21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor
Wonen
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. het wonen in woonhuizen;
-
b. ter plaatse van de aanduiding karakteristiek of specifieke bouwaanduiding -
monument: het behoud, het herstel en/of het versterken van de cultuurhistorische waarden van de gebouwen;
-
c. ter plaatse van de aanduiding bedrijf aan huis voor de volgende nevenactiviteiten, waarbij geldt dat deze uitsluitend mogen worden uitgeoefend in gebouwen die reeds bestonden op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan:
-
1. Bandsloot 37: 4 recreatieappartementen in het bestaande hoofdgebouw en kleinschalig kamperen;
-
2. Doniagaweg 18 te Follega: een audiolab;
-
3. Doraweg 10: 4 recreatieappartementen in het bestaande hoofdgebouw;
-
4. Krompad 9: een recreatieappartement in een bijgebouw;
-
5. Pasveer 6: 4 recreatieappartementen in het bestaande hoofdgebouw;
-
6. Ringvaart 1: een hondenschool;
-
7. Straatweg 11 te Eesterga: een groothandel in diergeneesmiddelen en voedselpreparaten e.d.;
-
8. Straatweg 23 te Follega: een houtkloverij;
-
9. Straatweg 33 te Follega: een ambachtelijke meubelmakerij;
-
10. Straatweg 67 te Follega: een drukkerij;
-
11. Straatweg 80 te Lemmer: een hoveniersbedrijf, een klusbedrijf en een bloemarrangeur;
-
12. Westeind 3: een klusbedrijf;
-
13. Westeind 5: 4 recreatieappartementen in het bestaande hoofdgebouw;
-
d. bed & brochje, met dien verstande dat:
-
1. deze uitsluitend mag plaatsvinden in de woning;
-
2. het maximaal aantal kamers ten behoeve van bed & brochje niet meer bedraagt dan 3;
-
3. de maximale oppervlakte per bed & brochje-kamer niet meer bedraagt dan 25 m2;
-
e. aan-huis-verbonden werkactiviteiten in hoofdgebouw en/of bijgebouwen waarvoor geen vergunning- of meldingplicht geldt op grond van de Wet milieubeheer, mits:
-
1. de woonfunctie behouden blijft en ten hoogste 35% van het gezamenlijk bruto vloeroppervlak van het woonhuis en de bijgebouwen wordt aangewend (dat wil zeggen inclusief eventueel gebruik van de verdiepingsvloeren) ten dienste van de werkactiviteit tot een maximum van 75 m2;
-
2. de werkactiviteit wordt verricht door degene die woonachtig is in de betreffende woning;
-
f. het hobbymatig houden van vee;
-
g. het behoud en de versterking van de landschappelijke waarden, tot uitdrukking komend in de instandhouding en aanleg van boomsingels en andere hoogopgaande beplanting;
-
h. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen sloten en voorzieningen voor het keren en beheersen van water;
met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, tuinen en erven.
21.2 Bouwregels
Op de tot
Wonen
bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.
21.2.1 Gebouwen
Voor gebouwen gelden de volgende regels:
-
a. deze mogen uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
-
b. deze mogen uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in
29
(algemene bouwregels).
21.2.2 Hoofdgebouwen
Voor hoofdgebouwen, in dit geval woonhuizen, gelden de volgende regels:
-
a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 woonhuis worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding maximum aantal wooneenhedenhet op de plankaart aangegeven aantal woonhuizen mag worden gebouwd, waarvoor ter plaatse van de aanduiding maximum aantal aaneen te bouwen
wooneenheden geldt dat deze woonhuizen in 1 bouwmassa aaneengebouwd dienen te worden;
-
b. de oppervlakte van een woonhuis mag niet meer bedragen dan 100 m2, met dien verstande dat:
-
1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan de op de plankaart aangegeven oppervlakte, ter plaatse van de aanduiding maximum bebouwd oppervlak
(m2);
-
2. de oppervlakte meer dan 100 m2 mag bedragen indien het aan het woonhuis aangebouwde bedrijfsgedeelte van voormalige boerderijen bij het woonhuis wordt betrokken;
-
c. de breedte van een hoofdgebouw mag niet minder dan 5 m bedragen;
-
d. de goothoogte mag niet minder dan 2 m en niet meer dan 3,50 m bedragen;
-
e. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen;
-
f. de dakhelling mag niet minder dan 30o en niet meer dan 60o bedragen;
-
g. de afstand tot de perceelgrenzen mag niet minder dan 2 m bedragen;
-
h. in afwijking van het bepaalde onder b tot en met g geldt ter plaatse van de aanduiding karakteristiek dat de hoofdvorm van het gebouw, zoals die hoofdvorm bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan en zoals die tot uitdrukking komt in het grondvlak, de goothoogte, de bouwhoogte, de dakvorm en de nokrichting, moet worden gehandhaafd, met dien verstande dat een afwijking van de goot- en/of nokhoogte van niet meer dan 5% is toegestaan, waarbij de dakhelling dienovereenkomstig mag worden aangepast;
-
i. in afwijking van het bepaalde onder b tot en met g geldt dat indien een afwijkende maatvoering aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan, deze maatvoering als maximum respectievelijk minimum mag worden gehanteerd voor dat gebouw en ten aanzien van het bepaalde onder c tot en met g voor uitbreidingen van dat gebouw.
21.2.3 Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen
Voor aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
-
a. deze dienen op een afstand van tenminste 4 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
-
b. de gezamenlijke oppervlakte per bouwperceel mag niet meer dan 75 m2 bedragen;
-
c. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
-
d. de dakhelling mag niet minder dan 30o en niet meer dan de dakhelling van het hoofdgebouw bedragen;
-
e. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met d geldt per aanbouw, uitbouw en bijgebouw dat, indien een afwijkende maatvoering aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan, deze maatvoering als maximum respectievelijk minimum mag worden gehanteerd voor dat gebouw en, ten aanzien van het bepaalde onder c en d voor uitbreidingen van dat gebouw, met dien verstande dat voor de oppervlakte het maximum, voor zover de oppervlakte van de aanbouw, de uitbouw of het bijgebouw meer bedraagt dan 200 m2, is beperkt tot 200 m2.
21.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen
zijnde gelden de volgende regels:
-
a. indien zij vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
-
b. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,50 m bedragen.
21.4 Afwijken van de bouwregels
21.4.1 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
a.
21.2.3 onder a en toestaan dat deze afstand wordt verkleind dan wel dat aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen vóór de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan worden gebouwd, mits het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
-
b.
21.2.3 onder b ten behoeve van de vervanging van meerdere bijgebouwen door 1 bijgebouw met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 75 m2, met dien verstande dat:
-
1. ten hoogste 50% van de oppervlakte van de verwijderde bijgebouwen boven de 75 m2 mag worden teruggebouwd;
-
2. de gezamenlijke oppervlakte van het nieuwe bijgebouw niet meer bedraagt dan 200 m2;
-
3. de vervanging bijdraagt aan een aanmerkelijke verbetering van de landschappelijke situatie ter plaatse;
-
c.
21.2.3 onder d en toestaan dat de dakhelling verkleind wordt tot 0°, mits daardoor het bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast.
21.4.2 Afwegingskader
Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de omgevingsvergunning vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:
-
a. de mate waarin de waarden en functies van de gronden die het plan beoogt te beschermen door de omgevingsvergunning worden geschaad;
-
b. de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven door de omgevingsvergunning worden geschaad;
-
c. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de aanvaardbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, ecologie, archeologie en waterhuishouding;
-
d. de landschappelijke inpassing.
21.4.3 Geen omgevingsvergunning
Indien de waarden, functies en/of belangen als genoemd in
21.4.2
onevenredig worden geschaad dan wel de uitvoerbaarheid en inpassing niet zijn aangetoond, vinden de in
21.4.1
genoemde afwijkingsbevoegdheden geen toepassing.
21.5 Afwijken van de gebruiksregels
21.5.1 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
a.
21.1
en een kleinschalig kampeerterrein als nevenactiviteit toestaan, mits:
-
1. het een voormalig agrarisch bedrijfscomplex betreft;
-
2. het kampeerterrein niet is gelegen binnen een afstand van 500 m van een ander (kleinschalig of regulier) kampeerterrein en niet is gelegen binnen een afstand van 500 m van de bebouwde kom;
-
3. het terrein is of wordt voorzien van een zodanige beplanting dat het een passend element vormt in de omgeving;
-
4. de voorzieningen ten behoeve van deze functies in de bestaande gebouwen worden ondergebracht, met dien verstande dat ten behoeve van sanitaire voorzieningen met een oppervlakte van maximaal 50 m2 nieuwbouw mag plaatsvinden;
-
5. het totale aantal kleinschalige kampeerterreinen binnen de gemeente niet meer bedraagt dan 15;
-
b.
21.1
ten behoeve van het gebruik van gronden voor paardenbakken, mits:
-
1. de afstand tussen de paardenbak en de bestaande bebouwing ten behoeve waarvan de gronden als paardenbak worden gebruikt niet meer bedraagt dan 25 m;
-
2. de afstand tussen de paardenbak en woningen van derden niet minder bedraagt dan 70 m;
-
3. de paardenbak een oppervlakte heeft van niet meer dan 1.300 m².
21.5.2 Afwegingskader
Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de omgevingsvergunning vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:
-
a. de mate waarin de waarden en functies van de gronden die het plan beoogt te beschermen door de omgevingsvergunning worden geschaad;
-
b. de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven door de omgevingsvergunning worden geschaad;
-
c. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de aanvaardbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, ecologie, archeologie en waterhuishouding;
-
d. de landschappelijke inpassing.
21.5.3 Geen omgevingsvergunning
Indien de waarden, functies en/of belangen als genoemd in
21.5.2
onevenredig worden geschaad dan wel de uitvoerbaarheid en inpassing niet zijn aangetoond, vinden de in
21.5.1
genoemde afwijkingsbevoegdheden geen toepassing.
21.6 Wijzigingsbevoegdheid
21.6.1 Wijziging
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het opnemen van aanduidingen op de plankaart:
-
a. ter plaatse van de aanduiding karakteristiek of specifieke bouwaanduiding -
monument toestaan dat een aan het woonhuis aangebouwd voormalig bedrijfsgebouw mag worden verbouwd tot meerdere woonhuizen, met dien verstande dat burgemeester en wethouders bij het wijzigingsplan beperkingen kunnen stellen aan de oppervlakte aan bijgebouwen bij deze woonhuizen;
-
b. ten behoeve van het realiseren van een inpandige woning in afwijking van het bepaalde in
21.2.2
, met dien verstande dat hiervoor in ruil 750 m² bebouwing op het betreffende perceel wordt gesloopt;
-
c. een extra woonhuis toestaan, indien het bestemmingsvlak is gelegen in een bestaand bebouwingslint en tenminste 1.000 m2 aan voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, niet zijnde bebouwing die is aangeduid als karakteristiek;
-
d. een extra woonhuis toestaan, indien het bestemmingsvlak is gelegen buiten een bestaand bebouwingslint en tenminste 1.500 m2 aan voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, niet zijnde bebouwing die is aangeduid als karakteristiek.
21.6.2 Voorwaarde wijziging
Toepassing van het bepaalde in
21.6.1 sub b tot en met d vindt plaats, mits sprake is van een door de provincie geaccordeerd woonplan.
21.6.3 Afwegingskader
Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijziging vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:
-
a. de mate waarin de waarden en functies van de gronden die het plan beoogt te beschermen door de wijziging worden geschaad;
-
b. de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven door de wijziging worden geschaad;
-
c. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de aanvaardbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, ecologie, archeologie en waterhuishouding;
-
d. de landschappelijke inpassing.
21.6.4 Geen wijziging
Indien de waarden, functies en/of belangen als genoemd in
21.6.3
onevenredig worden geschaad dan wel de uitvoerbaarheid en inpassing niet zijn aangetoond, vindt de in
21.6.1
genoemde wijzigingsbevoegdheid geen toepassing.