direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Leeuwarden - Grondbank
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0080.05016BP00-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Leeuwarden heeft in de afgelopen jaren vooral gebruik gemaakt van tijdelijke grondbanklocaties, vaak gesitueerd bij grote gebiedsontwikkelingen. Om de continuïteit te waarborgen wil de gemeente een definitieve locatie bestemmen voor een grondbank. Deze definitieve grondbank wordt gerealiseerd op een perceel langs de Hendrik Algraweg te Leeuwarden. De planologische regeling voor deze locatie is het bestemmingsplan 'Leeuwarden - Dairy Campus en omgeving'. Hierin heeft het perceel een agrarische bestemming. De realisatie van een grondbank is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch toch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet daarin.

1.2 Begrenzing

Het plangebied is gesitueerd ten zuidwesten van de stad Leeuwarden en wordt begrensd door De Zwette in het westen, het Van Harinxmakanaal in het noorden, de spoorlijn Leeuwarden-Zwolle in het oosten en agrarische gronden in het zuiden. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven. Figuur 1.2 bevat een close-up van de begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.05016BP00-OW01_0001.jpeg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied ten zuidwesten van Leeuwarden (bron pdok.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.05016BP00-OW01_0002.png" Figuur 1.2 Begrenzing plangebied (bron: gemeente Leeuwarden).

Het plangebied is momenteel ingericht als groenzone langs het Van Harinxmakanaal. Daarnaast loopt direct ten zuiden van het gebied een hoogspanningsleiding en loopt er een gasleiding door het gebied.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Bestemmingsplan Leeuwarden Dairy Campus en omgeving

Het plangebied is juridisch-planologisch geregeld in het bestemmingsplan 'Leeuwarden - Dairy Campus en omgeving' dat op 18 december 2019 is vastgesteld. Op basis van het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch'. Verder gelden er voor het gebied de gebiedsaanduidingen 'geluidzone-industrie', 'vrijwaringszone-vaarwegbeheer', luchtvaartverkeerszone- obstakelbeheergebied' en 'vrijwaringszone- radarverstoringsgebied'. Voor de luchtvaartverkeerszone en het radarverstoringsgebied is ook een hoogtebeperking is opgenomen. Aan de oostkant van het plangebied loopt een gasleiding en een hoogspanningsleiding. Het plan is daarmee is strijd met het geldende bestemmingsplan. Een uitsnede van het geldende bestemmingsplan is weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.05016BP00-OW01_0003.jpeg"

Figuur 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplan Dairy Campus en omgeving 2019 (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Partiële herziening Archeologie

Ten behoeve van de bescherming van archeologische waarden in de gemeente Leeuwarden is een bestemmingsplan vastgesteld dat de onderliggende bestemmingsplannen partieel wijzigt. Dit paraplu- bestemmingsplan is van toepassing op het grondgebied van de gemeente Leeuwarden, voor zover er sprake is van archeologische (verwachtings-) waarden. Voor het plangebied geldt in de partiële herziening de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'. Voor zover er geen onderzoek heeft plaatsgevonden zijn de dubbelbestemmingen uit de partiële herziening in dit bestemmingsplan overgenomen.

Bestemmingsplan Leeuwarden - Partiële herziening Plan voor de zon

Op 11 juli 2018 is de Partiële herziening Plan voor de zon vastgesteld. Het plan voorziet in een planologische regeling die zonneprojecten in bepaalde daartoe aangewezen gebiedstypen en gebieden vergunningsvrij maakt of met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid mogelijk maakt. Het plan is opgesteld om de planvorming en realisatie van zonneparken in goede banen te leiden en de belemmeringen voor het realiseren van zonne-energie- en zonnewarmteprojecten weg te nemen. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de gemeentelijke duurzaamheidsdoelen en de provinciale doelstellingen voor zonne-energie en zonnewarmte. Het plan is een partiële herziening van een groot aantal bestemmingsplannen van de gemeente Leeuwarden.

Bestemmingsplan Leeuwarden - Partiële herziening Parkeren

De Partiële herziening parkeren is op 11 september 2017 vastgesteld. Tot 1 juli 2018 was het op grond van de gemeentelijke bouwverordening mogelijk om regels te stellen ten aanzien van parkeernormen. Vanaf die datum zijn alle stedenbouwkundige bepaling en van de bouwverordening vervallen en is het bestemmingsplan het enige instrument waarmee parkeernormen kunnen worden afgedwongen. Daarom heeft de gemeente een partiële herziening vastgesteld. Met de partiële herziening worden de bestaande parkeernormen geborgd zoals ze zijn opgenomen in de Nota Parkeernormen Leeuwarden 2014. In de regels is bepaald dat mocht de Nota Parkeernormen Leeuwarden 2014 wijzigen, de op het moment van toetsing geldende beleidsregel van toepassing is.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is onderdeel van het bestemmingsplan voor de Grondbank in Leeuwarden. De opbouw van deze toelichting is als volgt:

  • na deze inleiding worden in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de gewenste situatie beschreven;
  • in hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau behandeld;
  • een toetsing van het plan aan de wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten is in hoofdstuk 4 opgenomen;
  • hoofdstuk 5behandelt de juridische regelingen;
  • tot slot bevat hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt ten zuidwesten van de stad Leeuwarden en wordt begrensd door de Zwette in het westen waarachter een deel van bedrijventerrein De Zwette ligt, het Van Harinxmakanaal in het noorden waarachter een deel van bedrijventerrein De Zwette ligt, de spoorlijn Leeuwarden-Zwolle in het oosten en agrarische gronden in het zuiden. Aan de zuidzijde vormt de Hendrik Algraweg de begrenzing. Deze weg is sinds de ingebruikname van de Haak om Leeuwarden niet meer in gebruik.

Een luchtfoto van het plangebied is weergegeven in figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.05016BP00-OW01_0004.jpeg"

Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied (bron: Rho Basisviewer)

Het plangebied bestaat uit agrarische cultuurgrond en in het oostelijk deel zijn een gasleiding en hoogspanningsleiding aanwezig. Ten zuiden van het plangebied loopt ook een hoogspanningsleiding. Functioneel is het gebied in gebruik als grasland en er is geen bebouwing aanwezig.

Het plangebied ligt direct ten zuiden van de stedelijke bebouwing van de stad Leeuwarden, gescheiden door het Van Harinxmakanaal. Ten noorden van het plangebied liggen de industrieterreinen van Leeuwarden-West. Ten zuidoosten van het plangebied verrijst de nieuwe woonwijk Middelsee

2.2 Voorgenomen ontwikkeling

De Gemeente Leeuwarden maakt al meer dan 10 jaar met succes gebruik van een eigen tijdelijke grondbank. Het exploiteren van een eigen grondbank is duurzaam en financieel aantrekkelijk, omdat grond in de eigen gemeente blijft en grond uit projecten opnieuw in projecten gebruikt kan worden. In het kader van het grondstoffenakkoord, 'Grip op Grond' en het eigen programma 'Volhoudbaar' is het duurzaam omgaan met de grondstofstroom "grond" essentieel, omdat grondverzet één van de grootste grondstofstromen is binnen de gemeentelijke bedrijfsvoering en daarmee grote impact heeft op de gemeentelijke CO2 footprint. De afgelopen jaar is vooral gebruik gemaakt van tijdelijke grondbanklocaties, vaak gesitueerd bij grote gebiedsontwikkelingen. Het inrichten en exploiteren van een grondbank op een definitieve locatie is noodzakelijk om de continuïteit te waarborgen.

Met dit bestemmingsplan wordt een definitieve locatie bestemd voor een grondbank. Om de grondbank te laten functioneren is in het bestemmingsplan een bouwvlak opgenomen voor een bedrijfsgebouw met kantoor/kantine van maximaal 150 m2. Een impressie van de invulling van het plangebied is opgenomen in figuur 2.2 en in bijlage 1 . Figuur 2.3 bevat een doorsnede van het plangebied aan de westzijde en tussen het Van Harinxmakanaal en de Hendrik Algraweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.05016BP00-OW01_0005.png"

Figuur 2.2 Impressie invulling plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.05016BP00-OW01_0006.png"

Figuur 2.3 Doorsnede plangebied ter hoogte van Swette (west) en tussen Van Harinxmakanaal en Hendrik Algraweg (midden)

ruimtelijke afweging

Voor de locatiekeuze is afgewogen dat de locatie geschikt moet zijn als definitieve bestemming, circa 2 ha groot moet zijn en goed bereikbaar. Bovendien mag de locatie geen belemmeringen opleveren voor de ontwikkelingen van het nabijgelegen bedrijventerrein Zwette en de in ontwikkeling zijnde woonwijk Middelsee. Bovendien is het wenselijk om de grondbank te realiseren aan de zuidkant van Leeuwarden in verband met de lopende ontwikkelingen van De Zwette, Zuidlanden en Middelsee, waarbij veel grondverzet plaatsvindt. Een locatie aan de zuidzijde is ook wenselijk omdat er in het oosten als een buitendienstlocatie is op De Hemrik en in het westen aan de Kelvinstraat. Vanwege de bedrijfsmatige activiteiten is het wenselijk om de grondbank op of nabij een bedrijventerrein te realiseren en niet in de nabijheid van woningbouwlocaties. Ook is een locatie aan het water in verband met overslag wenselijk.

Op basis van bovenstaande wensen en criteria is de locatie langs de Hendrik Algraweg het meest geschikt bevonden. Hier is voldoende ruimte beschikbaar, de locatie ligt aan het water en vormt geen hinder voor de ontwikkeling van een bedrijventerrein of woonwijk. Wel ligt de locatie op dusdanige afstand van de in ontwikkeling zijnde bedrijventerreinen en woningbouwlocatie dat de overslag van grond op redelijke afstand plaatsvindt. Bovendien geeft de ontwikkeling een nieuwe functie aan de Hendrik Algraweg en is deze weg zonder overlast voor derden te gebruiken voor grondtransport en goed ontsloten op de Westelijke invalsweg. Naast vervoer over de weg kan de grond ook over water worden aangevoerd waarmee wegen rondom de stad ontlast worden. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan duurzaam watertransport waarmee de uitstoot van CO2 die vrijkomt bij grondverzet kan worden gereduceerd. Bovendien is de grondbank ruimtelijk goed in te passen op deze locatie vanwege de 'natuurlijke' begrenzing door infrastructuur waardoor er al sprake is van een redelijk goede landschappelijke inpassing.

verkeer en parkeren

Het plangebied is vanaf de westzijde bereikbaar vanaf de Newtonweg en de Hendrik Algraweg. Deze weg heeft geen verbindende functie meer richting de Overijsselselaan maar heeft de functie als doorgangsroute al verloren bij de realisatie van de Haak om Leeuwarden. Deze weg is geschikt als aan- en afvoerroute voor vrachtauto's die grond halen en brengen, mede omdat de weg in oostelijke richting niet zal worden aangesloten op de nieuwbouwwijk Middelsee die daar wordt gerealiseerd.

Ten behoeve van de grondbank wordt een bedrijfsgebouw gerealiseerd waarbij ook de benodigde parkeergelegenheid wordt gerealiseerd hiervoor is binnen het plangebied voldoende ruimte.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft het beleidskader van de verschillende overheden voor zover het voor het plangebied en de aard van dit bestemmingsplan relevant is. De beschrijving van het Rijks-, provinciaal- en regionaal beleid is beknopt gehouden. Het lokale, gemeentelijke, beleid is uitvoeriger beschreven.

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) heeft het Rijk de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving geformuleerd. De NOVI is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en sorteert voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De NOVI ziet op de inrichting en de kwaliteiten van Nederland en heeft daardoor een hoog abstractieniveau. Het bevat geen concreet beleid voor het plangebied. De realisatie van een grondbank staat de nationale belangen en opgaven uit de NOVI niet in de weg.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt niet alleen regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet een beschrijving bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De ladder is van toepassing als een plan wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

De realisatie van een grondbank wordt niet aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom is de Ladder niet van toepassing. Als de ladder niet van toepassing is, moet wel worden gemotiveerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet onder andere aandacht worden besteed aan de uitvoerbaarheid van het plan.

De ontwikkeling van de grondbank voorziet in een behoefte van de gemeente Leeuwarden die bijdraagt aan een duurzame afwikkeling van grondstromen binnen de gemeente. Daarmee is de behoefte voldoende inzichtelijk gemaakt. Deze gronden zijn eigendom van de gemeente, waarmee de uitvoerbaarheid voldoende is aangetoond.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Fryslân - De romte diele

Op 23 september 2020 is de Omgevingsvisie Fryslân - De romte vastgesteld, waarin de ambitie voor de provincie voor 2030 - 2050 is opgenomen. Hierbij wordt gewerkt met 9 principes die richting geven bij het maken van keuzes. Enerzijds zijn de principes inhoudelijk van aard, zoals zuinig ruimtegebruik, omgevingskwaliteit als ontwerpbasis, koppelen van ambities, gezondheid en veilig. Anderzijds zijn er samenwerkingsprincipes, zoals rolbewust, decentraal wat kan, het ja, mits principe, aansluiting zoeken en sturen op proces, ruimer op inhoud.

Deze ambities worden niet gerealiseerd door verandering tegen te houden, maar door de gewenste nieuwe ontwikkelingen te laten aansluiten bij bestaande kwaliteiten.

De planontwikkeling past binnen het principe 'koppelen van ambities'. Door middel van een nauwe samenwerking tussen gemeente, provincie en Wetterskip is de locatie voor de grondbank bepaald.

Verordening Romte Fryslân

De verordening stelt regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. De verordening voorziet niet in nieuw beleid. Uitsluitend geldend provinciaal ruimtelijk beleid is omgezet in algemeen geldende regels. Het gaat met name om beleid in het Streekplan Fryslân 2007, het Derde provinciale Waterhuishoudingsplan 2010-2015 en het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het uitgangspunt is dat de verordening niet meer regelt dan noodzakelijk is. Wat elders al goed geregeld is (in het Barro of in andere wet- en regelgeving) hoeft niet over te worden gedaan. Verder is rekening gehouden met de verantwoordelijkheid van gemeenten. Binnen randvoorwaarden is ruimte voor lokaal maatwerk.

Het plangebied ligt buiten het bestaand bebouwd gebied zoals dat in de verordening is opgenomen. Ten aanzien van de realisatie van een grondbank zijn geen expliciete regels opgenomen in de verordening.

Overleg met provincie

Bij de aanwijzing van het plangebied is uitgebreid overleg gevoerd met de provincie en heeft de provincie aangegeven het plangebied als geschikte locatie te zien. Vanwege de ligging aan het Van Harinxmakanaal verbetert de commerciële status van het Van Harinxmakanaal, en daarmee kan mogelijk meer bedrijvigheid rondom het Van Harinxmakanaal worden gecreëerd. Ook de ligging in de buitenbocht van het Van Harinxmakanaal (een pre boven de binnenbocht) biedt mogelijkheden voor de uitwisseling van grond via het water.

In het kader van de samenwerking Grip op Grond is begin 2020 gesproken over een mogelijk toekomstige koppelkans van zand, vrijgekomen bij het verdiepen van de vaarweg Urk-Lemmer. Het af- en aanvoeren van grond met elektrische schepen behoort tot een zeer kansrijke duurzame mogelijkheid. Omdat de provincie Fryslân in 2022 bezig gaat met het verbeteren van de wachtvoorzieningen voor schepen, moet de inrichting van de grondbank hierop afgestemd worden. Het draaien van schepen is op deze grondbanklocatie mogelijk. Ook worden vergunningaanvragen van nutsbedrijven op deze locatie vanuit zowel de gemeente als provincie al op de toekomstige inrichting van een eventuele grondbank getoetst. Daarnaast ziet de provincie Fryslân mogelijkheden om een gezamenlijk certificeringstraject op te starten, zodat zowel de gemeente Leeuwarden als de provincie Fryslân op de grondbanklocaties de zaken milieukundig (samenvoegen grond) voor elkaar hebben.

Vaarwegenverordening Fryslân

In de Vaarwegenverordening Fryslân is onder andere het beheer geregeld van de provinciale vaarwegen en staan de regels voor de veiligheid op het water. Het plangebied grenst aan het Van Harinxmakanaal. Dit is een provinciale waterweg, waarvoor de Vaarwegenverordening Fryslân geldt. Er geldt een zone van 25 meter waarbinnen aanvullende eisen gelden ten aanzien van het vrijhouden van de oeverstrook enerzijds voor onderhoud en beheer, anderzijds in verband met de vaarveiligheid (zicht). Om dit te borgen is de aanduiding “vrijwaringszone-vaarweg beheer” opgenomen op deze zone.

Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met het relevante provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Het beleid ten aanzien van de ruimtelijke inrichting voor de gemeente Leeuwarden is vastgelegd in verschillende beleidskaders. Hieronder is een overzicht geplaatst met de verschillende op het plan van toepassing zijnde beleidskaders.

Omgevingsvisie Leeuwarden

Op 22 december 2021 is de omgevingsvisie van de gemeente Leeuwarden vastgesteld. De omgevingsvisie heeft als subtitel 'Vergroenen, verbinden, verwaarden'. De omgevingsvisie is opgesteld in het kader van de wetgevingsoperatie rond de Omgevingswet en biedt een nieuwe integrale visie op de fysieke leefomgeving van de gemeente Leeuwarden. De gemeente gebruikt hierin de drie hoofdambities uit het positioneringsdocument 'Leeuwarden in 2028' als uitgangspunt:

  • 1. Het is goed leven in Leeuwarden in 2028.

In 2028 voldoet de leefomgeving aan de principes van de brede welvaart waardoor Leeuwarden een fijne plek is om te wonen, te werken, te ondernemen en te verblijven.

  • 2. Leeuwarden is in 2028 het hart van een bijzondere groen-blauwe regio.

In 2028 is Leeuwarden een gemeente waar water, natuur en open ruimte worden gekoesterd.

  • 3. Leeuwarden is in 2028 een sterke economische gemeente.

In 2028 is Leeuwarden een sterke, centrale stad waarin veel functies en organisaties op het terrein van zorg, onderwijs, kennis en bedrijvigheid samenkomen.

De realisatie van de grondbank draagt bij aan de totstandkoming van de genoemde principes.

Collegeprogramma 2022-2026 'nu investeren in de toekomst'

De ambitie van het collegeprogramma is om de komende jaren te investeren in de toekomst van Leeuwarden door het vergroten van de kwaliteit van leven van inwoners nu, maar ook voor toekomstige generaties zodat de stad en de dorpen goed worden achtergelaten voor kinderen en kleinkinderen. Daarbij beïnvloeden ontwikkelingen elders de samenleving dichtbij. Deze integrale visie komt ook naar voren in grote thema's zoals klimaatverandering, economie en digitalisering. De coalitie wil samen met inwoners, ondernemers, verenigingen en organisaties bouwen aan een sociale, vernieuwende en duurzame gemeente. Een gemeente waar mensen goed én gezond kunnen wonen, werken en recreëren en waar niemand aan de zijlijn hoeft te staan. Waar bedrijven en kennisinstellingen alle ruimte krijgen om te innoveren. Een gemeente die haar Europese status als Culturele Hoofdstad van 2018 ook de komende jaren weet te verzilveren.

De uitgangspunten van het coalitieakkoord voor 2022-2026 zijn samengevat in vijf uitgangspunten:

  • 1. We vergroenen - We doen het emissievrij, circulair en adaptief;
  • 2. We verbinden - We zoeken de verbinding op thema's; onderwijs met arbeidsmarkt, cultuur met maatschappelijke opgaven, leefomgeving met gezondheid, voedselproductie met voedselconsumptie;
  • 3. We verwaarden - We dragen bij aan leefbaarheid en geluk van mensen;
  • 4. We werken slim - We maken verantwoord gebruik van data en (nieuwe) technologie;
  • 5. We werken samen - We zoeken samenwerking met overheden, met de Mienskip, met bedrijven en kennisinstellingen, met de regio, met het rijk en met Europa. Daarbij komen we tot de juiste verdeling van rollen en verantwoordelijkheden.

De realisatie van de grondbank past binnen de ambities van het college voor 2022-2026. Door de ligging nabij grote ontwikkellocaties kan de emissie door aan- en afvoer van grond worden beperkt. Ook de ligging aan water draagt hieraan bij.

Grondstoffenakkoord

De gemeente Leeuwarden is een van de deelnemende partners aan het grondstoffenakkoord Grip op Grond. De Partners hebben tegen de achtergrond van de adviezen van de Sociaal-Economische Raad (SER) en de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (Rli) en het door het kabinet op 14 september 2016 gepubliceerde programma ‘Nederland Circulair in 2050’ de gezamenlijke ambitie een circulaire economie

te realiseren, waarmee efficiënt en slim omgaan met grondstoffen en materialen het verdienvermogen van de Nederlandse economie helpt te versterken en het duurzaam omgaan met natuurlijk kapitaal en klimaat- en andere milieudoelen helpt te realiseren. Het vormgeven van een circulaire economie is één van de middelen die daaraan kan bijdragen. De aanleg van een vaste grondbank draagt bij aan de circulaire economie door hergebruik van grond.

Programma Volhoudbaar 2.0

De gemeente Leeuwarden heeft in maart 2023 het Programma Volhoudbaar 2.0 vastgesteld. Dit programma is gericht op het realiseren van een toekomstbestendige economie voor duurzame innovatie en een hoogwaardige leefomgeving. Het programma formuleert geen nieuw beleid maar geeft aan hoe de doelstellingen worden bereikt. De realisatie van een grondbank binnen het grondgebied van de gemeente Leeuwarden draagt bij aan een circulaire economie en daarmee aan een van de doelstellingen uit het programma.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Bij ruimtelijke planvorming moet rekening gehouden worden met de omgeving en de intrinsieke waarden daarvan. In de volgende paragrafen wordt voor de verschillende te onderscheiden omgevingsaspecten aangegeven hoe dit bestemmingsplan zich daartoe verhoudt.

4.2 Geluid

Toetsingskader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd indien een plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt.

Op grond van de Wgh zijn verschillende vormen van geluidhinder te onderscheiden die directe raakvlakken hebben met de ruimtelijke ordening: spoorweglawaai, wegverkeerslawaai en industrielawaai.

Toetsing

Een grondbank is geen geluidgevoelige functie die zelf hinder kan ondervinden van spoorweglawaai, wegverkeerslawaai of industrielawaai. Een grondbank is echter wel een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. In dat kader zal mogelijk een geluidsonderzoek benodigd zijn. Indien dit van toepassing is, zal dit worden verwerkt in het bestemmingsplan.

Conclusie

Gezien de omgeving van het plangebied, grenzend enerzijds aan een industrieterrein en anderzijds aan een spoorweg en aan een waterweg, ligt het in de lijn der verwachting dat er geen sprake zal zijn van geluidsoverlast.

4.3 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft de luchtkwaliteit. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging (regeling NIBM).

Toetsing

Door de beoogde ontwikkeling is er sprake van een toename van verkeer van 8 mvt/etmaal voor het kantoor. Daarnaast zijn er 4.000 vrachtbewegingen en 21 scheepvaartbewegingen per jaar. Per dag komt het uit op 11 vrachtbewegingen en 0,06 scheepvaartbewegingen. In totaal komt de verkeersgeneratie uit op (8+11+1) 20 mvt/etmaal. In de NIBM-tool (versie 23-04-2022) is ervan uitgegaan dat 60% hiervan vrachtverkeer is. Verder is uitgegaan van 2024 als jaar van realisatie. Uit de berekening blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,08 µg/m³ en van fijnstof van 0,01 µg/m³ (tabel 4.1). De toename van stikstof is onder 1,2 µg/m³. Het plan draagt hierdoor niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide in de lucht. Een toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

Tabel 4.1 NIBM-tool

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.05016BP00-OW01_0007.png"

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit 2022. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Overijsselseweg, direct ten westen van het plangebied. Uit het CIMLK blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2021; 15,8 µg/m³ voor NO2, 14,3 µg/m³ voor PM10 en 6,6 µg/m³ voor PM2,5. Hierdoor is er ter plaatse van het projectgebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.4 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In het geval van dit plan is het van belang dat de bodem van goede kwaliteit is omdat de gronden worden afgegraven en verplaatst.

Toetsing

De gemeente Leeuwarden heeft een bodemkwaliteitskaart vastgesteld. Hierop is de gemiddelde bodemkwaliteit voor verschillende delen van de gemeente aangegeven. Het plangebied ligt in een gebied waar gemiddeld sprake is van de bodemkwaliteitsklasse 'Landbouw/natuur' (schoon).

Deze bodemkwaliteitsklasse is van invloed op de voorwaarden voor het hergebruiken van eventueel vrijkomende grond in het gebied. Ook geldt dat binnen het plangebied grond van de kwaliteitsklasse 'Landbouw/natuur' mag worden toegepast.

Omdat hier sprake is van een grondbank zal er grond worden aangevoerd van elders. Voorwaarde hierbij is dat die grond geschikt is.

Vrijkomend zand mag op grond van de bodembeheernota Zicht op Grond (www.zichtopgrond.nl) zonder onderzoek worden hergebruikt in een soortgelijke toepassing, indien wordt voldaan aan de voorwaarden (geen bijmengingen, geen waarneembare verontreiniging, etc.). Hetzelfde geldt als alleen straatwerk wordt uitgevoerd: dat kan alleen zonder bezwaar als aan die voorwaarden wordt voldaan. In onderstaande figuur is een uitsnede uit de bodembeheernota opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.05016BP00-OW01_0008.png"

Figuur 4.1 Uitsnede signaleringskaart www.zichtopgrond.nl

In het plangebied zijn 3 locaties bekend op of direct aan de ontwikkellocatie Hendrik Algraweg waar in het verleden bodembedreigende activiteiten of bodemonderzoek (19 stuks) heeft plaatsgevonden. Er zijn in het gebied geen bodemverontreinigingen bekend.

Aanbevolen wordt om de Nul-situatie voorafgaand aan de exploitatie vast te leggen en hierin ook de diverse dempingen en dammen te onderzoeken. Aanvullend op de standaard onderzoeksparameters dienen bestrijdingsmiddelen en chloride meegenomen te worden (voormalig agrarisch gebruik en tevens wordt chloride in de ondergrond en eventueel grondwater verwacht). Ook is er mogelijk Berenklauw aanwezig. Dit moet beoordeeld worden omdat de aanwezigheid van Berenklauw een beperking kan zijn voor grondverzet.

Conclusie

In algemene zin kan gesteld worden dat de bodemkwaliteit binnen het plangebied geschikt is voor de grondbank. Aanbevolen wordt om voorafgaand aan de geplande activiteit een Nulsituatieonderzoek uit te voeren waarin ook de voormalige agrarische activiteiten worden beoordeeld en gedempte sloten en dammen worden onderzocht op bodemverontreinigingen. Voorafgaand aan grondverzet moet beoordeeld worden of invasieve exoten aanwezig zijn op de locatie. Vanuit bodemkundig oogpunt is er geen belemmering voor de geplande activiteiten.

4.5 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoeren van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld via het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Toetsing

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie gedaan van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen dan wel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Transport van gevaarlijke stoffen over het water

Aan de noordzijde van het plangebied bevindt zich het Van Harinxmakanaal. Het Van Harinxmakanaal is in het Bevt aangewezen als een groene vaarweg. Groene vaarwegen zijn voor het transport van gevaarlijke stoffen minder belangrijke vaarwegen. Voor groene vaarwegen geldt het volgende:

  • Plaatsgebonden risico (PR): voor groene vaarwegen geldt dat geen sprake is van een PR 10-6 contour. Ook niet op het water zelf.
  • GR: bij ruimtelijke ontwikkelingen rond groene routes is een verantwoording van het GR niet nodig.
  • plasbrandaandachtsgebied (PAG) en Vrijwaringszone: voor groene vaarwegen geldt geen (toekomstig) PAG.

Er gelden dan ook geen beperkingen voor bebouwing. Een verantwoording van het GR kan achterwege blijven.

Artikel 10.1.b van het Bevt stelt verder dat, indien een basisnetroute een binnenwater is, er sprake is van een vrijwaringszone als bedoeld in artikel 2.1.1 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Van Harinxmakanaal heeft een vaarwegklasse CEMT-klasse IV, dit betekent dat aan weerszijden van de Rijksvaarweg een vrijwaringszone van 25 meter geldt.

De consequenties van een vrijwaringszone voor een bestemmingsplan worden in artikel 2.1.3. van het Barro nader benoemd: bij de vaststelling van een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor:

  • doorvaart/zichtlijnen/contact van de scheepvaart;
  • toegankelijkheid van de Rijksvaarweg voor hulpdiensten;
  • uitvoeren van beheer en onderhoud van de Rijksvaarweg.

Er worden in het bestemmingsplan geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen de vrijwaringszone van het Van Harinxmakanaal mogelijk gemaakt.

Geconcludeerd kan worden dat het transport van gevaarlijke stoffen over het water geen belemmering vormt voor het plan.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichting (Bevi), zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Aan de oostzijde van het plangebied loopt een hogedruk gasleiding. Hiervoor geldt een Een gedeelte van het plangebied bevindt zich binnen het invloedsgebied van deze gasleiding. In het plangebied wordt bebouwing mogelijk gemaakt op een afstand van circa 200 meter tot deze gasleiding.

1% en 100% letaliteitszone

Binnen de 100% letaliteitszone zullen in principe alle aanwezige personen komen te overlijden ingeval van een incident. Daarbij maakt het niet uit of men zich binnens- of buitenshuis bevindt. De 1% letaliteitszone is dat deel van het invloedsgebied waarin de letaliteit afneemt van 100% (de rand van de 100% letaliteitszone) tot 1% (de rand van het invloedsgebied). In dit gebied wordt aangenomen dat personen binnenshuis voldoende bescherming hebben van het gebouw waarin zij zich bevinden. De slachtoffers vallen daarom met name buitenshuis.

Invloedsgebied

Het invloedsgebied van de transportleiding valt over het westelijk deel van het plangebied. Het gaat om een invloedsgebied van maximaal 140 m (1% letaliteit). Binnen het invloedsgebied worden geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. De bebouwing die in het plangebied wordt mogelijk gemaakt bevindt zich op circa 200 meter afstand en ligt daarmee buiten het invloedsgebied.

Geconcludeerd kan worden dat de ligging binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geen belemmering vormt voor het plan.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid vooralsnog geen belemmering vormt voor de haalbaarheid van voorliggend plan.

4.6 Water

Toetsingskader

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.

Toetsing

Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan is overleg gevoerd met het Wetterskip Het Wetterskip Fryslân is betrokken bij Grip op Grond en in de toekomst zullen zeedijken verzwaard moeten worden. Aangezien de verwachting is dat er klei vrijkomt uit het gebied Middelsee biedt ook de overstag van klei via deze grondbank mogelijkheden die nader onderzocht zulten worden. Grond wordt nu van ver aangevoerd (Afsluitdijk), dichtbij is uiteraard duurzamer, maar ook voordeliger (qua transport en aanschaf). Deze locatie is hiervoor geschikt.

Het plan is aangemeld voor de digitale watertoets (bijlage 2). Het advies uit de watertoets is in deze paragraaf opgenomen.

Toename verharding

Omdat er binnen het plangebied een kantoorgebouw van maximaal 150m2 mogelijk wordt gemaakt, neemt de verharding met maximaal deze oppervlakte toe. Als het aantal vierkante meters toeneemt ten opzichte van de bestaande bebouwing en meer dan

200 m2 in de bebouwde kom (stedelijk gebied) of 1500 m2 buiten de bebouwde kom (landelijk gebied) is, dan geldt de vergunningsplicht. Omdat het plangebied in landelijk gebied ligt en de toename ruim onder de drempelwaarde blijft (maximale bebouwing is 150m2), hoeft er geen watercompensatie plaats te vinden.

Advies Europese Kaderrichtlijn Water

Op basis van de Europese Kaderrichtlijn Water mag de huidige ecologische situatie niet verslechteren. Dit geldt als uitgangspunt voor dit bestemmingsplan. In paragraaf 4.7 is de impact van de ontwikkeling op ecologie in beeld gebracht.

Advies vrij voor de boezem

Omdat het plangebied vrij voor de boezem ligt (streefpeil: -0,52 m NAP) is het plangebied niet door een boezemkade beschermd tegen hoge waterstanden in de Friese boezem. Er moet daarom rekening worden gehouden met hoogwater in het kader van regionale wateroverlast. Het is van belang om rekening te houden met de droogleggingsnorm (Leidraad watertoets, paragraaf 4.3.7) of het maatgevend boezempeil (MBP) (op te vragen bij Wetterskip Fryslân). Het MBP, behorend bij een situatie met een kans van voorkomen van 1/100 per jaar, mag tot 1 meter voor de gevel voorkomen. Om toekomstige wateroverlast tegen te gaan moet het te realiseren bedrijfsgebouw voldoende hoog worden gebouwd. In het plangebied wordt hier rekening mee worden gehouden.

Regionale waterkering en hoofdwater

Langs de west- en noordzijde van het plangebied ligt een regionale waterkering. Het plangebied ligt in de polder hierachter. Ook grens het plangebied aan een hoofdwater. Bij de ontwikkeling moet rekening worden gehouden met de aanwezige regionale waterkering en de ligging nabij een hoofdwater. Daarom moet er voor de realisatie van het plan een vergunning worden aangevraagd en moet er rekening worden gehouden met de benodigde onderhoudszone voor de watergang.

Naar aanleiding van het vooroverleg is overleg geweest tussen gemeente en waterschap over de ontwikkelingen in dit gebied. Wetterskip Fryslân wordt betrokken bij de verdere uitwerking van de inrichting.

Conclusie
Het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Er wordt rekening gehouden met de onderhoudszone ten zuiden van het Van Harinxmakanaal en het Wetterskip wordt bij de verdere uitwerking van het plan betrokken.

4.7 Ecologie

Toetsingskader

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebied

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen gebied met stikstofgevoelige habitats betreft het Natura 2000-gebied Alde Feanen. De minimale afstand van dit Natura 2000-gebied tot het plangebied bedraagt ruim 9 kilometer. Ondanks dat de voorgenomen locatie voor de grondbank buiten de grenzen van de Natura 2000- gebieden ligt, kan de ontwikkeling van het plangebied leiden tot een toename van stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden in de omgeving. In het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) moet beoordeeld worden of het plan leidt tot een verslechtering van de kwaliteit van de beschermde habitats en de habitats van soorten binnen de Natura 2000-gebieden. Het is daarom noodzakelijk om een AERIUS-berekening uit voeren om te bepalen of stikstofdepositie een knelpunt vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

Wettelijk kader

Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 met betrekking tot het Programma Aanpak Stikstof wordt bij vrijwel ieder plan stilgestaan bij de mogelijke stikstofemissie en het effect daarvan op Natura 2000-gebieden. Per 1 juli 2021 trad de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) en het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn) in werking. De Wsn en de Bsn regelden een vrijstelling voor de vergunningsplicht van artikel 2.7 lid 2 Wnb voor de aanlegfase van bouwwerkzaamheden. Op 2 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3159) is in de zaak van Porthos een uitspraak gedaan door de Afdeling Bestuursrechtspraak over deze partiële bouwvrijstelling. Uit deze uitspraak blijkt dat art. 2.9a van de Wnb en art. 2.5 Bnb in strijd is met art. 6 van de Habitatrichtlijn uit de Wet natuurbescherming. Er wordt daarom teruggegaan naar de situatie vóór 1 juli 2021 waarbij ook de aanlegfase van bouwprojecten moet worden doorgerekend voor stikstofdepositie om significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden te kunnen uitsluiten.

Stikstofberekening

Uit de berekening met AERIUS Calculator (2023.0.1) voor de realisatie- en gebruiksfase blijkt dat er geen toename is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Op basis van de berekening zijn significant negatieve effecten op Natura 2000- gebieden in zowel de realisatiefase als de gebruiksfase uitgesloten. De beoogde herontwikkeling is derhalve uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming. Het stikstofonderzoek is als bijlage 4 opgenomen.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied ligt niet binnen het concreet begrensde NNN. Omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking heeft, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van enige aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN

Soortenbescherming

Wat betreft de soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Uit een eerste ecologische inventarisatie is gebleken dat er op het terrein een roekenkolonie aanwezig is in de bosschages. Deze is jaarrond beschermd. Daarnaast is het gebied en de nabije watergangen een mogelijk leefgebied voor vleermuizen en de otter. Een ecologisch onderzoek zal moeten uitwijzen wat de gevolgen van het plan zijn op deze soorten. Bij de kap van de bosschages met de roekenkolonie zal er sowieso ook een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming nodig zijn.

In het kader van dit plan is een ecologische quickscan uitgevoerd om na te gaan of er maatregelen moeten worden genomen ten aanzien van beschermde soorten. Hieruit blijkt dat een negatief effect op (algemene) broedvogels (met jaarrond beschermde nesten), boombewonende vleermuizen en essentiële vliegroutes, bunzing, wezel, hermelijn, otter en waterspitsmuis niet kan worden uitgesloten. Er is nader onderzoek nodig naar vogels, vleermuizen en overige zoogdieren. In de rapportage van het ecologisch onderzoek is dit nader toegelicht. Deze is als Bijlage 3 bij dit bestemmingsplan opgenomen.

Algemene zorgplicht

Onder de Wet natuurbescherming geldt, net als voorheen onder de Flora- en faunawet, een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. Die zorgplicht houdt in dat de werkzaamheden die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten in redelijkheid zo veel mogelijk worden nagelaten of maatregelen worden genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.

Conclusie

Ten behoeve van de gewenste ontwikkeling is een ecologische quickscan uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er voor meerdere beschermde soorten nader onderzoek moet worden gedaan. Hieruit zal blijken of er mitigerende maatregelen mogelijk zijn, dan wel ontheffing moet worden aangevraagd.

4.8 Archeologie

Toetsingskader 

Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In de provincie Friesland wordt gebruik gemaakt van de archeologische kaart FAMKE. FAMKE staat voor Friese Archeologische Monumentenkaart Extra. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1500 n Chr.).

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.05016BP00-OW01_0009.jpeg"

Figuur 4.2 Ligging plangebied met Famke-advieskaart Steentijd - Bronstijd

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.05016BP00-OW01_0010.jpeg"

Figuur 4.3 Ligging plangebied met Famke-advieskaart IJzertijd - Middeleeuwen

De gemeente Leeuwarden heeft met de Nota Archeologische Monumentenzorg Leeuwarden (AMzL) 2014 de archeologische koers voor de komende jaren vastgesteld. Met een eigen archeologisch beleidsplan kiest de gemeente ervoor haar keuzes voor alle betrokkenen helder te maken. Duidelijk gemaakt wordt hoe en waarom er zorg gedragen wordt voor het kwetsbare bodemarchief en welke consequenties dat heeft. Dit beleid is afgestemd met de provincie, maar geeft wel een eigen invulling aan de manier waarop Leeuwarden omgaat met archeologie. In het archeologiebeleid zijn de volgende elementen van belang:

  • archeologie wordt meegenomen in nieuwe bestemmingsplannen;
  • ten behoeve van het verlenen van een Omgevingsvergunning wordt getoetst op archeologische waarde.

De gemeentelijke beleidskeuzes zijn weergegeven op de Archeologische Waardenkaart (betreft het gemeentelijk grondgebied van vóór 2014) en de FAMKE (betreft het grondgebied van de voormalige gemeente Boarnsterhim wat per 2014 bij Leeuwarden hoort), waardoor voor iedereen duidelijk wordt waar en op welke manier rekening moet worden gehouden met archeologie.

In de Partiële Herziening Archeologie zijn dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie opgenomen waarmee op perceelsniveau is aangegeven welke eisen er worden gesteld aan nader archeologisch onderzoek.

Het plangebied heeft in de partiële herziening Waarde - Archeologie 6. Hierbij geldt dat bij ingrepen groter dan 10.000 m2 en dieper dan 0.50m benden het maaiveld onderzoek nodig is. Doordat er in het plangebied geen sprake is van afgraven van gronden, worden eventuele archeologische waarden beschermd.

Conclusie

Vanwege de lage archeologische verwachting geldt er in principe geen onderzoeksplicht. Bij bodemingrepen van welke aard dan ook is vooraf geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. De archeologische dubbelbestemming wordt uit de partiële herziening overgenomen.

4.9 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Het Rijk heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in artikel 3.1.6 lid 5 sub a vastgelegd dat gemeenten bij ruimtelijke plannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Naast wetgeving op Rijksniveau is ook in de 'Verordening Romte Fryslân 2014' in artikel 2.1.1 vastgelegd dat gemeenten in een ruimtelijk plan moeten aangeven op welke wijze het plan rekening houdt met cultuurhistorische elementen en structuren zoals opgenomen in de provinciale structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte'.

Toetsing

Om de cultuurhistorische waarden vast te stellen is de cultuurhistorische kaart van de provincie Fryslân geraadpleegd. Aan de hand van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie is gekeken naar de cultuurhistorische elementen in en nabij het plangebied.

De waterlopen De Swette en het Van Harinxmakanaal zijn cultuurhistorisch waardevol. Deze waterlopen liggen buiten de begrenzing van het bestemmingsplan. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op deze waterlopen en de bescherming van het cultuurhistorisch landschap.

Conclusie

Vanuit cultuurhistorie zijn er geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Bedrijven- en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfs-, en recreatieve activiteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming is gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden.

Toetsing

Een gronddepot is niet opgenomen in de Handreiking bedrijven en milieuzonering. Qua milieubelasting kan er aangesloten worden bij een groothandel in grond en grind, deze heeft milieucategorie 3.2 met een b.o. >200m2. De richtafstand hiervoor is 100 meter. Binnen deze afstand zijn geen gevoelige bestemmingen gelegen. Op basis van bovenstaande motivering is het niet noodzakelijk om een nader onderzoek uit te voeren naar milieuzonering.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.11 Mer-beoordeling

Toetsingskader

Bij elk ruimtelijk plan moet worden overwogen of een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. In dat kader moet het bevoegd gezag nagaan of er activiteiten plaatsvinden die belangrijke negatieve effecten op het milieu kunnen hebben en die van een zodanige omvang kunnen zijn dat er aanleiding bestaat om de (uitgebreide) m.e.r.-procedure te doorlopen. De grondslag hiervoor bestaat enerzijds uit het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds uit de hiervoor beschreven onderzoeken.

Als sprake is van een activiteit zoals genoemd in kolom 1 van de C-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) dient het bevoegd gezag de uitgebreide m.e.r.-procedure te doorlopen. Als sprake is van een activiteit in kolom 1 van de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) dient het bevoegd gezag te toetsen of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden.

Toetsing

De aanleg van een grondbank wordt niet genoemd in de C-lijst en D-lijst van het Besluit m.e.r. en wordt niet gezien als landinrichtings- of stedelijke ontwikkelingsprojecten. Het is niet nodig om een mer-beoordeling op te stellen.

Conclusie

Vanuit het Besluit m.e.r. is de aanleg van een grondbank niet als project beschreven. Het is niet nodig een vormvrije m.e.r.-beoordeling op te stellen.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Toelichting op juridisch systeem

In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de bestemmingen (de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden) kort toegelicht en wordt aangegeven hoe de uitgangspunten hun juridische vertaling in het eigenlijke plan hebben gekregen. De bepalingen die betrekking hebben op de te onderscheiden bestemmingen, zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. De regels en de verbeelding dienen in combinatie te worden gelezen. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd.


Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het bestemmingsplan is opgezet volgens de wettelijke regelgeving en qua systematiek volgens de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012. Met de bestemmingen is zoveel mogelijk aangesloten bij de plansystematiek van het geldende bestemmingsplan voor het buitengebied van de gemeente Leeuwarden (2014).

5.2 Nadere toelichting op de regels (toelichting per bestemming)

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.


1. Inleidende regels

In dit hoofdstuk zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In de Begrippen zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In de Wijze van meten is vastgelegd op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.


2. Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de bestemmingsregels. De meeste bestemmingen bestaan uit:

  • a. een bestemmingsomschrijving; en de
  • b. bouwregels.


Daarnaast is bij verscheidene bestemmingen opgenomen:

  • c. een afwijkingsmogelijkheid; en/of
  • d. gebruiksregels.


Ad a. Bestemmingsomschrijving

De bestemmingsomschrijving is vooral van belang om vast te stellen waartoe de gronden mogen worden gebruikt. In het kader van de handhaving is de bestemmingsomschrijving dan ook van groot belang.


Ad b. Bouwregels

De bouwregels geven de bouwmogelijkheden aan. Omdat steeds is opgenomen dat alleen mag worden gebouwd ten dienste van de bestemming zijn de bouwmogelijkheden niet los te zien van de bestemmingsomschrijving.


Ad c. Afwijkingsmogelijkheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bepaalde regels. In beginsel betreft het afwijkingen van geringe aard, waarbij de aan de grond toegekende bestemming niet mag worden gewijzigd.


Ad d. Gebruiksregels

In sommige bestemmingen wordt uitdrukkelijk aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Desgewenst kunnen specifieke vormen van gebruik worden uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.


3. Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat regels die in hun algemeenheid voor het hele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende gebruiksregels, aanduidingsregels en de algemene afwijkingsregels. De afwijkingsmogelijkheden in de verschillende bestemmingen en de algemene afwijkingsregels zorgen voor enige flexibiliteit van het plan. De algemene afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht, zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.


4. Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 geeft regels over hoe om te gaan met bouwwerken en het gebruik vallend onder het overgangsrecht en de benaming van het plan.

5.2.1 Bedrijf - Grondbank

Het hele plangebied heeft de bestemming 'Bedrijf – Grondbank'. Binnen deze bestemming kan de grondbank worden gerealiseerd. Ook is er ruimte voor een bedrijfsgebouw/ kantoor met een maximale hoogte van 12 meter en een maximale oppervlakte van 150 m2. Deze moet binnen het bouwvlak worden gerealiseerd.

5.2.2 Groen

Voor het westelijk deel van het plangebied geldt de bestemming Groen. Hiermee wordt de groene overgang tussen het industrieterrein Newtonpark en het plangebied geborgd.

5.2.3 Verkeer

De toegangsroute van het terrein waar de grondbank wordt gerealiseerd heeft een verkeersbestemming. Hiermee wordt de aansluiting van de grondbank op het wegennet van industrieterrein Newtonpark geborgd.

5.2.4 Leiding - Gas

Deze dubbelbestemming geldt voor de ter plaatse aanwezige ondergrondse hoge druk gastransportleiding. Hiervoor geldt een belemmeringenstrook waarbinnen niet gebouwd mag worden.

5.2.5 Leiding - Hoogspanningsverbinding

De dubbelbestemming ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding’ is op de bestaande

hoogspanningsverbindingen gelegd. De regeling voorziet in de aanwezigheid van deze hoogspanningsverbinding en in de bescherming ervan.

5.2.6 Waarde - Archeologie 6

De mogelijk aanwezige archeologische waarden in het plangebied zijn aangeduid op de verbeelding middels de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 6'. Hiervoor geldt dat bij bodemingrepen van meer dan 10.000 m2 en dieper dan 0,50 m beneden het maaiveld een archeologisch onderzoek verplicht wordt gesteld.

5.3 Gebiedsaanduidingen

Geluidzone - industrie

De op de verbeelding met de gebiedsaanduiding “geluidzone – industrie” aangewezen gronden zijn, naast de andere op de verbeelding voor die gronden aangewezen bestemming (basisbestemming), tevens bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidbelasting van geluidgevoelige gebouwen vanwege de geluidzoneringsplichtige inrichtingen op het industrieterrein Leeuwarden West.

Luchtvaartverkeerzone - obstakelbeheergebied

Voor concrete en vastliggende bouwhoogtebeperkingen is de gebiedsaanduiding “luchtvaartverkeerzone – obstakelbeheergebied” opgenomen. Deze aanduiding geldt voor zover de maximale bouwhoogte voortvloeit uit de bescherming van de invliegfunnel.

Luchtvaartverkeerzone - obstakelbeheergebied MCL

Het plangebied ligt in een gebied waar veel gevlogen wordt voor de helihaven van het MCL. Voor de huidige en toekomstige bereikbaarheid van de helihaven van het MCL is de gebiedsaanduiding 'luchtverkeerszone obstakelbeheergebied MCL' opgenomen waar een beperking geldt voor de toegestane bouwhoogte ten behoeve van de vliegroute van de helikopter van het MCL. De maximaal toegestane bouwhoogte bedraagt 30 meter.

Vrijwaringszone - radarverstoringsgebied

Het plangebied is geheel gelegen binnen het verstoringsgebied van het radarstation van de vliegbasis Leeuwarden. In verband hiermee gelden er beperkingen voor de bouwhoogte van gebouwen en overige bouwwerken om radarverstoring te voorkomen. Overigens voorzien de regels van het bestemmingsplan niet in bebouwing met een dergelijke hoogte.

Vrijwaringszone - vaarweg beheer

Ten behoeve van het beheer en de veiligheid van het Van Harinxmakanaal is in het plangebied de aanduiding "vrijwaringszone - vaarweg" opgenomen. Hiervoor geldt het uitgangspunt dat in deze zone geen gebouwen en overkappingen gebouwd mogen worden. Dit geldt niet voor de bestaande bouwwerken en tevens is er een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om nieuwe in de basisbestemming genoemde bouwwerken te bouwen. Hierbij geldt de voorwaarde dat ontheffing is verkregen van de waterwegbeheerder.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Vooroverleg

Omdat de gemeente de belanghebbenden wil betrekken bij de planvorming, is op basis van het wettelijk vooroverleg het plan in deze periode aangeboden aan Provincie Fryslân, Wetterskip Fryslân, Gasunie, Brandweer Fryslân en Liander. Liander heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben. De reacties van Brandweer Fryslân, Gasunie en Provincie Fryslân hebben tot aanpassingen van het bestemmingsplan geleid. De wijze waarop deze reacties zijn verwerkt is in de reactienota opgenomen. De reactienota is als bijlage 5 toegevoegd.

6.1.2 Zienswijzen

Vervolgens zal het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage liggen. Tijdens deze periode zal eenieder in de gelegenheid worden gesteld om een zienswijze in te dienden.

6.1.3 Vaststelling

Het bestemmingsplan zal naar aanleiding van eventuele zienswijzen gewijzigd of ongewijzigd worden vastgesteld. Uiteindelijk is tegen het vaststellingsbesluit beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Met de uitvoering van dit plan wordt grondopslag mogelijk gemaakt. De gronden waarbinnen de grondbank wordt gerealiseerd, zijn gemeentelijk eigendom. De kosten die uit het plan (kunnen) voortvloeien zijn onder andere planschadekosten, plankosten, kosten voor bouw- en woonrijp maken en kosten voor voorbereiding en toezicht.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd. Er wordt geen exploitatieplan conform artikel 6.12 Wro opgesteld, omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd.