direct naar inhoud van Regels
Plan: Partiële herziening Leeuwarden - Industrieterrein Leeuwarden Oost en De Hemrik
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0080.05015BP00-OW01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 het plan:

het bestemmingsplan Partiële herziening Leeuwarden - Industrieterrein Leeuwarden Oost en De Hemrik van de gemeente Leeuwarden;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0080.05015BP00-OW01 met bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanbouw / uitbouw:

een gebouw dat architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een vergroting c.q. uitbreiding van het hoofdgebouw vormt die in directe verbinding staat met dat hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 ABC-goederen:

auto's, boten, caravans, landbouwwerktuigen en daarmee direct samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen, en daarnaast brandbare en explosieve stoffen;

1.7 archeologisch onderzoek

een onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of graven en/of begeleiden) verricht door een daartoe bevoegde instantie conform de kwaliteitsnorm Nederlandse archeologie;

1.8 archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.9 archeologisch waardevol gebied

een gebied waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.12 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.13 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een bedrijf, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.14 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.15 belanghebbende

een belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 Algemene wet bestuursrecht;

1.16 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.17 bestaand:
  • a. bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • b. het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
1.18 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.19 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.20 bijgebouw:

een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw zonder directe verbinding met het hoofdgebouw dat architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.21 bodemarchief

de sporen van (vooral) menselijke bewoning en bewerking die in de bodem zijn achtergebleven;

1.22 bodemingrepen

werken en werkzaamheden waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten;

1.23 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.24 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.25 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.26 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.27 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.28 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.29 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.30 bruto vloeroppervlakte:

de totale beschikbare vloeroppervlakte inclusief magazijn- of opslagruimte, loopruimte, sanitaire voorzieningen, kantoorruimte en verblijfsruimte voor personeel, buitenwerks gemeten;

1.31 buurthuis:

een openbaar, maatschappelijk gebouw in een wijk/buurt, dat zich richt op het bijdragen aan de integrale leefkwaliteit van de buurt en van waaruit activiteiten (voor de bewoners) worden georganiseerd;

1.32 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.33 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.34 duurzame elektriciteit:

elektriciteit, opgewekt in productie-installaties die uitsluitend gebruikmaken van hernieuwbare energiebronnen, alsmede elektriciteit die is opgewekt met hernieuwbare energiebronnen in hybride productie-installaties die ook met conventionele energiebronnen werken, met inbegrip van elektriciteit die is opgewekt met hernieuwbare energiebronnen en die wordt gebruikt voor accumulatiesystemen, en met uitzondering van elektriciteit die afkomstig is van accumulatiesystemen;

1.35 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.36 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaats vinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.37 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.38 geluidsbelasting vanwege het wegverkeer:

de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.39 geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.40 hernieuwbare energiebronnen:

energiebronnen waarvan bij het gebruik de mogelijkheden voor toekomstige generaties niet worden beperkt, zoals wind, zonne-energie, omgevingslucht-, oppervlaktewater- en aardwarmte, waterkracht, biomassa, stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas;

1.41 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, zowel in ruimtelijk als in functioneel opzicht als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.42 horecabedrijf:

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.43 horecabedrijf categorie 2:

een horecabedrijf dat voornamelijk is gericht op het verstrekken van maaltijden, zoals restaurants;

1.44 horecabedrijf categorie 3:

een horecabedrijf dat zowel is gericht op het verstrekken van etenswaren als dranken of een combinatie van beiden, zoals cafetaria's, snackbars, automatieken en shoarmazaken;

1.45 horecavloeroppervlakte:

de oppervlakte van de ruimte binnen een horecabedrijf, die wordt gebruikt voor de verstrekking van dranken, etenswaren of logies, exclusief toilet-, keuken-, entree-, opslag- en administratieruimten, e.d.;

1.46 hospitaregeling

het verhuren van maximaal 2 wooneenheden aan maximaal 2 personen in een woning, waarbij de eigenaar de hoofdbewoner van de woning is en minimaal 50% van de woonoppervlakte van de woning zelf bewoont onder exclusief gebruiksrecht;

1.47 huishouden

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen, die een duurzame (gemeenschappelijke) huishouding voer(t)(en) of wil(len) voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan (kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen);

1.48 jachthaven:

een haven waar men pleziervaartuigen tegen betaling aan steigers of kade kan aanleggen;

1.49 kamerverhuur en kamerverkoop

de verhuur of verkoop van een wooneenheid ten behoeve van bewoning aan personen voor welke bewoning inschrijving in de Basis Registratie Personen noodzakelijk is;

1.50 kamerverhuurpand en kamerverkooppand

gebouw of een deel van een gebouw met drie of meer wooneenheden, niet vallende onder het begrip logiesgebouw en/of logiesverblijf als bedoeld in het Bouwbesluit en niet vallende onder de hospitaregeling, die als hoofdverblijf apart zijn of kunnen worden bewoond door niet in een gezinsverband levende personen;

1.51 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.52 kap:

een dak met een zekere helling;

1.53 kleine windturbine:

een installatie c.q. bouwwerk voor het opwekken van elektrisch of thermisch vermogen uit wind:

  • a. met een horizontale as en waarvan de rotor een oppervlakte beschrijft van maximaal 40 m² (een maximale wiek van ongeveer 3,5 m);
  • b. met een horizontale as in andere vormen dan twee of drie wieken, waaronder de zogenaamde niet-wiekturbines;
  • c. met een verticale as;
1.54 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.55 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.56 normaal onderhoud en beheer

het onderhoud dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en bouwwerken, die tot de betreffende bestemming behoren;

1.57 omgevingsvergunning

een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.58 openbaar toegankelijk gebied

een weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.59 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.60 perifere detailhandel:

detailhandel die vanwege de volumineuze aard van de goederen, gevaar en hinder of dagelijkse bevoorrading niet meer goed inpasbaar is in de bestaande winkelcentra, waaronder (maar niet uitsluitend) worden begrepen: detailhandel in tenten, keukens, badkamers, meubelen, bouwmaterialen, landbouwwerktuigen, tuincentra, plant- en dierbenodigdheden, en fietsen- en autoaccessoires;

1.61 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. voor het bouwen van bouwwerken in, op of over het water: het NAP -0,52 (het Fries Zomerpeil);
1.62 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.63 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.64 rijstrook:

een strook behorende bij een (hoofd)weg, niet zijnde ventwegen, rijwielpaden, voetpaden en daarmee gelijk te stellen wegen en paden;

1.65 risicogevoelig bouwwerk:

een bouwwerk c.q. object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, dat kan worden aangemerkt in de zin van dat besluit als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object;

1.66 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.67 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.68 volumineuze detailhandel:

detailhandel waarbij het gaat om artikelen die vanwege hun omvang en aard een relatief groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling;

1.69 vuurwerkbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld periodieke verkoop in consumentenvuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;

1.70 windturbine:

een installatie c.q. bouwwerk voor het opwekken van elektrisch of thermisch vermogen uit wind, niet zijnde een kleine windturbine;

1.71 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of twee alleenstaanden;

1.72 woningomzetting

het omzetten van een functie anders dan wonen naar één of meer woningen of drie of meer wooneenheden (voor kamergewijze verhuur) hieronder wordt tevens verstaan het omzetten van één of meer wooneenheden naar één of meer woningen;

1.73 woningsplitsing

het bouwkundig en/of functioneel splitsen van één woning in twee of meer woningen;

1.74 wooneenheid

een tot bewoning bestemd gebouw of onderdeel van een gebouw dat, vanuit bouwtechnisch oogpunt gezien, blijvend is bestemd voor permanente bewoning, voldoet aan alle criteria die van toepassing zijn op woningen, behalve aan het hebben van een keuken en/of een toilet en/of een douche, waarbij de aan de wooneenheid ontbrekende voorzieningen wel als gemeenschappelijke voorzieningen ter compensatie moeten zijn gelegen in hetzelfde gebouw;

1.75 woonschip:

een zich in het water bevindend, hoofdzakelijk niet voor varen maar voor wonen bedoeld object.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 de bouwhoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.6 de diepte van een bodemingreep of van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

vanaf het peil tot aan het diepste punt van de ingreep;

2.7 de oppervlakte van een bodemingreep of van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

het gebied tot één meter buiten de buitenwerkse grens van het werk;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen ten behoeve van:
  • 1. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' met uitzondering van risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
  • 2. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2, 3.1. en 3.2, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' met uitzondering van risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
  • 3. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2, 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2', met uitzondering van risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
  • 4. een jachthaven, ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven';
  • 5. kantoren, ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
  • 6. een buurthuis, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - buurthuis';
  • 7. perifere detailhandel in de vorm van ABC-goederen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - ABC';
  • 8. een groothandel in afval en schroot, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel';
  • 9. een meel- en paneermeelfabriek, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - meelfabriek';
  • 10. een rioolwaterzuivering, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - rioolwaterzuivering';
  • 11. een scheepsbouwbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - scheepsbouwbedrijf';
  • 12. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zuivelfabriek' een zuivelfabriek met inbegrip van de keuring en controle van voedingsmiddelen, met daaraan ondergeschikt:
  • de productie en distributie van stroom voorzover genoemd in bijlage 1 onder ten hoogste categorie 5.1;
  • afvalwaterbehandeling voorzover genoemd in bijlage 1 onder ten hoogste categorie 4.1;
  • 13. een verkooppunt van motorbrandstoffen zonder LPG ten behoeve van vaartuigen, ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg';
  • 14. bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

waarbij, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', de bestaande karakteristieke hoofdvorm van de gebouwen wordt nagestreefd;

met de daarbijbehorende:

  • b. erven en terreinen;
  • c. (ontsluitings)wegen, straten en paden;
  • d. aanleggelegenheid;
  • e. laad- en loswallen;
  • f. parkeervoorzieningen en fietsparkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. sloten, bermen en beplanting;
  • i. waterlopen en waterpartijen;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. de opwekking van energie uit hernieuwbare energiebronnen en de opwekking van duurzame elektriciteit, waarbij:
  • 1. de gezamenlijke capaciteit van de productie-installaties voor het opwekken van duurzame elektriciteit minder bedraagt dan 50 MW;
  • 2. de gezamenlijke capaciteit van de productie-installaties voor het opwekken van duurzame elektriciteit met behulp van windenergie minder bedraagt dan 5 MW;
  • l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder voorzieningen ten behoeve van watertechnologie en duurzame energieopwekking.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd, tenzij bestaande gebouwen buiten een bouwvlak aanwezig zijn, in welk geval het betreffende deel van het gebouw buiten het bouwvlak is toegestaan;
  • b. het bebouwingspercentage van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van een bouwperceel zal ten hoogste 70% bedragen, tenzij het bestaande bebouwingspercentage hoger is, in welk geval het bestaande percentage als maximum geldt;
  • c. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • d. de bouwhoogte van een bedrijfswoning zal ten hoogste 9,00 m bedragen, tenzij de bestaande bouwhoogte groter is, in welk geval de bestaande bouwhoogte als maximum geldt;
  • e. de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw zal ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte bedragen.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 bedragen;
  • b. er mogen geen windturbines worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van reclame-uitingen mag ten hoogste 6,00 m bedragen, met inachtneming van de volgende regels:
  • 1. indien de bestaande bouwhoogte groter is, geldt de bestaande bouwhoogte als maximum;
  • 2. indien een bouwwerk ten behoeve van reclame-uitingen op een gebouw wordt geplaatst, mag de bouwhoogte van een reclame-uiting ten hoogste 1,00 m bedragen, gemeten vanaf de hoogte van het dak waarop het bouwwerk wordt geplaatst;

  • d. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 25,00 m bedragen, tenzij de bestaande bouwhoogte groter is, in welk geval de bestaande bouwhoogte als maximum geldt.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • 2. de verkeersveiligheid;
  • 3. een goede milieusituatie; en
  • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijking

Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 3.2.1 sub a in die zin dat gebouwen gedeeltelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bepaalde in lid 3.2.1 sub b in die zin dat het bebouwingspercentage wordt verhoogd;
  • c. het bepaalde in lid 3.2.1 sub e in die zin dat de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 45,00 m;
  • d. het bepaalde in lid 3.2.2 sub b in die zin dat kleine windturbines worden gebouwd;
  • e. het bepaalde in lid 3.2.2 sub d in die zin dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 45,00 m.

3.4.2 Toetsingscriteria

Van het bepaalde in lid 3.4.1 kan uitsluitend worden afgeweken, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid; en
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
  • b. het gebruik van de gronden voor opslagdoeleinden ter plaatse van de aanduiding 'opslag uitgesloten';
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan:
  • 1. de verkoop van motorbrandstoffen voor vaartuigen, bijbehorende accessoires, benodigdheden voor motorvoertuigen en weggebonden artikelen ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg';
  • 2. perifere detailhandel in ABC-goederen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - ABC';

  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' ten behoeve van bedrijven anders dan de bedrijven genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' ten behoeve van bedrijven anders dan de bedrijven genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2;
  • f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2' ten behoeve van bedrijven anders dan de bedrijven genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2, 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2;
  • g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel', 'specifieke vorm van bedrijf - meelfabriek', 'specifieke vorm van bedrijf - rioolwaterzuivering', 'specifieke vorm van bedrijf - scheepsbouwbedrijf' of 'specifieke vorm van bedrijf - zuivelfabriek' anders dan ten behoeve van respectievelijk groothandels in afval en schroot, meelfabrieken, scheepsbouwbedrijven en zuivelfabrieken.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijking

Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 3.5 sub c in die zin dat gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de uitoefening van productiegebonden detailhandel;
  • b. het bepaalde in lid 3.5 sub a en/of sub d in die zin dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2;
  • c. het bepaalde in lid 3.5 sub a en/of sub e in die zin dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2, 3.1. en 3.2;
  • d. het bepaalde in lid 3.5 sub a en/of sub f in die zin dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2' tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2, 3.1., 3.2, 4.1 en 4.2;
  • e. het bepaalde in lid 3.5 sub a en/of sub g in die zin dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - ABC', 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel', 'specifieke vorm van bedrijf - meelfabriek', 'specifieke vorm van bedrijf - rioolwaterzuivering', 'specifieke vorm van bedrijf - scheepsbouwbedrijf' of 'specifieke vorm van bedrijf - zuivelfabriek' tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met respectievelijk caravanhandels, groothandels in afval en schroot, meelfabrieken, scheepsbouwbedrijven en zuivelfabrieken.

3.6.2 Toetsingscriteria

Van het bepaalde in lid 3.6.1 kan uitsluitend worden afgeweken, mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • 2. de woonsituatie;
  • 3. de verkeersveiligheid;
  • 4. de sociale veiligheid;
  • 5. de milieusituatie;
  • 6. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. indien het betreft een afwijking als bedoeld in lid 3.6.1 sub b, c of d het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 1 onder een hogere dan de toegestane categorie, maar in een individueel geval een lagere milieubelasting hebben;
  • c. indien het betreft een afwijking als bedoeld in lid 3.6.1 sub b, c of d, en sprake is van de vestiging van een risicovolle inrichting of een vuurwerkbedrijf, er moet worden voldaan aan respectievelijk de Wet geluidhinder, het Besluit externe veiligheid inrichtingen en het Vuurwerkbesluit.

3.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
3.7.1 Vergunningplicht

Voor het slopen van bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is een omgevingsvergunning vereist.

3.7.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 3.7.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

3.7.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend, indien:

  • a. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld;
  • b. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
  • c. het delen van het pand of bijgebouwen betreft die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de aanduiding 'bedrijfswoning', 'jachthaven', 'kantoor', 'specifieke vorm van detailhandel - ABC', 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel', 'specifieke vorm van bedrijf - meelfabriek', 'specifieke vorm van bedrijf - scheepsbouwbedrijf', 'specifieke vorm van bedrijf - zuivelfabriek', 'specifieke vorm van maatschappelijk - buurthuis' of 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' wordt verwijderd, mits de betreffende functie ter plaatse is beëindigd.

Artikel 4 Bedrijventerrein - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen ten behoeve van:
  • 1. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2', met uitzondering van risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
  • 2. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2, 3.1. en 3.2, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2', met uitzondering van risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
  • 3. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2, 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2', met uitzondering van risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
  • 4. buurthuizen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - buurthuis';
  • 5. verenigingen, ter plaatse van de aanduiding 'verenigingsleven';
  • 6. perifere detailhandel in de vorm van ABC-goederen;
  • 7. perifere detailhandel, ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel perifeer';
  • 8. horecabedrijven categorie 2, ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 2';
  • 9. jachthaven, ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven';
  • 10. een autoschadeherstelbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autoschadeherstelbedrijf';
  • 11. een scheepswerf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - scheepswerf';
  • 12. een kunstskibaan, ter plaatse van de aanduiding 'skibaan';
  • 13. onderwijsdoeleinden, ter plaatse van de aanduiding 'onderwijs';
  • 14. een verkooppunt van motorbrandstoffen zonder LPG, ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg';
  • 15. een verkooppunt motorbrandstoffen, inclusief LPG, ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';
  • 16. bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

  • b. cultuur en ontspanning in de vorm van recreatieve outdoorvoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'cultuur en ontspanning';
  • c. een opslagpunt voor LPG, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag lpg';
  • d. een vulpunt voor LPG, ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt lpg';

en mede bestemd voor:

  • e. het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege een LPG-installatie, ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - lpg';

met de daarbijbehorende:

  • f. erven en terreinen;
  • g. (ontsluitings)wegen, straten en paden;
  • h. aanleggelegenheid;
  • i. laad- en loswallen;
  • j. parkeervoorzieningen en fietsparkeervoorzieningen;
  • k. groenvoorzieningen;
  • l. sloten, bermen en beplanting;
  • m. waterlopen en waterpartijen;
  • n. nutsvoorzieningen;
  • o. de opwekking van energie uit hernieuwbare energiebronnen en de opwekking van duurzame elektriciteit, waarbij:
  • 1. de gezamenlijke capaciteit van de productie-installaties voor het opwekken van duurzame elektriciteit minder bedraagt dan 50 MW;
  • 2. de gezamenlijke capaciteit van de productie-installaties voor het opwekken van duurzame elektriciteit met behulp van windenergie minder bedraagt dan 5 MW;

  • p. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder:
  • 1. windturbines, ter plaatse van de aanduiding 'windturbine';
  • 2. een antennemast ter plaatse van de aanduiding 'antennemast';
  • 3. voorzieningen ten behoeve van watertechnologie en duurzame energieopwekking.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd, tenzij bestaande gebouwen buiten een bouwvlak aanwezig zijn, in welk geval het betreffende deel van het gebouw buiten het bouwvlak is toegestaan;
  • b. het bebouwingspercentage van het bouwperceel zal ten hoogste 70% bedragen;
  • c. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ten behoeve van een verkooppunt van motorbrandstoffen zal per verkooppunt ten hoogste 50 m² bedragen;
  • e. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een verkooppunt van motorbrandstoffen zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een bedrijfswoning zal ten hoogste 9,00 m bedragen, tenzij de bestaande bouwhoogte groter is, in welk geval de bestaande bouwhoogte als maximum geldt;
  • g. de bouwhoogte van de overige gebouwen zal ten hoogste 15,00 m bedragen.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 bedragen;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van reclame-uitingen mag ten hoogste 6,00 m bedragen, met inachtneming van de volgende regels:
  • 1. indien de bestaande bouwhoogte groter is, geldt de bestaande bouwhoogte als maximum;
  • 2. indien een bouwwerk ten behoeve van reclame-uitingen op een gebouw wordt geplaatst, mag de bouwhoogte van een reclame-uiting ten hoogste 1,00 m bedragen, gemeten vanaf de hoogte van het dak waarop het bouwwerk wordt geplaatst;

  • c. windturbines mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'windturbine';
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'windturbine' mag uitsluitend één windturbine met een bouwhoogte van ten hoogste 50,00 m worden gebouwd;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'antennemast' mag uitsluitend één antennemast met een bouwhoogte van ten hoogste 132,00 m worden gebouwd;
  • f. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 15,00 m bedragen, tenzij de bestaande bouwhoogte groter is, in welk geval de bestaande bouwhoogte als maximum geldt.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • 2. de verkeersveiligheid;
  • 3. een goede milieusituatie; en
  • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijking

Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 4.2.1 sub a in die zin dat gebouwen gedeeltelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bepaalde in lid 4.2.2 sub c in die zin dat , indien de gronden ter plaatse niet zijn voorzien van de aanduiding 'windturbine', kleine windturbines worden gebouwd;
  • c. het bepaalde in lid 4.2.1 sub g in die zin dat de bouwhoogte van een gebouw wordt vergroot tot ten hoogste 25,00 m;
  • d. het bepaalde in lid 4.2.2 sub c en d in die zin dat, indien de gronden niet zijn voorzien van de aanduiding 'windturbine', windturbines worden gebouwd, mits:
  • 1. de windturbines uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied windturbines';
  • 2. het aantal windturbines ten hoogste 5 windturbines zal bedragen;
  • 3. de hoogte van de windturbine ten hoogste 50 meter zal bedragen;
  • 4. de windturbine beschikt over drie wieken en de rotordiameter van de wieken ten hoogste 58 m zal bedragen;
  • 5. de windturbine wit/grijzig van kleur zal zijn;
  • 6. er zoveel als mogelijk wordt aangesloten op de uiterlijke verschijningsvormen van de reeds gebouwde windturbines op het bedrijventerrein De Hemrik, een en ander te beoordelen door de welstandsadviescommissie Hûs en Hiem;
  • 7. de technische apparatuur zoveel mogelijk verdekt wordt opgesteld;
  • 8. de windturbinemast bij voorkeur een zuiver ronde vorm heeft;
  • 9. de windturbine voldoet aan de voorwaarden van de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de AMVB Voorzieningen en installaties. Dit betekent o.a. dat de afstand van de molen tot de woonbebouwing buiten het bedrijventerrein minimaal 300 meter zal bedragen;

  • e. het bepaalde in lid 4.4.2 sub f in die zin dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 25,00 m.

4.4.2 Toetsingscriteria

Van het bepaalde in lid 4.4.1 kan uitsluitend worden afgeweken, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid; en
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor risicovolle inrichtingen, met uitzondering van de gronden ter plaatse voorzien van de aanduidingen 'verkooppunt van motorbrandstoffen met lpg', 'specifieke vorm van bedrijf - opslag lpg' en 'vulpunt lpg';
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor:
  • 1. aardolie- en steenkoolverwerkende industrie;
  • 2. afvalverwerkingsbedrijven;
  • 3. bosbouwbedrijven;
  • 4. bedrijven ten behoeve van aardolie- en gaswinning;
  • 5. bedrijven ten behoeve van voorbereiding tot recycling;
  • 6. rioolwaterzuiveringen;
  • 7. vuurwerkbedrijven;

  • c. het gebruik van de gronden als opslagpunt voor LPG ten behoeve van de verkoop van motorbrandstoffen, met uitzondering van de gronden ter plaatse voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag lpg';
  • d. het gebruik van de gronden als vulpunt voor LPG ten behoeve van de verkoop van motorbrandstoffen, met uitzondering van de gronden ter plaatse voorzien van de aanduiding 'vulpunt lpg';
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan:
  • 1. de verkoop van motorbrandstoffen, bijbehorende accessoires, benodigdheden voor motorvoertuigen en weggebonden artikelen ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' en/of 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';
  • 2. perifere detailhandel, ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel perifeer';
  • 3. perifere detailhandel in ABC-goederen;

  • f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' ten behoeve van bedrijven anders dan de bedrijven genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2;
  • g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' ten behoeve van bedrijven anders dan de bedrijven genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2;
  • h. het gebruik van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2' ten behoeve van bedrijven anders dan de bedrijven genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2, 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2;
  • i. het gebruik van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autoschadeherstelbedrijf' of 'specifieke vorm van bedrijf - scheepswerf' anders dan ten behoeve van respectievelijk autoschadeherstelbedrijven en scheepswerven.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Afwijking

Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 4.5 sub a, b en/of f in die zin dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2;
  • b. het bepaalde in lid 4.5 sub a, b en/of g in die zin dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2, 3.1. en 3.2;
  • c. het bepaalde in lid 4.5 sub a, b en/of h in die zin dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2' tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2, 3.1., 3.2, 4.1 en 4.2;
  • d. het bepaalde in lid 4.5 sub a en/of i in die zin dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autoschadeherstelbedrijf' of 'specifieke vorm van bedrijf - scheepswerf' tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met respectievelijk autoschadeherstelbedrijven en scheepswerven;
  • e. het bepaalde in lid 4.5 sub e in die zin dat gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de uitoefening van productiegebonden detailhandel;
  • f. het bepaalde in lid 4.5 sub e in die zin dat gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de uitoefening van perifere detailhandel, met uitzondering van de verkoop van meubelen, mits:
  • 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast in het gebied direct grenzend aan en zichtbaar vanaf de hoofdontsluitingswegen in het plangebied (Planetenlaan, Anne Vondelingweg en Saturnusweg);
  • 2. de brutovloeroppervlakte ten minste 1350 m² per detailhandelsbedrijf bedraagt;
  • 3. de vestiging van perifere detailhandel past binnen de detailhandelsstructuur van Leeuwarden;

  • g. het bepaalde in lid 4.5 sub f, g of h in die zin dat functies ten behoeve van sport of sportieve recreatie worden gevestigd, mits:
  • 1. de betreffende functie uitsluitend in gebouwen plaatsvindt;
  • 2. de betreffende functie niet leidt tot een beperking van de activiteiten van de bedrijven in de directe omgeving.

4.6.2 Toetsingscriteria

Van het bepaalde in lid 4.6.1 kan uitsluitend worden afgeweken, mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • 2. de woonsituatie;
  • 3. de verkeersveiligheid;
  • 4. de sociale veiligheid;
  • 5. de milieusituatie;
  • 6. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • b. indien het betreft een afwijking als bedoeld in lid 4.6.1 sub a, b of c, het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 1 onder een hogere dan de toegestane categorie, maar in een individueel geval een lagere milieubelasting hebben;
  • c. indien het betreft een afwijking als bedoeld in lid 4.6.1 sub a, b of c, en sprake is van de vestiging van een risicovolle inrichting of een vuurwerkbedrijf, er moet worden voldaan aan respectievelijk de Wet geluidhinder, het Besluit externe veiligheid inrichtingen en het Vuurwerkbesluit.

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding 'bedrijfswoning', 'jachthaven', 'horeca van categorie 2', 'onderwijs', 'skibaan', 'specifieke vorm van bedrijf - autoschadeherstelbedrijf', 'specifieke vorm van bedrijf - scheepswerf'; 'specifieke vorm van maatschappelijk - buurthuis', 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg', 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' (met inbegrip van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - opslag lpg' en 'vulpunt lpg') of 'windturbine' wordt verwijderd, mits de betreffende functie ter plaatse is beëindigd.

Artikel 5 Bedrijventerrein - 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen ten behoeve van:
  • 1. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
  • 2. een horecabedrijf categorie 2, ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 2';
  • 3. bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

met de daarbijbehorende:

  • b. erven en terreinen;
  • c. (ontsluitings)wegen, straten en paden;
  • d. aanleggelegenheid en haven;
  • e. laad- en loswallen;
  • f. parkeervoorzieningen en fietsparkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. sloten, bermen en beplanting;
  • i. waterlopen en waterpartijen;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. de opwekking van energie uit hernieuwbare energiebronnen en de opwekking van duurzame elektriciteit, waarbij:
  • 1. de gezamenlijke capaciteit van de productie-installaties voor het opwekken van duurzame elektriciteit minder bedraagt dan 50 MW;
  • 2. de gezamenlijke capaciteit van de productie-installaties voor het opwekken van duurzame elektriciteit met behulp van windenergie minder bedraagt dan 5 MW;

  • l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder voorzieningen ten behoeve van watertechnologie en duurzame energieopwekking.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bebouwingspercentage van het bouwperceel zal ten hoogste 70% bedragen;
  • c. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • d. per bedrijf zal ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;
  • e. de bouwhoogte van een bedrijfswoning zal ten hoogste 9,00 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen zal ten hoogste 15,00 m bedragen.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 bedragen;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van reclame-uitingen mag ten hoogste 6,00 m bedragen, met inachtneming van de volgende regels:
  • 1. indien de bestaande bouwhoogte groter is, geldt de bestaande bouwhoogte als maximum;
  • 2. indien een bouwwerk ten behoeve van reclame-uitingen op een gebouw wordt geplaatst, mag de bouwhoogte van een reclame-uiting ten hoogste 1,00 m bedragen, gemeten vanaf de hoogte van het dak waarop het bouwwerk wordt geplaatst;

  • c. in afwijking van het bepaalde onder b mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - reclamemast' een reclamemast met een bouwhoogte van ten hoogste 15,00 m worden gebouwd;
  • d. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 15,00 m bedragen;
  • e. er mogen geen windturbines worden gebouwd.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • 2. de verkeersveiligheid;
  • 3. een goede milieusituatie; en
  • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Afwijking

Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 5.2.1 sub a in die zin dat gebouwen gedeeltelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bepaalde in lid 5.2.1 sub f in die zin dat de bouwhoogte van een gebouw wordt vergroot tot ten hoogste 25,00 m;
  • c. het bepaalde in lid 5.2.2 sub d in die zin dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 25,00 m;
  • d. het bepaalde in lid 5.2.2 sub e in die zin dat kleine windturbines worden gebouwd.

5.4.2 Toetsingscriteria

Van het bepaalde in lid 5.4.1 kan uitsluitend worden afgeweken, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid; en
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven anders dan de bedrijven genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 2' zodanig dat de bruto vloeroppervlakte van het horecabedrijf meer bedraagt dan 550 m².

5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Afwijking

Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 5.5 sub b in die zin dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2;
  • b. het bepaalde in lid 5.5 sub a in die zin dat gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de uitoefening van productiegebonden detailhandel.

5.6.2 Toetsingscriteria

Van het bepaalde in lid 5.5 kan uitsluitend worden afgeweken, mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • 2. de woonsituatie;
  • 3. de verkeersveiligheid;
  • 4. de sociale veiligheid;
  • 5. de milieusituatie;
  • 6. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • b. indien het betreft een afwijking als bedoeld in lid 5.6.1 sub a, het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 1 onder een hogere dan de toegestane categorie, maar in een individueel geval een lagere milieubelasting hebben.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplanting;
  • c. paden;
  • d. waterlopen en waterpartijen;

met de daarbijbehorende:

  • e. verhardingen;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder voorzieningen ten behoeve van watertechnologie en duurzame energieopwekking.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de sociale veiligheid;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 7 Verkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en straten;
  • b. voet- en rijwielpaden;

waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het verkeer;

en mede bestemd voor:

  • c. het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege een LPG-installatie, ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - lpg';

met daaraan ondergeschikt:

  • d. spoorwegover- en onderdoorgangen;

met de daarbijbehorende:

  • e. gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken;
  • f. een gebouw ten behoeve van horecabedrijven categorie 3, ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 3';
  • g. bedrijfsleidingen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bedrijfsleidingen';
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. parkeervoorzieningen en fietsparkeervoorzieningen;
  • j. geluidbeperkende voorzieningen;
  • k. nutsvoorzieningen;
  • l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder:
  • 1. kunstwerken;
  • 2. voorzieningen ten behoeve van watertechnologie en duurzame energieopwekking.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen ten behoeve van horecabedrijven categorie 3

Voor het bouwen van een gebouw ten behoeve van horeca van categorie 3 gelden de volgende regels:

  • a. er zal ten hoogste één gebouw worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van het gebouw zal ten hoogste 4,00 m bedragen.

7.2.2 Gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een gebouw zal ten hoogste 20 m² bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de gebouwen zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zal ten hoogste 10,00 m bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a, gelden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bedrijfsleidingen' de volgende regels:
  • 1. de bouwhoogte van een bedrijfsleiding zal ten minste 5,00 m bedragen;
  • 2. de bouwhoogte van een bedrijfsleiding zal ten hoogste 10,00 m bedragen;

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid; en
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

7.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van de gronden voor wegen met meer dan twee rijstroken, tenzij de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding 'maximum aantal rijstroken' in welk geval het aantal rijstroken ten hoogste het in de aanduiding aangegeven aantal zal bedragen.

Artikel 8 Verkeer - Railverkeer

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Railverkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorlijnen en spoorwegvoorzieningen (waaronder perrons);
  • b. bedrijfsleidingen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bedrijfsleidingen';

met daaraan ondergeschikt:

  • c. wegen en over- en onderdoorgangen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. paden;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. sloten, bermen en beplanting;

met de daarbijbehorende:

  • i. gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken;
  • j. geluidbeperkende voorzieningen;
  • k. nutsvoorzieningen;
  • l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder:
  • 1. kunstwerken;
  • 2. voorzieningen ten behoeve van watertechnologie en duurzame energieopwekking;

waarbij, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', de bestaande karakteristieke hoofdvorm van de bouwwerken wordt nagestreefd.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een gebouw ten behoeve van de bediening van kunstwerken zal ten hoogste 20 m² bedragen;
  • b. de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zal, gemeten vanaf de bovenkant van de spoorstaaf, ten hoogste 10,00 m bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a, gelden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bedrijfsleidingen' de volgende regels:
  • 1. de bouwhoogte van een bedrijfsleiding zal ten minste 5,00 m bedragen;
  • 2. de bouwhoogte van een bedrijfsleiding zal ten hoogste 10,00 m bedragen;

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid; en
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

8.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
8.4.1 Vergunningplicht

Voor het slopen van bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is een omgevingsvergunning vereist.

8.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 8.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

8.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend, indien:

  • a. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld;
  • b. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is.

Artikel 9 Water - Vaarweg

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water - Vaarweg’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. vaarwegen;
  • b. oevers;
  • c. recreatief medegebruik;

en in beperkte mate voor:

  • d. kaden;

met de daarbijbehorende:

  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder:
  • 1. remmingwerken, oeverbeschoeiingen, dammen en/of duikers;
  • 2. bruggen, ter plaatse van de aanduiding 'brug'.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. er mogen geen steigers, vlonders en plankieren worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer al dan niet over het water, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de milieusituatie;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

9.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik als ligplaats voor woonschepen.

9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.5.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • het vergraven van oevers.

9.5.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 9.5.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

9.5.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterstructuur en de waterhuishoudkundige situatie.

Artikel 10 Leiding - Gas

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een strook ten behoeve van een hoofdgastransportleiding, alsmede het onderhoud en beheer daarvan;

met de daarbijbehorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen) mogen geen bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming. Deze bepaling geldt niet voor bestaande bouwwerken.

10.2.2 Gebouwen

Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (ten behoeve van deze dubbelbestemming), geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Er kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.2.1 en toestaan dat de in de basisbestemming(en) genoemde gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  • a. geen afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de betreffende nutsleiding;
  • b. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Algemeen

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemming(en), een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het in de grond drijven van voorwerpen;
  • c. het aanleggen of verharden van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen;
  • e. het permanent opslaan van goederen;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

10.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 10.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

10.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien hierdoor geen afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de betreffende hoofdgastransportleiding en hiervoor vooraf schriftelijk advies ingewonnen is bij de betreffende leidingbeheerder.

10.5 Voorrangsregeling

In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

Artikel 11 Leiding - Hoogspanningsverbinding

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een strook ten behoeve van een bovengrondse hoogspanningsverbinding en het onderhoud en beheer daarvan;

met de daarbijbehorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en), mogen op of in deze gronden geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming. Deze bepaling geldt niet voor bestaande bouwwerken.

11.2.2 Gebouwen

Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

11.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (ten behoeve van deze dubbelbestemming), gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van hoogspanningsmasten zal ten hoogste 40,00 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.

11.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 11.2.1 in die zin dat op of in de basisbestemming genoemde gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de hoogspanningsverbinding;
  • b. de veiligheid en gezondheid van personen niet in gevaar komt;
  • c. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

11.4 Voorrangsregel

In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

Artikel 12 Leiding - Riool

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een strook ten behoeve van een rioolpersleiding, alsmede het onderhoud en beheer daarvan;

met de daarbijbehorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

12.2 Bouwregels
12.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen) mogen geen bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming. Deze bepaling geldt niet voor bestaande bouwwerken.

12.2.2 Gebouwen

Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

12.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (ten behoeve van deze dubbelbestemming), geldt de volgende regel:

  • de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Er kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 12.2.1 in die zin dat en toestaan dat de in de basisbestemming(en) genoemde gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de betreffende rioolpersleiding;
  • b. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.4.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  • c. het in de grond drijven van voorwerpen;
  • d. het aanleggen of verharden van andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen.

12.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 12.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

12.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de betreffende rioolpersleiding.

12.5 Voorrangsregel

In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

Artikel 13 Leiding - Slib

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Slib' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een strook ten behoeve van een slibpersleiding, alsmede het onderhoud en beheer daarvan;

met de daarbijbehorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen) mogen geen bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming. Deze bepaling geldt niet voor bestaande bouwwerken.

13.2.2 Gebouwen

Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

13.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (ten behoeve van deze dubbelbestemming), geldt de volgende regel:

  • de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.

13.3 Afwijken van de bouwregels

Er kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 13.2.1 in die zin dat en toestaan dat de in de basisbestemming(en) genoemde gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de betreffende slibpersleiding;
  • b. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.4.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  • c. het in de grond drijven van voorwerpen;
  • d. het aanleggen of verharden van andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen.

13.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 13.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

13.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de betreffende slibpersleiding.

13.5 Voorrangsregel

In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van de dubbelbestemming 'Leiding - Slib' vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

Artikel 14 Leiding - Water

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een strook ten behoeve van een hoofdwaterleiding, alsmede het onderhoud en beheer daarvan;

met de daarbijbehorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

14.2 Bouwregels
14.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen) mogen geen bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming. Deze bepaling geldt niet voor bestaande bouwwerken.

14.2.2 Gebouwen

Ten behoeve van deze dubbelbestemming mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

14.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (ten behoeve van deze dubbelbestemming), geldt de volgende regel:

  • de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Er kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 14.2.1 in die zin dat en toestaan dat de in de basisbestemming(en) genoemde gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de betreffende hoofdwaterleiding;
  • b. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.4.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  • c. het in de grond drijven van voorwerpen;
  • d. het aanleggen of verharden van andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen.

14.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 14.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

14.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de betreffende hoofdwaterleiding.

14.5 Voorrangsregeling

In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van de dubbelbestemming 'Leiding - Water' vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

Artikel 15 Waarde - Archeologie 2

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

15.2 Bouwregels
15.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 50 m2 en die de bodem dieper dan 0,30 m beneden maaiveld verstoren moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

15.2.2 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 15.2.1 wordt uitsluitend verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

15.2.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 15.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.3.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur, het diepploegen;
  • b. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • c. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport,- en of communicatieleidingen.

15.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 15.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. niet dieper gaan dan 0,30 m beneden maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 25 m2 beslaan.

15.3.3 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 15.3.1 wordt uitsluitend verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

15.3.4 Onderzoeksplicht

Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overlegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

15.3.5 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 15.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring; te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 16 Waarde - Archeologie 3

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

16.2 Bouwregels
16.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 100 m2 en die de bodem dieper dan 0,30 m beneden maaiveld verstoren moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

16.2.2 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 16.2.1 wordt uitsluitend verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

16.2.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 16.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.3.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur, het diepploegen;
  • b. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • c. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport,- en of communicatieleidingen.

16.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 16.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. (her)drainage door middel van kettingdrainage en sleufloze drainage betreffen;
  • e. niet dieper gaan dan 0,30 m beneden maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 100 m2 beslaan.

16.3.3 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 16.3.1 wordt uitsluitend verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

16.3.4 Onderzoeksplicht

Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overlegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

16.3.5 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 16.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 17 Waarde - Archeologie 5

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

17.2 Bouwregels
17.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 2500 m2 en die de bodem dieper dan 0,50 m beneden maaiveld verstoren moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

17.2.2 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 17.2.1 wordt uitsluitend verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

17.2.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 17.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.3.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur, het diepploegen;
  • b. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • c. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport,- en of communicatieleidingen.

17.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 17.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. (her)drainage door middel van kettingdrainage en sleufloze drainage betreffen;
  • e. niet dieper gaan dan 0,50 m beneden maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 2500 m2 beslaan.

17.3.3 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 17.3.1 wordt uitsluitend verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

17.3.4 Onderzoeksplicht

Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overlegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

17.3.5 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 17.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring; te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 18 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 19 Algemene bouwregels

19.1 Windturbines

Op of in de gronden van dit bestemmingsplan mogen geen windturbines worden gebouwd, met uitzondering van de gronden binnen de bestemming 'Bedrijventerrein - 2' ter plaatse van de aanduiding 'windturbine', in welk geval de bouwregels van Artikel 4 lid 4.4.2 sub b en c van toepassing zijn.

19.2 Zonnepanelen en/of -collectoren
  • a. Bij de toepassing van de bouwregels zoals opgenomen in lid 19.2 sub b geldt dat bij het bouwen binnen de belemmerde strook van een hoogspanningsverbinding vooraf advies dient te worden ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
  • b. Op de gronden ter plaatse van de aanduiding "wetgevingzone - bedrijventerreinen" geldt voor de ruimtelijke besluiten als genoemd in 1.12 van toepassing verklaring dat een omgevingsvergunning niet is vereist indien de activiteit betrekking heeft op het bouwen van zonnepanelen en/of - collectoren op al dan niet bestaande constructies en/of in een permanente grondopstelling, met dien verstande dat:

  • 1. de bouwhoogte van de constructie met inbegrip van de zonnepanelen en/of - collectoren niet meer mag bedragen dan 5 m;
  • 2. de bouwhoogte van de zonnepanelen en/of - collectoren in een grondopstelling niet meer mag bedragen dan 2 m;
  • 3. de constructie niet mag voorzien zijn van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte;
  • 4. de constructie en/of de grondopstelling gebouwd moet worden in het bouwvlak achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het hoofdgebouw op een bouwperceel of van hoofdgebouwen op de belendende bouwpercelen;
  • 5. de afstand tussen een constructie en/of de grondopstelling en een bouwperceelgrens ten minste 3 m moet bedragen;
  • 6. de afstand tussen een constructie en/of de grondopstelling en een op het perceel aanwezige hoofdgebouw ten minste 5 m moet bedragen.

19.3 (Zorg)woningsplitsing of (zorg)woningomzetting

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. er mag niet worden gebouwd, indien dit leidt tot (zorg)woningsplitsing of (zorg)woningomzetting.
  • b. Met een omgevingsvergunning mag worden afgeweken van het bepaalde in lid 16.4 sub a in die zin dat wordt gebouwd ten behoeve van (zorg)woningsplitsing en/of (zorg)woningomzetting, mits:
  • 1. dit in overeenstemming is met het gemeentelijk woonbeleid;
  • 2. wordt voldaan aan de actuele regionale woningbouwafspraken wanneer sprake is van een toename van het aantal woningen;
  • 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de parkeersituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de cultuurhistorische waarden;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • 4. tevens een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 20.4 sub b kan worden verleend.

Artikel 20 Algemene gebruiksregels

20.1 Algemeen

Het is op grond van artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemmingen, zoals opgenomen in hoofdstuk 2.

20.2 Zonnepanelen en/of -collectoren

De gronden binnen dit bestemmingsplan mogen tevens worden gebruikt voor:

  • 1. warmteopwekking met collectoren;
  • 2. energieopwekking met panelen,

met dien verstande dat:

  • a. in afwijking van het gestelde in artikel 3.1 lid 2 Wet ruimtelijke ordening het voorliggende bestemmingsplan binnen een periode van 15 jaar opnieuw moet zijn vastgesteld;
  • b. in afwijking van het gestelde in artikel 3.2 Wet ruimtelijke ordening wordt de termijn van 15 jaar als tijdelijk / voorlopig aangemerkt;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte aan zonnepanelen en/of - collectoren mag niet meer bedragen dan 90 hectare.

20.3 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot- en afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • b. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar-, en/of vliegtuigen;
  • c. het storten van puin en afvalstoffen;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • e. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
  • f. het gebruiken van woningen als kamerverhuurpand of kamerverkooppand;
  • g. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor (zorg)woningsplitsing en/of (zorg)woningomzetting.

20.4 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 20.3 sub f ten behoeve van het kamergewijs bewonen van woningen, indien dat niet ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
  • b. Met een omgevingsvergunning mag worden afgeweken van het bepaalde in lid 20.3 sub g in die zin dat (zorg)woningsplitsing en/of (zorg)woningomzetting is toegestaan, mits:

  • 1. dit in overeenstemming is met het gemeentelijk woonbeleid;
  • 2. wordt voldaan aan de actuele regionale woningbouwafspraken wanneer sprake is van een toename van het aantal woningen;
  • 3. en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de parkeersituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de cultuurhistorische waarden;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en
  • 4. indien er sprake is van een combinatie met bouwen, tevens een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 19.3 kan worden verleend.

20.5 Toetsingscriteria

De afwijkingsmogelijkheid zoals bedoeld in lid 20.4 wordt uitsluitend toegepast mits aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels wordt vastgesteld dat er sprake is van behoud van een goed woon- en leefklimaat.

20.6 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in de subleden 20.1 en 20.3 en wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 2e van de Wet op de economische delicten.

Artikel 21 Algemene aanduidingsregels

21.1 geluidzone - industrie
21.1.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' geldt voor het bouwen van gebouwen de volgende regel:

  • een op grond van de daar voorkomende bestemmingen toelaatbaar gebouw, of de uitbreiding daarvan, welke aangemerkt kan worden als een geluidsgevoelig object, mag slechts worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.

21.1.2 Strijdig gebruik

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' wordt als strijdig gebruik in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van niet-geluidsgevoelige objecten als geluidsgevoelig object.

21.2 veiligheidszone - lpg
21.2.1 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de ter plaatse voorkomende bestemming(en) mogen op/in deze gronden geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.

21.2.2 Afwijken van de bouwregels

Er kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 21.2.1 in die zin dat beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.

21.2.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van de gronden en bouwwerken als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object.

21.2.4 Afwijken van de gebruiksregels

Er kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 21.2.3 in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt als beperkt kwetsbaar object, mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.

21.2.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - lpg' wordt verwijderd, mits:
  • 1. de betreffende risicovolle inrichting ter plaatse is beëindigd;
  • 2. de bijbehorende aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - opslag lpg' en 'vulpunt lpg' worden verwijderd;
  • 3. de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' wordt verwijderd dan wel wordt gewijzigd in de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg';

  • b. de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - lpg' voor een risicovolle inrichting wordt gewijzigd, mits:
  • 1. voor de risicovolle inrichting een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer is verleend of gewijzigd;
  • 2. de ligging van de zone is afgestemd op de met deze vergunning corresponderende veiligheidsafstand ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • 3. zich binnen de gewijzigde zone geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten bevinden.

Artikel 22 Algemene afwijkingsregels

22.1 Afwijking

Er kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels in die zin dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • c. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 12,00 m;
  • d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 30,00 m;
  • e. de bestemmingsregels voor de bouw van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie op of aan een bouwwerk, mits de bouwhoogte van de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, niet meer bedraagt dan 5,00 m;
  • f. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bouw- c.q. bestemmingsvlak met ten hoogste 1,50 m naar de buitenzijde worden overschreden door:
  • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
  • 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
  • 3. erkers over maximaal 80% van de breedte van de gevel van het woonhuis waaraan wordt gebouwd;
  • 4. ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;

  • g. de bestemmingsregels ten behoeve van de (ver-)bouw van gebouwen ten behoeve van de openbare nutsvoorziening en/of de telecommunicatie, mits:
  • 1. de brutovloeroppervlakte ten hoogste 100 m² bedraagt;
  • 2. de bouwhoogte ten hoogste 5,00 m bedraagt.

22.2 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeerssituatie;
  • c. de parkeercapaciteit;
  • d. het waterbeheer;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid en de brandveiligheid;
  • g. de milieusituatie;
  • h. archeologie;
  • i. cultuurhistorie;
  • j. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • k. de hoogtebeperkingen die voortvloeien uit de geldende luchtvaartwet- en regelgeving i.v.m. de vliegbasis Leeuwarden, of andere in het gebied aanwezige hoogtebeperkingen.

22.3 Zonnepanelen en/of -collectoren op daken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de bestemmingsregels voor zover sprake is van een rijks- of gemeentelijk monument, voor het bouwen van zonnepanelen en/of - collectoren op een plat dakvlak, met dien verstande dat:
  • 1. de afstand tot de dakrand ten minste gelijk moet zijn aan de hoogte van de zonnepanelen en/of - collectoren;
  • 2. de hoogte van zonnepanelen en/of - collectoren ten opzichte van een plat dakvlak mag niet meer bedragen dan 0,65 m.
  • b. de bestemmingsregels voor zover sprake is van een rijks- of gemeentelijk monument, voor het bouwen van zonnepanelen en/of - collectoren op een niet naar het openbaar toegankelijk gebied gericht zijdakvlak, met dien verstande dat:
  • 1. de afstand tussen dakonderbrekingen (schoorstenen, dakkappellen), de daknok, hoek -en kilkepers en zonnepanelen en/of - collectoren ten minste 0,65 m dient te bedragen;
  • 2. ten minste 50% van de (historische) dakbedekking op het schuine dakvlak zichtbaar dient te zijn;
  • 3. de zonnepanelen en/of - collectoren op het zijdakvlak niet zichtbaar zijn vanuit het openbaar toegankelijk gebied.

22.4 Toetsingscriteria

De in lid 22.3 genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, indien:

  • a. gehandeld wordt in overeenstemming met de beleidsregels zoals opgenomen in Bijlage 2 bij deze regels;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ecologische belangen van het betreffende gebied;
  • c. de opstelling leidt tot verstoring van rust en ruimte in de weidevogelkansgebieden, zoals aangegeven op de kaart 7- Weidevogelgebieden Verordening Romte Fryslân 2014, een omgevingsvergunning alleen wordt verleend als de schade gecompenseerd is overeenkomstig artikel 7.2.4, onder d van de verordening en de provinciale weidevogelregeling, door storting van het compensatiebedrag In het provinciale Weidevogelfonds.

22.5 Zonnepanelen en/of -collectoren in een al dan niet tijdelijke grondopstelling

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bestemmingsregels voor het bouwen van zonnepanelen en/of - collectoren in een al dan niet tijdelijke grondopstelling, met dien verstande dat:

  • 1. de bouwhoogte van de zonnepanelen en/of - collectoren in grondopstelling niet meer mag bedragen dan 2 m;
  • 2. een grondopstelling van zonnepanelen en/of - collectoren dient in het bestaand stedelijk gebied van de provincie Fryslân zoals opgenomen in kaart 1 - Begrenzing bestaand bebouwd gebied Verordening Romte Fryslân 2014 te zijn gelegen;
  • 3. de afstand tussen de zonnepanelen en/of - collectoren in grondopstelling en de perceelsgrenzen van het openbaar toegankelijk gebied alsook waterlopen ten minste 10 m dient te bedragen;
  • 4. de zonnepanelen en/of - collectoren in tijdelijk grondopstelling ten hoogste 15 jaar geplaatst mogen zijn;
  • 5. het bepaalde in artikel 24.3 is niet van toepassing op deze afwijkingsmogelijkheid;
  • 6. de omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend:

  • a. indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ecologische belangen;
  • b. indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de milieusituatie;
  • de verkeerssituatie;
  • de parkeercapaciteit;
  • het waterbeheer;
  • de sociale veiligheid;
  • archeologie;
  • cultuurhistorie;
  • de externe veiligheid en brandveiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 23 Algemene wijzigingsregels

23.1 Wijziging

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. bouw- en/of bestemmingsgrenzen mogen worden gewijzigd, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 5,00 m wordt overschreden;
  • b. een bouwvlak binnen een bestemmingsvlak wordt vergroot met maximaal 20% van de oppervlakte van het bouwvlak;
  • c. het wijzigen van de bestemming(en) ten behoeve van de aanleg van of een wijziging in de bestaande infrastructuur (weg-, water-, parkeer- en groenvoorzieningen), met bijbehorende voorzieningen;
  • d. de bestemming 'Leiding - Gas' wordt verwijderd dan wel verplaatst, mits:
  • 1. deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, indien er sprake is van het verwijderen dan wel verplaatsen van een bestaande leiding;
  • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de bodemkundige waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • 1. deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, indien er sprake is van het verwijderen dan wel verleggen van een bestaande leiding;
  • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de bodemkundige waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • 1. deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, indien er sprake is van het verwijderen dan wel verleggen van een bestaande leiding;
  • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie. de bodemkundige waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • 1. deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, indien er sprake is van het verwijderen dan wel verleggen van een bestaande leiding;
  • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie. de bodemkundige waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

  • 1. deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, indien er sprake is van het verwijderen dan wel verleggen van een bestaande leiding;
  • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie. de bodemkundige waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

23.2 Toetsingscriteria

De in lid 23.1 genoemde wijzigingsbevoegdheden kunnen slechts worden toegepast, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeerssituatie;
  • c. de parkeercapaciteit;
  • d. het waterbeheer;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid en de brandveiligheid;
  • g. de milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • i. de hoogtebeperkingen die voortvloeien uit de geldende luchtvaartwet- en regelgeving i.v.m. de vliegbasis Leeuwarden, of andere in het gebied aanwezige hoogtebeperkingen.

Artikel 24 Overige regels

24.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  • b. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  • c. de ruimte tussen bouwwerken.

24.2 Parkeren
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
  • b. bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
  • c. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan:

  • 1. het bebouwingsbeeld;
  • 2. de gebruiksmogelijkheden;
  • 3. de cultuurhistorische waarden;
  • 4. de landschappelijke waarden;
  • 5. de milieusituatie;
  • 6. de natuurlijke waarden;
  • 7. de sociale veiligheid;
  • 8. de verkeersveiligheid;
  • 9. de watersituatie;
  • 10. de woonsituatie;
  • 11. de parkeersituatie.

24.3 Overige regels
  • a. In aanvulling op het gestelde in artikel 3.1 lid 1 Wet ruimtelijke ordening geldt voor de gronden behorende tot dit plan dat de beleidsregels zoals opgenomen in Bijlage 2 bij deze regels van overeenkomstige toepassing zijn.
  • b. Indien de beleidsregels 'Kwaliteitsnota plan voor de zon' binnen de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 25 Overgangsrecht

25.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
  • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
  • c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

25.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 26 Slotregel

Dit bestemmingsplan kan worden aangehaald als bestemmingsplan Partiële herziening Leeuwarden - Industrieterrein Leeuwarden Oost en De Hemrik van de gemeente Leeuwarden.