Plan: | Bûtengebiet en doarpen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0081.04BP0002-VA02 |
Ontstaansgeschiedenis
Vanaf ongeveer 4000 voor Christus stond het plangebied bloot aan het oprukken en terugtrekken van de zee (zogenaamde trans- en regressies). Hierdoor wisselden de afzetting van zand en klei uit de zee en veenvorming elkaar af. Het veen is uiteindelijk grotendeels verdwenen of bedekt met een laag klei. Tijdens één van de laatste regressieperioden is de Middelsee ontstaan. Door het inklinken van het veenpakket drong het waddenmilieu verder het land in. Hierdoor ontstonden diepe geulen (waaronder de Middelsee) en kwelderwallen. Bij overstromingen werd op de hogere delen van de kwelderwallen zand afgezet. In de lagere gedeelten bezonk de klei, waardoor er zavelige grond ontstond. De kwelderwallen komen voor langs de grotere geulen. In het Noordfriese landschap zijn deze kwelderwallen nog herkenbaar als relatief brede en lage ruggen.
Bewoningsgeschiedenis
De vroegere bewoning in het gebied komt tot uiting in de (nog deels aanwezige) terpen. Vanaf ongeveer 1000 na Christus waren deze terpen reeds aanwezig. Deze werden opgeworpen als veilige woon- en vluchtplaats. De woningen, boerderijen en terpen werden dan ook op de terpen gebouwd. Sommige terpen waren zo groot als een dorp, andere waren slechts bedoeld voor één boerderij.
De terpen waren onderling verbonden door wegen. Deze hadden soms ook een zekere zeekerende functie. Op de terpen werd de grond voor kleinschalige akker- en tuinbouw gebruikt. De lagerliggende gronden tussen de terpen werd gebruikt voor de rundveehouderij. Ontwatering gebeurde via het natuurlijke stelsel van geulen en prielen, die door de eb- en vloedbewegingen van de zee zijn gevormd. Dit stelsel is de uiteindelijke basis geweest voor de percelering en het slotenpatroon.
Het plangebied is op te delen in twee gebieden, namelijk het oude land (Aldlân) en het Middelseegebied (Nijlân). Deze zijn gescheiden door de Brédyk/Goadyk, een zeekerende dijk. Langs de oostkant van de Middelsee lag een opgeslibde kwelderwal. Door de relatief hoge ligging van deze kwelderwal komen hier veel terpen voor.
Vanaf ongeveer 1000 na Christus steeg de zeespiegel relatief snel. Daarom werden zeekerende dijken opgeworpen, waardoor Noord-Friesland werd afgesloten van de zee. Dit betekende het einde van de natuurlijke opbouw van het kwelderlandschap. Ook waren hierdoor terpen in feite niet meer nodig en werd het relatief veilig om eerst op de kwelderwal en daarna ook in de kweldervlakte te bouwen.
Na afsluiting van de Middelsee bleef de zeespiegel stijgen. Door het ontstaan van de Zuiderzee raakte de Middelsee buiten de getijden. Dit zorgde ervoor dat met name het zuidelijke gedeelte van de Middelsee dichtslibde. Om dit opgeslibde land ook bruikbaar te maken, werden dijken aangelegd. Voorbeelden zijn de Boxumerdijk ten zuiden van Leeuwarden, die met een lengte van ongeveer 10 kilometer het zuidelijke gedeelte van de Middelsee afsloot, gevolgd door de Tjessingawei en de Skrédyk. (1280).
Het proces van opslibben en dijken aanleggen ging tot ongeveer de 14e eeuw door. Toen werd de Leyster Hegedyk vanaf de Brédyk aangelegd, waardoor de Feinsumer Polder (tegenwoordig Slachdykster Polder en Balkeinster Polder) ontstond. Omdat deze dijken beschermden tegen de invloeden van de zee, zijn in de voormalige Middelsee geen terpen gebouwd.
Landschap
Het landschap van de gemeente Leeuwarderadeel is, zoals hiervoor aangegeven, in drie typen te onderscheiden:
Het kwelderwallenlandschap is tussen Jelsum en Hijum goed herkenbaar. De kwelderwal ligt ongeveer een halve tot één meter hoger dan het omliggende landschap. Door de hogere ligging is hier een concentratie van bebouwing te vinden. Op de kwelderwallen is sprake van een mozaïekverkaveling. Dit komt doordat met de verkaveling is aangesloten bij de bestaande waterlopen. Met de ruilverkaveling is de schaal van de percelen wel veranderd.
Het gebied tussen de kwelderwal en de Dokkumer Ee (de oostelijke grens van het plangebied) maakt ook deel uit van het oude terpenlandschap. Echter, door de lagere ligging, verschilt het landschap met de hoger gelegen kwelderwal. Door de zwaardere kleigrond is het gebied alleen geschikt als weiland voor vee. Akkerbouw komt hier niet voor. Omdat het gebied vanuit de kwelderwal in gebruik is genomen, komen er uitsluitend oost-west georiënteerde wegen voor. Noord-zuid verbindingen waren niet noodzaak, omdat boerderijen geen binding met elkaar hadden. Met de ruilverkaveling zijn er enkele noord-zuidwegen aangelegd. Dit zijn fiets- en voetpaden, waardoor het mogelijk is geworden vanuit de dorpen een ommetje te maken.
Tot slot is het Middelseegebied landschappelijk zeer verschillend van het terpenlandschap. Hier is een rationele verkaveling en is er weinig bebouwing en beplanting. Voorzover hier al sprake van is, is deze te vinden langs de dijken.
Conclusie:
De landschappelijke waarden zijn zichtbaar in de drie landschapstypen. Op de kwelderwal ligt de bebouwing, veelal op terpen. De radiale structuur is hierbij kenmerkend en de verkaveling volgt deze. De hoogteverschillen van de kwelderwal naar de kweldervlakte is een van de landschappelijke waarden die in dit bestemmingsplan wordt vastgelegd. De kweldervlakte en het Middelseegebied zijn open landschappen met een rationele verkaveling.