Plan: | Hilaard - Hoptilsterdyk 28 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0080.27001BP00-VG01 |
In het westelijke deel van Hilaard staat een voormalige basisschool. De initiatiefnemer heeft het voornemen om de bebouwing van de basisschool te slopen en ter plaatse een woningbouwproject te ontwikkelen, bestaande uit zeven woningen. De maatschappelijke functie komt daarmee te vervallen.
Deze ontwikkeling past niet binnen de geldende beheersverordening 13 Dorpen, van de gemeente Leeuwarden. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor deze locatie noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Het herontwikkelingsgebied wordt begrensd door het kadastrale perceel bekend als (kadastrale) gemeente Jorwerd, sectie C, nummer 1066. De ligging van het plangebied is opgenomen in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Globale ligging plangebied
Voor het plangebied geldt de beheersverordening '13 Dorpen', die is vastgesteld op 20 juni 2016. In deze beheersverordening is de regeling uit het onderliggende bestemmingsplan van toepassing verklaard. Hierin is het plangebied aangewezen als 'maatschappelijke voorzieningen'. In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van de beheersverordening, en daarmee dus van het onderliggende bestemmingsplan voor Hilaard weergegeven.
Binnen het beheersvlak 'maatschappelijke voorzieningen' zijn de gronden bestemd voor educatieve, medische, sociale en religieuze voorzieningen met daarbij behorende bouwwerken en overige voorzieningen. Tevens zijn de gronden bestemd voor opgaand groen, verkeers- en verblijfsdoeleinden en water(huishouding). Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarbij de bestaande goot- en bouwhoogte als maximum gelden.
Het bouwen en gebruiken van woningen is niet toegestaan. Het initiatief is daarom in strijd met het geldende bestemmingsplan.
Figuur 1.2 Plangebied met het geldend bestemmingsplan Hilaard, als van toepassing verklaard in de beheersverordening
Partiële herziening Archeologie
De gemeente heeft op 11 november 2020 het paraplubestemmingplan Partiële herziening Archeologie vastgesteld. Dit ten behoeve van de bescherming van archeologische waarden in de gemeente. Dit parapluplan is van toepassing op het grondgebied van de gemeente Leeuwarden, exclusief de gronden van de voormalige gemeenten Leeuwarderadeel en Littenseradiel, voor zover er sprake is van archeologische (verwachtings-)waarden. Gronden waar geen onderzoek noodzakelijk is, of gronden die na onderzoek zijn vrijgegeven, zijn niet opgenomen in dit bestemmingsplan. Onderhavig plangebied maakt deel uit van de partiële herziening Archeologie en is hierin aanwezen als 'Waarde - Archeologie 5'. Ter plaatse van deze dubbelbestemming geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,5 meter beneden maaiveld een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.
Figuur 1.3 Uitsnede Partiële herziening Archeologie
De juridisch-planologische regeling van dit bestemmingsplan wordt in de volgende hoofdstukken nader toegelicht en gemotiveerd. Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een toelichting gegeven op het plangebied en komt het plan aan de orde. Daarna volgt in hoofdstuk 3 een uiteenzetting van het relevante beleid. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de voor het plangebied relevante milieu- en omgevingsaspecten besproken. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 wordt tot slot een weergave gegeven van de uitvoerbaarheid.
Het plangebied ligt in het westen van het dorp Hilaard, aan de Hoptilsterdyk 28. Het perceel is ingericht met een school / peuteropvang. Het gebouw staat op het noordelijke deel van het perceel, en bestaat uit één tot twee bouwlagen met een plat dak. De gronden ten zuiden hiervan zijn verhard (schoolplein) en er is een deel voorzien van gras. Het plangebied grenst met de noordzijde aan het buitengebied. Het noordelijk deel van het plangebied is omringd door een groensingel, bestaande uit bomen en beplanting. In figuur 2.1 is een luchtfoto weergegeven van de huidige situatie in het gebied.
Het plangebied maakt deel uit van een lint aan woningen die langs de noordzijde van de Hoptilsterdyk staan. De Hoptilsterdyk vormt samen met de Van Alyvaleane de doorgaande weg van Hilaard. Aan de zuid- en westzijde van het plangebied staan meerdere vrijstaande woningen. Ten oosten van het plangebied ligt een sportveld en staat het dorpshuis van Hilaard. De noordzijde vormt de overgang naar het buitengebied.
Figuur 2.1 Plangebied met uitsnede luchtfoto huidige situatie
De gemeente Leeuwarden heeft een uitvraag opgesteld voor de herontwikkeling van het plangebied tot woningbouwlocatie. Hieruit is het initiatief naar voren gekomen om ter plaatse 4 vrijstaande (levensloopbestendige) woningen en drie rij(starters)woningen te realiseren. De vrijstaande woningen komen aan de noordzijde van het plangebied te staan, terwijl de rijwoningen meer zuidelijker gerealiseerd worden. In het plangebied wordt een centrale ontsluiting gerealiseerd, via welke het gebied toegankelijk is. De vrijstaande woningen worden elk voorzien van twee eigen parkeerplaatsen. In de gezamenlijke buitenruimte worden nog eens vier parkeerplaatsen aangelegd.
Aan de voorzijde van het perceel, aan de kant van de Hoptilsterdyk, wordt een openbare groenvoorziening aangelegd. In figuur 2.2 is de voorgenomen inrichting van het plangebied weergegeven.
Figuur 2.2 Voorgenomen inrichting van het plangebied
De voorgenomen rijwoningen bestaan uit één bouwlaag met kap. De woningen krijgen een goot- en bouwhoogte van maximaal respectievelijk 4 en 8,5 meter. Alle drie de woningen worden voorzien van een aanpandige berging aan de achterzijde. De voorzijde van de woningen is voorzien van een veranda met overkapping. De woningen krijgen een natuurlijke uitstraling, door gebruik van hout materialen. in figuur 2.3 zijn impressies van de rijwoningen weergegeven.
Figuur 2.3 Impressies van de rijwoningen
De vrijstaande woningen zijn modulair in te delen in twee verschillende type woningen; de levensloopbestendige woning en de gezinswoning.
De levensloopbestendige woning heeft dezelfde uiterlijke kenmerken als de rijwoningen, met een veranda aan de voorzijde en eenzelfde dakhelling. De woning krijgt wel een groter oppervlakte en een slaap- en badkamer op de begane grond. In figuur 2.4 zijn impressies van dit type woning weergegeven.
Figuur 2.4 Impressie levensloopbestendige woning
Tot slot is er een optie om een gezinswoning te realiseren. Impressies van dit type woning is opgenomen in figuur 2.5.
Figuur 2.5 Impressie gezinswoning
In het kader van de uitvraag van de gemeente is door de ontwikkelaar een ontwikkel document opgesteld. Dit document is opgenomen als bijlage 1. Op pagina 4 in dit document is een stedenbouwkundige onderbouwing van het plan opgenomen, waarin de inpassing uitvoerig beschreven is.
Ontsluiting
De ontwikkeling is gelegen aan de Hoptilsterdyk. Deze weg, met ter plaatse een maximale snelheid van 30 km/u, ontsluit het plangebied in westelijke richting op de N359, die vervolgens richting Leeuwarden of Bolsward loopt.
Openbaar vervoer
Het plangebied is met het openbaar vervoer ontsloten door middel van bushaltes langs de nabij gelegen provinciale weg. Deze bushaltes worden aangedaan door zowel het reguliere stads- en streekvervoer en voorziet in een verbinding met het Hoofdstation en het treinstation in Leeuwarden.
Parkeren
Bij nieuwbouwprojecten moeten de parkeernormen worden gehanteerd, zoals vastgelegd in de 'Nota parkeernormen Leeuwarden 2014'. De parkeerbehoefte moet op eigen terrein worden opgelost. Met eigen terrein wordt bedoeld het gehele grondgebied of plangebied van het bouw initiatief. In sommige gevallen is 'eigen erf' en 'eigen terrein' hetzelfde. Meestal gaat het dan om een bouwinitiatief op een perceel. Maar bij bijvoorbeeld nieuwbouwwijken wordt het hele plangebied als het 'eigen terrein' beschouwd. Dat betekent dat er ook in de nieuwe openbare ruimte geparkeerd mag worden. Dit mag echter geen effect hebben op de bestaande openbare ruimte buiten het plangebied.
Het plangebied ligt in het gebiedstype 'rest bebouwde kom', waar de gemeente de volgende beleidsregels parkeernormen 2014 voor de voorgestelde bebouwingstypen hanteert:
Functie | Norm 'rest bebouwde kom' (pp per woning) | Hoeveelheid | Parkeerbehoefte totaal |
Woning met bvo >120 m2 | 2,0 | - | - |
-Woning met bvo >80 m <120 m2 | 1,6 | 4 | 6,4 |
Woning met bvo > 60 <80 m2 | 1,5 | 3 | 4,5 |
Woning met bvo < 60 m2 | 1,0 | - | |
Totaal | 7 | 11 |
Het parkeren zal worden opgelost op eigen terrein. Elke vrijstaande woning krijgt twee eigen parkeerplaatsen naast de woning. Daarnaast worden nog eens vier parkeerplaatsen in het gemeenschappelijk gebied aangelegd.
De aanleg van voldoende parkeerplaatsen is gewaarborgd door het opnemen van een parkeerbepaling in de regels. Het plan veroorzaakt zodoende geen parkeeroverlast in de omgeving omdat het plangebied voorziet in zijn eigen parkeerbehoefte.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
De verkeersgeneratie is berekend op basis van de gemiddelde kentallen die afkomstig zijn van het CROW (Publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren). Voor de verkeersgeneratie dient rekening gehouden te worden met de categorie 'Koop, huis, vrijstaand' voor de vrijstaande woningen en 'koop, huis, tussen/hoek' voor de rijwoningen. De locatie ligt in 'rest bebouwde kom' in een 'sterk stedelijke' gemeente. Op basis van de genoemde kenmerken geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 7,8 mvt/etmaal per vrijstaande woning en 6,7 mvt/etmaal per rijwoning. Dit komt neer op een totale verkeersgeneratie van 52 mvt/etmaal.
In de huidige situatie bevindt zich een bouwblok van circa 600 m2. Hierbinnen zijn bedrijfsgebouwen ten behoeve van bedrijven onder de categorieën 1 en 2 toegestaan alsmede dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen. Voor dienstverlening geldt een verkeersgeneratie van 0,106 mvt/etmaal per m² bvo. Ofwel een verkeersgeneratie van 64 mvt/etmaal is mogelijk.
Hieruit wordt geconcludeerd dat in de toekomstige situatie sprake is van aan afname aan verkeer van 12 mvt/etmaal. Dit zorgt voor een positieve werking op de wegvakken en relevante kruispunten in de omgeving. De verkeersdruk neemt hiermee af.
Conclusie
Door de ontwikkeling op het plangebied neemt de verkeersintensiteit op de ontsluitingswegen af, waardoor er geen problemen ontstaan op het gebied van de verkeersafwikkeling. De toekomstige parkeerbehoefte wordt opgevangen in het plangebied zelf. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Het beleid van het rijk, de provincie én de gemeente geeft uitgangspunten voor het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk zijn deze uitgangspunten weergegeven.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Regio Friesland is aangewezen als voorlopig NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Realiseren opgaven
In de NOVI zijn twee instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
Conclusie
Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking.
Dit bestemmingsplan stelt een herontwikkeling van een bestaand stedelijk gebied voor, zoals bedoeld in de begripsbepaling van het Bro en waarbij een voormalige maatschappelijke functie wordt vervangen door een woonfunctie. Daarom hoeft alleen een beschrijving van de behoefte te worden gegeven. Uit het beleid van de gemeente dat is beschreven in paragraaf 3.3, blijkt dat er een behoefte is aan woningen.
Verordening Romte Fryslân
De verordening stelt regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 1)
Binnen bestaand stedelijk gebied wordt ruimte geboden voor het ontwikkelen van stedelijke functies, voor zover deze naar aard en omvang passen bij de kern. De provincie is terughoudend met het toestaan van stedelijke functies in het landelijk gebied. Uitbreidingen aansluitend op bestaand bebouwd gebied zijn wel (onder voorwaarden) toegestaan. Het plangebied van dit bestemmingsplan is gelegen in bestaand bebouwd gebied.
Wonen (artikel 3)
Artikel 3.1.1. van de provinciale verordening stelt dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.
Regionale woningbouwafspraken
Zowel de provincie als het Rijk gaan uit van een regionale afstemming van de woningbouw- programmering. De provincie bepaalt op basis van bevolkingsprognoses en in overleg met gemeenten en regio's hoeveel woningbouwruimte er is in een bepaalde periode. Het plan past binnen de woningbouwafspraken met de provincie welke schriftelijke instemming heeft van GS conform art. 3.1.1. van de provinciale verordening.
Het Afwegingskader Woningbouw Gemeente Leeuwarden is in 2016 door de Raad vastgesteld. Dit geeft een goed beeld van de wijze waarop het Leeuwarder woonbeleid wordt vormgegeven. De basis van het woonbeleid is de vraag naar woonruimte. Er wordt de komende decennia nog bevolkingsgroei verwacht voor de gemeente Leeuwarden. Deze groei is echter niet gelijk verdeeld over de gehele gemeente en geldt niet voor alle woningtypen en woonmilieus. De groei gaat voornamelijk plaatsvinden in het stedelijk gebied van Leeuwarden, voor de meeste dorpen wordt afnemende vraag en stabilisatie verwacht. Het is daarom van belang om tot een zorgvuldige regionale afstemming te komen zodat de bouwopgave kan landen op de juiste locaties. Met het Afwegingskader Woningbouw legt de gemeente Leeuwarden voor de komende 10 jaar keuzes in het woonbeleid vast.
In onderhavige situatie is sprake van 7 woningen. De te realiseren capaciteit valt binnen de gemaakte regionale afspraken, zoals vastgelegd in het Woningbouwprogramma tot 2026.
Geconcludeerd kan worden dat het provinciaal beleid de ontwikkeling van het plangebied niet in de weg staat.
Ontgrondingenverordening Friesland
In het kader van het plan vinden er geen ontgrondingen plaats. Daarom is de ontgrondingenverordening niet van toepassing op dit voornemen.
Beleidskader wonen in de dorpen
Met het Beleidskader wonen in de dorpen biedt de gemeente beleidsruimte voor nieuwe woningbouwontwikkelingen in de dorpen. Wanneer een woningbouwplan past binnen dit beleid, dan is dat voor de gemeente een onderbouwing om te kunnen afwijken van het bestemmingsplan. Het beleidskader biedt ruimte voor ontwikkelingen die de doorstroming in de dorpen weer op gang brengt en waarmee een meer divers woningaanbod in de dorpen ontstaat. Ontwikkelingen die ruimtelijk een passende aanvulling zijn bij het betreffende dorp. Om er voor te zorgen dat de initiatieven en plannen daadwerkelijk de gewenste bijdrage leveren aan het woningaanbod in de dorpen zijn in die beleidskader kaders opgenomen waar de gemeente de initiatieven aan toetst.
Voor woningbouwinitiatieven geldende basisregels:
Voorwaarden voor nieuwbouw:
De voorgenomen woningbouwontwikkeling past binnen de regels en voorwaarden uit het beleidskader. Het plangebied valt binnen bestaand stedelijk gebied en betreft een voormalige schoollocatie die wordt herontwikkeld tot woningbouwlocatie. De woningen hebben allen een oppervlakte groter dan 65 m2 bvo. Er worden minder dan 20 woningen gerealiseerd, waardoor er geen noodzaak is tot realisatie van sociale huurwoningen. De gemeenschappelijke buitenruimte wordt hoogwaardig ingericht met een groene uitstraling. Tot slot wordt met dit project gehandeld in de geest van het beleidskader, door een gemengd woonaanbod te creëren dat een aanvulling vormt op de bestaande woonvoorraad. Dit betreffen starterswoningen en modulair uitbreidbare levensloopbestendige woningen voor zowel gezinnen als senioren.
Duurzaam Leeuwarden, de sterke stad
De gemeente Leeuwarden bevordert op haar grondgebied actief het verduurzamen van de gemeente. Deze verduurzaming richt zich op een aantal aspecten, waaronder energieverbruik, verantwoordelijk watergebruik en waterkwaliteit, ecologie en het beperken van afval. De focus ligt op de thema's energie en water. Om dit beleid te verwezenlijken, heeft de gemeenteraad op 29 november 2010 de visie Duurzaam Leeuwarden, de sterke stad vastgesteld. Deze visie gold voor de periode van 2011 tot en met 2020. Bij het werken aan een duurzaam Leeuwarden staan twee ambities centraal: een klimaatbestendige stad en een klimaatneutrale energie- en warmtevoorziening. De gemeente focust op het faciliteren en aanjagen van sleutelprojecten die bijdragen aan een aardgasloze toekomst en een klimaatadaptieve gemeente in 2035.
Dit betekent dat in de bestaande woningbouw en bedrijfsgebouwen fors energie bespaard moet worden of dat er duurzaam opgewekte energie gebruikt wordt. Voor nieuwbouw betekent het dat de gemeente verdergaande doelen dan de eisen van het Bouwbesluit nastreeft en dat de gemeente de lijst Duurzaam Bouwen hanteert.
Bij de uitwerking van het bouwplan dient rekening gehouden te worden met de door de gemeente gehanteerde energienorm. Zoals verplicht, worden de woningen in ieder geval gasloos gebouwd.
Welstandsnota Leeuwarden 2022
De Welstandsnota 202 is een belangrijk instrument om te sturen op de ruimtelijke kwaliteit van de gebouwde omgeving. De nota geeft inzicht in de criteria die worden gehanteerd bij de toetsing aan welstand. De nota moet niet gezien worden als een beperking, maar juist als een bron van informatie en ideeën die de kwaliteit van bouwplannen helpt verhogen. Initiatiefnemers krijgen de mogelijkheid te anticiperen op de welstandstoetsing.
Het plangebied valt conform de welstandsnota onder gebiedstype 10 'Bebouwing na 1950'. Hierin valt seriematige en individuele bebouwing uit de hele naoorlogse periode tot nu. Er is ruimte voor verschillende vormen van uitbreiding en aanpassingen die passen binnen het gevarieerde beeld.
Het initiatief is inmiddels getoetst door de welstandscommissie en goedgekeurd.
Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voortkomen voor dit bestemmingsplan. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de omgevingsaspecten beschreven.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft als belangrijkste doel het bestrijden en voorkomen van geluidhinder. Op grond van de wet zijn verschillende vormen van geluidhinder te onderscheiden die directe raakvlakken hebben met de ruimtelijke ordening.
Wegverkeerslawaai
De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat de geluidsbelasting op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. In veel gevallen is deze norm 48 dB.
In artikel 74 Wgh is aangegeven wanneer een weg zoneplichtig is. Elke weg heeft in principe een zone, behalve wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg binnen of buiten stedelijk gebied.
De Hoptilsterdyk heeft ter hoogte van het plangebied een maximale toegestane snelheid van 30 km/uur. Dit deel van de weg heeft derhalve geen geluidzone. Ook de overige wegen in de dorpskern hebben allen een maximaal toegestane snelheid van 30 km/uur.
Verder richting het westen, waar de dorpskern eindigt, geldt op de Hoptilsterdyk echter een maximaal toegestane snelheid van 60 km/uur. Dit is op circa 100 meter afstand van het plangebied. Daarmee valt het plangebied binnen de geluidzone van dit deel van de Hoptilsterdyk. In dit geval is echter sprake van tussenliggende bebouwing, wat een geluidafschermende werking heeft op wegverkeerslawaai afkomstig van het 60 km/uur-deel van de Hoptilsterdyk. Dit, in combinatie met de ruime afstand van 100 meter tot aan het plangebied, maakt dat het wegverkeerslawaai in grote mate reeds gedempt wordt. Verwacht wordt dat hierdoor wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Er is geen onderzoek noodzakelijk.
Industrielawaai
Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidszone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone mag de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet worden overschreden. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.
Het plangebied ligt niet binnen een geluidzone van een geluidgezoneerd industrieterrein. Een nader onderzoek naar dit aspect is derhalve niet noodzakelijk.
Spoorweglawaai
In het Besluit Geluidhinder van 1 juli 2012 is het wettelijk kader van geluidhinder vanwege spoorwegen opgenomen. Op grond van artikel 1.4a is de zonebreedte van de trajecten in Nederland vastgesteld. Deze zonebreedte is afhankelijk van het vastgestelde geluidproductieplafond (hierna GPP). Deze GPP's zijn op 1 juli 2012 door een wetswijziging van de Wet milieubeheer voor hoofdspoorwegen van kracht geworden. GPP's zijn berekende waarden op referentiepunten en stellen een heldere grens over de toelaatbare hoeveelheid geluid en voorkomen een onbelemmerde groei van het geluid door toenemend verkeer. Deze referentiepunten liggen om de 100 meter op 4 meter boven lokaal maaiveld, op een vaste afstand van 50 meter aan weerszijden van het spoor. De GPP's, brongegevens en relevante besluitinformatie zijn opgenomen in het zogenaamde geluidregister. Dit register is openbaar, digitaal toegankelijk via de website van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Het plangebied ligt niet in nabijheid van een spoorweg. Om die reden is een akoestisch onderzoek naar spoorweglawaai niet noodzakelijk.
Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken. Maatgevende stoffen in Nederland zijn hiervoor stikstofdioxide en fijn stof.
Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit in Nederland zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.
Er worden 7 woningen mogelijk gemaakt. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied.
Ten behoeve van de ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek (conform NEN5740 en NEN5725) uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 2 toegevoegd.
In de grond van het mengmonster van zowel de boven- als ondergrond zijn geen verhoogde gehalten boven de achtergrondwaarde aangetoond. In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties aan molybdeen en nikkel gemeten ten opzichte van de streefwaarden.
De resultaten zijn in overeenstemming met de vooraf gestelde hypothese dat de locatie als onverdacht beschouwd kan worden ten aanzien van het voorkomen van bodemverontreinigingen. De resultaten zijn geen aanleiding tot de uitvoering van een nader bodemonderzoek en vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving, bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleiding en (Bevb).
Voor dit plan is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit is naar voren gekomen dat het plangebied niet gelegen is binnen een invloedszone van een risicovolle inrichting en transportroute. Wel is sprake van een aardgastransportleiding op circa 350 meter ten zuiden van het plangebied. Deze buisleiding kent een maximale werkdruk van 80 bar en een diameter van 30 inch. Op basis hiervan ligt het plangebied binnen de 1%-letaliteitszone, die tot 470 meter uit de buisleiding loopt. Daarom dient een verantwoording van het groepsrisico te worden gegeven.
Verantwoording groepsrisico
Binnen het plangebied is in de huidige situatie planologisch gezien een school mogelijk. Met de functiewijziging naar wonen en de realisatie van zeven woningen zal het aantal personen binnen het plangebied overdag, doordeweeks, niet toenemen. Alleen in de avonduren en het weekend zal sprake zijn van een beperkte toename van personen in het plangebied. Dit aantal is dusdanig laag door het geringe aantal woningen, dat op voorhand ingeschat kan worden dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden.
Ten aanzien van de buisleiding is hieronder nader ingegaan op de aspecten bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid ter verantwoording van het groepsrisico.
Bestrijdbaarheid
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard.
De brandweer heeft aangegeven dat de opkomsttijd wordt overschreden, maar dat deze nog wel als acceptabel wordt beschouwd. Wel is de bestrijdbaarheid door de brandweer beperkt in het geval van een fakkelbrand. Dit ligt voornamelijk bij de leidingbeheerder. De bewoners binnen het plangebied kunnen binnenshuis schuilen.
Bereikbaarheid
Het plangebied, maar ook de genoemde risicobron dienen goed bereikbaar te zijn voor de hulpverleningsdiensten, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied bereikbaar is. Zowel het plangebied als de betreffende risicobron zijn goed bereikbaar.
Om de bestrijding van brand en evt. opvang van slachtoffers te optimaliseren is het noodzakelijk om een vluchtroute te realiseren en deze toegankelijk maken voor hulpdiensten (bijvoorbeeld voor ambulances). De bewoners kunnen via de Hoptilsterdyk vluchten. Via deze weg is het mogelijk om van de bron af te vluchten.
Zelfredzaamheid
De personen binnen het plangebied zijn hoofdzakelijk zelfredzaam. De ontwikkeling voorziet in een reguliere woonfunctie. Binnen het plangebied zullen daarom voornamelijk zelfredzame personen aanwezig zijn. De minder zelfredzame personen (kinderen, ouderen) kunnen door de zelfredzame personen worden geholpen zodat ze gezamenlijk het gebouw kunnen ontvluchten.
Voor wat betreft het aspect externe veiligheid gelden daarom geen beperkingen voor dit bestemmingsplan. Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het project op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.
Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Het project is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap. Op het plan is de normale watertoetsprocedure van toepassing (bijlage 3). In de Leidraad Watertoets staan de uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Voldoende water
Klimaatadaptie: In het kader van klimaatadaptatie is het van belang om bij de inrichting van het gebied te anticiperen op wateroverlast, droogte en hitte. In het plangebied is met hittestress rekening gehouden door de gezamenlijke buitenruimte groen in te richten en bestaande bomenrijen te handhaven en te beschermen. Op droogte wordt geanticipeerd door regenwater vertraagd af te voeren door de dakoppervlakken aan te sluiten op regentonnen. Op hevige regenbuien wordt geanticipeerd om het gebied zo groen mogelijk in te richten en verhardingen, waar mogelijk, in half-verharding uit te voeren. De kans op overstromingen is gelet op de maaiveldhoogte klein (voor meer info zie onderdeel 'veilig / vrij voor boezem').
Toename verharding: Het waterschap hanteert als uitgangspunt dat bij een toename van meer dan 200 m2 aan verhard oppervlak 10% van deze toename wordt gecompenseerd in de vorm van nieuw oppervlaktewater of waterberging.
In de huidige situatie is een oppervlakte van 1.270 m2 binnen het plangebied verhard door bestrating en bebouwing. In de voorgenomen situatie wordt dit verwijderd. De nieuwe inrichting zorgt voor 1.441 m2 aan verharding in de vorm van bestrating en bebouwing (inclusief mogelijke woning vergrotende opties).
In de berekening hiervan is uitgegaan van een bebouwings- en verhardingspercentage van 90% in het achtererfgebied van de rijwoningen, 50% van de vrijstaande woningen op de kleinere tussenkavels en én 20% van de vrijstaande woningen op de ruime hoekkavels. Gelet op de omvang van de kavels is het niet aannemelijk dat elk achtererfgebied voor 50% wordt bebouwd of verhard. De rijwoningen hebben een klein achtererfgebied van ca. 40 m2. Het is aannemelijk dat dit achtererfgebied bijna volledig wordt verhard. Twee vrijstaande woningen op de ruimte hoekkavels hebben een achtererfgebied van ca. 300 m2. Het is, gelet op de omvang van het achtererfgebied, de aanwezigheid van bomen (buiten de beschermde bomenrij), de bebouwingsmogelijkheden (max. 50 m2 aan bijgebouwen) en het feit dat de parkeerplaatsen in half-verharding worden uitgevoerd, niet realistisch dat de helft van het achtererfgebied zal worden verhard.
De verharding neemt daardoor slechts met 171 m2 toe. De grenswaarde ten aanzien van watercompensatie wordt hiermee niet overschreden. Het is daarom niet noodzakelijk om compensatie uit te voeren.
Schoon water
Afvalwater en regenwatersysteem: Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In dit geval wordt afvalwater afgevoerd op de bestaande rioleringsaansluiting. Het uitgangspunt is dat het hemelwater wordt afgewaterd op de bestaande sloot aan de noordzijde van het perceel.
Waterkwaliteit: De aanlegwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. Er dient aangelegd te worden met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal.
Veiligheid
Vrij voor de boezem: Het plangebied ligt vrij voor de boezem. Het Wetterskip adviseert om voldoende hoog te bouwen, om zo toekomstige wateroverlast tegen te gaan. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de droogleggingsnorm. Het huidige maaiveld ligt ter plaatse van de geplande woningbouw tussen de 0,8 en 0,9 meter +NAP. Hiermee wordt voldaan aan de minimale aanleghoogte van 0 m NAP. Daarnaast wordt in de uitvoering rekening gehouden met de droogleggingsnorm en zal de grondwaterstand in beeld worden gebracht om te kijken of deze mogelijk nog tot aanpassingen in de aanlegfase leidt.
Regionale en lokale kering
Het plangebied ligt aan de zuidzijde voor een klein deel in de beschermingszone van een regionale kering. Het gaat hier om de Hoptilsterdyk, die gelijk ligt aan de gelijknamige weg. De beschermingszone raakt de meest zuidelijke gronden van het plangebied tot een diepte van circa 2 meter. Op deze gronden vinden geen bouwwerkzaamheden plaats, waarmee geen afbreuk wordt gedaan aan deze regionale waterkering.
Schouwwatergang en hoogwatervoorziening
Onderhoud
De watergang achter het plangebied (sloot aan de noordzijde) is in de legger van het Wetterskip gedefinieerd als schouwwater én een hoogwatervoorziening (meestal t.b.v. funderingen). Dit schouwwater kent een onderhoudsplicht voor de aanliggende percelen. In de leidraad watertoets is aangegeven dat het de voorkeur heeft dat deze onderhoudsstrook niet aan een particulier terrein grenst, maar dat een openbaar toegankelijke onderhoudsstrook wordt aangehouden.
Op deze locatie is dat echter niet mogelijk. De leidraad watertoets geeft dan de mogelijkheid het onderhoud vast te leggen bij de nieuwe bewoners via een kettingbeding in de notariële akte. De voorkeur vanuit het Wetterskip is dat er met de aanliggende grondeigenaar een z.g. eenzijdig onderhoud wordt overeengekomen, zodat het jaarlijkse onderhoud vanaf het achterliggende agrarische perceel kan worden uitgevoerd.
De initiatiefnemer / ontwikkelaar (Toeck) heeft toegezegd met de aanliggende grondeigenaar van het agrarisch perceel trachten eenzijdig onderhoud overeen te komen, zodat het jaarlijkse onderhoud vanaf het achterliggende agrarische perceel kan worden uitgevoerd. Indien dat niet lukt dan zal middels een kettingbeding in de notariële akte en koopovereenkomst het onderhoud bij de nieuwe bewoners worden vastgelegd.
Vervolg
Waterwet: Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet tijdig een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet.
Procedure: Bij de uitvoering wordt rekening gehouden met de uitgangspunten van wateradvies.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Dit is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europese regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. Ten behoeve van de ontwikkeling wordt een ecologisch quickscan uitgevoerd. Dit onderzoek wordt als bijlage bij de toelichting toegevoegd.
Soortenbescherming
Voor de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden voor het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort.
De aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten vormt een te onderzoeken aspect, omdat met de plannen effecten kunnen ontstaan op soorten die beschermd zijn via de Wet natuurbescherming.
Quickscan flora en fauna
Ten aanzien van soortenbescherming is een quickscan uitgevoerd. Het rapport is opgenomen als bijlage 5. Uit de quickscan komen de volgende resultaten naar voren.
Algemene broedvogels
Binnen en vlak buiten het plangebied kunnen enkele vogelsoorten tot broeden komen waarvan de nesten geen jaarronde bescherming genieten, maar wel beschermd zijn tijdens het broedproces. Er wordt geadviseerd om de voorgenomen werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Indien toch tijdens het broedseizoen werkzaamheden plaatsvinden, dient dit onder begeleiding van een ecoloog uitgevoerd te worden.
Vleermuizen (verblijfplaatsen in gebouwen en boomholtes)
De aanwezigheid van kraam-, zomer-, paar- en winterverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, watervleermuis, laatvlieger, meervleermuis en ruige dwergvleermuis in de bebouwing en in boomholtes in het plangebied kan niet op voorhand worden uitgesloten. Daarom wordt een nader onderzoek naar de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen geadviseerd. Indien tijdens dit nader onderzoek verblijfplaatsen van vleermuizen worden aangetroffen, dient voor de betreffende soorten een ontheffing te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag. Deze wordt in de regel afgegeven onder de voorwaarde dat er mitigerende en compenserende maatregelen worden uitgevoerd.
Zorgplicht
Er kunnen soorten voorkomen in het plangebied waarvoor een vrijstelling geldt voor ruimtelijke ingrepen. De zorgplicht van de Wnb schrijft voor dat men verplicht is om alles wat redelijkerwijze mogelijk is, te doen of juist te laten om schade aan wilde planten en dieren zo veel mogelijk te voorkomen. Deze zorgplicht is te allen tijde van toepassing.
Nader ecologisch onderzoek
Naar aanleiding van de resultaten van de quickscan flora en fauna is vervolgens een nader onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van vleermuizen. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 6. Hieruit komen de volgende resultaten naar voren:
Verblijfplaatsen
Er zijn tijdens de inventarisaties geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen, er zijn geen negatieve effecten van de ingreep op verblijvende vleermuizen mogelijk.
Foerageergebied
Het foerageergebied van Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis en Laatvlieger binnen het plangebied betreft mogelijk een essentieel deel van het leefgebied van deze soorten. Met name luwtewerking, landschappelijke structuur en aanwezigheid van voedsel (insecten) door de begroeiing maakt de bosschages geschikt als foerageergebied.
Als grootschalige bosschages gekapt dienen te worden, wordt het essentiële leefgebied mogelijk zodanig aangetast dat een ontheffing in het kader van de Wnb nodig is. Het is hierbij belangrijk te bekijken in hoeverre de lengte met overgang tussen hogere en lagere begroeiing verandert. Met name deze overgang is belangrijk voor de functionaliteit van groenstructuren als vliegroute en foerageergebied.
Als luwte en begroeiing deels gehandhaafd kan worden, bijvoorbeeld met een smallere bosstrook, is waarschijnlijk geen significant negatief effect aan de orde. dit dient bij uitwerking van de plannen nader beoordeeld te worden.
Vliegroutes
Er zijn geen (essentiële) vliegroutes van vleermuizen waargenomen.
Conclusie
Bij uitvoering van de plannen wordt bekeken in hoeverre er sprake is van het kappen van bosschages. indien het wenselijk blijkt om een aantal bosschages te kappen (bijv. vanwege meer openheid in tuin creëren) dan zal in nauw overleg met een ecoloog bepaald worden welke bosschages dit zullen zijn. En indien noodzakelijk, een ontheffing worden aangevraagd. Indien ontheffing niet mogelijk blijkt dan zullen de bosschages niet worden gekapt (of bosschages waarvoor geen ontheffing noodzakelijk is). Voor de uitvoerbaarheid van het plan vormt dit geen belemmering.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Wnb. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van Natuurnetwerk Nederland.
Met betrekking tot gebiedsbescherming is de ligging van de aangewezen Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur) van belang. Het plangebied ligt in een binnenstedelijk gebied op ruime afstand van beschermde natuurgebieden. Voor de ontwikkeling is een stikstofonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 4 toegevoegd. uit de resultaten komt zowel ten aanzien van de aanleg- als de gebruiksfase een depositiebijdrage van 0,00 mol/ha/jaar. De ontwikkeling heeft, mede gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen negatieve effecten op natuurwaarden die op grotere afstand liggen.
Bomeninventarisatie
In het plangebied worden enkele bomen gekapt. Daarom is een bomeninventarisatie gemaakt, om na te gaan welke bomen behouden kunnen blijven en welke in dusdanige staat zijn, dat deze beter kunnen worden gekapt. Dit onderzoek is opgenomen in hetzelfde rapport als de quickscan, in bijlage 5. De bomen zijn beoordeeld op hun kwaliteit en vitaliteit. Vanuit deze inventarisatie zijn aanbevelingen gedaan op het gebied van het behoud en het verder ondersteunen van de biodiversiteit, evenals aanbevelingen met het oog op veiligheid. Aan de hand van dit rapport zal worden bepaald welke bomen in het gebied uiteindelijk worden gekapt.
Toetsingskader
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Partiële herziening Archeologie
De gemeente heeft het bestemmingsplan Partiële herziening Archeologie vastgesteld. Dit ten behoeve van de bescherming van archeologische waarden in de gemeente. Dit parapluplan is van toepassing op het grondgebied van de gemeente Leeuwarden, exclusief de gronden van de voormalige gemeenten Leeuwarderadeel en Littenseradiel, voor zover er sprake is van archeologische (verwachtings-)waarden. Gronden waar geen onderzoek noodzakelijk is, of gronden die na onderzoek zijn vrijgegeven, zijn niet opgenomen in dit bestemmingsplan.
Figuur 4.1 Plangebied met de contouren van de Archeologische waarden
Toetsing
Onderhavig plangebied maakt deel uit van de partiële herziening Archeologie en is hierin grotendeels aanwezen als 'Waarde - Archeologie 5'. Uit deze bestemming blijkt dat bij ingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,5 meter onderzoek nodig zal zijn. Verder geldt voor de meest noordwestelijke hoek 'Waarde - Archeologie 3'. Uit deze dubbelbestemming blijkt dat bij ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 0,5 meter onderzoek nodig zal zijn. De bouwmogelijkheden binnen het plangebied overschrijden deze grenswaarden echter niet. In de huidige situatie is 500 m2 aan bebouwing aanwezig. In de nieuwe situatie wordt dit 616 m2, waarbij de bebouwing (groten)deels de locatie van de huidige bebouwing overlapt. Er wordt minder dan 500 m2 aan nieuwe gronden geroerd met deze ingreep. Archeologisch onderzoek is daarom niet nodig. Indien onverhoopt toch archeologische waarden aanwezig blijken te zijn binnen de vrijgegeven gebieden, dan geldt een meldingsplicht (artikel 5.10 van de Erfgoedwet). Om te borgen dat de archeologische waarden binnen het plangebied desondanks goed beschermd worden, zijn beide archeologische dubbelbestemmingen overgenomen in dit bestemmingsplan.
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
Volgens de Cultuurhistorische kaart is er geen sprake van cultuurhistorische waarden binnen het plangebied. Het aspect cultuurhistorie heeft dan ook geen gevolgen voor het bestemmingsplan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om de milieuruimte van bedrijven voor het bestemmingsplan in beeld te brengen, wordt gebruik gemaakt van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009). In deze publicatie zijn richtafstanden opgenomen voor bedrijfsactiviteiten ten opzichte van een rustige woonwijk (voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar). Ten opzichte van een gemengd gebied gelden kleinere richtafstanden. Wanneer niet voldaan wordt aan de richtafstanden, moet nader onderbouwd worden dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (aanvaardbaar woon- en leefklimaat, waarbij de bedrijfsvoering van de aanwezige bedrijven gerespecteerd wordt).
Het plangebied ligt in de dorpskern van Hilaard, waar overwegend woningen staan. De omgeving is te typeren als een rustige woonwijk. Ten westen van de dorpskern ligt een kleinschalig bedrijventerrein. Ter plaatse zijn bedrijven tot en met categorie 2 toegestaan. Aanvullend hierop is op één perceel een aannemersbedrijf toegestaan, en op één een veehandel- en transportbedrijf. Het bedrijventerrein ligt op circa 50 meter afstand tot het plangebied. Voor bedrijven tot en met categorie 2 geldt een richtafstand van 30 meter, hier wordt dus aan voldaan. Een aannemersbedrijf valt onder milieucategorie 3.1, met een richtafstand van 50 meter. Ook hier wordt aan voldaan. Tot slot betreft een veehandel- en transportbedrijf eveneens milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 50 meter. Dit bedrijf ligt op circa 90 meter afstand en dus wordt ook hier aan de richtafstand voldaan.
Geconcludeerd wordt dat de bedrijvigheid de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat. Voor de woningen is daarnaast sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een KLIC-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het gebied.
In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. Dit bestemmingsplan maakt slechts zeven woningen mogelijk en is dus niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig. Bovendien gaat het in dit geval om een terrein dat al grotendeels bebouwd is. Het plangebied ligt daarnaast in een gebied dat te typeren is in een rustige woonwijk en sluit de voorgenomen ontwikkeling hierop aan. In dit specifieke geval is daarom geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoelt in het Besluit m.e.r. Daarom is het ook niet noodzakelijk om een vormvrije m.e.r.-beoordeling op te stellen.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Verder sluit de regeling in het voorliggende bestemmingsplan aan bij het bestaande bestemmingsplan Leeuwarden - Tussen Ee en Vliet.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
In deze paragraaf wordt de bestemming, zoals deze in de regels zijn opgenomen en op de verbeelding zijn weergegeven, beschreven.
Groen
Aan de voorzijde van het perceel wordt een openbare groenvoorziening ingericht. Deze gronden worden bestemd als Groen. Binnen de groenbestemming worden verschillende hierbij behorende voorzieningen mogelijk gemaakt.
Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit en aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woonhuizen. Ter plaatse zijn vrijstaande woningen voorzien. Ter plaatse van de voorgenomen rijwoningen is middels de aanduiding 'minimum aaneen te bouwen wooneenheden' vastgelegd dat minimaal drie woningen aaneengebouwd moeten worden. De maatvoering is afgestemd op het voornemen en op de omgeving. Op basis daarvan zijn een goot- en bouwhoogte van maximaal 4 en 11 meter opgenomen.
Verkeer - Verblijfsgebied
Binnen het plangebied wordt een centrale ontsluiting aangelegd, waar ook parkeervoorzieningen zijn voorzien. Deze gronden zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Ter plaatse zijn de gronden primair bestemd voor wegen, straten en paden. Om het gebied zo groen mogelijk in de richten is ook de uitwisselbaarheid met groenvoorzieningen voorzien.
Waarde - Archeologie 3
Over het gehele plangebied ligt ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Deze bestemming is overgenomen uit het bestemmingsplan 'Partiële herziening Archeologie' en is bedoeld om mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen tegen te grote bodemingrepen die deze waarden kunnen verstoren.
Waarde - Archeologie 5
Over het gehele plangebied ligt ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Deze bestemming is overgenomen uit het bestemmingsplan 'Partiële herziening Archeologie' en is bedoeld om mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen tegen te grote bodemingrepen die deze waarden kunnen verstoren.
luchtvaartverkeerzone - ils verstoringsgebied 2
Wat betreft de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone - ils verstoringsgebied 2' leidt de hiervoor geldende hoogte tot een toetsing van bouwplannen aan eventuele verstoring van het radionavigatiesysteem van de vliegbasis. Op voorhand is daarbij geen sprake van een verbod om te bouwen.
luchtvaartverkeerzone - obstakelbeheergebied
Er is voor gekozen om, daar waar het gaat om concrete en vastliggende bouwhoogte beperkingen, één gebiedsaanduiding op te nemen. Dit houdt in dat voor zover de maximale bouwhoogte voortvloeit uit de bescherming van de invliegfunnel deze is opgenomen in de aanduiding “luchtvaartverkeerzone – obstakelbeheergebied”. Wanneer echter de maximale bouwhoogte als gevolg van de invliegfunnel hoger ligt dan die op grond van het obstakelbeheergebied (45 meter) is er voor gekozen alleen de maximale bouwhoogte op grond van het obstakelbeheergebied op te nemen.
vrijwaringszone - radarverstoringsgebied
Middels deze aanduiding is aangegeven waar de hoogte van bouwwerken beperkt wordt ter voorkoming van radarverstoring in verband met de vliegbasis Leeuwarden.
In het kader van een bestemmingsplan is het van belang om de uitvoerbaarheid na te gaan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Participatie
De omgeving is nadrukkelijk betrokken bij dit initiatief. Vroegtijdig zijn de omwonenden geïnformeerd over het plan door middel van een informatiebijeenkomst. De reacties op het plan waren overwegend positief. Algemeen punt van zorg was dat er sprake moest zijn voldoende parkeerruimte op eigen terrein. Aan deze zorg is tegemoetgekomen. Bij het woonprogramma hoort een parkeernorm van 11. Het plan biedt ruimte voor 12 parkeerplaatsen, waarvan 4 in de gezamenlijke ruimte. Verder maakte een bewoner zich zorgen dat de bewoners van de rijwoningen dakkapellen zullen plaatsen. Als deze dakkapel aan de achterzijde wordt geplaatst dan gaat dat ten koste van het (gevoel) van privacy in de achtertuin. Het is goed voorstelbaar dat toekomstige bewoners dakkapel zullen plaatsen. Deze rijwoningen bieden zonder dakkapel ruimte voor 1 slaapkamer op de verdiepingsvloer. Met de relatief beperkte investering in een dakkapel kunnen er twee slaapkamers worden gerealiseerd op de verdiepingsvloer. Mede hierom is besloten om het beoogde bouwplan zodanig aan te passen dat een dakkapel aan de voorzijde (zonder zicht op de betreffende achtertuin) wordt mee ontworpen.
Vooroverleg
Het voorontwerpplan is voorgelegd aan de wettelijke overlegpartners. Hierop zijn overlegreacties binnen gekomen van Wetterskip Fryslân, Provincie Fryslân en Brandweer Fryslân. De reacties zijn samengevat en beantwoording in de reactienota die is opgenomen als bijlage 7. Hierin is tevens benoemd tot welke wijzigingen de reacties hebben geleid in het bestemmingsplan.
Zienswijzen
Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode werd een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Er zijn echter geen zienswijzen ingediend tijdens deze periode. Wel zijn een tweetal opmerkingen gemaakt, één door de provincie en één door het waterschap. Op basis hiervan zijn in de toelichting de conclusies van de waterparagraaf en de paragraaf ecologie tekstueel aangepast. Dit leidt dus niet tot een wijziging in het juridische deel van het bestemmingsplan en daarmee niet tot een gewijzigde vaststelling. De wijzigingen zijn ambtshalve doorgevoerd, en zijn opgenomen in bijlage 8.
In paragraaf 4.6 (omgevingsaspect Water) is de volgende alinea toegevoegd:
Schouwwatergang en hoogwatervoorziening
Onderhoud
De watergang achter het plangebied (sloot aan de noordzijde) is in de legger van het
Wetterskip gedefinieerd als schouwwater én een hoogwatervoorziening (meestal t.b.v.
funderingen). Dit schouwwater kent een onderhoudsplicht voor de aanliggende percelen. In
de leidraad watertoets is aangegeven dat het de voorkeur heeft dat deze onderhoudsstrook
niet aan een particulier terrein grenst, maar dat een openbaar toegankelijke
onderhoudsstrook wordt aangehouden.
Op deze locatie is dat echter niet mogelijk. De leidraad watertoets geeft dan de mogelijkheid
het onderhoud vast te leggen bij de nieuwe bewoners via een kettingbeding in de notariële
akte. De voorkeur vanuit het Wetterskip is dat er met de aanliggende grondeigenaar een z.g.
eenzijdig onderhoud wordt overeengekomen, zodat het jaarlijkse onderhoud vanaf het
achterliggende agrarische perceel kan worden uitgevoerd.
De initiatiefnemer / ontwikkelaar (Toeck) heeft toegezegd met de aanliggende
grondeigenaar van het agrarisch perceel trachten eenzijdig onderhoud overeen te komen,
zodat het jaarlijkse onderhoud vanaf het achterliggende agrarische perceel kan worden
uitgevoerd. Indien dat niet lukt dan zal middels een kettingbeding in de notariële akte en
koopovereenkomst het onderhoud bij de nieuwe bewoners worden vastgelegd.
In paragraaf 4.7 (omgevingsaspect Ecologie) is de conclusie van de soortenbescherming als volgt gewijzigd:
Conclusie
Bij uitvoering van de plannen wordt bekeken in hoeverre er sprake is van het kappen van bosschages. indien het wenselijk blijkt om een aantal bosschages te kappen (bijv. vanwege meer openheid in tuin creëren) dan zal in nauw overleg met een ecoloog bepaald worden welke bosschages dit zullen zijn. En indien noodzakelijk, een ontheffing worden aangevraagd. Indien ontheffing niet mogelijk blijkt dan zullen de bosschages niet worden gekapt (of bosschages waarvoor geen ontheffing noodzakelijk is). Voor de uitvoerbaarheid van het plan vormt dit geen belemmering.
Vaststelling
Het bestemmingsplan is vervolgens ongewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan wordt vervolgens nog een keer voor zes weken ter inzage gelegd. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
Voor de uitvoerbaarheid van het project is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële uitvoerbaarheid
De ontwikkeling betreft een particulier initiatief, waarin de gemeente geen directe financiële rol of belangen heeft. De particulier kan het project volledig financieren. Er zijn voldoende financiële middelen beschikbaar. Daarmee is de financiële haalbaarheid voldoende gewaarborgd.
Grondexploitatie
Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan middels een anterieure overeenkomst. Voor vaststelling van het planologisch besluit dient duidelijk te zijn op welke wijze de kosten zullen worden verhaald.
De beoogde ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat is als 'bouwplan' aangemerkt waarvoor in beginsel een grondexploitatieplan dient te worden opgesteld. Voor dit plan wordt een anterieure overeenkomst opgesteld, waarmee de kosten anderszins zijn verzekerd. Hierin zijn ook afspraken gemaakt ten aanzien van planschade.