direct naar inhoud van 2.9 Ecologie
Plan: Echten
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0082.000100-0004

2.9 Ecologie

In verband met de op 1 april 2002 in werking getreden Flora- en faunawet en de geldende regelgeving in het kader van de op 1 oktober 2005 vastgestelde gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998, is het noodzakelijk om vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen en andere activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. Deze wetten kunnen worden gezien als een vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen tot gevolg hebben dat beschermde soorten in het geding komen. Indien dergelijke soorten aanwezig zijn en door een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling bedreigd worden, moet een ontheffing aangevraagd worden.

Resultaten onderzoek

Door ecologisch adviesbureau EcoGroen is een quickscan uitgevoerd op basis van een veldbezoek op 15 augustus 2007 en een inventarisatie van bekende verspreidingsgegevens (bijlage 6). De consequenties van de beoogde ruimtelijke ingrepen op de aanwezige natuurwaarden zijn getoetst aan de Flora- en faunawet en vigerend gebiedsgericht natuurbeleid. Voor de uitgebreide documentatie wordt verwezen naar "Quickscan natuurtoets 4 herinrichtingprojecten te Echten en Oosterzee- Buren" (rapport 15 oktober 2007).

Gebiedsbescherming

Het dichtstbijzijnde habitatrichtlijngebied is "Rottige Meente en Brandemeer" welke op een afstand van circa 4 kilometer van het plangebied is gelegen. Het dichtstbijzijnde vogelrichtlijngebied "IJsselmeer" ligt op een afstand van ruim 9 kilometer van het plangebied. Het meest dichtbij gelegen Beschermde Natuurmonument tot de vier onderzoekslocaties is het "Friese IJsselmeerkust". Dit Natuurmonument ligt ten opzichte van Echten op circa 10 kilometer afstand. Gezien de aard van het bestemmingsplan, de afstanden tot de gebieden en tussenliggende barrières als stedelijk gebied en provinciale wegen worden geen negatieve effecten verwacht op de instandhoudingdoelstellingen van de verderop gelegen gebieden.

Op basis van de Ecologische Hoofdstructuur worden ganzen- foerageergebied en weidevogelgebied aangewezen. De onderzoekslocaties liggen niet in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) en behoren ook niet tot andersoortige gebieden die vanwege specifieke natuurwaarden door de provincie zijn aangewezen. Door de ligging in of in de directe nabijheid van bebouwing en het kleinschalige karakter van de ingrepen wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van gebieden die door de provincie zijn aangewezen.

Aangetroffen en te verwachten soorten

In enkele onderzoekslocaties zijn laag beschermde florasoorten (Zwanenbloem en Kleine maagdenpalm) aangetroffen. Overige beschermde of bedreigde florasoorten (Rode Lijst) zijn niet aangetoond of te verwachten. Voor laag beschermde soorten geldt in deze situaties automatisch vrijstelling ex art. 75 van de Flora- en faunawet.

Mogelijk fungeren aanwezige gebouwen op de locatie sportzaal als verblijfplaats van vleermuizen. Vanwege het ontbreken van bomen met geschikte holten en geschikte bebouwing (geen invliegopeningen) is de aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen van vleermuizen op de overige locaties uitgesloten. De voorgenomen plannen hebben allen geen nadelige gevolgen op vlieg- en/ of jachtroutes en foeragerende vleermuizen.

Op alle locaties is de aanwezigheid van laag beschermde landzoogdieren aangetroffen/te verwachten. Alleen op locatie sportzaal is mogelijk de middelhoog beschermde soort Steenmarter aanwezig. De onderzoekslocaties en directe omgeving zijn van waarde voor diverse broedvogels. Alleen op locatie sportzaal komen mogelijk de ontheffingsplichtige Steenuil en Kerkuil tot broeden. Op de overige locaties zijn geen ontheffingsplichtige broedvogels te verwachten. Laag beschermde amfibieënsoorten als Bruine kikker, Gewone pad, Kleine watersalamander, Bastaardkikker en Meerkikker zijn op de onderzoekslocaties aangetroffen/ te verwachten. Reptielen, beschermde vissen en insecten zijn niet aangetoond of te verwachten op de onderzoekslocaties.

Aanvullend onderzoek, vrijstelling en mitigerende maatregelen

Om schade aan vleermuizen te voorkomen wordt voor de locatie sportzaal aangeraden voorafgaand aan de sloop van de bebouwing gericht vleermuizenonderzoek uit te voeren met een "batdetector". Gezien de seizoensactiviteit van vleermuizen is dit mogelijk in de periode april – half oktober. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek kan het aanvragen van een ontheffing voor vleermuizen noodzakelijk zijn.

Om te achterhalen of de middelhoog beschermde Steenmarter of een ontheffingsplichtige uilensoort als Steen- of Kerkuil daadwerkelijk gebruik maken van het plangebied is aanvullend onderzoek nodig. Dit onderzoek is goed te combineren met vleermuizenonderzoek. Omdat zowel vleermuizen, Steenmarter als uilen in gebouwen kunnen voorkomen, is een inspectie van de binnenzijde van de voormalige woonboerderij en sportzaal wenselijk.

Met uitzondering van de locatie sportzaal kan vermeld worden dat er geen ontheffing annex art. 75 van de FFW hoeft te worden aangevraagd. Voor locatie sportzaal kan hier vooralsnog geen uitspraak over worden gedaan.

Werkzaamheden die broedbiotopen van alle aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor 15 maart en na 15 juli. Overigens wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.

Voor de laag beschermde "algemene soorten" uit de groep van kleine zoogdieren en amfibieën geldt automatisch een vrijstelling van de verbodsartikelen 9, 11 en 12 uit de Flora- en faunawet en is het aanvragen van een ontheffing niet noodzakelijk.

Voor de in de onderzoekslocaties voorkomende overige beschermde landzoogdieren en algemeen voorkomende amfibieën wordt als belangrijkste mitigerende maatregel fasering in tijd genoemd. Schade is – indien de planning van activiteiten dit toelaat - te minimaliseren door het bouwrijp maken van de locaties zoveel mogelijk uit te voeren in de periode augustus – november, waarbij de maanden september en oktober de voorkeur hebben.