Plan: | Leeuwarden Buitengebied - Realisatie 3 recreatie-arken De Burd 22 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0080.01012BP00-VG01 |
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het planologisch mogelijk maken van drie recreatie-arken in een reeds gegraven insteekhaven met bijbehorende buitenruimte en erf op gronden behorende bij het perceel Burd 22 te Grou.
In het kader van de herinrichting Swette-De Burd is De Burd ingericht als natuurgebied. In 2015 is door de gemeente Leeuwarden een vergunning afgegeven voor het aanleggen van het nieuwe meer, een vaarverbinding tussen het Pikmeer en de Wide Ie/Sitebuorster Ie. In het kader van deze ontgraving zijn door de voormalige Dienst Landelijk Gebied (nu Provincie Fryslân) compensatieafspraken met de eigenaar van het perceel Burd 22 (de initiatiefnemers) gemaakt voor het realiseren van nieuwe recreatieve functies. In beginsel beoogden de initiatiefnemers een uitgebreide recreatieve ontwikkeling met ligplaatsen, vier recreatie-arken, twee recreatiewoningen, drie recreatieappartementen in de bestaande boerderij met de daarbij behorende voorzieningen. Uiteindelijk zijn de plannen van initiatiefnemers dusdanig gewijzigd dat er op dit moment enkel nog sprake is van het realiseren en gebruiken van drie recreatie-arken voor privé gebruik. De opvaart ten behoeve van de recreatieve ontwikkeling is vergund en ten tijde van de ontgraving al gerealiseerd maar het realiseren van recreatie-arken en het als zodanig gebruiken van de opvaart ten behoeve van recreatie is hierin niet meegenomen en daarom nog niet toegestaan. Om het voornemen mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan nodig. Voorliggend plan voorziet hierin.
Het plangebied bevindt zich ten oosten van het dorp Grou in de gemeente Leeuwarden. Het gebied maakt tevens onderdeel uit van het eiland en natuurgebied 'De Burd'. Ten noordwesten wordt dit eiland begrensd door het Prinses Margrietkanaal, ten westen door het Pikmeer, ten zuiden door de Wijde Ee en in het oosten door de Graft. Ook ligt het plangebied vlakbij Sytebuorren.
Figuur 1: ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied bestaat uit de reeds gerealiseerde insteekhaven voor drie recreatie-arken inclusief daarbij behorende erven. De opvaart hoort bij het perceel Burd 22.
In de huidige situatie is het bestemmingsplan Buitengebied 2008 (vastgesteld 2009) van de toenmalige gemeente Boarnsterhim van toepassing op het plangebied. In de periode dat dit bestemmingsplan werd vastgesteld, bestond de vaarverbinding tussen het Pikmeer en de Wide Ie/Sitebuorster Ie nog niet. Op het plangebied is de bestemming 'natuurgebied' van toepassing. Deze gronden zijn in deze situatie bestemd voor het behoud en herstel van cultuurhistorische herkenbaarheid en natuurlijke en landschappelijke waarden. Ook geldt er een dubbelbestemming 'molenbeschermingszone' in het plangebied.
Figuur 2: uitsnede plankaart bestemmingsplan Buitengebied 2008
Omgevingsvergunning aanleg opvaarten Burd 20 en Burd 22
De opvaarten ten behoeve van de oorspronkelijk beoogde recreatieve ontwikkeling zijn middels een omgevingsvergunning vergund voor de percelen Burd 20 en Burd 22 (04-01-2017) en ten tijde van de ontgraving al gerealiseerd. Destijds is afgesproken dat voor de planologische invulling van de locatie een separate vergunning zou worden aangevraagd. Voorliggende bestemmingsplan voorziet in de daarvoor benodigde planologisch-juridische kaders.
Figuur 3: inrichtingsschets insteekhavens De Burd 20 en 22
Strijdigheid met het geldende bestemmingsplan
Het gebruik ten behoeve van recreatie-arken is niet meegenomen in de omgevingsvergunning voor de aanleg van de opvaarten bij de percelen Burd 20 en Burd 22. De voorgenomen ontwikkeling past tevens niet binnen het geldende bestemmingsplan en er zijn geen binnenplanse of kleine buitenplanse afwijkingsmogelijkheden. Binnen de bestemming 'natuurgebied' is het realiseren en het als zodanig gebruiken van de opvaart ten behoeve van recreatie-arken niet toegestaan. Op het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning is de coördinatieregeling ex artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing verklaard. In paragraaf 5.5 wordt hier nader op ingegaan.
Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Het van toepassing zijnde beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente is in hoofdstuk 3 uitgewerkt. Een omschrijving van de planologisch en milieukundige randvoorwaarden, ook wel omgevingsaspecten genoemd, is opgenomen in hoofdstuk 4. De juridische toelichting is opgenomen in hoofdstuk 5. Als laatste is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.
Het plangebied bestaat uit een reeds gerealiseerde insteekhaven met natuurlijke oevers. De insteekhaven bevindt zich ten zuiden van het perceel Burd 22. In de bestaande situatie is deze insteekhaven onbenut. In de toekomstige situatie liggen er drie recreatie-arken in de insteekhaven. Deze zullen door de eigenaren als recreatie-ark worden gebruikt.
In een eerder stadium hadden initiatiefnemers voornemens om op de percelen Burd 20 en Burd 22 grootschaligere recreatieve mogelijkheden te realiseren (zie ook paragraaf 1.1). Op verzoek van de Provincie Fryslân en in het kader van de ruimtelijk-landschappelijke haalbaarheid van deze ontwikkelingen, is in 2017 een advies vanuit Nije Pleats opgesteld (Bijlage 1). Dit advies is tot stand gekomen in overleg met de eigenaren, een vertegenwoordiger van Hûs en Hierm, landschappers en stedenbouwkundigen van de gemeente èn provincie. Uiteindelijk zijn de plannen van initiatiefnemers dusdanig gewijzigd dat er voor het perceel Burd 22 op dit moment enkel nog sprake is van het realiseren en gebruiken van drie recreatie-arken voor prive gebruik. Met het oog hierop wordt uitsluitend ingegaan op aspecten die te maken hebben met dit planvoornemen.
Het advies vanuit Nije Pleats bestaat uit een functioneel programma. Hierin staat voor perceel De Burd 22 aangegeven: 'vier recreatie-arken aan weerszijden van de nieuwe opvaart/haven'. Er is vervolgens een concept landschappelijke inpassing gemaakt, waarbij de volgende uitgangspunten betreffende de arken golden:
Inmiddels zijn de plannen zodanig aangepast dat er alleen nog sprake is van de realisatie van drie recreatie-arken. De realisatie van de drie recreatie-arken staat in lijn met de maatvoering die in het Nije pleats advies staat genoemd.
Beeldkwaliteit recreatie-arken
De vormgeving van de recreatie-arken wordt afgestemd op de ligging in open gebied aan het water (Figuur 3). De relatie met het water staat centraal in het ontwerp. Een horizontale geleding van de hoofdvorm is uitgangspunt. Het kleur- en materiaalgebruik past bij de natuurlijke omgeving en bestaat overwegend uit hout, zink en glas. Grijstinten en onbehandeld zink en hout geven passend kleuren.
Figuur 4: referentiebeeld recreatie-ark (bron: aannemersbedrijf De Bouwhorst)
Uit het advies blijkt dat de inpassing van de nieuwe recreatieve voorzieningen destijds te verantwoorden was, omdat er ingrepen zouden worden gedaan die bij zouden dragen aan een goede inpassing in het landschap. Het karakter van het landschap en de provinciale belangen werden daarbij gerespecteerd.
Als onderdeel van dit advies is een landschappelijke inpassing van de destijds beoogde ontwikkelingen gevisualiseerd (Bijlage 1). Op basis van het voorgaande en deze schets kan onder andere geconcludeerd worden dat:
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de recreatieve ontwikkelingen die ten tijde van dit advies beoogd werden, landschappelijk inpasbaar waren. De plannen zijn echter dusdanig gewijzigd dat er voor de Burd 22 slechts nog sprake is van de realisatie van drie recreatie-arken voor privé gebruik. Dit betreft een ontwikkeling die dusdanig kleiner is dan de voorheen beoogde ontwikkelingen. Wel moet inzichtelijk worden gemaakt hoe de opvaart met de arken worden ingepast, overeenkomstig met het Nije Pleats advies.
De bestaande schets uit het Nije Pleats advies is aangepast (zie onderstaand) op het gewijzigde programma en de wijze waarop de opvaart en haven feitelijk zijn ontgraven. Het water is omzoomd door brede rietoevers. De nieuwe polderdijk en het buitendijkse deel zijn voorzien van natuurlijke vegetatie. Het nog te realiseren struweel ten westen van het plangebied en de nieuwe begroeiing bij de boerderij bestaat uit lage bomen en struiken zoals knotwilgen, meerstammige wilgen en vlierstruiken.
De situering van de meest noordelijke ligplaats wijkt in werkelijkheid enigszins af van de situatieschets uit het Nije Pleats advies. Tijdens de realisatie van de graafwerkzaamheden bleek namelijk dat het plangebied kleiner was dan eerder op tekening was voorzien. Dit enerzijds door een groter benodigde afstand tussen de nieuwe schouwsloot en de voet van de kade aan de noordzijde en anderzijds dat er aan de zuidzijde meer ruimte moest worden vrijgemaakt ten behoeve van de natuurlijke oever dan eerder werd aangenomen. Om toch voldoende ruimte tussen de recreatie-arken te creëren is er tijdens de realisatie voor gekozen om de meest noordelijke ligplaats verder naar het noorden te verplaatsen. De ligplaats is hiermee in de havenkom terechtgekomen. Nu de ligplaats in de havenkom is gesitueerd, is het vanuit landschappelijk oogpunt (visie Nije Pleats) logisch dat de meest noordelijke recreatie-ark naar de zuidzijde van de havenkom is opgeschoven.
Figuur 5. Landschappelijke inpassing drie recreatie arken
Op het bovenstaande figuur is te zien dat er aan de noordzijde van de insteekhaven tevens acht ligplekken voor boten zijn gerealiseerd. Hiervan zijn er drie plekken voor de arken, één voor de boerderij en vier voor de bestaande caravanplekken.
Het Rijk heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De leidende gedachte van het rijksbeleid is ruimte maken voor groei en beweging, waarbij het Rijk zich vooral concentreert op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. In het rijksbeleid worden dan ook geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied.
Behoud van omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle ontwikkelingen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid plaatsvinden. Uit dit bestemmingsplan blijkt dat het planvoornemen voldoet aan dit uitgangspunt. De NOVI vindt haar doorwerking in het regionale en lokale beleid waaraan uiteindelijk plannen zullen worden getoetst.
Ladder voor de duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie art. 1.1.1 Bro) mogelijk maakt. In de toelichting moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden.
De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. De vervolgstappen hebben betrekking op de vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden (trede 2) en als dat niet mogelijk is op andere locaties (trede 3) die vooral goed ontsloten moeten zijn.
De eerste vraag die beantwoord moet worden is of de ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld, aan te merken is als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Uit jurisprudentie blijkt dat er momenteel een parallelle vergelijking wordt gemaakt met woningbouwprojecten, die vanaf 12 woningen als stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. Dit project voorziet in de realisatie van slechts drie recreatie-arken. Gezien de aard en omvang, is het project niet aan te duiden als een stedelijke ontwikkeling. Een nadere toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde. In het kader van de uitvoerbaarheid van het plan, moet wel worden aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Hoofdstuk 4 gaat hier nader op in.
De Omgevingsvisie is één van de instrumenten van de nieuwe Omgevingswet. In de Omgevingsvisie Fryslân, 'De Romte Diele' geheten, staat waar de provincie met de leefomgeving van Fryslân naar toe wil: de ambitie en doelen voor de toekomst. Het is een integrale visie voor de lange termijn op een tamelijk hoog abstractieniveau. De visie geeft de richting aan waar de provincie met allerlei partijen naar toe wil werken. Dit gebeurt in programma’s, concrete projecten en initiatieven, en zo nodig ook in regels. De provinciale omgevingsvisie vervangt het strategisch beleid van de provincie in het streekplan, milieubeleidsplan, waterhuishoudingsplan en het verkeer- en vervoerplan. In de visie is aangegeven wat de provincie doet om de huidige basiskwaliteiten van de Friese leefomgeving op orde te houden. Daarnaast wil de provincie extra inzetten op vier urgente, integrale opgaven, te weten:
De provincie zet in op Slimme groei van de gastvrijheidseconomie. Dit betekent inzetten op (cultuur)toeristen die geïnteresseerd zijn in de kwaliteit en identiteit van Fryslân, een toename in jaarrond bezoek in plaats van pieken en meer bezoek in de gehele provincie. De provincie geeft eveneens aan behoefte te hebben aan ontwikkeling van toeristische bestemmingen in ruimtelijke en functionele clusters. Hierbinnen zijn recreatieve functies en voorzieningen complementair aan elkaar. Dit wil onder andere zeggen: aanvullingen die het aanbod met elkaar verbinden en complementeren. Het planvoornemen maakt een nieuwe recreatieve functie mogelijk die past bij de omliggende omgeving en andere functies die daar aanwezig zijn. Op basis hiervan past het planvoornemen binnen de doelstellingen en opgaven van de Omgevingsvisie.
Op 21-02-2018 is de wijzigingsverordening Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze wijzigingsverordening is een hernieuwde vaststelling van de verordening uit 2014. In de verordening zijn concrete regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen (uit het streekplan, maar ook daarna opgestelde structuurvisies) doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de verordening is onder meer de grens tussen het bestaand stedelijk gebied en landelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het landelijk gebied.
Artikel 5.1.2 van de verordening bepaalt dat nieuwe recreatiewoningen uitsluitend kunnen worden toegestaan in, aansluitend aan of 'nabij' een recreatiekern, tot een maximum aantal van 50 recreatiewoningen. Een locatie ligt 'nabij' een recreatiekern wanneer deze een functionele en fysieke samenhang heeft met een recreatiekern. Bij het planvoornemen is sprake van een klein 'complex van recreatiewoningen' nabij een recreatiekern. De Burd hoort namelijk bij Grou. Aangezien het gaat om 3 arken, hoeft er geen sprake te zijn van bedrijfsmatige exploitatie conform artikel 5.1.2 VRF. De recreatie-arken zullen alleen recreatief worden gebruikt door de initiatiefnemers zelf. Er vindt uitsluitend incidenteel verhuur plaats aan familie, vrienden en/of bekenden. Er is in geen geval sprake van een bedrijfsmatige structurele verhuur.
Natuur Netwerk Nederland
Het Natuur Netwerk Nederland (voormalige EHS - ecologische hoofdstructuur) heeft betrekking op het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Dit netwerk moet voldoende robuust zijn voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het plangebied bevindt zich binnen het NNN. Artikel 7.1.1 lid 2 is in dit geval van toepassing. In dit artikel staat dat een ruimtelijk plan voor gronden die deel uitmaken van het NNN geen activiteiten en ontwikkelingen mogelijk maakt die leiden tot significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gronden, of tot significante aantasting van de samenhang tussen gebieden die deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur. In het kader van het planvoornemen is een beknopte natuurtoets uitgevoerd (Bijlage 2) waaruit is gebleken dat er geen sprake is van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden of van (significant) verlies van oppervlakte en samenhang van het NNN. In paragraaf 4.5 is dit nader toegelicht.
De gemeente Leeuwarden hecht veel waarde aan een integrale visie op de fysieke leefomgeving voor het gehele gemeentelijk grondgebied. Met oog daarop is de Omgevingsvisie Leeuwarden 2021 opgesteld. Deze Omgevingsvisie definieert de belangrijke opgaven en formuleert daarvoor doelstellingen. Nieuwe ontwikkelingen moeten aan deze doelstellingen bijdragen. De gemeente legt niet alle keuzes vast, maar beschrijft een werkwijze om tot gewenste ontwikkeling te komen. Met de Omgevingsvisie wil de gemeente Leeuwarden iedereen die actief is in hun leefomgeving inspireren om ideeën waar te maken die in de gedeelde visie passen. Tevens is het de bedoeling om te investeren in de gezamenlijke doelstellingen voor de stad, dorpen en het buitengebied van Leeuwarden. In 2020 is ter aftrap het positioneringsdocument 'Leeuwarden in 2028' vastgesteld door de gemeenteraad. In dit document zijn drie hoofdambities opgenomen die een kansrijke en positieve ontwikkeling van Leeuwarden richting 2028 uitlichten:
De gemeente Leeuwarden gebruikt deze ambities als uitgangspunt voor de Omgevingsvisie Leeuwarden. ook zijn er verschillende doelstellingen die vanuit de opgaven voortkomen. De opgave 'Sterke economische positie' is met name relevant voor het planvoornemen. Onder deze opgave is een doelstelling gericht op 'leven lang leren' geformuleerd. In deze doelstelling wordt aangegeven dat de gemeente kansen ziet in de integrale benadering van de economische sector: energietransitie, klimaat, voedselproductie en leefbaarheid. Ook geeft de gemeente Leeuwarden bij deze doelstelling aan nog ruimte voor een verdere ontwikkeling van recreatie en toerisme te zien. Het planvoornemen sluit aan op deze doelstelling. Het realiseren van drie recreatie-arken geeft invulling aan de verdere ontwikkeling van de toerisme- en recreatiesector die de gemeente beoogt. Op basis daarvan past het planvoornemen binnen de doelstellingen en opgaven van de Omgevingsvisie Leeuwarden 2021.
In 2018 is in de Wet verduidelijking voorschriften woonboten bepaald dat een woon- of recreatie-ark als drijvend bouwwerk wordt gezien in plaats van een schip. Hierdoor hebben bewoners of gebruikers van een ark met (ver)bouwplannen een omgevingsvergunning voor het bouwen nodig. Omdat een woonark en een recreatie-ark nu als bouwwerk moet worden aangemerkt, moet een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen getoetst worden aan het bestemmingsplan. Niet alle geldende bestemmingsplannen in de gemeente Leeuwarden kennen bouwregels voor een woonark of recreatie-ark. Het bestemmingsplan Leeuwarden - Arken en woonschepen (vastgesteld 2021-12-01) is in het leven geroepen om dit 'tekort' op te lossen middels de vaststelling van één nieuw bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan is een lijn gekozen met betrekking tot uitgangspunten van woonarken, recreatie-arken en woonschepen. Het plangebied is niet in het bestemmingsplan opgenomen. Wel staat het planvoornemen in lijn met de uitgangspunten zoals gedefinieerd in het Nije pleats advies (zie Hoofdstuk 2 en Bijlage 1).
De overheid heeft in voorgaande jaren veiligheidsnormen vastgesteld die moeten worden genomen en waarmee op het gebied van milieu en ruimtelijke ordening rekening moet worden gehouden. Onderdeel van het veiligheidsbeleid is dat afwegingen ten aanzien van risico's op ongevallen die doden en gewonden tot gevolg kunnen hebben, duidelijk zichtbaar moet worden gemaakt en niet impliciet blijven plaatsvinden.
Onderzoek
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is er een zogeheten risicokaart gecreëerd. Op deze kaart is onder andere informatie met betrekking tot risico's van ongevallen met gevaarlijke stoffen opgenomen. Om na te gaan of er bij het planvoornemen sprake is van risico's ten behoeve van externe veiligheid, is de risicokaart geraadpleegd. Op grond van de risicokaart zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig. Het plangebied bevindt zich dan ook buiten het invloedgebied van risicobronnen. Daarnaast leidt de realisatie van recreatie-arken niet tot de totstandkoming van een nieuwe risicobron. Het planvoornemen maakt eveneens geen transport van gevaarlijke stoffen die tot risico's kunnen leiden mogelijk.
Adviezen Brandweer Fryslân
Brandweer Fryslân heeft zowel in 2016 en 2018 adviezen uitgebracht over de oorspronkelijke uitgebreide recreatieve ontwikkeling. Inmiddels zijn deze plannen dusdanig gewijzigd dat er alleen nog sprake is van het planvoornemen van voorliggend bestemmingsplan. Dit betreft een kleinschaligere ontwikkeling dan in het verleden het geval was. In het kader van dit bestemmingsplan wordt aansluiting gevonden bij een recenter advies met betrekking tot de verplaatsing van drie recreatie-arken elders in het natuurgebied De Burd. In het onderstaande wordt hierop ingegaan.
Op basis van het Bouwbesluit gelden er eisen aan de bereikbaarheid van bouwwerken voor hulpverleningsdiensten. Deze verplichting is op grond van het Bouwbesluit echter niet van toepassing ’indien de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk geen verbindingsweg vereist’. Dit is van toepassing op zowel de recreatie-arken als de rest van De Burd. Geen enkele (recreatie)woning of (recreatie)ark op de Burd voldoet namelijk aan de primaire eis voor een verbindingsweg, aangezien het eiland De Burd voor de hulpdiensten slecht bereikbaar is. In Bouwbesluit-technische zin is er op De Burd sprake van een ‘rechtens aanwezig niveau’. Dit betekent dat alle (recreatie-)woningen en –arken hetzelfde veiligheidsniveau hebben. In dat opzicht bestaan er geen bezwaren tegen de realisatie van de recreatie-arken ten zuiden van het perceel Burd 22; de arken hebben immers hetzelfde veiligheidsniveau als de overige woningen en arken op De Burd. Daarnaast wordt de arken op een dusdanige afstand van elkaar gesitueerd dat er geen risico bestaat van brandoverslag.
Waterwinning
In Grou is een blusboot aanwezig die de mogelijkheid heeft te blussen met voldoende capaciteit. Dit verbetert de bestrijdbaarheid voor locaties die dicht op het water zijn gelegen. Het gaat in dit geval om drie recreatie-arken die in het water binnen de insteekhaven zullen worden gerealiseerd. De bestrijdbaarheid voor het plangebied is derhalve gegarandeerd.
Zelfredzaamheid
Ter plaatse van het plangebied zullen geen verminderd- of niet-zelfredzame personen verblijven. Zelfredzaamheid is derhalve geen aspect dat negatief invloed zal hebben op de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
Conclusie
Het planvoornemen mag voor wat het aspect externe veiligheid betreft als uitvoerbaar worden geacht.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening vindt afstemming van bestaande en nieuwe functies plaats door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (2009). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof en geluidhinder. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden gelden.
De brochure geeft voor kampeerterreinen (SBI-code 552) een richtafstand van 50 meter ten opzichte van reguliere woongebieden, vanwege het milieuaspect geluid. Voor de milieuaspecten geur en gevaar geldt een richtafstand van 30 meter.
Indien het gebied deel uitmaakt van een gebied dat kan worden aangemerkt als een gebied met gemengde functies of bestemmingen, dan kan een afstandstrap lager worden aangehouden. De richtafstanden van 50 meter en 30 meter worden dan 30 meter respectievelijk 10 meter, voor de betreffende maatgevende milieuaspecten.
Deze richtafstanden gaan echter uit van reguliere bungalows op een huisjescomplex met de mogelijkheid tot verhuur. Aangezien de recreatie-arken overwegend particulier gebruikt gaan worden, zijn de richtafstanden niet representatief. De richtafstanden voor drie recreatie-arken zullen in werkelijkheid kleiner zijn. Voor de toets gaan wij echter wel uit van deze afstanden zodat er sprake is van een worstcase benadering.
Het plangebied is in het natuurgebied De Burd, te Grou gelegen in een lint van bebouwing in het buitengebied met diverse functies als wonen, agrarische en andere bedrijvigheid. Op basis van jurisprudentie blijkt dat er in dergelijke gevallen sprake is van gemengd gebied: “Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid, behoort volgens de VNG-brochure tot een gemengd gebied".
Toetsing
Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies (zoals recreatiewoningen en dus ook recreatie-arken) moet rekening worden gehouden met eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Uitgangspunt is dat ter plaatse van de recreatie-arken sprake is van een aanvaardbaar verblijfsklimaat. Daarnaast is van belang dat de toekomstige recreatiefunctie geen belemmering vormen voor het woon- en leefklimaat van in de omgeving aanwezige woningen.
Interne werking
Bij interne werking gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. De beoogde ontwikkeling voorziet in de totstandkoming van een milieugevoelige functie (vanwege deels menselijk verblijf).
Niet-agrarisch bedrijf
Op het direct naastliggende perceel ten noordwesten van het plangebied (Burd 20) is een niet-agrarisch bedrijf gevestigd. Binnen de bedrijfsbestemming die op dit perceel van toepassing is, mogen bedrijven van milieucategorie 1 en 2 worden gevestigd. In dit geval gaat het om een bedrijf van milieucategorie 2. Daarbij hoort een richtafstand van 30 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan, omdat de uiterste situering van de dichtstbijzijnde recreatie-ark op ongeveer 125 meter afstand ligt van deze bestemming.
Voor het adres Burd 20 zijn ook plannen voor op het gebied van recreatie, zoals recreatiearken. Zoals hiervoor aangegeven moet voor een kampeerterrein (of vergelijkbaar) een richtafstand worden aangehouden van 50 meter in rustig gebied en 30 meter in gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt voldaan nu de drie recreatie-arken op een minimale afstand van 50 meter zijn gelegen van de kadastrale eigendommen van de gronden behorende bij Burd 20.
Aangezien aan de richtafstanden kan worden voldaan, zal de realisatie van de drie recreatie-arken geen hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of het planvoornemen leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar gezien, in strijd kan worden geacht met een goede ruimtelijke ordening. Hiervan is sprake indien het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast of de realisatie van het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor bedrijven uit de omgeving. Het planvoornemen leidt niet tot de realisatie van een milieubelastende functie. De afstand van de recreatie-arken tot de dichtstbijzijnde gevoelige functies (woning Burd 20) bedraagt meer dan 150 meter. Er is daardoor geen sprake van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende functies.
Conclusie
Het planvoornemen kan op het vlak van bedrijfshinder uitvoerbaar worden geacht.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat er in de toelichting inzicht moet worden verkregen over de uitvoerbaarheid van het plan. Een belangrijk onderdeel in de toelichting van een bestemmingsplan is het inzicht in noodzakelijke financiële investering van een (potentieel noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is hierdoor in feite een onderdeel van de onderzoeksverplichting vanuit het college van B en W en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Een belangrijke opmerking bij dit onderdeel is dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.
Onderzoek
In de huidige situatie is de insteekhaven voor de recreatie-arken al gegraven. Tevens zullen er geen grondwerkzaamheden meer plaatsvinden. Ook worden er daardoor geen bodemdelen van substantiële omvang permanent geïsoleerd of afgesloten. Het planvoornemen heeft op basis hiervan feitelijk geen betrekking op de bodem en doet daarmee geen afbreuk aan de milieuhygiënische kwaliteit ervan.
Conclusie
Het planvoornemen is voor wat het aspect bodem betreft uitvoerbaar.
De Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit zijn door Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit te worden getoetst. De criteria die beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn in de AMvB-nibm vastgelegd.
De realisatie van de drie recreatie-arken zal Niet In Betekende Mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De arken zijn per auto bereikbaar en zullen particulier worden gebruikt. Het aantal verkeersbewegingen dat hiermee gepaard gaat zal dusdanig laag liggen dat er sprake is van een NIBM project.
Conclusie
Het planvoornemen kan voor wat het aspect luchtkwaliteit betreft uitvoerbaar worden geacht.
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. In deze wet is zowel de bescherming van de flora- en faunasoorten vastgelegd, alsook de bescherming van specifieke natuurgebieden (Natura 2000-gebieden). De Wnb heeft onder andere de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen, waarin voorheen respectievelijk de soortenbescherming en de gebiedsbescherming was geregeld. Naast de Wnb zijn ook de provinciale structuurvisie en verordening relevant voor de gebiedsbescherming. Hierin is onder meer het behoud en de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen EHS, Ecologisch Hoofdstructuur) geregeld. Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden nodig. Het doel van de inventarisatie is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.
SOORTENBESCHERMING
Voor dit plan is op 7 juli 2022 een veldbezoek uitgevoerd en daarnaast zijn verspreidingsgegevens van beschermde soorten in en om het plangebied uit de NDFF geraadpleegd. Het veldbezoek en de verspreidingsgegevens geven voldoende beeld van de natuurwaarden in het gebied om de toetsing aan de Wnb op te baseren. Het aanvragen van een ontheffing van de Wnb voor beschermde soorten is niet nodig.
Wel moet bij de werkzaamheden rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Dit betekent dat er bij voorkeur buiten het broedseizoen wordt gewerkt, dus buiten de periode half maart tot half juli. Het is ook mogelijk om voor het broedseizoen te starten met de werkzaamheden en continu door te werken. Dan is het waarschijnlijk dat vogels niet in het plangebied gaan broeden vanwege de continue verstoring. Is de wens om de werkzaamheden in het broedseizoen te starten, dan is het nodig om het plangebied voorafgaand aan de start te (laten) inventariseren op broedgevallen. Zijn er op dat moment vogels aan het broeden, dan kunnen de werkzaamheden pas starten als de jongen zijn uitgevlogen.
GEBIEDSBESCHERMING
Natura 2000
Het plangebied ligt op ruime afstand van het Natura 2000-gebied ‘Alde Feanen’. Hierdoor zijn in potentie alleen effecten door externe werking mogelijk. Het plangebied is gescheiden van het Natura 2000-gebied door wegen en agrarisch gebied. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.
Natuur Netwerk Nederland
Het plangebied bestaat uit een opvaart en oeverzone die zijn aangewezen als NNN. Het grasland van de zuidelijke oever is als N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland gespecificeerd. Deze oever en het grasland blijven in de huidige staat behouden, waardoor geen oppervlakte verloren gaat of wezenlijke kenmerken of waarden worden aangetast. Voor de rest van de oevers van het plangebied zijn nog geen wezenlijke kenmerken of waarden gespecificeerd in het Natuurbeheerplan 2022 Friesland. Alle oevers zijn als natuurlijk oevers ingericht. In de huidige situatie zijn de oevers sinds het realiseren van de opvaart aangeplant met uit de directe omgeving voorkomende inheemse waterplanten. Door de plaatsing van enkele loopplanken, wordt vrijwel geen oevervegetatie verwijderd. Deze loopplanken worden namelijk met palen in het water gezet en worden met het grasland verbonden.
Het water in het plangebied is aangewezen als N04.02 Zoete plas als onderdeel van het aangrenzende Suderburds Wiid en de Wide Ie. Het beheertype Zoete plas omvat waterlichamen met stilstaand of langzaam stromend water van meer dan 4 m breed en meer dan 20 cm gemiddelde diepte. Het water is daarnaast vaak voedselrijk en vrij helder, met waterplanten en verlanding vanaf de oever. De nieuwe arken worden in de inhammen van de opvaart gerealiseerd. De oevers en de breedte en diepte van de waterinham worden hierbij niet aangetast. Hierdoor is geen sprake van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden of van (significant) verlies van oppervlakte en samenhang van het NNN.
De beknopte natuurtoets is als Bijlage 2 bij de toelichting bijgevoegd.
Stikstofdepositie
Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen stikstofdepositie veroorzaken. Een verdere toename van stikstofdepositie kan tot negatieve effecten op Natura 2000-gebieden leiden. Derhalve dient bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling onderzocht te worden of er stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden plaatsvindt. Dit geldt zowel voor bestemmingsplannen als voor een activiteit waar een omgevingsvergunning voor noodzakelijk is. In kader van het planvoornemen is een AERIUS-berekening naar de aanleg- en gebruiksfase uitgevoerd. De AERIUS-berekening is als Bijlage 3 van deze plantoelichting te raadplegen.
Uit de AERIUS-berekening blijkt dat de totale emissie van het project in de aanleg- en gebruiksfase ongeveer 18,6 kg NOx/jr bedraagt. Door dergelijke stikstofdepositie treedt geen negatief effect op het in kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.
Conclusie
Het planvoornemen kan voor wat het aspect ecologie betreft uitvoerbaar worden geacht.
Recreatieverblijven worden niet als akoestisch gevoelig aangemerkt. Desondanks kunnen recreatiewoningen hinder van geluid ondervinden. Op basis van jurisprudentie geldt het volgende: "Gezien het feit dat de toegekende gebruik onder andere nachtverblijf toestaat, is naar het oordeel van de Afdeling sprake van een situatie waarin met een zekere regelmaat en gedurende langere tijd personen zullen verblijven in de recreatiewoningen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening komt daarom aan de recreatiewoningen een zekere mate van bescherming tegen geluidhinder toe."
Voorliggend geval heeft betrekking tot geluidhinder afkomstig van de weg 'Burd'. Voor een weg buiten de bebouwde kom bestaande uit een of twee rijstroken geldt een geluidszone van 250 meter. De locatie ligt op ongeveer 250 meter afstand van deze weg. De intensiteit van deze weg is gezien het karakter ervan en de omliggende omgeving, lager dan die van een gemiddelde 50 weg buiten de bebouwde kom. Geluidhinder ten gevolge van verkeer op de Burd ligt daardoor niet in de lijn der verwachtingen. Met oog hierop kan akoestisch onderzoek achterwege blijven.
Conclusie
Het planvoornemen mag voor wat het aspect geluidhinder betreft, uitvoerbaar worden geacht.
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In deze paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect.
Onderzoek
Op donderdag 9 juni 2022 is advies voor het plangebied aangevraagd bij Wetterskip Fryslân. Het overzicht van deze watertoets is als bijlage bij de toelichting raadpleegbaar (Bijlage 4). Uit de watertoets blijkt dat de korte watertoetsprocedure van toepassing is op het planvoornemen. Dit geeft aan dat het planvoornemen beperkt invloed heeft op de wateraspecten die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke plannen. Het plangebied ligt vrij voor de boezem (streefpeil: -0,52m NAP). Dit betekent dat het plangebied niet door een boezemkade is beschermd tegen hoge waterstanden in de Friese boezem. Wetterskip Fryslân adviseert om hiermee rekening te houden bij het bepalen van de aanleghoogte. De steigers zijn hierop ingericht en de recreatie-arken bewegen mee met eventuele waterstandsverandering. Ook is er een regionale waterkering aanwezig in het plangebied, waarbij aan weerszijden een beschermingszone van 5 meter van toepassing is. Dit plan voorziet enkel in het realiseren van drie recreatie-arken in het reeds aanwezige water. Er zullen verder geen graaf en bouwactiviteiten meer plaatsvinden. Het planvoornemen heeft hierdoor geen betrekking op de waterkering. Negatief invloed op relevante wateraspecten ten gevolge van het planvoornemen kunnen op basis van het voorgaande worden uitgesloten.
Voor de ontsluiting van de recreatie-arken zijn werkzaamheden nodig ter plekke van de waterkering. Over de aanleg van paden en verharding zal afstemming plaatsvinden met het Wetterskip Fryslan. Er zal worden voldaan aan de vereisten om de stabiliteit en de levensduur van de waterkering te garanderen, waarbij rekening gehouden wordt met zettingen. Voor de aanleg van steigers, kabels en leidingen ter plekke van de beschermingszone van de waterkering zal een watervergunning worden aangevraagd bij het Wetterskip. De aanplant van bomen zal buiten de beschermingszone van de regionale waterkering plaatsvinden. Ook zal bij de aanleg van de steigers rekening worden gehouden met de fluctuaties van het Friese boezempeil.
Conclusie
Het planvoornemen mag voor wat het aspect water betreft, uitvoerbaar worden geacht.
De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van erfgoed is per 1 juli 2016 de Erfgoedwet. De kern van deze wet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan vanwege de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient vanwege voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
De gemeente Leeuwarden voert haar eigen archeologiebeleid middels het bestemmingsplan 'partiële herziening Archeologie' (vastgesteld 2022-03-29). Ten behoeve van de bescherming van archeologische waarden biedt dit bestemmingsplan een juridisch-planologische regeling voor het hele grondgebied van de gemeente Leeuwarden. Voor het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Voor bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 10.000 m2 moet archeologisch onderzoek worden verricht. Met het planvoornemen worden geen bodemingrepen beoogd, aangezien er sprake is van de realisatie van drie recreatie-arken in een reeds gerealiseerde insteekhaven. Er is hierdoor geen raakvlak met het aspect archeologie.
Bij de Nije Pleats sessie voor de ontwikkeling van de percelen van De Burd 20 en De Burd 22, is reeds ingegaan op cultuurhistorische aspecten. Dit toont aan dat bij de destijds beoogde ontwikkeling rekening werd gehouden met cultuurhistorie. Daarnaast is het planvoornemen nog kleiner dan de ontwikkeling die ten tijde van de Nije Pleats sessie werd beoogd. Ook is de insteekhaven voor de arken al gegraven. De realisatie hiervan heeft geen negatieve invloed gehad op cultuurhistorische waarden.
Om daarnaast een beeld te krijgen van de cultuurhistorische waarden, is de cultuurhistorische kaart (CHK2) van de Provincie Fryslân geraadpleegd. Hierop zijn de cultuurhistorische waarden van een gebied weergegeven. Op het onderstaande fragment is een uitsnede van de CHK2 zichtbaar voor het plangebied en de directe omgeving (Figuur 6).
Figuur 6: uitsnede CHK2
Molenbiotoop
Uit de CHK2 blijkt dat in de nabijheid van het plangebied een werkende molen uit de 18e eeuw aanwezig is. Dit betreft de spinnenkopmolen De Bird / Koopmansmolen. Op basis van de CHK2 is deze molen een rijksmonument. Ter plaatse van de projectlocatie is in het geldende bestemmingsplan een dubbelbestemming 'molenbeschermingszone' opgenomen. Voorwaarde voor een goede werking van een molen is voldoende wind. Aanwezige bebouwing in de directe omgeving van een molen kan ervoor zorgen dat de molen te weinig wind vangt en daardoor niet (goed) kan draaien. Voor iedere werkende molen is een molenbiotoop en open omgeving van belang. Dit vormt daarmee het toetsingskader voor de gemeente. In paragraaf 4.9 is nader ingegaan op de molenbiotoop.
Conclusie
Het aspect erfgoed staat uitvoering van de plannen niet in de weg.
Om te kunnen functioneren moet een molen niet alleen in goede staat verkeren, maar ook voldoende wind vangen. Zoals in paragraaf 4.8.2 is aangegeven staat in de nabijheid van het plangebied een molen. Voor deze molen is in het huidige bestemmingsplan een dubbelbestemming 'molenbeschermingszone' opgenomen. Binnen deze zone zijn voorwaarden gesteld aan de maximaal aanvaardbare hoogte van obstakels. Om te achterhalen of/in welke mate de realisatie van de drie recreatie-arken invloed heeft op de molenbiotoop, heeft de initiatiefnemer een berekening met behulp van de biotoopformule uitgevoerd. In het advies Nije Pleats is de maximale hoogte van de recreatie-arken bepaald op vier meter.
Biotoopformule
Een gangbare manier om de maximaal aanvaarbare hoogte van obstakels rond een molen te berekenen is de biotoopformule (bron: https://www.molens.nl/molenbeheer#biotoopformule):
H(x) = x/n + c*z
waarin:
Voorts geldt dat binnen een afstand van 100 meter tot de molen geen obstakels mogen worden opgericht.
Ruwheid van het terrein (n)
Er zijn drie ruwheidscategorieën te onderscheiden:
De spinnenkopmolen De Bird staat in een relatief open polderlandschap. Wel kent het landschap op deze plek een aantal belemmeringen zoals rietland, bosschages en de boerderij op het adres De Burd 22. Echter tussen de molen en het plangebied liggen geen noemenswaardige obstakels en valt dit gebied hiermee in ruwheidscategorie open.
Conclusie: n=140.
Maximaal toelaatbare windreductie (c)
De constante behorende bij de maximaal toelaatbare windreductie bedraagt gewoonlijk 0,2.
Conclusie: c=0,2.
Askophoogte (z)
De spinnenkopmolen De Bird betreft een grondzeiler, omdat de wieken van de molen vrijwel over de grond draaien. De vlucht van de molen bedraagt 12,20 meter (bron: www.molendatabase.nl). De helft van de vlucht bedraagt 6,10 meter. De onderkant wiek staat t.o.v. NAP : +0,817 m. Gemiddelde lokaal maaiveld molen t.o.v NAP: +0.2 m. Gelet hierop wordt de askophoogte: 6,10 + (0,817-0.2) = 6,717.
Conclusie: z=6,717.
Maaiveldhoogte plangebied
Het maaiveld ter hoogte van de recreatie-arken is gelijk aan het boezempeil van -0,52 m NAP.
De conform de molenbiotoop toegestane bouwhoogten zijn weergegeven in onderstaande tabel. Hierbij wordt de ingevulde biotoopformule H(x) = x/140 + 0,2*6,717 gehanteerd voor de berekening van H (maximale toelaatbare hoogte van een obstakel in meters).
nr. |
x (afstand tot molen in meter) |
H t.o.v. maaiveld | H t.o.v. NAP (H t.o.v. maaiveld + 0,2 m) | H t.o.v. boezempeil (H t.o.v. NAP + 0,52 m) |
1. | 243 | 3,08 | 3,28 | 3,80 |
2. | 254 | 3,16 | 3,36 | 3,88 |
3. | 247 | 3,11 | 3,31 | 3,83 |
Figuur 7. Conform de molenbiotoop toegestane bouwhoogten.
De te realiseren recreatie-arken blijven onder de maximale bouwhoogte van 3,80 meter tov boezempijl. De realisatie van de recreatie-arken levert geen belemmeringen op voor de spinnenkopmolen.
Uitwerking op basis van inrichtingsschets
Op onderstaande figuur zijn de drie recreatie-arken weergegeven. Elke recreatie-ark heeft een eigen afstand tot de molen. De Locatie van de spinnenkopmolen De Bird is met wit omcirkeld. De recreatie-arken zijn zodanig gesitueerd dat voldaan kan worden aan de molenbeschermingszone. Op deze manier kunnen alle drie recreatie-arken dezelfde bouwhoogte krijgen.
Figuur 8. Ligging spinnenkopmolen De Bird ten opzichte van de arken
Ruimtelijke plannen brengen in veel gevallen extra verkeersgeneratie met zich mee. Dit heeft invloed op de bestaande verkeerssituatie. Naast het aspect verkeer dient de aanwezigheid van voldoende parkeerruimte te worden geborgd. Het parkeren zal op het eigen terrein van Burd 22 worden opgelost. Dit terrein biedt daarvoor voldoende parkeerruimte. Daarnaast is de bestaande ontsluiting van de Burd voldoende in staat om het aantal verkeersbewegingen te verwerken.
Conclusie
Het planvoornemen vormt geen belemmering voor de verkeerssituatie. Tevens kan aan de parkeerbehoefte worden voldaan.
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Het aantal situaties waarvoor nu een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht moet worden uitgevoerd, is afgenomen. Er zijn in de huidige staat meer situaties waarin eerst moet worden beoordeeld of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. Voor elk besluit of plan dat in verband staat met activiteiten die op de D-lijst van het Besluit staan en beneden de drempelwaarden vallen, moet een toets worden uitgevoerd waarbij na wordt gegaan of er belangrijke milieugevolgen zijn. Deze toets, die een nieuw element in de m.e.r.-regelgeving betreft, wordt met de term vormvrije m.e.r.-beoordeling aangeduid.
Toetsing
Het realiseren en gebruiken van drie recreatie-arken voor eigen gebruik is geen activiteit die is genoemd in de C of D-lijsten van het Besluit m.e.r. De realisatie van drie recreatie-arken betreft een ontwikkeling die dusdanig klein van aard is dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Er is geen (vormvrije) m.e.r.-beoordeling voor het plan nodig. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is daarom niet aan de orde. Gelet op de kenmerken van het project zullen ook geen belangrijke significante negatieve milieugevolgen optreden. Eén en ander blijkt tevens uit dit hoofdstuk waarbij uitgebreid is ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten.
Conclusie
Een plan-MER of m.e.r.-beoordelingsplicht is niet aan de orde. Daarnaast zijn relevante omgevingsaspecten in voorgaande paragrafen aan de orde geweest.
In de voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied aangegeven. In dit hoofdstuk is de inhoud van de bestemmingen (de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden) toegelicht en is aangegeven hoe de uitgangspunten hun juridische vertaling in het eigenlijke plan hebben gekregen. De bepalingen die betrekking hebben op de te onderscheiden bestemmingen, zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding.
Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd. Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het bestemmingsplan is opgezet volgens de wettelijke regelgeving en qua systematiek volgens de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk zijn de algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bevat de bestemmingsregels. De bestemming bestaat uit:
Ad a. Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving is vooral relevant om vast te stellen waartoe de gronden mogen worden gebruikt. In het kader van de handhaving is de bestemmingsomschrijving dan ook van groot belang.
Ad b. Bouwregels
De bouwregels geven de bouwmogelijkheden aan. Omdat steeds is opgenomen dat alleen mag worden gebouwd ten dienste van de bestemming zijn de bouwmogelijkheden niet los te zien van de bestemmingsomschrijving.
Ad c. Specifieke gebruiksregels
Met de specifieke gebruiksregels wordt uitdrukkelijk aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Desgewenst kunnen specifieke vormen van gebruik worden uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat regels die in hun algemeenheid voor het hele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende gebruiksregels, aanduidingsregels en de algemene afwijkingsregels. De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige flexibiliteit van het plan. In de overige regels is tot slot het parkeerverhaal met betrekking tot het bouwen of gebruiken van drijvende bouwwerken uitgewerkt.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 geeft regels over hoe om te gaan met bouwwerken en het gebruik vallend onder het overgangsrecht en de benaming van het plan.
In deze paragraaf is de afzonderlijke bestemming voor zover nodig van een toelichting voorzien.
Water
In deze waterbestemming is met behulp van aanduidingen in de regels en op de verbeelding duidelijk gemaakt welke ligplaatsen of stroken van ligplaatsen voor recreatie-arken mogen worden gebruikt. Het water speelt verder een rol in de waterhuishouding.
Bouwregels
Voor recreatie-arken gelden bouwregels. De regels zijn als volgt:
Max. lengte | Max. breedte | Max. oppervlakte | Max. bouwhoogte | ||
Recreatie-ark | 15 m | 7 m | 90 m2 | 3,8 m |
Gebruiksregels
Er mag niet worden gewoond. Ook mag er geen aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, of een bêd & brochje worden uitgeoefend. Recreatie-arken mogen uitsluitend worden gebruikt voor de recreatie.
Bij de arken mogen (kleine) boten liggen. Per ark is een bootje (van max. 5 m) voor onderhoud van de onderbouw of de romp toelaatbaar. Ook mag per ark maximaal 1 pleziervaartuig worden aangelegd. Voor beide boten geldt dat zij moeten passen binnen de breedte van de ligplaats zoals die van de planverbeelding kan worden afgeleid; ze mogen ook voor of achter de ark of het woonschip liggen.
Natuur
Bij de recreatie-arken horen percelen grond. Deze gronden zijn met name bestemd voor de instandhouding van de natuurlijke waarden en mede bestemd als erf bij de recreatie-arken. Het erf mag uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van de naastgelegen ark. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd. Steigers, loopplanken en plankieren zijn de enige bouwwerken, geen gebouw zijnde die mogen worden gebouwd.
Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze regel moet op basis van artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening in een bestemmingsplan worden opgenomen.
Algemene gebruiksregels
Voor de redactie van dit artikel is de algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. In beginsel is de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming bepalend. In verband met het schrappen van het bordeelverbod is expliciet opgenomen dat onder strijdig gebruik met het bestemmingsplan in ieder geval wordt verstaan het (laten) gebruiken van bouwwerken, arken en schepen ten behoeve van een seksinrichting. Voor veel bestemmingen is dit evident, maar omdat dat in casu voor alle bestemmingen geldt is het - om discussie te voorkomen - expliciet opgenomen.
Algemene aanduidingsregels
In het plangebied bevindt zich een molenbiotoop. De vrijwaringszone van deze molenbiotoop is aangegeven op de verbeelding. Binnen deze gebiedsaanduiding gelden regels ter bescherming van de functie van de in het aanliggende gebied gesitueerde molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element.
Algemene afwijkingsregels
Aan burgemeester en wethouders wordt hier de bevoegdheid gegeven om af te wijken van het plan door het verlenen van een omgevingsvergunning. Voorts is van belang dat het bestaan van de bevoegdheid niet mag leiden tot een automatisme in het verlenen van een omgevingsvergunning: conform de Algemene wet bestuursrecht moeten burgemeester en wethouders de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen. Overigens is de bevoegdheid beperkt in die zin dat geen omgevingsvergunning mag worden verleend indien onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een aantal met name genoemde belangen.
Overgangsrecht
Bij het overgangsrecht wordt onderscheid gemaakt naar bouwwerken en gebruik. Bij bouwwerken gaat het er om of ze op de peildatum in enigerlei opzicht afwijken van het plan. Doorgaans betreffen die afwijkingen de bouwregels. Ze mogen gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd of na een calamiteit worden herbouwd, mits de bestaande afwijkingen naar hun aard niet worden vergroot. Bij de vraag of de afwijking wordt vergroot kan ook het gebruik relevant zijn.
Van de mogelijkheid tot gedeeltelijke vernieuwing of verandering zijn de illegale bouwwerken uitgesloten. Daaronder worden verstaan de bouwwerken die zonder of in afwijking van een (omgevings-)vergunning - voor zover vereist - zijn gebouwd in strijd met het toen geldende bestemmingsplan.
Voor een vergroting van de oppervlakte met niet meer dan 10% kan een omgevingsvergunning worden verleend. Uiteraard kan van deze bevoegdheid slechts éénmaal gebruik worden gemaakt. Peildatum voor bouwwerken is, conform artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Ten aanzien van het gebruik is bepaald dat bestaand, met het plan strijdig gebruik mag worden voortgezet. Een uitsluitingsclausule is opgenomen voor gebruik dat al in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Slotregel
Hier staat de naam van het plan zoals deze in besluiten kan worden aangehaald.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een gemeentelijke coördinatieregeling (Afdeling 3.30 Wro) opgenomen. Op basis hiervan kan besluitvorming die nodig is voor de realisatie van ontwikkelingen en projecten, in één voorbereidingstraject gebundeld worden.
Artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening stelt twee eisen aan de toepassing van de coördinatieregeling. Het moet gaan om de verwezenlijking van gemeentelijk beleid en het moet wenselijk zijn om de gecoördineerde besluitvorming in te zetten voor de verwezenlijking van dat beleid.
Coördinatie is alleen toegestaan wanneer een bestemmingsplan en een omgevingsvergunning deel uitmaken van de te coördineren besluiten. Het bestemmingsplan is vereist om te waarborgen dat het om uitvoering van gemeentelijk beleid gaat. Als er op uitvoering gerichte elementen in het bestemmingsplan voorkomen, is het wenselijk om in één procedure zowel de planologische wijziging - het bestemmingsplan - als de concrete uitwerking in de vorm van een bouwplan te regelen. Daarmee is de samenhang tussen de besluiten maximaal zichtbaar.
Het voorliggende plan voldoet aan de wettelijke eisen om de coördinatieregeling te kunnen toepassen. De efficiënte procedure van de coördinatieregeling zorgt naar verwachting voor tijdwinst, lagere procedurekosten en minder bestuurlijke lasten.
Participatie
Het plan is besproken met de dorpscoöperatie Grou, de belangenvereniging De Burd en met de molenstichting. De dorpscoorperatie is positief over het plan. De belangenvereniging heeft in algemene zin zorgen over de toename van de verkeersdruk op de Burd als gevolg van een aantal projecten in het gebied. Dit bezwaar is echter niet of nauwelijks aan de orde bij het initiatief voor de drie arken. De molenstichting is wel kritisch over het initiatief. Dit heeft te maken met de omstandigheid dat de arken zich binnen de molenbeschermingszone bevinden. Door middel van de landelijk gehanteerde 'biotoopformule' is echter aangetoond dat de plaatsing van de arken geen invloed heeft op de windvang voor de molen. De molenstichting kan zich niet vinden in deze uitkomst.
Vooroverleg
In het kader van het Overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan 'Grou – realisatie drie recreatiearken ten zuiden van Burd 22' toegezonden aan de overlegpartijen.
Binnen de gestelde termijn zijn door de provincie Fryslân en het Wetterskip Fryslân overlegreacties ingediend. Hieronder de inhoud van de overlegreacties en het gemeentelijke commentaar. De volledige overlegreacties zijn als Bijlage 5 bijgevoegd.
De provincie heeft gevraagd om:
Reactie:
Alle opmerkingen van de provincie zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
Reactie:
De toelichting van het bestemmingsplan is aangepast naar aanleiding van deze overlegreactie. Voor de ontsluiting van de recreatie-arken zijn werkzaamheden nodig ter plekke van de waterkering en over de aanleg van paden en verharding zal afstemming plaatsvinden met het Wetterskip Fryslân. Er zal worden voldaan aan de vereisten om de stabiliteit en de levensduur van de waterkering te garanderen, waarbij rekening gehouden wordt met zettingen.
Voor de aanleg van steigers, kabels en leidingen ter plekke van de beschermingszone van de waterkering zal een watervergunning worden aangevraagd bij het Wetterskip. De aanplant van bomen zal buiten de beschermingszone van de regionale waterkering plaatsvinden. Ook zal bij de aanleg van de steigers rekening worden gehouden met de fluctuaties van het Friese boezempeil. Hiermee wordt volledig tegemoet gekomen aan de overlegreactie van het Wetterskip.
Conclusie:
Het ontwerpbestemmingsplan is aangepast conform de overlegreacties van de provincie en het Wetterskip.
Vaststelling
Het ontwerpbestemmingsplan 'Leeuwarden Buitengebied – Realisatie 3 recreatiearken Burd 22' heeft 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn twee zienswijzen ingediend. De ingediende zienswijzen vormen geen aanleiding om goedkeuring aan het bestemmingsplan te onthouden. Wel wordt vanwege deze zienswijzen de definitie van het begrip 'recreatieark' gewijzigd in 'De arken zijn uitsluitend bestemd voor recreatief gebruik'. De reactienota is als Bijlage 6 bijgevoegd. Nu er ook geen andere feiten en omstandigheden bekend zijn die realisatie van het plan in de weg staan, is het bestemmingsplan op 29 mei 2024 vastsgesteld.
De Grondexploitatiewet stelt als onderdeel van de Wro een gegarandeerd kostenverhaal als eis aan ruimtelijke plannen. Een zogenaamd exploitatieplan is derhalve een verplicht onderdeel tenzij het kostenverhaal op een andere wijze is gegarandeerd.
De kosten die samenhangen met voorliggend plan zullen door de ontwikkelende partij worden gedragen. Door het verlenen van een omgevingsvergunning voor de betreffende gronden is er de kans dat door belanghebbende eigenaren van gronden in de omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend.
De mogelijke kosten die samenhangen met een planschadeverhaal worden door de aanvrager van de omgevingsvergunning gedragen. Hiervoor wordt tussen de gemeente en de aanvrager een planschadeovereenkomst ondertekend. Op grond van voorgaande mag het plan economisch uitvoerbaar worden geacht.