direct naar inhoud van Regels
Plan: Veenklooster
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0079.BpVeenklooster13-Vg01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Veenklooster" met identificatienummer NL.IMRO.0079.BpVeenklooster13-Vg01 van de gemeente Kollumerland c.a.;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aanlegplaats:

een plaats in het water voor het afmeren en vervolgens doen of laten liggen van een bedrijfs-, recreatie- of beroepsvaartuig voor de periode, die daadwerkelijk wordt gebruikt voor bedrijfs- of beroepsmatig of recreatief verblijf op of in de directe omgeving van het vaartuig;

1.6 aanwijzingsbesluit beschermd dorpsgezicht

het ministeriële besluit van 28 maart 1991 op basis van artikel 35 van de Monumentenwet 1988 tot aanwijzing van Veenklooster tot beschermd dorpsgezicht, alsmede de daarbij behorende toelichting;

1.7 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.8 agrarisch kleinbedrijf:

een agrarisch bedrijf met een omvang van ten minste 5 hectare en ten hoogste 15 hectare;

1.9 ambulante handel:

de verkoop en het te koop aanbieden, alsmede de uitstalling daarvan, van goederen aan consumenten buiten vestigingen. Onder ambulante handel wordt mede verstaan (week)markten, standplaatsen buiten de markten en het venten;

1.10 atelier:

een ruimte die bedoeld is voor kunstbeoefening;

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.12 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.13 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.14 beroep/bedrijf aan huis:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.15 bestaand:

het gebruik dat en/of de bebouwing die ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan legaal plaatsvindt, respectievelijk aanwezig is, dan wel bebouwing die kan worden gebouwd krachtens een verleende bouw- en/of omgevingsvergunning;

1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bijzondere woonvorm:

een voorziening voor de huisvesting van personen die bij hun normale, dagelijkse functioneren huishoudelijke, sociale, sociaal-medische en/of medische begeleiding en/of verzorging behoeven, zoals bejaarden of gehandicapten;

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.20 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.22 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.24 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.25 café-restaurant:

een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, dat tot hoofddoelen heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken en maaltijden voor consumptie ter plaatse;

1.26 dagrecreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een vissteiger, een picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik en waarbij geen sprake is van nachtverblijf;

1.27 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.29 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.30 discotheek/bar-dancing:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van muziek en het gelegenheid geven tot dansen wezenlijke onderdelen vormen;

1.31 expositieruimte:

ruimte waar kunst(-voorwerpen) wordt/worden tentoongesteld;

1.32 evenement:

een voor publiek toegankelijke gebeurtenis op of aan de weg, binnen gebouwen of op het openbare water, met uitzondering van betogingen, samenkomsten en vergaderingen, jaar- en weekmarkten, bioscoop- en theatervoorstellingen, waarbij onderscheid kan worden gemaakt in de volgende categorieën:

  • a. Categorie 1: lokale evenementen op dorps/wijk en buurtniveau. Deze evenementen dragen in belangrijke mate bij aan de binding tussen inwoners in het dorp. Deze evenementen zijn vooral gericht op participatie, ontmoeting tussen burgers en toeristisch-recreatieve promotie van het dorp;
  • b. Categorie 2: lokale en regionale evenementen met groeipotentie. Dit zijn middelgrote evenementen die zich kenmerken door een min of meer vaste deelnemers/publieksgroep en die zich door een onderscheidende programmering/activiteiten richten op groei. Het programma richt zich op een duidelijke hoofdactiviteit met eventueel side-events Bij deze categorie evenementen is een sterke variatie in bezoekersaantallen van een paar honderd tot enkele duizenden;
  • c. Categorie 3: boegbeeldevenementen. Dit zijn (jaarlijks) terugkerende evenementen met een internationaal karakter, bovenregionale uitstraling die een belangrijke bijdrage leveren aan de promotie van het dorp. De evenementen vinden vooral plaats op historisch locaties, in en rond het water en hebben een economische spin-off voor het dorp. De evenementen kenmerken zich door authenticiteit, uitstraling, goede organisatie en promotie;
1.33 galerie:

expositie-, verhuur- en verkoopruimte voor kunst;

1.34 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.35 gevellijn:

een als zodanig aangegeven lijn, die tevens functioneert als lijn waarnaar het hoofdgebouw met de gevel moet zijn gekeerd, behoudens voor zover uitdrukkelijk anders bepaald in deze regels;

1.36 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.37 horecabedrijf

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waar bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, niet zijnde een discotheek of een bar-dancing;

1.38 inrichtingsplan:

een plan waarbij ten minste aandacht dient te worden besteed aan de begrenzing van het (beoogde) bouwperceel en de inpassing van de nieuwe ontwikkeling met aangeven van de ligging van erfverhardingen, de plaatsing en vormgeving van bouwwerken en de erfbeplanting, waarbij "Bijlage 5 Handleiding inrichtingsplan" als behorende bij deze regels dient als richtinggevend kader voor het opstellen van een inrichtingsplan;

1.39 intensieve veehouderij:

een agrarisch bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van dierlijke producten door middel van het houden van vee - niet zijnde een wormenkwekerij, viskwekerij of een paardenfokkerij - waarbij hoofdzakelijk geen gebruik wordt gemaakt van open grond;

1.40 kantoor:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is om uitsluitend of in hoofdzaak te worden gebruikt voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden, werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi-) overheidsinstellingen, het bank- en verzekeringswezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen overige zakelijke dienstverlening, al dan niet met een baliefunctie;

1.41 ligplaats:

een plaats in het water, die door een bedrijfs-, recreatie- of beroepsvaartuig voor een langere periode wordt ingenomen;

1.42 maatschappelijke voorzieningen:

levensbeschouwelijke, medische, sociale, culturele en educatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening;

1.43 nevenactiviteiten:

aan de hoofdfunctie ondergeschikte activiteiten zoals:

  • a. bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in categorie 1 of 2 van de bij deze regels behorende "Bijlage 1 Staat van Bedrijven" dan wel andere bedrijven, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder nader te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid kunnen worden gelijkgesteld aan deze bedrijven;
  • b. een loonbedrijf met een bedrijfsoppervlak van minder dan 500 m²;
  • c. een theeschenkerij en naar aard en schaal daarmee gelijk te stellen horecavoorzieningen;
  • d. ambachtelijke bedrijven;
  • e. een groepsaccommodatie;
  • f. een paardenhouderij;
1.44 ondergeschikte bebouwing:
  • a. ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen;
  • b. een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overkapping en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten;
1.45 ondergeschikte detailhandel:

detailhandel die qua oppervlakte en qua gebruik ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit;

1.46 ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen:
  • a. een gebouw dat als afzonderlijke ruimte dan wel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
  • b. een op zichzelf staand gebouw, dat gelet op de bestemming en door zijn ligging en/of architectonische verschijningsvorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.47 ondergeschikte horeca-activiteiten:

horeca die qua oppervlakte en qua gebruik ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit van een niet-horecabedrijf en/of instelling;

1.48 ondergeschikte intensieve veehouderij:

een aan het agrarische bedrijf ondergeschikte vorm intensieve veehouderij;

1.49 overig bouwwerk (bouwwerk, geen gebouw zijnde):

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.50 overkapping:

een bouwwerk voorzien van een plat dak dan wel een kap en met maximaal één wand is uitgevoerd;

1.51 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil of het plaatselijk aan te houden waterpeil;
1.52 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.53 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de verblijfsrecreatie door recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.54 restaurant:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken;

1.55 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde dan wel richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.56 seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.57 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen gevel;

1.58 voorste bouwgrens:

een naar de weg gekeerde bouwgrens;

1.59 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.60 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat met één of meer gemeenschappelijke toegangen en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.61 zorgboerderij:

een voormalig agrarisch bedrijf met als hoofdfunctie zorg, in de vorm van de sociaal-medische opvang van personen, al dan niet in combinatie met het ter plaatse woonachtig zijn, en in combinatie met al dan niet ondergeschikte agrarische, detailhandel- en dienstverlenende activiteiten.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 afstanden:

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot erfafscheidingen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.6 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen van bouwwerken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingen

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijven, al dan niet in combinatie met ondergeschikte intensieve veehouderij;
  • b. agrarische cultuurgronden;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. openbare nutsvoorzieningen;
  • e. ontsluitingen;
  • f. voet-, fiets- en ruiterpaden;
  • g. water;
  • h. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • i. parkeervoorzieningen,

en tevens voor:

  • j. dagrecreatief medegebruik;
  • k. nevenactiviteiten;
  • l. recreatiewoningen in de vorm van appartementen, met dien verstande dat:
    • 1. per agrarisch bedrijf niet meer dan 5 appartementen zijn toegestaan;
    • 2. de oppervlakte per appartement niet meer dan 88 m² bedraagt;
  • m. maatschappelijke en zorgactiviteiten, met dien verstande dat bij maatschappelijke en zorgactiviteiten geen sprake mag zijn van een zorgboerderij;
  • n. bêd & brochje, met dien verstande dat per agrarisch bedrijf niet meer dan 5 logiesruimten zijn toegestaan;
  • o. een boerderijwinkel, met dien verstande dat ten behoeve van de verkoop van streekproducten een gezamenlijke verkoopvloeroppervlakte van niet meer dan 100 m² is toegestaan;
  • p. bestaande mestverwerking al dan niet in combinatie met energieopwekking;
  • q. het behoud en herstel van cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden, waarvan de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in de bij deze regels behorende "Bijlage 3 Landschapskenmerken".

Voor de gebruiksmogelijkheden als genoemd onder j tot en met n geldt dat niet meer dan 1/3 deel van de oppervlakte van bestaande bedrijfsgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de genoemde activiteiten en buitenopslag niet is toegestaan.

De regeling voor een beroep/bedrijf aan huis bij bedrijfswoningen zoals genoemd in 20.2 is van overeenkomstige toepassing.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken voor agrarische bedrijven en ondergeschikte intensieve veehouderijen geldt dat bouwwerken binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - ontwikkelingsvlak".

3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven al dan niet in combinatie met ondergeschikte intensieve veehouderij gelden de volgende regels:

  • a. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt niet meer dan 5 m respectievelijk 15 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer is;
  • b. de dakhelling van bedrijfsgebouwen bedraagt niet minder dan 15°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder is, met uitzondering van plat afgedekte ondergeschikte bebouwing tot een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 100 m²;
  • c. ten behoeve van ondergeschikte intensieve veehouderij mag niet meer dan 500 m² aan bedrijfsgebouwen worden gebouwd, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
  • d. ten behoeve van teeltondersteunende (boog- en gaas-) kassen mag niet meer dan 1000 m² aan (boog- en gaas-) kassen worden gebouwd, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
  • e. per agrarisch bedrijf mag niet meer dan één bedrijfswoning worden gebouwd met een bebouwde oppervlakte van niet meer dan 150 m², dan wel het bestaande aantal en oppervlakte indien deze meer bedragen;
  • f. de goot- en bouwhoogte van een niet-inpandige bedrijfswoning bedragen niet meer dan 3,5 m respectievelijk 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • g. de dakhelling van een niet-inpandige bedrijfswoning bedraagt niet minder dan 30° en niet meer dan 50°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze afwijkt, met uitzondering van plat afgedekte ondergeschikte bebouwing tot een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 30 m²;
  • h. bij bedrijfswoningen mag ondergeschikte bebouwing worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwregels voor bedrijfsbebouwing van overeenkomstige toepassing zijn.
3.2.3 Gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding gelden de volgende regels:

  • a. de inhoud per gebouw bedraagt niet meer dan 50 m³;
  • b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering bedraagt niet meer dan 15 m, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van sleufsilo's niet meer dan 3 m bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte, exclusief de afdekking, van mestsilo's niet meer dan 5 m bedraagt;
    • 3. er mogen geen installaties voor mestverwerking al dan niet in combinatie met energieopwekking worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande installaties;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding bedraagt niet meer dan 5,5 m;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van terrein- en erfscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m;
  • d. de bouwhoogte van damwanden bedraagt niet meer dan 40 cm vanaf het peil;
  • e. er mogen geen windturbines worden gebouwd;
  • f. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van een paardenbak bedraagt niet meer dan 1,5 m.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacy-situatie;
  • b. de landschapskenmerken als opgenomen in "Bijlage 3 Landschapskenmerken" behorende bij deze regels;
  • c. de verkeersveiligheid.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijkingsmogelijkheden

Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 3.2.1 voor het bouwen van bouwwerken op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - ontwikkelingsvlak", met dien verstande dat:
    • 1. sprake dient te zijn van een goede ontsluiting van de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - ontwikkelingsvlak" die zorgvuldig is ingepast;
    • 2. sprake dient te zijn van een goede milieusituatie die zorgvuldig is ingepast;
    • 3. de aanvraag voor de omgevingsvergunning is voorgelegd aan het bevoegde waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies;
  • b. 3.2.2 onder a ten behoeve van een hogere goothoogte van niet meer dan 6 m voor bedrijfsgebouwen;
  • c. 3.2.2 onder a en b ten behoeve van een hogere goothoogte en afwijkende dakhelling voor het bouwen van een serrestal, met dien verstande dat:
    • 1. onevenredige lichthinder voorkomen dient te worden door het aandragen van (technische) maatregelen door de initiatiefnemer;
    • 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 6 m;
  • d. 3.2.2 onder e ten behoeve van het bouwen van een tweede bedrijfswoning, met dien verstande dat de noodzaak van de tweede bedrijfswoning voor de bedrijfsvoering aannemelijk is gemaakt door middel van een bedrijfsplan;
  • e. 3.2.4 onder a ten behoeve van het bouwen van ten hoogste één installatie voor mestverwerking al dan niet in combinatie met energieopwekking per agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. het bedrijf eigen geproduceerde mest verwerkt en eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toevoegt en het digestaat op de tot het eigen bedrijf behorende gronden gebruikt of afvoert naar derden, of:
    • 2. het bedrijf in hoofdzaak eigen geproduceerde mest aangevuld met aangevoerde door derden geproduceerde mest verwerkt en eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toevoegt en het digestaat op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt;
    • 3. de installatie uit oogpunt van infrastructuur en verkeersbelasting ter plaatse aanvaardbaar wordt geacht;
    • 4. het digestaat (de co-vergiste mest) uit ten minste 50% dierlijke mest bestaat;
    • 5. de aan- en afvoer van mest, co-substraten en digestaat in hoofdzaak van en naar het eigen bedrijf gaat;
    • 6. de installatie voor mestverwerking al dan niet in combinatie met energieopwekking ondergeschikt dient te zijn aan het agrarisch bedrijf;
  • f. 3.2.4 onder a ten behoeve van een hogere bouwhoogte, exclusief de afdekking, voor mestsilo's waarbij de bouwhoogte niet meer dan 6 m mag bedragen;
  • g. 3.2.4 onder f ten behoeve van het bouwen van lichtmasten voor paardenbakken, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 6 m;
    • 2. onevenredige lichthinder voorkomen dient te worden door het aandragen van (technische) maatregelen door de initiatiefnemer.
3.4.2 Toepasbaarheid

De in 3.4.1 bedoelde afwijkingsbevoegdheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacy-situatie;
  • b. de landschapskenmerken als opgenomen in "Bijlage 3 Landschapskenmerken" behorende bij deze regels;
  • c. de verkeersveiligheid;

bovendien geldt bij toepassing van de in 3.4.1 onder a t/m e bedoelde afwijkingsmogelijkheid bij een omgevingsvergunning de volgende voorwaarde:

  • d. door de initiatiefnemer is een inrichtingsplan opgesteld dat door Burgemeester en Wethouders is goedgekeurd in het kader van de besluitvorming over de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken voor niet-permanente bewoning;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
  • c. het stallen of laten stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot en van de bedrijfsvoering;
  • d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • e. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor detailhandel anders dan ten behoeve van de verkoop van streekproducten met een verkoopvloeroppervlakte van minder dan 100 m²;
  • f. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige paardenhouderijen en/of maneges;
  • g. het huisvesten of onderbrengen of laten huisvesten of onderbrengen van vee anders dan op de begane grond van bedrijfsgebouwen;
  • h. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  • i. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van volwaardige intensieve veehouderijen;
  • j. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken waarbij dat gebruik leidt tot significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstelling(en) van Natura 2000-gebieden als aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 als gevolg van ammoniakdepositie.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Verbod - houtsingel

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het wijzigen van de verkavelingsstructuur die mede wordt bepaald door het slotenpatroon en door de houtsingels, zoals die zijn weergegeven op de bij deze regels behorende bijlage "Bijlage 3 Landschapskenmerken" als "houtsingels overig", met dien verstande dat:
    • 1. onder wijzigen wordt begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van houtsingels;
    • 2. onder wijzigen wordt eveneens begrepen het geheel of gedeeltelijk dempen, verbreden, verdiepen of aanleggen van watergangen;
    • 3. een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend op basis van een door de aanvrager in te dienen landschapsplan dat in overeenstemming is met de bij deze regels behorende "Bijlage 3 Landschapskenmerken" voor wat betreft:
      • de beschrijving landschapskenmerken - besloten gebied;
      • de richtlijnen voor het verwijderen van houtsingels;
      • de richtlijnen voor de inrichting van houtsingels (compensatie voor verlies).
3.6.2 Uitzonderingen

Het in 3.6.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op vergunde werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
  • c. een omgevingsvergunning is ook niet vereist voor het verwijderen van houtsingels voor zover:
    • 1. het te verwijderen deel van de houtsingels het realiseren van niet meer dan twee dammen in iedere lange zijde van een perceel betreft, met een breedte van niet meer dan 10 m per dam, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam of dammen ten minste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert;
    • 2. het te verwijderen deel van de houtsingels het realiseren van niet meer dan één dam in iedere korte zijde van een perceel betreft, met een breedte van niet meer dan 10 m, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam ten minste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert.
3.6.3 Toepasbaarheid
  • a. Een omgevingsvergunning als bedoeld in 3.6.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden en landschappelijke waarden, waarbij de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in "Bijlage 3 Landschapskenmerken" .
  • b. Indien het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in 3.6.1 gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het bevoegde waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.

Artikel 4 Agrarisch - Kleinbedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Kleinbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijven, al dan niet in combinatie met ondergeschikte intensieve veehouderij;
  • b. agrarische cultuurgronden;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. openbare nutsvoorzieningen;
  • e. ontsluitingen;
  • f. voet-, fiets- en ruiterpaden;
  • g. water;
  • h. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • i. parkeervoorzieningen,

en tevens voor:

  • j. dagrecreatief medegebruik;
  • k. nevenactiviteiten;
  • l. recreatiewoningen in de vorm van appartementen, met dien verstande dat:
    • 1. per agrarisch bedrijf niet meer dan 5 appartementen zijn toegestaan;
    • 2. de oppervlakte per appartement niet meer dan 88 m² bedraagt;
  • m. maatschappelijke en zorgactiviteiten, met dien verstande dat bij maatschappelijke en zorgactiviteiten geen sprake mag zijn van een zorgboerderij;
  • n. bêd & brochje, met dien verstande dat per agrarisch bedrijf niet meer dan 5 logiesruimten zijn toegestaan;
  • o. een boerderijwinkel, met dien verstande dat ten behoeve van de verkoop van streekproducten een gezamenlijke verkoopvloeroppervlakte van niet meer dan 100 m² is toegestaan;
  • p. caravanstalling, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "caravanstalling";
  • q. het behoud en herstel van cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden, waarvan de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in de bij deze regels behorende "Bijlage 3 Landschapskenmerken" .

Voor de gebruiksmogelijkheden als genoemd onder j tot en met n geldt dat niet meer dan 1/3 deel van de oppervlakte van bestaande bedrijfsgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de genoemde activiteiten en buitenopslag niet is toegestaan.

De regeling voor een beroep/bedrijf aan huis bij bedrijfswoningen zoals genoemd in 20.2 is van overeenkomstige toepassing.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken voor agrarische bedrijven en ondergeschikte intensieve veehouderijen geldt dat bouwwerken binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd.

4.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven al dan niet in combinatie met ondergeschikte intensieve veehouderij gelden de volgende regels:

  • a. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt niet meer dan 5 m respectievelijk 15 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer is;
  • b. de dakhelling van bedrijfsgebouwen bedraagt niet minder dan 15°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder is, met uitzondering van plat afgedekte ondergeschikte bebouwing tot een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 100 m²;
  • c. bedrijfsgebouwen dienen achter (de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • d. het bebouwingspercentage per bestemmingsvlak bedraagt niet meer dan 50% van het bestemmingsvlak, tot een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 2500 m²;
  • e. ten behoeve van ondergeschikte intensieve veehouderij mag niet meer dan 250 m² aan bedrijfsgebouwen worden gebouwd, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
  • f. ten behoeve van teeltondersteunende (boog- en gaas-) kassen mag niet meer dan 500 m² aan (boog- en gaas-)kassen worden gebouwd, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
  • g. per agrarisch bedrijf mag niet meer dan één bedrijfswoning worden gebouwd met een bebouwde oppervlakte van niet meer dan 150 m², dan wel het bestaande aantal en oppervlakte indien deze meer bedragen;
  • h. de goot- en bouwhoogte van een niet-inpandige bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 3,5 m respectievelijk 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • i. de dakhelling van een niet-inpandige bedrijfswoning bedraagt niet minder dan 30° en niet meer dan 50°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze afwijkt, met uitzondering van plat afgedekte ondergeschikte bebouwing tot een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 30 m²;
  • j. bij bedrijfswoningen mag ondergeschikte bebouwing worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwregels voor bedrijfsbebouwing van overeenkomstige toepassing zijn.
4.2.3 Gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding gelden de volgende regels:

  • a. de inhoud per gebouw bedraagt niet meer dan 50 m³;
  • b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering bedraagt niet meer dan 15 m, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van sleufsilo's niet meer dan 3 m bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte, exclusief de afdekking, van mestsilo's niet meer dan 5 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding bedraagt niet meer dan 5,5 m;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van terrein- en erfscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m;
  • d. de bouwhoogte van damwanden bedraagt niet meer dan 40 cm vanaf het peil;
  • e. er mogen geen windturbines worden gebouwd;
  • f. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van een paardenbak bedraagt niet meer dan 1,5 m.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacy-situatie;
  • b. de landschapskenmerken als opgenomen in "Bijlage 3 Landschapskenmerken" behorende bij deze regels;
  • c. de verkeersveiligheid.

4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijkingsmogelijkheden

Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 4.2.2 onder a ten behoeve van een hogere goothoogte van niet meer dan 6 m voor bedrijfsgebouwen;
  • b. 4.2.2 onder a en b ten behoeve van een hogere goothoogte en afwijkende dakhelling voor het bouwen van een serrestal, met dien verstande dat:
    • 1. onevenredige lichthinder voorkomen dient te worden door het aandragen van (technische) maatregelen door de initiatiefnemer;
    • 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 6 m;
  • c. 4.2.4 onder a ten behoeve van een hogere bouwhoogte, exclusief de afdekking, voor mestsilo's waarbij de bouwhoogte niet meer dan 6 m mag bedragen;
  • d. 4.2.4 onder f ten behoeve van het bouwen van lichtmasten voor paardenbakken, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 6 m;
    • 2. onevenredige lichthinder voorkomen dient te worden door het aandragen van (technische) maatregelen door de initiatiefnemer.
4.4.2 Toepasbaarheid

De in 4.4.1 bedoelde afwijkingsbevoegdheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacy-situatie;
  • b. de landschapskenmerken als opgenomen in "Bijlage 3 Landschapskenmerken" behorende bij deze regels;
  • c. de verkeersveiligheid;

bovendien geldt bij toepassing van de in 4.4.1 onder a t/m b bedoelde afwijkingsmogelijkheid bij een omgevingsvergunning de volgende voorwaarde:

  • d. door de initiatiefnemer is een inrichtingsplan opgesteld dat door Burgemeester en Wethouders is goedgekeurd in het kader van de besluitvorming over de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan.

4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken voor niet-permanente bewoning;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
  • c. het stallen of laten stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot en van de bedrijfsvoering;
  • d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • e. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor detailhandel anders dan ten behoeve van de verkoop van streekproducten met een verkoopvloeroppervlakte van minder dan 100 m²;
  • f. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige paardenhouderijen en/of maneges;
  • g. het huisvesten of onderbrengen of laten huisvesten of onderbrengen van vee anders dan op de begane grond van bedrijfsgebouwen;
  • h. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  • i. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van volwaardige intensieve veehouderijen;
  • j. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken waarbij dat gebruik leidt tot significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstelling(en) van Natura 2000-gebieden als aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 als gevolg van ammoniakdepositie.
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.6.1 Verbod - houtsingel

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het wijzigen van de verkavelingsstructuur die mede wordt bepaald door het slotenpatroon en door de houtsingels, zoals die zijn weergegeven op de bij deze regels behorende "Bijlage 3 Landschapskenmerken" als "houtsingels overig", met dien verstande dat:
    • 1. onder wijzigen wordt begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van houtsingels;
    • 2. onder wijzigen wordt eveneens begrepen het geheel of gedeeltelijk dempen, verbreden, verdiepen of aanleggen van watergangen;
    • 3. een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend op basis van een door de aanvrager in te dienen landschapsplan dat in overeenstemming is met de bij deze regels behorende "Bijlage 3 Landschapskenmerken" voor wat betreft:
      • de beschrijving landschapskenmerken - besloten gebied;
      • de richtlijnen voor het verwijderen van houtsingels;
      • de richtlijnen voor de inrichting van houtsingels (compensatie voor verlies).
4.6.2 Uitzonderingen

Het in 4.6.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op vergunde werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
  • c. een omgevingsvergunning is ook niet vereist voor het verwijderen van houtsingels voor zover:
    • 1. het te verwijderen deel van de houtsingels het realiseren van niet meer dan twee dammen in iedere lange zijde van een perceel betreft, met een breedte van niet meer dan 10 m per dam, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam of dammen ten minste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert;
    • 2. het te verwijderen deel van de houtsingels het realiseren van niet meer dan één dam in iedere korte zijde van een perceel betreft, met een breedte van niet meer dan 10 m, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam ten minste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert.
4.6.3 Toepasbaarheid
  • a. Een omgevingsvergunning als bedoeld in 4.6.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden en landschappelijke waarden, waarbij de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in "Bijlage 3 Landschapskenmerken".
  • b. Indien het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in 4.6.1 gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het bevoegde waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.

4.7 Wijzigingsbevoegdheid
4.7.1 Tuin of Wonen 1

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming 'Tuin' en/of 'Wonen - 1', met dien verstande dat na het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid de regels van de artikelen 12 en/of 15 van overeenkomstige toepassing zijn en dat er geen uitbreiding plaatsvindt van het bestaande aantal woningen.

4.7.2 Toepasbaarheid en procedure

Met betrekking tot de onder 4.7.1 bedoelde wijziging is het bepaalde in 23.4 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Besloten gebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied' aangewezen gronden zijn bestemd

  • a. agrarische cultuurgronden;
  • b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. water;
  • e. openbare nutsvoorzieningen;
  • f. ontsluitingswegen;
  • g. voet-, fiets- en ruiterpaden;
  • h. parkeervoorzieningen,

en tevens voor:

  • i. dagrecreatief medegebruik;
  • j. het behoud en herstel van cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden, waarvan de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in "Bijlage 3 Landschapskenmerken" .

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen uitsluitend terrein- en erfafscheidingen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen bedraagt niet meer dan 1 m.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. de opslag van afvalstoffen, voer-, vaar- en vliegtuigen;
  • b. de opslag van mest in de vorm van ingedijkte mestopslag en mestzakken;
  • c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • d. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden voor verblijfsrecreatie;
  • e. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor paardenbakken.

5.4 Afwijken van de gebruiksregels
5.4.1 Paardenbakken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1 en 5.3, onder e:

  • a. voor het toestaan van paardenbakken, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van een paardenbak niet meer dan 1,5 m bedraagt.
5.4.2 Toepasbaarheid

De onder 5.4.1 bedoelde afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • a. de landschapskenmerken als opgenomen in "Bijlage 3 Landschapskenmerken" behorende bij deze regels;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • d. de bezonnings- en privacy-situatie.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. de aanleg en/of het verleggen van voet-, fiets- en ruiterpaden;
  • b. de aanleg en/of het verleggen van ontsluitingswegen;
  • c. de aanleg van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van picknickplaatsen, aanlegplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers, vaarwater en dergelijke;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
  • e. het uitvoeren van seismologisch onderzoek;
  • f. het ophogen, afgraven of afschuiven van gronden met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
  • g. het graven en dempen van waterlopen;
  • h. het afgraven, afschuiven, ophogen of egaliseren van gronden, zodanig dat er een verschil in hoogte c.q. diepte ten opzichte van het bestaande maaiveld ontstaat van meer dan 10 cm.
5.5.2 Verbod - houtsingel

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het wijzigen van de verkavelingsstructuur die mede wordt bepaald door het slotenpatroon en door de houtsingels, zoals die zijn weergegeven op de bij deze regels behorende "Bijlage 3 Landschapskenmerken" als "houtsingels overig", met dien verstande dat:
    • 1. onder wijzigen wordt begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van houtsingels;
    • 2. onder wijzigen wordt eveneens begrepen het geheel of gedeeltelijk dempen, verbreden, verdiepen of aanleggen van watergangen;
    • 3. een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend op basis van een door de aanvrager in te dienen landschapsplan dat in overeenstemming is met de bij deze regels behorende "Bijlage 3 Landschapskenmerken" voor wat betreft:
      • de beschrijving landschapskenmerken - besloten gebied;
      • de richtlijnen voor het verwijderen van houtsingels;
      • de richtlijnen voor de inrichting van houtsingels (compensatie voor verlies).
5.5.3 Uitzonderingen

Het in 5.5.1 en 5.5.2 bedoelde verbod is niet van toepassing op vergunde werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
  • c. een omgevingsvergunning is ook niet vereist voor het verwijderen van houtsingels voor zover:
    • 1. het te verwijderen deel van de houtsingels het realiseren van niet meer dan twee dammen in iedere lange zijde van een perceel betreft, met een breedte van niet meer dan 10 m per dam, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam of dammen ten minste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert;
    • 2. het te verwijderen deel van de houtsingels het realiseren van niet meer dan één dam in iedere korte zijde van een perceel betreft, met een breedte van niet meer dan 10 m, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam ten minste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert.
5.5.4 Toepasbaarheid
  • a. Een omgevingsvergunning als bedoeld in 5.5.1 en 5.5.2 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden en landschappelijke waarden, waarbij de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in "Bijlage 3 Landschapskenmerken".
  • b. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
  • c. Indien het verlenen van de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het bevoegde waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.

5.6 Wijzigingsbevoegdheid
5.6.1 Tuin en/of Wonen - 1

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming 'Tuin' en/of 'Wonen - 1' ten behoeve van het uitbreiden van een aan de bestemming grenzend woonperceel tot een gezamenlijke oppervlakte van dat woonperceel van niet meer dan 2500 m², met dien verstande dat na het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid de regels van de artikelen 12 en/of 15 van overeenkomstige toepassing zijn en dat er geen uitbreiding plaatsvindt van het bestaande aantal woningen.

5.6.2 Toepasbaarheid en procedure

Met betrekking tot de onder 5.6.1 bedoelde wijziging is het bepaalde in 23.4 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van het bepaalde in 23.4.2 het volgende van toepassing is.
De onder 5.6.1 bedoelde wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • a. de milieusituatie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacy-situatie;
  • c. de landschapskenmerken als opgenomen in "Bijlage 3 Landschapskenmerken" behorende bij deze regels;
  • d. de verkeersveiligheid.

Artikel 6 Cultuur en ontspanning

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

en tevens:

  • g. ondergeschikte horeca;
  • h. ondergeschikte detailhandel

met de daarbij behorende:

  • i. groenvoorzieningen;
  • j. openbare nutsvoorzieningen;
  • k. verkeers- en verblijfsvoorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen;
  • l. waterlopen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat per bestemmingsvlak gebouwen buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd met een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 50 m²;
  • b. de goothoogte respectievelijk bouwhoogte bedraagt ten hoogste 6 m respectievelijk 9,5 m, dan wel de bestaande goot- of bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • c. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel ten minste de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • d. ter plaatse van de aanduidingen "woning" en "bedrijfswoning" bedraagt het aantal woningen per bouwperceel niet meer dan één, dan wel het bestaande aantal indien dit er meer zijn;
  • e. de oppervlakte van (bedrijfs)woningen bedraagt niet meer dan 150 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • f. bij (bedrijfs)woningen mag ondergeschikte bebouwing worden gebouwd.
6.2.2 Ondergeschikte bebouwing

Op of in deze gronden mag geen ondergeschikte bebouwing worden gebouwd met uitzondering van de bestaande ondergeschikte bebouwing.

6.2.3 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 50 m3;
  • b. de bouwhoogte per gebouwtje bedraagt niet meer dan 3 m.

6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden ten minste 3 m achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het dichtst naar de weg gelegen hoofdgebouw gebouwd, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen en vlaggenmasten;
  • b. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen vóór (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 1 m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2 m mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen bedraagt, achter (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, niet meer dan 2 m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2,5 m mag bedragen;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8 m;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 5,5 m.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de bezonnings- en privacy-situatie.

6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.1, sub d voor de bouw van een inpandige bedrijfswoning, mits:

  • a. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
  • b. vooraf een akoestisch onderzoek is uitgevoerd waaruit blijkt dat het geluidniveau aan de gevel van de woning als gevolg van wegverkeerslawaai niet meer bedraagt dan de voorkeurswaarde dan wel een verleende hogere grenswaarde;
  • c. omliggende bedrijven in milieuhygiënisch opzicht niet in een nadeliger situatie komen te verkeren.
6.4.2 Toepasbaarheid

De onder 6.4.1 bedoelde afwijkingsbevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de parkeergelegenheid.
  • e. in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • f. de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

6.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken voor niet-permanente bewoning;
  • c. het stallen of laten stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot en de bedrijfsvoering;
  • d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van inrichtingen als bedoeld in artikel 40 in samenhang met artikel 1 van de Wet geluidhinder;
  • e. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
  • f. detailhandelsactiviteiten bij een beroep/bedrijf aan huis, anders dan direct voortvloeiend uit het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels
6.6.1 Bed & brochje

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.1:

  • a. voor het toestaan van een nieuw bêd & brochje, met dien verstande dat:
    • 1. de woning in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
    • 2. uitsluitend zeer beperkte reclame-uitingen zijn toegestaan;
    • 3. parkeren op eigen erf moet plaatsvinden dan wel in parkeren kan worden voorzien in de nabije omgeving;
    • 4. geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeers- en/of publieks-aantrekkende werking;
    • 5. geen buitenopslag van goederen plaats mag vinden;
    • 6. de woonfunctie mag worden gecombineerd met een bêd & brochje, voor zover de oppervlakte hiervan niet meer dan 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met het oppervlak van aan het hoofdgebouw gebouwde ondergeschikte gebouwen bedraagt, met een maximum van 45 m2.
6.6.2 Toepasbaarheid

De onder 6.6.1 bedoelde afwijkingsbevoegdheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de parkeergelegenheid.
  • e. in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • f. de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

Artikel 7 Gemengd

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. cultuur en ontspanning;
  • b. (bedrijfs)woningen, al dan niet in combinatie met een beroep/bedrijf aan huis zoals genoemd in "Bijlage 2 Lijst van toegestane beroepen en bedrijven aan huis";
  • c. bedrijven, als genoemd in de bij deze regels gevoegde "Bijlage 1 Staat van Bedrijven" in categorie 1;
  • d. recreatieve bewoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning';
  • e. evenementen;
  • f. maatschappelijke en zorgactiviteiten;
  • g. dienstverlening;
  • h. kantoren;

en tevens voor:

  • i. ondergeschikte horeca;
  • j. ondergeschikte detailhandel;

met de daarbij behorende:

  • k. groenvoorzieningen;
  • l. openbare nutsvoorzieningen;
  • m. verkeers- en verblijfsvoorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen;
  • n. waterlopen.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat per bestemmingsvlak gebouwen buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd met een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 50 m²;
  • b. de goothoogte respectievelijk bouwhoogte bedraagt ten hoogste 6 m respectievelijk 9,5 m, dan wel de bestaande goot- of bouwhoogte indien deze hoger is;
  • c. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel ten minste de bestaande afstand, indien deze minder bedraagt;
  • d. het aantal bedrijfswoningen en recreatiewoningen per bouwperceel bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
  • e. de oppervlakte van (bedrijfs)woningen bedraagt niet meer dan 150 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is;
  • f. bij (bedrijfs)woningen mag ondergeschikte bebouwing worden gebouwd.
7.2.2 Ondergeschikte bebouwing

Op of in deze gronden mag geen ondergeschikte bebouwing worden gebouwd met uitzondering van de bestaande ondergeschikte bebouwing.

7.2.3 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 50 m3;
  • b. de bouwhoogte per gebouwtje bedraagt niet meer dan 3 m.
7.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden ten minste 3 m achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het dichtst naar de weg gelegen hoofdgebouw gebouwd, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen en vlaggenmasten;
  • b. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen vóór (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 1 m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2 m mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen bedraagt, achter (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, niet meer dan 2 m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2,5 m mag bedragen;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8 m;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 5,5 m.

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de bezonnings- en privacy-situatie.

7.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken voor niet-permanente bewoning, met uitzondering van het bepaalde in 7.1 onder d;
  • c. het stallen of laten stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot en de bedrijfsvoering;
  • d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van inrichtingen als bedoeld in artikel 40 in samenhang met artikel 1 van de Wet geluidhinder;
  • e. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
  • f. detailhandelsactiviteiten bij een beroep/bedrijf aan huis, anders dan direct voortvloeiend uit het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik.

7.5 Afwijken van de gebruiksregels
7.5.1 Bedrijven en bed & brochje

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.1:

  • a. voor de vestiging van bedrijven van categorie 2, zoals genoemd in bijlage 1 'Staat van bedrijven';
  • b. voor het toestaan van een nieuw bêd & brochje in een (bedrijfs)woning, met dien verstande dat:
    • 1. de (bedrijfs)woning in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
    • 2. uitsluitend zeer beperkte reclame-uitingen zijn toegestaan;
    • 3. parkeren op eigen erf moet plaatsvinden dan wel in parkeren kan worden voorzien in de nabije omgeving;
    • 4. geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeers- en/of publieksaan-trekkende werking;
    • 5. geen buitenopslag van goederen plaats mag vinden;
    • 6. de woonfunctie mag worden gecombineerd met een bêd & brochje, voor zover de oppervlakte hiervan niet meer dan 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met het oppervlak van aan het hoofdgebouw gebouwde ondergeschikte gebouwen bedraagt, met een maximum van 45 m2.
7.5.2 Toepasbaarheid

De onder 7.5.1 bedoelde afwijkingsbevoegdheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de parkeergelegenheid.
  • e. in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • f. de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

Artikel 8 Groen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen- en speelvoorzieningen;
  • b. dagrecreatief medegebruik;
  • c. openbare nutsvoorzieningen;
  • d. voet-, fiets- en ruiterpaden;
  • e. verkeers- en verblijfsvoorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen;
  • f. water;
  • g. evenementen;

en tevens voor:

  • h. het behoud en herstel van landschappelijke en natuurlijke waarden, waarvan de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in de bij deze regels behorende "Bijlage 3 Landschapskenmerken";
  • i. het behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden, zoals deze zijn gespecificeerd in het aanwijzingsbesluit beschermd dorpsgezicht en de daarbij behorende toelichting.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. de bestaande gebouwen met de bestaande oppervlakte en de bestaande bouw- en goothoogte;
  • b. gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, met dien verstande dat:
    • 1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 50 m3;
    • 2. de bouwhoogte per gebouwtje bedraagt niet meer dan 3 m.
8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt niet meer dan 8 m;
  • b. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt niet meer dan 3 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 2 m.

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de bezonnings- en privacy-situatie.

8.4 Omgevingsvergunning voor een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Verbod - cultuurhistorische waarde

Ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarde" is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het wijzigen van de cultuurhistorische structuur die mede wordt bepaald door de houtsingels, de dorpsbrink en het pad (zichtlijn Mûntsewei - It Lytse Slot), met dien verstande dat:
    • 1. onder wijzigen wordt begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van houtsingels;
    • 2. onder wijzigen wordt eveneens begrepen het geheel of gedeeltelijk dempen, verbreden, verdiepen of aanleggen van watergangen;
    • 3. onder wijzigen wordt tot slot begrepen het planten van opgaand groen waardoor de zichtlijn wordt belemmerd;
8.4.2 Verbod - houtsingel

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het wijzigen van de verkavelingsstructuur die mede wordt bepaald door het slotenpatroon en door de houtsingels, zoals die zijn weergegeven op de bij deze regels behorende "Bijlage 3 Landschapskenmerken" als "houtsingels overig", met dien verstande dat:
    • 1. onder wijzigen wordt begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van houtsingels;
    • 2. onder wijzigen wordt eveneens begrepen het geheel of gedeeltelijk dempen, verbreden, verdiepen of aanleggen van watergangen;
    • 3. een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend op basis van een door de aanvrager in te dienen landschapsplan dat in overeenstemming is met de bij deze regels behorende "Bijlage 3 Landschapskenmerken" voor wat betreft:
      • de beschrijving landschapskenmerken - besloten gebied;
      • de richtlijnen voor het verwijderen van houtsingels;
      • de richtlijnen voor de inrichting van houtsingels (compensatie voor verlies).
8.4.3 Uitzonderingen

Het in 8.4.1 en 8.4.2 bedoelde verbod is niet van toepassing op vergunde werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • c. een omgevingsvergunning is ook niet vereist voor het verwijderen van houtsingels, als bedoeld in 8.4.2, voor zover:
    • 1. het te verwijderen deel van de houtsingels het realiseren van niet meer dan twee dammen in iedere lange zijde van een perceel betreft, met een breedte van niet meer dan 10 m per dam, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam of dammen ten minste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert;
    • 2. het te verwijderen deel van de houtsingels het realiseren van niet meer dan één dam in iedere korte zijde van een perceel betreft, met een breedte van niet meer dan 10 m, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam ten minste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert.
8.4.4 Toepasbaarheid

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 8.4.1 en 8.4.2 kan alleen worden verleend:

  • a. In het geval als bedoeld in 8.4.1 indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de 8.1, onder i bedoelde cultuurhistorische waarden;
  • b. In het geval als bedoeld in 8.4.2 indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de 8.1, onder h bedoelde landschappelijke waarden.

8.5 Wijzigingsbevoegdheid
8.5.1 Agrarisch, Agrarisch - Kleinbedrijf, Agrarisch met waarden - Besloten gebied, Cultuur en ontspanning, Horeca, Sport, Tuin, Verkeer of Wonen-1

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming 'Agrarisch', 'Agrarisch - Kleinbedrijf', 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied', 'Cultuur en ontspanning', 'Horeca', 'Sport', 'Tuin', 'Verkeer' en/of 'Wonen - 1', met dien verstande dat het een ondergeschikte wijziging van het beloop van aangrenzende bestemmingen betreft en na het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid de regels van de artikelen 3, 4, 5, 6, 9, 11, 12, 13 of 15 van overeenkomstige toepassing zijn en dat er geen uitbreiding plaatsvindt van het bestaande aantal woningen.

8.5.2 Toepasbaarheid en procedure

Met betrekking tot de onder 8.5.1 bedoelde wijziging is het bepaalde in 23.4 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9 Horeca

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. horeca, met uitzondering van een disco / bar dancing;
  • b. sport- en speelvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • c. groenvoorzieningen;
  • d. openbare nutsvoorzieningen;
  • e. verkeers- en verblijfsvoorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen;
  • f. waterlopen;

en tevens voor:

  • g. maatschappelijke voorzieningen in de vorm van een dagbesteding voor personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat per bestemmingsvlak gebouwen buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd met een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 50 m²;
  • b. de goot- en bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m respectievelijk 9,5 m;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van ondergeschikte bebouwing bedraagt:
    • 1. voor percelen die niet groter zijn dan 1000 m2: niet meer dan 100 m2 per bouwperceel, met dien verstande dat niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd, dan wel ten minste de bestaande oppervlakte, indien deze meer is;
    • 2. voor percelen die groter zijn dan 1000 m2: niet meer dan 10% van de oppervlakte van het bouwperceel, met een maximum van 150 m2 per bouwperceel, dan wel ten minste de bestaande oppervlakte, indien deze meer is.
9.2.2 Openbare nutsvoorziening

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 50 m3;
  • b. de bouwhoogte per gebouwtje bedraagt niet meer dan 3 m.
9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8 m;
  • c. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt niet meer dan 3 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de bezonnings- en privacy-situatie.

9.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken voor niet-permanente bewoning;
  • c. het stallen of laten stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot en de bedrijfsvoering;
  • d. detailhandelsactiviteiten anders dan ondergeschikt aan en direct voortvloeiend uit de activiteiten van een maatschappelijke voorziening in de vorm van een dagbesteding voor personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking.

Artikel 10 Natuur - 1

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van natuurlijke waarden;
  • b. dagrecreatief medegebruik;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. water;
  • e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • f. ontsluitingen;
  • g. voet-, fiets- en ruiterpaden;

en tevens voor:

  • h. het behoud en herstel van cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden, waarvan:
    • 1. de cultuurhistorische waarden zijn gespecificeerd in het aanwijzingsbesluit beschermd dorpsgezicht en de daarbij behorende toelichting;
    • 2. de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in de bij deze regels behorende "Bijlage 3 Landschapskenmerken".

met de daarbij behorende:

  • i. kunstwerken, waaronder bruggen.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waarvoor de volgende regels gelden:

  • a. de inhoud bedraagt per gebouw niet meer dan 50 m²;
  • b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5 m.
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. uitsluitend de bestaande aanlegvoorzieningen, waaronder steigers en vlonders, zijn toegestaan, uitsluitend ten behoeve van het gebruik voor de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van natuurlijke waarden;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:

  • a. de cultuurhistorische waarden als gespecificeerd in het aanwijzingsbesluit beschermd dorpsgezicht en de daarbij behorende toelichting;
  • b. de landschapskenmerken als opgenomen in "Bijlage 3 Landschapskenmerken" behorende bij deze regels.

10.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van windturbines;
  • c. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen;
  • d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het opsporen en winnen van delfstoffen;
  • e. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden voor verblijfsrecreatie;
  • f. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor paardenbakken, met uitzondering van bestaande paardenbakken;
  • g. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen.

10.5 Omgevingsvergunning voor een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.5.1 Verbod - algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het ontginnen, bodem verlagen, afgraven, afschuiven, ophogen en egaliseren van gronden;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het graven, afdammen en/of dempen van sloten en andere watergangen;
  • e. het vellen, rooien of verwijderen van houtgewassen;
  • f. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen;
  • g. het aanbrengen van bodemdrainage.
10.5.2 Verbod - houtsingel

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het wijzigen van de verkavelingsstructuur die mede wordt bepaald door het slotenpatroon en door de houtsingels, zoals die zijn weergegeven op de bij deze regels behorende "Bijlage 3 Landschapskenmerken" als "houtsingels overig", met dien verstande dat:
    • 1. onder wijzigen wordt begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van houtsingels;
    • 2. onder wijzigen wordt eveneens begrepen het geheel of gedeeltelijk dempen, verbreden, verdiepen of aanleggen van watergangen;
    • 3. een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend op basis van een door de aanvrager in te dienen landschapsplan dat in overeenstemming is met de bij deze regels behorende "Bijlage 3 Landschapskenmerken" voor wat betreft:
      • de beschrijving landschapskenmerken - besloten gebied;
      • de richtlijnen voor het verwijderen van houtsingels;
      • de richtlijnen voor de inrichting van houtsingels (compensatie voor verlies).
10.5.3 Uitzonderingen

Het in 10.5.1 en 10.5.2 bedoelde verbod is niet van toepassing op vergunde werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
  • c. een omgevingsvergunning is ook niet vereist voor het verwijderen van houtsingels voor zover:
    • 1. het te verwijderen deel van de houtsingels het realiseren van niet meer dan twee dammen in iedere lange zijde van een perceel betreft, met een breedte van niet meer dan 10 m per dam, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam of dammen ten minste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert;
    • 2. het te verwijderen deel van de houtsingels het realiseren van niet meer dan één dam in iedere korte zijde van een perceel betreft, met een breedte van niet meer dan 10 m, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam ten minste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert.
10.5.4 Toepasbaarheid
  • a. Een omgevingsvergunning als bedoeld in 10.5.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschaps- en natuurwaarden.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in 10.5.2 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waarbij de cultuurhistorische waarden zijn gespecificeerd in het aanwijzingsbesluit beschermd dorpsgezicht en de daarbij behorende toelichting.
  • c. Indien het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in 10.5.1 en 10.5.2 gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het bevoegde waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.

Artikel 11 Sport

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sportvoorzieningen in de vorm van tennisbanen al dan niet in combinatie met ondergeschikte horeca;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. openbare nutsvoorzieningen;
  • d. water;
  • e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • f. evenementen.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen voor sportvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het bebouwingsoppervlak bedraagt niet meer dan 100 m²;
  • b. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan 3 m respectievelijk 5,5 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer is;
  • c. er mogen geen dienstwoningen worden gebouwd.
11.2.2 Gebouwen voor openbaar nut

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de inhoud bedraagt per gebouw niet meer dan 50 m³;
  • b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
11.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8 m;
  • c. de bouwhoogte van ballenvangers en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken ten behoeve van de sportbeoefening bedraagt niet meer dan 6 m;
  • d. de bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van het sportterrein bedraagt niet meer dan 20 m;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en verlichtingsmasten met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder lichthinder, de bezonnings- en privacy-situatie;
  • b. de verkeersveiligheid.

11.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als kampeerplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor de opslag van afvalstoffen, voer-, vaar- en vliegtuigen, werktuigen;
  • c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen.

Artikel 12 Tuin

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. verkeers- en verblijfsvoorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen;
  • d. water.

12.2 Bouwregels
12.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden:

  • a. mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • b. mag geen ondergeschikte bebouwing worden gebouwd met uitzondering van:
    • 1. erkers tot een breedte van 50% van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw, met een maximale diepte van 1,5 m en een maximale bouwhoogte van niet meer dan 30 cm boven de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
    • 2. bestaande ondergeschikte bebouwing.
12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8 m;
    • 2. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen vóór (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 1m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2 m mag bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, vóór (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 1 m;
    • 4. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen, achter (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2,5 m mag bedragen;
    • 5. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, achter (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 2 m.

12.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende ronden;
  • b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de bezonnings- en privacy-situatie.

12.4 Afwijken van de bouwregels
12.4.1 Afwijkingsmogelijkheden

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in 12.2.1 en 12.2.2 ten behoeve van het bouwen van ondergeschikte bebouwing en bouwwerken geen gebouwen zijnde bij hoeksituaties, met dien verstande dat:
    • 1. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 3 meter bedraagt,
    • 2. de afstand tot aan (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw ten minste 3 meter bedraagt.
12.4.2 Toepasbaarheid

De afwijkingsbevoegdheid ziet uitsluitend op hoeksituaties waarbij de toepassing niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de bezonnings- en privacy-situatie.

12.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen.

Artikel 13 Verkeer

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, met dien verstande dat het aantal rijstroken van de wegen niet meer dan 2 mag bedragen;
  • b. fiets- en voetpaden;
  • c. evenementen en ambulante handel;

met de daarbij behorende:

  • d. groenvoorzieningen;
  • e. openbare nutsvoorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. waterlopen,

met dien verstande dat:

  • h. in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting, bruggen, tunnels, voorzieningen voor voetgangers en fietsers, bushaltes e.d. zijn begrepen;
  • i. de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling, niet in een ingrijpende wijziging van het profiel voorziet.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, met dien verstande dat:

  • a. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m3 bedraagt;
  • b. de bouwhoogte per gebouwtje bedraagt niet meer dan 3 m.
13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks en behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, bedraagt niet meer dan 3 m.

13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de bezonnings- en privacy-situatie.

13.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen.

13.5 Wijzigingsbevoegdheid
13.5.1 Tuin of Wonen

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming 'Tuin' en/of 'Wonen - 1', met dien verstande dat het een ondergeschikte wijziging van het beloop van aangrenzende bestemmingen betreft en na het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid de regels van de artikelen 12 en/of 15 van overeenkomstige toepassing zijn en dat er geen uitbreiding plaatsvindt van het bestaande aantal woningen.

13.5.2 Toepasbaarheid en procedure

Met betrekking tot de onder 13.5.1 bedoelde wijziging is het bepaalde in 23.4 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14 Water

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en oeverstroken;
  • b. waterstaatkundige kunstwerken;
  • c. steigers en vlonders.

14.2 Bouwregels
14.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bruggen bedraagt niet meer dan 5 m;
  • b. de bouwhoogte van steigers en vlonders bedraagt niet meer dan 2 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.

14.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de bezonnings- en privacy-situatie.

14.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als ligplaats voor woonschepen.

Artikel 15 Wonen - 1

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met een beroep/bedrijf aan huis zoals genoemd in "Bijlage 2 Lijst van toegestane beroepen en bedrijven aan huis";
  • b. een atelier ter plaatse van de aanduiding "atelier";
  • c. een galerie ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - galerie";

en tevens voor:

  • d. bestaande bêd & brochje;

met de daarbij behorende:

  • e. groenvoorzieningen;
  • f. openbare nutsvoorzieningen;
  • g. verkeers- en verblijfsvoorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen;
  • h. waterlopen.

15.2 Bouwregels
15.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat de voorgevel van het hoofdgebouw in de voorste bouwgrens dient te worden gebouwd en de maximale bouwdiepte 15 m bedraagt;
  • b. het aantal woningen binnen een bouwvlak bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
  • c. de goothoogte respectievelijk bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m respectievelijk 9,5 m, dan wel de bestaande goot- of bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • d. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel ten minste de bestaande afstand, indien deze minder is.
15.2.2 Ondergeschikte bebouwing

Voor het bouwen van ondergeschikte bebouwing ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:

  • a. ondergeschikte bebouwing wordt gebouwd binnen een bouwvlak dan wel buiten het bouwvlak;
  • b. ondergeschikte bebouwing wordt ten minste 3 m achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw gebouwd;
  • c. de goothoogte van ondergeschikte bebouwing bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan 30 cm boven de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw, voor zover aan dit hoofdgebouw wordt gebouwd;
  • d. in afwijking van de goothoogte voor ondergeschikte bebouwing als bedoeld onder c, mag niet meer dan 30% van de totale gootlengte van ondergeschikte bebouwing met een hogere goothoogte worden gebouwd;
  • e. de bouwhoogte van ondergeschikte bebouwing bedraagt niet meer dan 6 m;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte van ondergeschikte bebouwing bedraagt:
    • 1. voor percelen die niet groter zijn dan 1000 m2: niet meer dan 100 m2 per bouwperceel, met dien verstande dat niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd, dan wel ten minste de bestaande oppervlakte, indien deze meer is;
    • 2. voor percelen die groter zijn dan 1000 m2: niet meer dan 10% van de oppervlakte van het bouwperceel, met een maximum van 150 m2 per bouwperceel, dan wel ten minste de bestaande oppervlakte, indien deze meer is.
15.2.3 Openbare nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de inhoud per gebouwtje bedraagt niet meer dan 50 m3;
  • b. de bouwhoogte per gebouwtje bedraagt niet meer dan 3 m.
15.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden ten minste 3 m achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het dichtst naar de weg gelegen hoofdgebouw gebouwd, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen en vlaggenmasten;
  • b. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2,5 m mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 5,5 m.

15.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de bezonnings- en privacy-situatie.

15.4 Afwijken van de bouwregels
15.4.1 Afwijkingsmogelijkheden

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in 15.2.1, sub a ten behoeve van het bouwen achter de voorste bouwgrens;
  • b. het bepaalde in lid 15.2.2, sub b en 15.2.4, sub a ten behoeve van het bouwen van ondergeschikte bebouwing en bouwwerken geen gebouwen zijnde tot aan (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw.
15.4.2 Toepasbaarheid

De afwijkingsbevoegdheid ziet uitsluitend op hoeksituaties waarbij de toepassing niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de bezonnings- en privacy-situatie.

15.5 Specifieke gebruiksregels
15.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande onderschikte gebouwen voor een beroep/ bedrijf aan huis, met uitzondering van het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande onderschikte gebouwen voor:
    • 1. een beroep/ bedrijf aan huis ten behoeve van opslag;
    • 2. een atelier ter plaatse van de aanduiding "atelier";
    • 3. een galerie ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - galerie";
  • c. het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken voor niet-permanente bewoning;
  • d. het stallen of laten stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot;
  • e. detailhandelsactiviteiten bij een beroep/bedrijf aan huis, anders dan direct voortvloeiend uit het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik.
15.5.2 Beroep/bedrijf aan huis

De uitoefening van een beroep/bedrijf aan huis is uitsluitend toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en geen ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit betekent dat:

  • a. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  • b. uitsluitend zeer beperkte reclame-uitingen zijn toegestaan;
  • c. parkeren op eigen erf moet plaatsvinden;
  • d. geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
  • e. bij het hebben van een webwinkel de levering van producten (inkoop en verkoop) niet thuis plaatsvindt, maar wordt verzorgd via post/koerier;
  • f. geen buitenopslag van goederen plaats mag vinden;
  • g. de woonfunctie mag worden gecombineerd met een beroep/bedrijf aan huis, voor zover de oppervlakte hiervan niet meer dan 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met het oppervlak van aan het hoofdgebouw gebouwde ondergeschikte gebouwen bedraagt, met een maximum van 45 m2.

15.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in 15.1 voor de vestiging van beroep/bedrijf aan huis die niet zijn genoemd in "Bijlage 2 Lijst van toegestane beroepen en bedrijven aan huis", mits deze beroepen/bedrijven aan huis naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat kunnen worden gelijkgesteld met de beroepen/bedrijven aan huis die wel zijn genoemd;
  • b. het bepaalde in 15.1 voor het toestaan van een nieuw bêd & brochje, met dien verstande dat:
    • 1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
    • 2. uitsluitend zeer beperkte reclame-uitingen zijn toegestaan;
    • 3. parkeren op eigen erf moet plaatsvinden dan wel in parkeren kan worden voorzien in de nabije omgeving;
    • 4. geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeers- en/of publieks-aantrekkende werking;
    • 5. geen buitenopslag van goederen plaats mag vinden;
    • 6. de woonfunctie mag worden gecombineerd met een bêd & brochje, voor zover de oppervlakte hiervan niet meer dan 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met het oppervlak van aan het hoofdgebouw gebouwde ondergeschikte gebouwen bedraagt, met een maximum van 45 m2.

Artikel 16 Waarde - Beschermd dorpsgezicht

16.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden aangewezen voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' zijn, naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming(en), tevens bestemd voor het behoud, herstel en versterking van de met het beschermd dorpsgezicht verbonden cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden.

16.2 Bouwregels
16.2.1 Beeldbepalende panden

Voor beeldbepalende panden, zoals genoemd in "Bijlage 4 Lijst van karakteristieke panden", gelden de volgende regels:

  • a. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd;
  • b. de goothoogte, de bouwhoogte en dakvorm van het bestaande hoofdgebouw dienen te worden gehandhaafd;
  • c. de bouwmaterialen dienen in overeenstemming te zijn met het cultuurhistorisch karakter van het bestaande hoofdgebouw;
  • d. de verhoudingen tussen de horizontale- en verticale afmetingen van gevelopeningen van het bestaande hoofdgebouw dienen in acht te worden genomen, zoals beschreven in de toelichting.
16.2.2 Structuurbepalende panden

Voor structuurbepalende panden, zoals genoemd in "Bijlage 4 Lijst van karakteristieke panden", gelden de volgende regels:

  • a. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd;
  • b. de goothoogte, de bouwhoogte en dakvorm van het bestaande hoofdgebouw dienen te worden gehandhaafd.

16.3 Nadere eisen
16.3.1 Structuurbepalende panden

Burgemeester en wethouders kunnen:

  • a. ten aanzien van structuurbepalende panden, zoals genoemd in "Bijlage 4 Lijst van karakteristieke panden", nadere eisen stellen aan de bouwmaterialen en de verhoudingen tussen de horizontale en verticale afmetingen van gevelopeningen, zoals beschreven in de toelichting;
  • b. ten aanzien van ondergeschikte bebouwing en autoboxen nadere eisen stellen aan de situering, de dakhelling en de materiaalkeuze, en ten aanzien van overige bouwwerken nadere eisen stellen aan de plaats, hoogte en het materiaalgebruik, voor zover het locaties betreft die van de openbare weg zichtbaar zijn.
16.3.2 Toepasbaarheid

De nadere eisen als bedoeld in 16.3.1 kunnen uitsluitend gesteld worden met het oog op:

  • a. het beschermde dorpsgezicht;
  • b. de bevordering van de samenhang van het stedenbouwkundige beeld;
  • c. het woonmilieu van de aangrenzende percelen.

16.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2 voor het toestaan van ondergeschikte afwijkingen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden van het beschermde dorpsgezicht, zoals omschreven in de toelichting behorende bij het aanwijzingsbesluit beschermd dorpsgezicht (bijlage 1 van de toelichting van dit plan).

16.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.5.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders in tuinen (artikel 12) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, afgraven, egaliseren of afschuiven van gronden;
  • b. het aanbrengen van solitaire bomen en heggen.
16.5.2 Toepasbaarheid

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 16.5.1 wordt slechts verleend, indien door de uitvoering van het werk of de werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de betekenis, beleving en de herkenbaarheid van de cultuurhistorische waarde van het beschermde dorpsgezicht ter plaatse.

16.5.3 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 16.5.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het inwerkingtreden van dit plan; of
  • b. het normale onderhoud betreffen; of
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.

Artikel 17 Waarde - Houtsingel beeldbepalend

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Houtsingel beeldbepalend' aangewezen gronden zijn, naast de aangegeven andere bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor de instandhouding van houtsingels.

De richtlijnen voor de inrichting van houtsingels als genoemd in "Bijlage 3 Landschapskenmerken" behorende bij deze regels zijn van overeenkomstige toepassing.

In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

17.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het verrichten of laten verrichten van werkzaamheden die schadelijk zijn voor houtsingels;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van chemische bestrijdingsmiddelen en/of meststoffen in of in de directe omgeving van houtsingels;
  • c. het branden of laten branden van open vuur in of in de directe omgeving van houtsingels.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 18 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 19 Algemene bouwregels

Voor zover legaal gebouwde (delen van) bouwwerken op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan niet voldoen aan de in het plan genoemde maten, gelden de dan aanwezige bestaande maten, uitsluitend ter plaatse van de afwijking, als vervangende regel.

Artikel 20 Algemene gebruiksregels

20.1 Algemene gebruiksregel

Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen.

20.2 Beroep/bedrijf aan huis bij bedrijfswoningen en dienstwoningen

De uitoefening van een beroep/bedrijf aan huis bij bedrijfs- of dienstwoningen is uitsluitend toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en geen ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit betekent dat:

  • a. de bedrijfs- of dienstwoning in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  • b. uitsluitend zeer beperkte reclame-uitingen zijn toegestaan;
  • c. parkeren op eigen erf moet plaatsvinden;
  • d. geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeers- en/of publieks-aantrekkende werking;
  • e. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande onderschikte gebouwen voor een beroep/ bedrijf aan huis niet is toegestaan, met uitzondering van het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande onderschikte gebouwen voor een beroep/ bedrijf aan huis ten behoeve van opslag;
  • f. de bedrijfs- of dienstwoning mag worden gecombineerd met een beroep/bedrijf aan huis, tot een maximum oppervlak van 45 m².

20.3 Evenementen

Evenementen uit categorie 1 zijn toegestaan, mits de bestemming dit ter plaatse toestaat en hiervoor een vergunning dan wel toestemming op grond van andere regelgeving is verleend.

Artikel 21 Algemene aanduidingsregels

21.1 Evenemententerrein

In afwijking van het bepaalde in de samenvallende bestemmingen is het toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein' de gronden tevens te gebruiken voor evenementen uit categorie 1 en 2, met dien verstande dat:

  • a. per kalenderjaar maximaal 3 evenementen uit categorie 2 mogen worden gehouden, mits hiervoor een vergunning dan wel toestemming op grond van andere regelgeving is verleend.

Artikel 22 Algemene afwijkingsregels

22.1 Afwijkingen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Teneinde deze bij de definitieve uitmeting van het plan in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie;
  • b. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • c. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen of aanduidingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • d. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 25 m mag bedragen;
  • e. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    • 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ en de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, niet meer dan 15 m bedraagt.

22.2 Toepasbaarheid

De in 22.1 bedoelde afwijkingen bij omgevingsvergunning mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de bezonnings- en privacy-situatie.

Artikel 23 Algemene wijzigingsregels

23.1 Bouwwerken van openbaar nut

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken van openbaar nut mogen worden gebouwd tot een maximum inhoud van 400 m³ en een maximum bouwhoogte van 4 m.

23.2 Wetgevingszone - wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' wijzigen in de bestemming Recreatie, ten behoeve van het realiseren van maximaal 3 vrijstaande recreatiewoningen, alsmede het gelijktijdig verwijderen van de aanduiding "evenemententerrein", met dien verstande dat:

  • a. maximaal 3 recreatiewoningen worden toegestaan, mits die onderdeel zijn van één fysiek samenhangend project dat gelijktijdig leidt tot herbestemming en -gebruik van bestaande bebouwing in bestaand stedelijk gebied;
  • b. alvorens een ontwerp-wijzigingsplan in procedure wordt gebracht ten aanzien van het bepaalde onder a advies is gevraagd aan gedeputeerde staten van de provincie Friesland;
  • c. er voor er tot wijziging wordt overgegaan een anterieure overeenkomst wordt gesloten;
  • d. voor er tot wijziging wordt overgegaan dient te zijn aangetoond dat er voldoende parkeervoorzieningen aanwezig zijn;
  • e. een inpassingsplan onderdeel dient te zijn van het op te stellen wijzigingsplan.

23.3 Wetgevingszone - wijzigingsgebied 2

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 2' wijzigen ten behoeve van het binnen de bestaande bebouwing realiseren van maximaal 5 inpandige woningen, al dan niet in combinatie met zorg en/of recreatie, met dien verstande dat:

  • a. in het gegeven maximum aantal het aantal bestaande woningen wordt meegerekend;
  • b. de maximum oppervlakte per recreatieappartement 88 m² bedraagt;
  • c. er voor er tot wijziging wordt overgegaan een anterieure overeenkomst wordt gesloten;
  • d. voor er tot wijziging wordt overgegaan dient te zijn aangetoond dat er voldoende parkeervoorzieningen aanwezig zijn.

23.4 Toepasbaarheid en procedure
23.4.1 Onderzoek en wettelijke bepalingen

Burgemeester en wethouders geven slechts toepassing aan de in 23.1, 23.2 en 23.3 bedoelde bevoegdheden indien uit onderzoek is komen vast te staan dat kan worden voldaan aan wettelijke bepalingen, dan wel aannemelijk is dat afwijking/ontheffing/vrijstelling daarvan kan of zal worden verkregen, ten aanzien van: Archeologie, Watertoets, Luchtkwaliteit, Externe Veiligheid, Geluid, Flora en fauna, Bodemkwaliteit en Natuurbescherming, alsmede andere aspecten die onderhevig zijn aan wettelijke bepalingen.

23.4.2 Toepasbaarheid

De in 23.1, 23.2 en 23.3 bedoelde wijzigingsbevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de bezonnings- en privacy-situatie.
23.4.3 Procedure

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is de in artikel 24.3 genoemde procedure van toepassing.

Artikel 24 Algemene procedureregels

24.1 Procedureregels nadere eisen
  • a. Een ontwerpbesluit tot nadere eisen waarbij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, ligt, met bijbehorende stukken, gedurende 2 weken ter inzage.
  • b. Het college van burgemeester en wethouders maakt de terinzagelegging te voren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, of op een andere geschikte wijze bekend.
  • c. De bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen voor een ieder.
  • d. Gedurende de in lid a genoemde termijn kan een ieder bij het college van burgemeester en wethouders mondeling en schriftelijk zienswijzen indienen tegen het ontwerpbesluit.

24.2 Procedureregels afwijkingsregels

Op de voorbereiding van een ontwerpbesluit tot afwijking bij een omgevingsvergunning is de in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht genoemde procedure van toepassing.

24.3 Procedureregels wijzigingsbevoegdheden

Op de voorbereiding van een wijziging is de in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening genoemde procedure van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 25 Overgangsrecht

25.1 Bouwen
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

25.2 Gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 26 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als "Regels van het bestemmingsplan Veenklooster"

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van……