Plan: | Makkinga, Bûterheideveld 20 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0085.BPButerheideveld20-VG01 |
Aan het Bûterheideveld 20 is een kleine verouderde arbeiderswoning aanwezig. Deze woning ligt direct naast een agrarisch bedrijf. Door de ligging en planologische status beperkt de woning het agrarisch bedrijf in haar ontwikkelingsmogelijkheden. Initiatiefnemer wil de woonbestemming verplaatsen om zo de beperkingen voor het bedrijf weg te nemen. Zo kan een planologisch en milieukundig knelpunt worden opgelost en kan de huidige gedateerde woning worden vervangen door een moderne woning op een solitair perceel. Dit bestemmingsplan biedt een actueel juridisch en planologisch kader waarbinnen dit mogelijk wordt gemaakt.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Ooststellingwerf. De globale ligging van het plangebied is weergegeven op afbeelding 1.1. De begrenzing van het plangebied is afgestemd op het agrarisch bedrijf, de woonbestemming van de huidige woning op nummer 22 en de locatie van de nieuwe woning. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding van dit bestemmingplan.
Afbeelding 1.1: Globale ligging plangebied (Bron: www.AERIUS.nl)
De locatie is gelegen in het plangebied van de bestemmingsplannen 'Buitengebied 2016', en 'Buitengebied 2016, Veegplan 2018', beide zijn opgenomen in een geconsolideerde versie van 27 maart 2019. Afbeelding 2 toont een fragment van de verbeelding van het bestemmingsplan met de ligging van de woonbestemming (rode cirkel) en de voorgenomen locatie (groene cirkel).
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).
De bestaande locatie heeft de enkelbestemming 'Wonen'. Daarnaast zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Cultuurhistorie 1' van toepassing. Voor de nieuwe locatie woning is de enkelbestemming 'Agrarisch' van toepassing met eveneens de dubbelbestemmingen 'Waarde Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Cultuurhistorie 1' .
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige en de toekomstige situatie weergegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het relevante beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. In hoofdstuk 5 komt de juridische vormgeving aan bod. Het laatste hoofdstuk gaat in op maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
Initiatiefnemer exploiteert een melkveehouderij aan het Bûterheideveld 22 te Makkinga. Op het erf van het melkveebedrijf is, naast de reguliere bedrijfswoning, bedrijfsgebouwen en opslagen nog een woning aanwezig. Deze woning is bestemd als 'burgerwoning' maar is in eigendom bij het bedrijf. Op onderstaande afbeelding 2.1 is de woning te zien. Het betreft een oude arbeiderswoning uit het begin van de 20e eeuw. De woning voldoet bij lange na niet meer aan de huidige standaarden voor een (duurzame) woning. Naast de staat van de woning en de gebruiksbeperking is ook de locatie ongewenst. De woning heeft een reguliere woonbestemming en is gelegen achter op het perceel waar ontwikkeling van de melkveehouderij is voorzien. Planologisch en locatie technisch houdt de woning een verdere ontwikkeling van het bedrijf tegen.
Afbeelding 2.1: Huidige woning die in gebruik is bij het melkveehouderijbedrijf gezien vanaf het Buterheideveld (Bron: www.google.nl).
Het planvoornemen betreft het verplaatsen van de bestaande woonbestemming naar een nieuwe locatie, verder van de agrarische bedrijfslocatie af. De nieuwe woonlocatie is gelegen aan het Buterheideveld op gronden die nu nog in gebruik zijn als agrarische productiegrond.
Afbeelding 2.2: locatie nieuwe woonbestemming
Naast de nieuwe locatie voor de woning zullen bestaande bouwrechten voor op het agrarisch perceel waar de woning naast ligt, worden wegbestemd middels een extra aanduiding die bebouwing uitsluit.
Het nieuwe woonperceel wordt voorzien van een zorgvuldige landschappelijke inpassing (zie Bijlage 1). Aan het nieuwe erf worden een aantal elementen toegevoegd die de ontwikkeling passend maken in de omgeving.
Afbeelding 2.3: fragment landschappelijke inpassing met nieuwe elementen.
Aan de oost- en zuidzijde van het perceel komt een 'haag'. Het westelijke deel wordt voorzien van een 'houtsingel'. Voor op het perceel komen hoogstamfruitbomen. Langs de kant van het Buterheideveld zal de inrit tussen de bestaande hoge bomenrij worden gemaakt. Op onderstaande afbeelding is de inpassing van het nieuwe perceel weergegeven. De realisatie en instandhouding van deze inpassing zal geborgd worden in de regels bij de woonbestemming in de vorm van een voorwaardelijke verplichting.
Natuurinclusief
Het toevoegen van landschappelijke elementen in de vorm van hoogstamfruitbomen, hagen en een houtsingel zal een positieve uitwerking hebben op de biodiversiteit. Insecten zullen worden aangetrokken door de fruitbomen en in de hoog opgaande beplanting in de houtsingen kunnen vogels nestelen of schuilen.
Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op het voorliggende bestemmingsplan. Achtereenvolgens wordt ingegaan op het Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid, voor zover dat is gerelateerd aan het plangebied en het voorliggende initiatief.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) In het kader van de invoering van de Omgevingswet, die nu gepland staat voor 1 januari 2022, heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. Op die manier wordt invulling gegeven aan de verplichting tot het opstellen van zo'n visie zoals die is vastgelegd in art. 3.1 lid 3 Ow. Tot de invoering van de Omgevingswet heeft dit document de status van structuurvisie in de zin van art. 2.3 Wro.
Inhoudelijk gezien bevat de NOVI een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.
Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak.
Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI, valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:
De nationale overheid richt zich in de NOVI op 21 verschillende nationale belangen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van ruimtelijke plannen, voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over ruimtelijke plannen moeten de regels van het Barro worden gerespecteerd.
Toets
Het planvoornemen heeft geen directe invloed op één van de prioriteiten uit de NOVI. Ook het Barro bevat geen regels die invloed uitoefenen op het planvoornemen.
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.
Toets
Bij toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking wordt getoetst of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Het verplaatsen van een bestaande woning in het buitengebied niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Op basis hiervan is een verdere toetsing aan de ladder niet noodzakelijk.
De toets aan het SIVR, Barro en de Ladder voor duurzame verstedelijking laat zien dat het initiatief in overeenstemming is met het relevante Rijksbeleid.
De ontwerp omgevingsvisie stelt een vitale, veerkrachtige, karakteristieke en gezonde Friese leefomgeving centraal. De provincie stelt zich vier opgaven ten aanzien van de leefomgeving. De eerste opgave betreft een leefbaar, vitaal en bereikbaar Fryslân. Hier wordt stilgestaan bij o.a. de vergrijzing, krimp op het platteland,verouderde bebouwing en de betaalbaarheid van het OV. De tweede opgave betreft de energietransitie. De opgave bestaat uit het reduceren van broeikasgassen en een balans vinden tussen duurzaamheidsdoelstellingen en ruimtegebruik. De derde opgave gaat over de klimaatadaptatie van de Provincie Fryslân. Doelstelling is Fryslân in 2050 klimaatbestendig ingericht te hebben. Opgave vier gaat over het versterken van de biodiversiteit. De biodiversiteit dient versterkt te worden via herstel van de kwaliteit van de leefgebieden. Daarnaast wil men de verbinding leggen tussen biodiversiteit en de samenleving.
Naast de vier opgaven wordt er voor drie specifieke gebieden integrale opgaven beschreven. Het gaat om de gebieden: Waddengebied, IJsselmeer en het Veenweidegebied.
Er wordt in de Omgevingsvisie toegelicht hoe de werkwijze rondom ruimtelijke initiatieven vorm wordt gegeven. Hierbij wordt er uitgegaan van een ja, mits principe ten aanzien van ruimtelijke plannen. Er zijn vier inhoudelijke principes waar een plan aan tegemoet moet komen. Zuinig ruimtegebruik, omgevingskwaliteit als ontwerpbasis, koppelen van ambities en gezondheid en veiligheid.
Toets
Het voornemen raakt voornamelijk aan een leefbaar en vitaal houden van Fryslân. Dit initiatief op perceelsniveau draagt bij aan deze opgave in de zin van het uit elkaar trekken van een bedrijfs- en een woonbestemming. Ruimtegebruik is efficiënt door de locatie te situeren aan de weg en omgevingskwaliteit wordt toegevoegd door de landschappelijke inpassing. Dit is in overeenstemming met de Omgevingsvisie Fryslân.
Provinciale Staten hebben op 26 maart 2014 het document “Grutsk op ‘e Romte” als thematische structuurvisie over landschap en cultuurhistorie vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuur-historische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. Op deze wijze verwacht Provincie Fryslân de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, rijk en provincie te borgen.
Toets
Het plangebied is gelegen in het deelgebied 'Zuidelijke Wouden'. In dit gebied zijn verschillende provinciale belangen van toepassing. Het belang waar dit initiatief het meest aan raakt is de vrij robuuste groenstructuur van singels, houtwallen, grotere en kleinere boscomplexen, boombeplanting langs wegen en de hoge dichtheid aan groene tuinen en erafscheidingen. Door het nieuwe woonperceel te voorzien van een groene inpassing en erfindeling, grenzend aan de bestaande aanplant langs het Buterheideveld sluit het aan op het behoud en versterking van boombeplanting langs wegen en groene erven, groene tuinen en groene erfafscheidingen.
Afbeelding 3.1: deelgebied 'Zuidelijke Wouden' uit Grutsk op 'e Romte (Bron: provincie Fryslân)
In de 'Verordening Romte Fryslân 2014' (hierna: Verordening) worden die onderwerpen uit het 'Streekplan 2007' en 'Grutsk op 'e Romte' geregeld, waarvan de juridische doorwerking en borging in ruimtelijke plannen van gemeenten noodzakelijk is. Het onderhavige initiatief betreft een ruimtelijk plan. Dit betekent dat bij de interpretatie en toepassing van bepaalde artikelen in concrete situaties zoals deze, getoetst moet worden aan het provinciale beleid.
Toets
1.5 Saldoregeling Wonen
Toets
Het initiatief voldoet aan het van toepassing zijnde beleid en regels van de Verordening. Het provinciale beleid en regelgeving vormen geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Op 23 november 2021 heeft de raad van de gemeente Ooststellingwerf de Omgevingsvisie Ooststellingwerf vastgesteld. In deze visie laat de gemeente zien wat het toekomstbeeld is voor de komende 15 jaar aan de hand van ambities en opgaven.
Ambities
De volgende ambities staan daarbij centraal:
- Uniek Ooststellingwerf
Ons landschap en onze (cultuur)historie vormen de basis van onze gemeente. We willen deze kwaliteiten behouden, benutten en versterken bij nieuwe ontwikkelingen
- Vitaal Ooststellingwerf
We willen dat iedereen een leven lang kan wonen in een gezond, veilig en schoon Ooststellingwerf.
- Bruisend Ooststellingwerf
We bieden ruimte aan ondernemers om zich te ontwikkelen binnen de maat, schaal en kwaliteiten van Ooststellingwerf.
- Bereikbaar Ooststellingwerf
Wij zijn een plattelandsgemeente in het hart van het Noorden, goed digitaal ontsloten en met goede verbindingen (in de auto, met het openbaar vervoer en op de fiets) naar de grote steden en tussen onze dorpen onderling.
- Toekomstbestendig Ooststellingwerf
We zetten ons in voor een gemeente waar het gebruik van duurzame energie steeds meer gewoon wordt, waar onze economie steeds meer circulair wordt en waar we zijn voorbereid op de klimaatverandering.
Gebieden
In de visie wordt de gemeente opgedeeld in gebieden met ieder een gebeidskompas met koers voor het toekomstbeeld en ambitiets.
Het planvoornemen is gelegen in het gebied 'Het westelijke Ooststellingwerf - Lommerrijke regio langs de Tjonger en Linde'.
Afbeelding 3.3: Ligging locatie (ster) in het westelijke Ooststellingwerf.
Een aantal waarden van het gebied worden als volgt beschreven:
De gemeente ziet de grote afwisseling tussen bebouwde kavels, bosgebiedjes en open kavels en weides. Als een soort streepjescode markeren ze het landschap. Sommige bosgebieden zoals de Dellebuursterheide, Diakonievene en de Schaopedobbe zijn waardevolle plekken voor de natuur en de recreatie en voor de naastgelegen dorpen.
Landschap
Het westelijke Ooststellingwerf kenmerkt zich door veel landschappelijke afwisseling. Deze afwisseling, samen met de rijke historie, maakt het gebied uniek. De gemeente wil de grote variatie in het landschap verder versterken. Dat doen we door natuur en landbouw nog meer samen op te ontwikkelen in dit gebied. We vergroten de afwisseling van kleine stukken natuur, bosstroken, houtsingels, weilanden en bouwlanden. Ook vragen we van alle ontwikkelingen dat ze worden ingepast in de landschappelijke opzet van het gebied.
Toets
De voorgenomen ontwikkeling wordt voorzien van een landschappelijke inpassing die zich voegt in het westelijke Ooststellingwerf. De kenmerken van een afwisselend landschap wordt hierdoor versterkt.
De gemeente heeft op het gebied van wonen een aantal opgaven liggen. Jongeren vinden steeds moeilijker een woning, mensen van buiten de gemeente komen naar de gemeente om te wonen. Invloeden die de schaarste van woningen verder laat toenemen. Verder moet de woningvoorraad verder verduurzaamd worden, moeten er voldoende standplaatsen voor woonwagenbewoners beschikbaar zijn, adequate huisvesting voor arbeidsmigranten en ook voor statushouders.
Om deze opgaven aan te pakken is de woon(zorg) visie opgesteld. In deze visie worden de ambities benoemd voor wonen in de kernen, evenals de onderwerpen wonen en zorg. Deze visie is een uitwerking en verdieping van de hierboven omschreven omgevingsvisie.
In deze visie worden een aantal prioriteiten omschreven waarbij de nadruk ligt op de woningmarkt in de kernen. Wel wordt er ook aandacht besteedt aan het thema 'Werken aan leefbaarheid en duurzaamheid'. Hierin wordt Ooststellingwerf omschreven als een landelijke gemeente waar landschappelijke kwaliteiten, gemeenschapszin en duurzaamheid belangrijk zijn. De gemeente stimuleert prettig wonen in Ooststellingwerf door mee te werken aan een leefbare omgeving en verduurzaamde woningen.
Toets
Dit bestemmingsplan voorziet in het verplaatsen van een bestaande woning in het landelijk gebied van de gemeente Ooststellingwerf. Dit betekent geen netto toename van het aantal woningen in de gemeente. Tevens zal een landschappelijk ingepaste en duurzame woning bijdragen aan het thema' werken aan leefbaarheid en duurzaamheid'. Het planvoornemen is dan ook passend binnen de woonvisie.
De gemeente Ooststellingwerf streeft er naar om de woningvoorraad binnen haar gemeente te laten voldoen aan de huidige en toekomstige behoefte van haar inwoners. Dit geldt zowel in kwantitatieve zin als kwalitatieve zin. Bij het inspelen op de toekomstige behoefte spelen herstructurering van de bestaande voorraad, inspelen op demografische ontwikkelingen en verduurzaming een prominente rol. Aanpassing van de kwaliteit van de woningvoorraad vindt plaats zowel binnen de bestaande voorraad als via de bouw van nieuwe woningen.
Op dit moment zijn er in de gemeente Ooststellingwerf veel plannen, initiatieven, ideeën en (potentiële) locaties voor nieuwbouw. De aantallen die daarmee samengaan overtreffen de ruimte die regionaal is overeengekomen voor de uitbreiding van de woningvoorraad in de gemeente. Met dit afwegingskader wordt getoetst in hoeverre bouwplannen passen in de visie en de (kwantitatieve) ruimte die er in een bepaalde periode is. Door de kwalitatieve en kwantitatieve toets ontstaat een prioriteringslijst van bouwplannen en een kader om plannen in gang te laten zetten, aan te houden, in gesprek te gaan over fasering of planaanpassing, dan wel af te wijzen.
Het afwegingskader biedt een kader voor een goede beoordeling van woningbouwplannen op hun maatschappelijke meerwaarde, gebaseerd op een aantal heldere criteria.
Toets
De aard van het project is sloop en nieuwbouw van een woning in het landelijk gebied. Tevens zal er ten opzichte van de huidige woning een duurzame woning worden teruggebouwd. Voor de maatschappelijke meerwaarde en kwalitatieve criteria zal de nieuwe woning goed scoren. Het initiatief voldoet aan kwantitatieve toets omdat het aantal woningen niet toeneemt.
Op basis van het afwegingskader scoort dit initiatief hoog en kan door gaan in de planologische procedure.
Het gebiedsgerichte beoordelingskader vormt een gereedschap dat de gemeente in staat stelt om aan de hand van een methodiek, door Hûs en Hiem ontwikkeld, zowel de bestaande visueel ruimtelijke kwaliteit te beschrijven en te waarderen, als de gewenste ontwikkeling ervan aan te geven en ook, op basis daarvan, richtlijnen of criteria vast te stellen voor het te voeren welstandsbeleid. De gemeente streeft naar een optimaal ruimtegebruik binnen het dorpsgebied. Eventuele niet-waardevolle open ruimten, vrijkomende bedrijfslocaties e.d. worden bij voorkeur gebruikt voor woondoeleinden, milieuvriendelijke bedrijfsvormen en kantoren.
Wat betreft de cultuurhistorische en landschappelijke waarden dient rekening te worden gehouden met:
Toets
Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal de woning getoetst worden aan de criteria van de Welstandsnota die gelden voor het buitengebied 'Verspreide bebouwing'. De algemene beleidsambitie is hierbij als volgt geformuleerd: Extra aandacht voor ruimtelijke kwaliteit (zie "huidig en toekomstig ruimtelijk beleid"). Bij welstandsbeoordeling wordt de nadruk gelegd op handhaven en respecteren van bestaande kwaliteiten.
De toets aan de verschillende relevante beleidsstukken en nota's van de gemeente Ooststellingwerf laat zien dat er beleidstechnisch geen bezwaren bestaan tegen dit initiatief.
In dit hoofdstuk worden de van toepassing zijnde milieu- en omgevingsaspecten beoordeeld voor dit initiatief. Als basis dient de bestaande situatie van het bedrijf waarbij de relevante milieu- en omgevingsaspecten met betrekking tot de nieuwe locatie van de woning worden getoetst.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Toets
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype tot rustig gebied en gemengd gebied:
Tabel 2: algemene richtafstanden tot omgevingstype
In de omgeving van het plangebied zijn diverse functies afwisselend van elkaar aanwezig zijn. In dit geval is sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied' en zal getoetst moeten worden op basis van deze richtafstanden.
Afbeelding 4.1: afstand nieuwe woning t.o.v. omgeving. De afstand is geprojecteerd op een eerdere versie van de inrichtingstekening. De huidige versie van de inrichtingstekening is opgenomen in bijlage 1 van de toelichting en bijlage 5 van de regels. De woning staat in de oude en nieuwe versie nog op dezelfde plaats.
Nieuwe woonlocatie
Dit bestemmingsplan maakt het verplaatsen van de bestaande woning mogelijk. Deze woning moet op een afstand van 50 meter tot de huidige gebouwen worden gerealiseerd, binnen een aaneengesloten oppervlak van 1,5 ha gemeten vanuit het bouwvlak.
In de directe omgeving van het plangebied zijn diverse bedrijven gevestigd:
Adres | Omschrijving + SBI 2008 |
Milieu categorie |
Richtafstand gemengd gebied | Afstand tot 'Wonen' |
Buterheideveld 18 | Fokken en houden van paarden en ezels / 0143 | 3.1 | 30 meter | 70 meter |
Buterheideveld 19 | Reparatie t.b.v. particulieren (excl auto's en motorfietsen / 952 | 1 | 0 meter | 70 meter |
Buterheideveld 22 | Fokken en houden van rundvee 0141/0142 | 3.2 | 50 meter | 60 meter |
De nieuwe woonlocatie voldoet aan de richtafstanden die volgend uit de VNG brochure.
Sanering woonlocatie
Het wijzigen van de woonbestemming naar een agrarische bestemming maakt het mogelijk op op deze plek agrarische activiteiten uit te oefenen. De agrarische activiteiten die hier mogelijk gemaakt worden vinden op meer dan 50 meter plaats van gevoelige objecten in de omgeving.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Geurhinder kan optreden bij het houden van dieren in dierenverblijven (stallen, inclusief een vaste uitloop) en het opslaan en bewerken van agrarisch bedrijfsstoffen (mest, kuilvoer). Hierna wordt het risico van geurhinder voor deze activiteiten getoetst aan de wettelijke criteria.
Toets
Voor de beoordeling van geurhinder vanwege het houden van dieren in dierenverblijven is de Wet geurhinder en veehouderij het exclusieve toetsingskader. In de 'Verordening geurhinder en veehouderij Ooststellingwerf ' zijn andere normen opgenomen die van toepassing zijn op dit bedrijf. Te weten een vaste afstand van 25 meter tot geurgevoelige objecten in het buitengebied.
De nieuwe woonlocatie is een geurgevoelig object. De afstand van de locatie van de woning tot andere bedrijven waar dieren waarvoor een 'vaste afstand' geldt is hier meer dan 25 meter. Zie hiervoor paragraaf 4.2.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het projectgebied. Aangetoond dient te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.
Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen bestemmings- en/of functiewijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat.
Toets
De nieuwe woonlocatie is gelegen op gronden die in gebruik zijn als agrarische productiegrond. Er hebben in het verleden geen bodem bedreigende activiteiten plaatsgevonden op deze plek
Conclusie
De verplichting voor uitvoering van het bodemonderzoek voor verlenen van de omgevingsvergunning maakt dat het plan het aspect bodem is het plan uitvoerbaar is.
In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn regels opgenomen voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals bijvoorbeeld woningen) door wegverkeer. Het gaat daarbij om de geluidsbelasting in het maatgevende toekomstige jaar. In het algemeen is dit 10 jaar na realisatie of na het akoestisch onderzoek.
ln het kader van de beoordeling of de inrichting niet op ontoelaatbare wijze geluidhinder teweegbrengt is gebruikgemaakt van de "Handreiking industrielawaai en vergunningverlening, oktober 1998".
De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde. Als aan deze waarde wordt voldaan, is er voor de Wet geluidhinder geen belemmering voor het bouwplan. Onder voorwaarden is een hogere grenswaarde mogelijk. Het onderhavige plan is gelegen buiten de bebouwde kom. In dit geval gelden de volgende grenswaarden:
De Wet geluidhinder gaat ervan uit dat het verkeer in de toekomst stiller wordt, onder andere door Europees bronbeleid. Daarom mogen op de berekende geluidsbelastingen enkele correcties worden toegepast. Er geldt een generieke correctie van 5 dB als het gaat om wegverkeer met een snelheid van minder dan 70 km/u en (minimaal) 2 dB als het gaat om wegverkeer met een snelheid van 70 km/u of meer. Daarnaast geldt er een correctie die afhankelijk is van het soort wegdek van 1 dB of 2 dB voor wegverkeer met een snelheid van 70 km/u of meer.
Toets
In verband met de ligging van de nieuwe woonlocatie op korte afstand van het weg (Bûterheideveld) is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 2). Uit dit onderzoek volgt dat de voorkeursgrenswaarden op de getoetste afstand wordt overschreden. Er worden een aantal maatregelen benoemd die tot een oplossing kunnen leiden en te kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde.
In dit geval is gekozen om een bepaalde afstand tot de weg te hanteren, binnen de uitgangspunten van de landschappelijke inpassing. De locatie van de woning voldoet zo aan de grenswaarden en is opgenomen in de landschappelijke inpassing (Bijlage 1). Verder is er een beperking opgenomen in de regels en verbeelding die bouwen op kortere afstand van de weg onmogelijk maakt.
Conclusie
Het voorgenomen initiatief voldoet aan de (wettelijke) kaders. Voor het aspect geluid bestaan geen belemmeringen ten aanzien van dit bestemmingsplan.
De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld.
Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een projectplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:
Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per m3 (µg/m3 ) voor fijn stof en stikstofoxiden (NO2).
Toets
Door het verplaatsen van de woonbestemming zal er ten opzichte van de huidige situatie geen toename van fijnstofemissie ontstaan. Het aantal verkeersbewegingen zal gelijk blijven. Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wet milieubheer kan daarom achterwege blijven.
Om aan te tonen dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woning is ook gekeken naar de fijnstofemissie van het omliggende agrarische bedrijven. In dit geval zijn de veehouderijen aan het Bûterheideveld 22 en 18 relevant.
Voor agrarische activiteiten, met uitzondering van o.a. akker- tuin en glastuinbouwbedrijven, zijn geen grenzen vastgesteld. In mei 2010 is de definitieve “Handreiking fijn stof en veehouderijen” gepubliceerd. In deze handreiking worden richtlijnen gegeven wanneer de uitstoot van een agrarisch bedrijf als NIBM kan worden beschouwd. Met behulp van fijn stofemissie factoren kan de emissie van fijn stof uit de stallen worden berekend.
Tabel 4.1 NIBM bijdrage
In bovenstaande tabel, die afkomstig is uit paragraaf 2.2 van de "handreiking fijn stof en veehouderijen” is aangegeven wanneer er sprake is van een NIBM-bijdrage. Als in de tabel bij de aangegeven afstand tot een te beoordelen object de toename van de emissie van fijn stof niet meer bedraagt dan het getal dat is aangegeven in dezelfde kolom dan is er conform de “Handreiking fijn stof en veehouderijen” sprake van een NIBM-bijdrage. Uit deze tabel blijkt dat bij een afstand van 70 meter er sprake is van een NIBM-bijdrage als de toename van de fijn stofemissie minder is dan 324.000 gram/jaar. Voor een melkkoe is geldt een emissie van 148 gram/jaar. Dit betekent dat op een afstand van 70 meter van de woonlocatie 2190 melkkoeien moeten worden gehouden voor dat er sprake is van een bijdrage van betekende mate. Deze aantallen zullen binnen de genoemde inrichten feitelijk nooit worden gehouden.
Er is in dit geval sprake van een NIBM-bijdrage van de veehouderijen ter plaatse van het plangebied.
Conclusie
Er wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarden in Bijlage 2 van de Wm voor zwevende deeltjes. Op dit punt is het plan uitvoerbaar.
Externe veiligheid beschrijft risico’s met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
Hoe moet worden omgegaan met risico’s voor mensen in de omgeving van risicobronnen is in verschillende wet- en regelgeving opgenomen.
Toets
Risico's
Met behulp van de risicokaart externe veiligheid is gekeken naar de risico’s in de omgeving van het plangebied. De risicokaart is hulpmiddel om risico bronnen in de omgeving te kunnen bepalen. Onderstaand is de afstand van het plangebied tot dichtstbijzijnde risicobron te zien.
Afbeelding 4.2: Uitsnede risicokaart (Bron: www.risicokaart.nl)
Na onderzoek met behulp van de risicokaart kan het volgende worden gesteld. De locatie:
Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' levert geen belemmeringen op voor de uitvoering van het plan.
In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets. Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Watertoets
Voor dit planvoornemen is de watertoets uitgevoerd (zie Bijlage 3). Hieruit volgt dat de het initiatief geen waterschapsbelang treft. Uit de watertoets komt naar voren dat een aantal wateraspecten van belang zijn.
Toename verharding
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.
Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in het wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater is onderstaande tabel van toepassing. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan vermeld in het onderstaande tabel.
Zie de Leidraad watertoets voor meer informatie over compenserende maatregelen of neem contact op met Cluster Plannen van Wetterskip Fryslân. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij onderstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.
Tabel 4.2: compensatienormen Wetterskip Fryslân
Toelichting tabel
Conclusie
Voor wat betreft het aspect water kan het plan uitvoerbaar worden geacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijk) aanwezige natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming regelt onder andere de bescherming van de Natura 2000-gebieden die zijn aangewezen op grond van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn. In Bijlage 5 is de afstand tot deze gebieden beschreven. Voor inrichting is in het kader van de Wet natuurbescherming een verklaring van geen bedenkingen afgegeven door de Provincie Fryslân. Dit project is inmiddels gerealiseerd en betreft dan ook de feitelijk planologisch legale situatie. De emissie behorende bij deze toestemming is gekoppeld aan de regels van dit bestemmingsplan. Hierdoor is de maximale stikstofemissie van het bedrijf vastgelegd en kan er geen significant verslechterend effect op de Natura-2000 gebieden ontstaan.
Op 2 november 2022 is door de Raad van State deeluitspraak gedaan inzake de bouwvrijstelling die volgde uit de Wet stikstofreductie en natuurverbetering. In deze uitspraak oordeelde de Raad van State dat de bouw/aanlegfase van een project apart beoordeeld dient te worden. De beoordeling van de aanlegfase is meegenomen in Bijlage 4. Uit deze berekening volgt dat er in de aanlegfase geen significant negatieve effecten plaatsvinden op de betreffende Natura 2000-gebieden.
Daarnaast is het Natuurnetwerk Nederland (NNN) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. Ook dit wordt verder toegelicht in Bijlage 5 bij deze toelichting. Het plangebied ligt in de nabijheid van gebied dat gekenmerkt is als 'Natuur buiten de EHS'. De NNN ligt op c.a. 700 meter van de het plangebied.
Soortbescherming
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantsoorten, maar tot een geschikt functioneel leefgebied voor verschillende algemene- en weinig kritische beschermde diersoorten. Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende vogel-, amfibieën-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten.
Voorgenoemde soorten benutten het plangebied uitsluitend als foerageergebied en bezetten er geen rust- of voortplantingsplaats. De functie van het plangebied als foerageergebied is voor de in het plangebied voorkomende amfibieën-, vogel- en grondgebonden zoogdiersoorten niet beschermd. De functie van het plangebied als foerageergebied wordt niet aangetast door uitvoering van de voorgenomen activiteiten. Het plangebied betreft geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen.
Conclusie
Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden. Het aspect ecologie vormt geen belemmeringen voor uitvoering van het plan.
De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de cultuurhistorie en archeologie in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd. Onderdelen van de huidige Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen worden over enige tijd overgeheveld naar de Omgevingswet. Voorbeelden daarvan zijn de verplichting om rekening te houden met archeologie bij het opstellen van bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen)
Toets
Cultuurhistorie
Onder het huidige planologisch regime heeft het plangebied en omgeving de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 1. Deze gronden zijn bestemd voor het behoud herstel en versterking van cultuurhistorische waarden.
Hieronder worden begrepen de navolgende landschappen waar de landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken in onderlinge samenhang nog duidelijk aanwezig is:
De planlocatie is gelegen in het gebied met 'woudontginningen'. Om de cultuurhistorische waarden te blijven beschermen is de betreffende bestemming ook opgenomen in dit plan.
Archeologie
Om te bepalen of er archeologisch onderzoek nodig is, is de archeologische kaart FAMKE geraadpleegd.
Steentijd – Bronstijd
De kaart geeft aan dat ter plaatse van het plangebied de 'Quickscan'van toepassing is. Van deze gebieden wordt vermoed dat eventuele aanwezige archeologische resten al ernstig verstoord zijn, maar dit is niet met zekerheid te zeggen. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5000 m² een quickscan te verrichten.
Afbeelding 4.3: Plangebied (grijze stip) op FAMKE kaart Steentijd - Bronstijd
IJzertijd middeleeuwen
Het plangebied bevindt zich in Adviesgebied 3 van de kaart IJzertijd - Middeleeuwen. In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg en vol-middeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich huisterpjes uit deze tijd in het plangebied bevinden. Ook de wat oudere boerderijen kunnen archeologische sporen of resten afdekken, hoewel de veengronden eromheen al afgegraven zijn.
Afbeelding 4.4: Plangebied (grijze stip) op FAMKE kaart IJzetijd - Middeleeuwen
Het planvoornemen betreft het en het verplaatsen van een woning en het omzetten van een woonbestemming naar een agrarische bestemming. Dit planvoornemen brengt geen overschrijding van de gestelde 5000 m2 met zich mee .
De bestemming 'Waarde - Archeologie 5' is van toepassing op een deel het plangebied. Voor deze bestemming geldt dat bij een overschrijding van een bebouwingstoename van 2.500 m2 en 40 cm diepte er een archeologisch onderzoek wordt vereist. Door deze bestemming op te nemen bij dit plan wordt bij aanvragen omgevingsvergunning in de toekomst getoetst aan deze planregels. Op deze manier worden de archeologische waarden in het plangebied voldoende beschermd.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van zowel archeologie als cultuurhistorie is het planvoornemen uitvoerbaar.
In kolom C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
Deze omstandigheden betreffen:
Indien er belangrijk nadelige gevolgen en/of bijzondere omstandigheden worden geconstateerd moet een milieueffectrapport (MER) worden gemaakt.
Afbeelding 4.5: schema drempels milieueffect rapportage.
Toets
Het voorliggende project voorziet in het bouwen van één grondgebonden woning. Hiermee wordt geen drempelwaarde als genoemd in kolom C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. overschreden. Er treden als gevolg van dit project geen belangrijke nadelige gevolgen op voor het milieu. Ook doen zich geen bijzondere omstandigheden voor die het maken van een milieueffectrapport noodzakelijk maken.
Conclusie
Voor het plan is geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele aanlegregels, uitwerkingsregels, nadere eisen, ontheffing- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012. Voor de inhoudelijke systematiek is aangesloten op het bestemmingsplan 'Buitengebied, geconsolideerde versie 2020' van de gemeente Ooststellingwerf, vastgesteld op 27 maart 2019.
Hieronder wordt de opbouw en dergelijke kort toegelicht.
Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.
In het hoofdstuk bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Hieronder worden de gehanteerde bestemmingen kort toegelicht.
Artikel 3 Agrarisch
Agrarisch
Als basis voor de regels van de bestemming 'Agrarisch' zijn de regels uit het bestemmingsplan 'Buitengebied, geconsolideerde versie 2020' gehanteerd. T.o.v. deze regels beperkt dit bestemmingsplan de bouwregels met een specifieke aanduiding.
Waarde - Archeologie 5
Met deze bestemming worden de archeologische waarden ter plaatse beschermd. Er is een grens van 2.500 m2 en een diepte van 40 cm opgenomen voor vergroting van bestaande gebouwen of realisatie van nieuwbouw. Voor verkrijgen van een omgevingsvergunning uitvoeren van werken en werkzaamheden zijn specifieke eisen opgenomen. Het college kan deze archeologische bestemming verwijderen door toepassen van een wijzigingsbevoegdheid mits er met een archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische verwachtingswaarden aanwezig zijn.
Waarde - Cultuurhistorie 1
Doel van deze bestemming is het beschermen van de ter plaatse voorkomende cultuurhistorische waarden. In deze bestemming zijn specifieke gebruiksregels opgenomen en een mogelijkheid om hier van af te wijken.
Wonen
Binnen de woonbestemming kan een reguliere grondgebonden woning worden gebouwd volgend de huidige regels van het bestemmingsplan Buitengebied. Hierbij moet rekening gehouden worden met de afstand tot de weg. Dit is planologisch verankerd met een zone binnen de bestemming wonen waar geen geluidgevoelig object gebouwd mag worden.
In dit hoofdstuk zijn aanvullende regels opgenomen met betrekking tot bouwen. Daarnaast bevat dit hoofdstuk algemene gebruiksregels en afwijkingsregels.
In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Bij de uitvoering van een voornemen kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Bij de eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Bij het tweede gaat het erom hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.
Er geldt een wettelijke verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een plan. In dit kader wordt in deze paragraaf ingegaan op de economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.
Het plan wordt gefinancierd door de initiatiefnemer, de gemeentelijke kosten zijn gedekt middels de te heffen leges. De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan zijn voor de initiatiefnemer. Er wordt vanuit gegaan dat de initiatiefnemer het plan kan financieren en dat het daarom economisch uitvoerbaar is.
Er zal een anterieure overeenkomst gesloten worden tussen initiatiefnemer en gemeente waarin onder andere het verhaal van eventuele planschade is geregeld. De gemeenteraad besluit dan ook bij vaststelling van dit bestemmingsplan om geen exploitatieplan vast te stellen.
Het planvoornemen met bijbehorend inpassingsplan is besproken met de overburen op de adressen Bûterheideveld 17 en 19 te Makkinga. Dit heeft geleid tot situering van de nieuwe woning met bijbehorende inpassing zoals weergegeven op de tekening landschappelijke inpassing in Bijlage 1.
Vooroverleg
Op grond van het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening jo artikel 3.6 van de Algemene wet bestuursrecht is het ontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de wettelijke overlegpartners van de gemeente.
Er is door twee instanties een overlegreactie ingediend, de provincie Fryslân en Brandweer Fryslân. Deze zijn bijgevoegd als Bijlage 6.
Reactie 1. Provincie Fryslân
Landschappelijke inpassing
De ingetekende kuilvoerplaten ter plaatse van de te verwijderen woning zijn van de tekening behorende bij de landschappelijke inpassing verwijderd. Het plan voorziet niet in een uitbreiding van het bestaande erf.
Stikstof
Er is een AERIUS berekening gemaakt van de aanlegfase van de woning. Deze berekening is bijgevoegd als Bijlage 4. Deze fase is tevens beschreven in de paragraaf Ecogie (zie 4.9). Er vindt geen depositietoename plaats in de aanlegfase.
Natuurinclusief
In paragraaf 2.2.1 wordt ingegaan op het aspect 'natuurinclusief'. De toe te voegen landschappelijke elementen hebben een positief efffect op de biodiversiteit.
Reactie 2. Brandweer Fryslân
De brandweer heeft geen inhoudelijke opmerkingen op het plan.
Ontwerp
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 31 mei 2023 tot en met 11 juli 2023 op grond van artikel 3.1 Wro ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.
Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad ligt het plan voor 6 weken ter visie. Belanghebbenden kunnen dan beroep indienen bij de Raad van State.