân en Provincie Fryslân ontvangen. Wetterskip Fryslân vraagt om in de toelichting te vermelden dat het regenwater van de woning en (zo mogelijk) van de verharding worden afgekoppeld op de aan te leggen vijver. Daarnaast verzoekt het Wetterskip om de schouwsloot aan de oostzijde te benoemen en aan te geven hoe het beheer hiervan geregeld is. Aan beide punten is tegemoet gekomen in 4.7. Naar aanleiding van de reactie van de provincie is nader onderbouwd waarom geen archeologisch onderzoek nodig is. Daarnaast is de stikstofberekening geactualiseerd. Tenslotte heeft de initiatiefnemer het advies overgenomen om natuurinclusief te bouwen (zie 4.8). De overlegreacties zijn opgenomen als 5.2.
Het ontwerpbestemmingsplan en ontwerpbesluit hogere grenswaarden hebben vanaf 19 juli 2023 tot en met 29 augustus 2023 ter inzage gelegen. Tijdens deze terinzagelegging zijn geen zienswijzen ingediend.