Plan: | Heerenveen - Rijksweg 21 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0074.BPNrijksweg21HV-OW01 |
Aan de Rijksweg 21 te Heerenveen is een rijplatenverhuurbedrijf en internationaal transportbedrijf gevestigd op de locatie van een voormalig agrarisch bedrijf. Het bedrijf is tot dusver op basis van twee tijdelijke, vijfjarige vrijstellingen/ ontheffingen toegestaan. Vanwege de uitbreiding van de bedrijfsvoering bestaat echter de wens om het bedrijf permanent te regelen en planologisch als zodanig vast te leggen. Voor het plangebied geldt de beheersverordening Joure, Langweer, Nijehaske, Oudehaske en het Buitengebied waarmee de regelgeving uit een ouder bestemmingsplan is vastgelegd. In dit geval de regelgeving uit het bestemmingsplan Buitengebied 2001 van de voormalige gemeente Skarsterlan, waarin het plangebied een woonbestemming heeft. In het planvoornemen worden twee bestaande bijgebouwen gesloopt en vervangen door een nieuwe schuur. Hier wordt ook een kantoorgelegenheid gerealiseerd. De reeds aanwezige boerderij blijft in gebruik als woning voor de bedrijfseigenaren.
Met dit bestemmingsplan wordt de ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk gemaakt.
In figuur 1.1 is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Het plangebied ligt ten westen van de kern van Heerenveen, in het buitengebied. Ten zuiden van het plangebied ligt de Rijksweg A7. Ten westen van het plangebied ligt agrarisch gebied, ten noorden grenst het plangebied aan natuurgebied (Natuurnetwerk Nederland) en ten noordoosten van het plangebied ligt een voormalige zandwinplaats. Het plangebied wordt ontsloten via een doodlopende weg die via de Rijksweg aansluit op de ontsluitingsweg naar de snelweg. Figuur 1.2 bevat een luchtfoto van het plangebied.
Figuur 1.1 Globale ligging van het plangebied
Figuur 1.2 Luchtfoto van het plangebied.
Het plangebied is planologisch geregeld in de beheersverordening Joure, Langweer, Nijehaske, Oudehaske en het Buitengebied, vastgesteld op 26 juni 2013 door de voormalige gemeente Skarsterlân. Deze beheersverordening gold destijds als alternatief voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan, en kon enkel worden opgesteld doordat in het plangebied nog geen nieuwe ontwikkelingen voorzien waren. Met de beheersverordening is de regeling uit het bestemmingsplan Buitengebied 2001 van de voormalige gemeente Skarsterlân vastgelegd. In dat bestemmingsplan heeft het plangebied een woonbestemming. Een uitsnede van het bestemmingsplan Buitengebied 2001 is weergegeven in figuur 1.3.
Figuur 1.3 Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied 2001 (voormalige gemeente Skarsterlân)
Het plangebied heeft op basis van het verouderde bestemmingsplan de bestemming 'Wonen'. In het verleden is op basis van twee tijdelijke vrijstellingen/ontheffingen voor tweemaal vijf jaar het bestaande bedrijf toegestaan. In die periode heeft het bedrijf een aanzienlijke groei doorgemaakt in omzet en materieel. Daarom is een herinrichting van het terrein nodig evenals de bouw van een loods en kantoor.
De ontwikkeling in het plangebied is niet mogelijk op basis van de huidige planologische regeling, op basis waarvan bedrijfsvoering niet is toegestaan zonder bovengenoemde vrijstelling/ontheffing. Hiervoor is een nieuw bestemmingsplan nodig waarin het perceel de bestemming 'Bedrijf' zal krijgen. Voorliggend plan voorziet hierin.
Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de bestaande situatie en de gewenste ontwikkeling. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de omgevingsaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Het plangebied is gelegen aan de Rijksweg 21 in Heerenveen. De huidige bebouwing op het perceel bestaat uit een boerderij en drie bedrijfspanden. De boerderij is in gebruik als woning voor de bedrijfseigenaren van het rijplatenvehuur- en transportbedrijf dat op het perceel gevestigd is. De overige bebouwing is in gebruik voor de bedrijfsvoering van dit rijplatenverhuur- en transportbedrijf.
Het gebied ten noorden van het plangebied maakt deel uit van natuurgebied (Natuurnetwerk Nederland) en ten noordwesten grenst het plangebied aan voornamelijk uit agrarische percelen. Ten noordoosten van het plangebied ligt een waterpartij en daarachter ligt het bedrijventerrein Haskerveen. Ten zuiden van het plangebied loopt de rijksweg A7.
Het plangebied is ontsloten aan de Rijksweg, welke weg via De Dolten ten westen van het plangebied aansluit op de A7. In oostelijke richting is de Rijksweg doodlopend en eindigt deze ter hoogte van het plangebied. Ontsluiting is hiermee enkel mogelijk in westelijke richting.
In figuur 2.1 is een luchtfoto weergegeven van de huidige situatie. Figuur 2.2 toont een weergave van het plangebied met daarbij de omgeving.
Figuur 2.1 Luchtfoto van de huidige situatie
Figuur 2.2 Luchtfoto van de huidige situatie van het plangebied en de omgeving
Om de bestaande situatie (zoals die middels twee tijdelijke vrijstellingen/ontheffingen verleend is) planologisch vast te leggen, is dit bestemmingsplan opgesteld. Daarnaast wordt met dit bestemmingsplan de (vanwege de ontwikkeling van het bedrijf) benodigde uitbreiding van bebouwing (loods en kantoor) planologisch geregeld. Het plan omvat zowel sloop- als nieuwbouwwerkzaamheden. De boerderij in de zuidoostelijke hoek van het perceel blijft wat betreft bebouwing grotendeels ongewijzigd. Eventuele werkzaamheden zullen met name intern plaatsvinden. Rechtsachter de woonboerderij staat een paardenstal ter grootte van ongeveer 40 m2 die blijft staan. De sloopwerkzaamheden zullen bestaan uit het verwijderen van de bestaande bedrijfsbebouwing, namelijk twee schuren achter de woonboerderij en het tijdelijke kantoorgebouw in de zuidwestelijke hoek van het perceel. Nieuwbouw zal bestaan uit de oprichting van een nieuwe schuur met kantoor achter de boerderij. De doodlopende weg aan de zuidzijde van het perceel wordt uitsluitend gebruikt door het rijplatenverhuur- en transportbedrijf. De nieuwbouw bedraagt ongever 800m2. De voorgestelde ligging van het bouwvlak is getoond in figuur 2.3.
Figuur 2.3 Voorgestelde situatie
De schuur zal worden gebouwd zodat er niet langer gebruik hoeft te worden gemaakt van externe werkplaatsen maar de werkzaamheden onder alle weersomstandigheden op eigen terrein kunnen plaatsvinden. Verder is de ruimte nodig voor opslag van materialen en het vorstvrij stallen van heftrucks en andere kleine machines. Het bedrijf maakt in de huidige situatie gebruik van een werkplaats elders, wat meer tijd en geld kost, maar ook minder duurzaam is voor het milieu dan de gewenste situatie. Door de heftrucks en andere kleine machines overdekt te stallen, gaat deze apparatuur langer mee, wat bijdraagt aan de duurzaamheid van de bedrijfsvoering.
Er is al sprake van een bestaand landschappelijk ingepast perceel. Dit is in dit bestemmingsplan bestendigd doordat binnen de bedrijfsbestemming een aanlegvergunningstelsel is opgenomen die het rooien en/of kappen van opgaande beplanting (anders dan ten behoeve van onderhoud) in beginsel verbied en alleen kan worden toegestaan als dit aantoonbaar de landschappelijke inpassing verbetert. Aan de westkant van het perceel wordt de landschappelijke inpassing gewaarborgd door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting voor het realiseren van groen. Hiertoe is op de verbeelding de aanduiding 'groen' opgenomen.
Het bestaande beeldkwaliteitsplan biedt voldoende aanknopingspunten om de toekomstige bebouwing goed in te passen. Alle nieuwbouw zal worden gerealiseerd op het bouwvlak achter de bedrijfswoning. Het perceel Rijksweg 21 is gelegen binnen het gebied 7b “Zichtzone infrastructuur en bedrijventerreinen. Hiervoor zijn specifieke eisen opgenomen in het beeldkwaliteitsplan. De gewenste ontwikkeling past binnen deze criteria. De bestaande boerderij blijft het aanzicht vanaf de Rijksweg bepalen en de bijgebouwen worden achter dit hoofdgebouw gerealiseerd.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Realiseren opgaven
In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
Conclusie
Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De Nationale belangen hebben betrekking op zaken als werelderfgoed, de ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen en ruimtelijke belangen van defensie. In het plangebied zijn deze Nationale Ruimtelijke belangen niet aanwezig.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De Ladder voor duurzame verstedelijking is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de ladder is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
De ontwikkeling in het plangebied betreft een bestemmingswijziging waardoor een bestaande (en vergunde) planologische situatie wordt vastgelegd. In het plangebied is al een bedrijf aanwezig en omdat er sprake is van beperkte nieuwbouw op eigen terrein is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom is een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking ook niet aan de orde. Wel moet worden onderbouwd te worden dat het planvoornemen bijdraagt aan een goede ruimtelijke ordening. De nieuwbouw van de schuur vervangt oude schuren en het nieuw te bouwen kantoorpand komt in de plaats van tijdelijke kantoorruimte. Hiermee wordt de uitstraling van het plangebied verbetert wat bijdraagt aan een goede ruimtelijke ordening.
Het provinciale beleid is uiteengezet in de Omgevingsvisie Provincie Fryslân. De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn in de regelgeving vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân. De nieuwe omgevingsverordening is nog niet vastgesteld.
Omgevingsvisie Provincie Fryslân 'De romte diele'
De hoofdambitie van de provincie voor de Friese leefomgeving is brede welvaart in een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân. In de Omgevingsvisie werkt de provincie de provinciale ambities, opgaven, doelen en werkwijze voor de komende jaren uit. De werkwijze is gestoeld op negen principes:
Inhoudelijke principes
Samenwerkingsprincipes
Dit is vertaald naar vier urgente opgaven die de provincie wil aanpakken:
Toetsing
Één van de inhoudelijke principes van de Omgevingsvisie is zuinig ruimtegebruik. Bij dit plan worden twee bijgebouwen gesloopt om een nieuwe schuur te bouwen. Dit past binnen het principe van zuinig ruimtegebruik: in plaats van uit te breiden op een nieuwe locatie wordt gekeken naar de mogelijkheid tot inbreiding op de huidige locatie, door gebouwen die niet meer voldoen te slopen en te vervangen door nieuwe bebouwing.
De ontwikkeling in het plangebied is niet in strijd met de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
Verordening Romte Fryslân
Op 25 juni 2014 is de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld, deze is daarna een aantal keren partieel herzien. In de verordening zijn regels opgenomen die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.
In Artikel 4 van de verordening is aangegeven dat binnen een ruimtelijk plan een uitbreiding van een bestaand bedrijfsterrein kan plaatsvinden mits:
In planologische zin is hier geen sprake van een bestaand bedrijventerrein, maar gezien de vergunde situatie is er al jarenlang sprake van een bedrijfslocatie. Feitelijk is Artikel 4 van de Verordening niet van toepassing, maar gezien de aard van de gewenste ontwikkeling (namelijk het planologisch vastleggen van een bestaande situatie) is de ontwikkeling getoetst aan de geest van bovengenoemd artikel.
In dit geval is er sprake van een herontwikkeling van een bestaand, als bedrijfsterrein in gebruik zijnd, terrein. Voor dit bedrijf wordt een deel van de bestaande bebouwing gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Deze ontwikkeling is kleinschalig zodat de impact daarvan op de ruimte beperkt is. De ontsluiting van het terrein geschiedt via de Rijksweg die verderop aansluit op de doorgaande wegen rondom het plangebied. De milieu- en omgevingsaspecten worden behandeld in hoofdstuk 4.
Omdat er in de huidige situatie in planologisch opzicht sprake is van een woonbestemming maar het gebouw voorheen in gebruik is geweest als boerderij, dient ook te worden getoetst aan artikel 1.2.1 van de Verordening. Dit artikel gaat in op hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing.
Daarbij is geconstateerd dat hier sprake is van een stedelijke ontwikkeling in het stedelijk gebied. In dit geval wordt er overtollige bebouwing gesloopt en vervangen door een nieuwe, grotere loods. De loods wordt achter de bestaande (voormalige) boerderij geplaatst. In die zin krijgt het een ondergeschikte plaats in het geheel. De verordening stelt echter dat aanvullende nieuwbouw alleen kan worden toegestaan mits deze wat betreft omvang duidelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. De toename van de bebouwing is echter meer dan 50 procent. Daarmee ontstaat strijdigheid met de regels uit de Verordening Romte. Daarom is voor dit punt bij de provincie ontheffing aangevraagd van de verordening. Deze ontheffing is eind november 2023 verleend.
Omgevingsvisie Heerenveen 2040
Op 8 juli 2021 is de Omgevingsvisie Heerenveen 2040 vastgesteld. De samenleving en de leefomgeving veranderen snel en de gemeente Heerenveen wil bij deze verandering een gezamenlijk richtpunt hebben voor het bepalen van de ambities. De Omgevingsvisie bevat het integrale beleid op hoofdlijnen voor de fysieke leefomgeving. In de visie staan de ambities, kernopgaven en de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid voor de fysieke leefomgeving. In de visie staat de vraag centraal wat de gemeente wil bereiken in 2040 en wat de gemeente daarvoor gaat doen tot 2030.
De Omgevingsvisie is een dynamisch document. De stip aan de horizon blijft daarbij hetzelfde, maar de route om er te komen kan worden aangepast aan ontwikkelingen en nieuwe inzichten.
De kern van de visie is: 'In 2040 is Heerenveen een gezonde, ondernemende en duurzame gemeente waar het prettig wonen, werken en recreëren is. We hebben ons onderscheidende profiel als (top)sportgemeente verder versterkt en verbreed. We koesteren de landschappelijke kwaliteit en diversiteit, de uitstekende bereikbaarheid en de (regionale) voorzieningen als reden om hier te wonen en te werken. En we zijn in 2040 een flink eind op weg om de gemeente samen met inwoners en bedrijven klimaatbestendig en klimaatneutraal te maken.'
De gemeente Heerenveen hanteert 4 kernopgaven waarmee zij aan de slag wil tot 2030:
Economisch beleid
Het economisch beleid van Heerenveen is verwoord in het document "Economisch beleid 2020-2030". De gemeente zet zich in op de volgende pijlers:
1. Inspelen op de kracht van Heerenveen
2. Faciliteren en stimuleren van MKB
3. Versterken van het vestigingsklimaat
Zowe logistiek als industrie zijn stuwende bedrijfstakken in Heerenveen. Het bedrijf aan de Rijksweg 21 is al lange tijd gevestigd op deze locatie en levert een belangrijke bijdrage aan de facilitering van ontwikkelingen in Heerenveen en verre omstreken. De ligging langs de Rijksweg A7 is daarbij belangrijk. Het past binnen het economisch beleid van Heerenveen om dit bedrijf te faciliteren en te stimuleren. Het vastleggen van de bestaande situatie in dit bestemmingsplan draagt daaraan bij.
Welstandsnota
Het gemeentelijk welstandsbeleid is verwoord in de Welstandsnota 2016, vastgesteld door de gemeenteraad op 21 december 2015. Het welstandsbeleid is op basis van de visiekaart ‘De kracht van Heerenveen’ verder uitgewerkt in de ‘welstandsgebiedenkaart’ en de ‘kaart van welstandsniveau’s’. De gebiedsindeling wordt bepaald door het onderscheid in type gebieden met verschillende kwaliteiten. In het ene gebied ligt de nadruk meer op bescherming van bestaande waarden, in het andere meer op het faciliteren van ontwikkelingen/wijzigingen.
Het plangebied is ingedeeld in het gebiedstype 'zichtzones' specifiek van infrastructuur en bedrijventerreinen. Het beleid is hier gericht op het behoud van een representatief karakter van de bebouwing om de karakteristieke beleving van Heerenveen te versterken.
In het plangebied wordt de bestaande woning, die het meest zichtbaar is vanaf de weg, behouden. Daarmee wordt het karakteristieke beeld behouden. De nieuwe bebouwing vindt op het achtererf plaats. De ontwikkeling past binnen het welstandsbeleid.
Conclusie
In de omgevingsvisie zijn geen specifieke punten genoemd die van toepassing zijn op de ontwikkeling in het plangebied. Door de gewenste ontwikkeling kan het bedrijf verduurzamen doordat specifieke werkzaamheden op eigen terrein kunnen plaatsvinden en niet meer elders uitgevoerd hoeven te worden. Bovendien draagt het bedrijf bij aan de werkgelegenheid in de gemeente Heerenveen en door de ligging nabij het bedrijventerrein Haskerveen is het planologisch vastleggen van het bedrijf een logische stap.
De ontwikkeling is niet in strijd met het gemeentelijk beleid zoals is verwoord in de Omgevingsvisie.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.
De beoogde ontwikkeling betreft de definitieve functiewijziging van een woonbestemming naar een bedrijventerrein. Het betreft hier een feitelijke situatie die middels vrijstellingen/ontheffingen is toegestaan. In dit bestemmingsplan wordt de situatie planologisch vastgelegd.
Ten westen van het plangebied ligt een woning op Rijksweg 21A. Op basis van de VNG-brochure geldt voor transportbedrijven een richtafstand van 50 meter. De afstand van de woning tot het plangebied bedraagt circa 55 meter. Daarmee ligt de woning op Rijksweg 21A op voldoende afstand van het bedrijf op Rijksweg 21. Bovendien is er sprake van een bestaande situatie die middels dit bestemmingsplan planologisch wordt geregeld. Op het terrein is een bedrijfswoning aanwezig die als zodanig in gebruik blijft en waarbij dus sprake is van een bestaande situatie. In de omgeving van het plangebied liggen geen bedrijven die door de ontwikkeling in hun bedrijfsvoering worden belemmerd of beperkt.
Vanuit het omgevingsaspect milieuzonering is er geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en dat de parkeersituatie geen onevenredige hinder mag veroorzaken.
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte en het effect van het plan op de verkeerssituatie wordt in beginsel gebruik gemaakt van de kencijfers parkeren en verkeersgeneratie van het CROW (publicatie 381). Omdat het plangebied onderdeel uitmaakt van een Beheersverordening, is de Beheersverordening parkeren (vastgesteld op 7 oktober 2021) van toepassing. Deze partiële herziening verwijst voor de te hanteren parkeernormen naar de 'Nota parkeernormen gemeente Heerenveen 2020’, zoals door de gemeenteraad op 14 juli 2020 is vastgesteld. Voor het plangebied gelden de normen zoals die zijn vastgesteld voor het Buitengebied. Voor een arbeidsextensief/ bezoekersextensief bedrijf (zoals een loods, opslag, transportbedrijf) geldt een parkeernorm van 0,9 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo.
De verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling in het plangebied is berekend en betreft voor het kantoor (150 m2), de nieuwe loods (600 m2) en de bedrijfswoning 48mv/dag. In de huidige situatie zijn echter ook loodsen en een kantoor aanwezig, waardoor de feitelijke situatie niet verandert als gevolg van dit bestemmingsplan. Het aantal verkeersbewegingen zal naar verwachting dan ook niet toenemen ten opzichte van de huidige situatie. In de huidige situatie wordt het plangebied via de Rijksweg ontsloten op De Dolten waarlangs het verkeer via de A7 richting Heerenveen en Joure kan rijden. In de wegen in het plangebied hebben voldoende capaciteit om het verkeer te verwerken en dat verandert niet als gevolg van deze ontwikkeling.
Ten behoeve van de bedrijfsvoering moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Op basis van de Nota Parkeernormen is de parkeerbehoefte bepaald op 7 parkeerplaatsen. Binnen het plangebied is voldoende ruimte om in de de parkeerbehoefte te voorzien, zodat er op het gebied van parkeren geen belemmering is voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit. De watertoets is een procesvereiste in het kader van de ruimtelijke procedure.
Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap. Vanwege de ligging nabij een hoofdwater is de normale watertoetsprocedure van toepassing. Het waterschap stelt hiervoor een wateradvies op.
In de Leidraad Watertoets staan de uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.
Veilig
Naast de verdedigingswerken moet worden ingezet op aanpassingen in de ruimtelijke ordening en calamiteitenbeheersing. Er is in dit verband sprake van meerlaagse veiligheid, dit staat voor Veiligheid in drie lagen. In het kader van ruimtelijke ordening is vooral laag 2 van belang. Het gaat er dan om dat de ruimte op een duurzame manier wordt ingericht. Bijvoorbeeld door geen gevoelige functies te realiseren op plekken die kunnen overstromen. In dit plan worden geen gevoelige functies zoals bedoeld door het waterschap voorgesteld.
Ten zuiden van het plangbebied loopt De Haskersleat Dit is een schouwsloot waarbij geen specifieke beheer- en onderhoudszone geldt. Nabij deze sloot maakt dit bestemmingsplan geen bebouwing mogelijk.
Voldoende
Klimaatadaptie
In het kader van klimaatadaptie adviseert het waterschap om bij de inrichting van het plangebied te anticiperen op hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en mogelijk overstroming door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Uit de Klimaatatlas Friesland blijkt dat er in het plangebied sprake kan zijn van wateroverlast. Hiermee moet bij de dimensionering van het watersysteem rekening gehouden.
Met deze aspecten wordt rekening gehouden door geen extra verharding toe te voegen (het hele terrein is in de huidige situatie al verhard, door de nieuwbouw van het kantoorpand en de loods neemt de verharding dan ook niet toe). Initiatiefnemers willen de ruimte rondom het huis, waar ze wonen, mooi groen houden. Er is ruimte om het terrein groener aan te kleden om het beeld van een boerenerf (met grote stal) te bewaren en vanaf de snelweg een mooi zicht op het bedrijf te creëren.
Compensatie
Het waterschap hanteert als uitgangspunt dat de toename verhard oppervlak voor een deel wordt gecompenseerd in de vorm van nieuw oppervlaktewater of waterberging. Het dempen van water en/of watergangen moet volledig gecompenseerd worden. Deze compensatie is bedoeld om wateroverlast door het versneld afvoeren van hemelwater vanaf de verhardingen te voorkomen. Compensatie is nodig bij een toename aan verharding van meer dan 200 m2 in het stedelijk gebied en 1500m2 in landelijk gebied.
Met de ontwikkeling in het plangebied wordt geen water gedempt en wordt geen verharding toegevoegd. Het plangebied is al grotendeels verhard. Het uitgangspunt is dat het verhard oppervlak niet toeneemt. Waar mogelijk wordt extra groen rondom de woning aangebracht.
Peilbeheer
Er dient rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging. Dit is de afstand tussen het waterpeil en de aanleghoogte van de bebouwing. Voor de hoogte van het vloerpeil van de nieuwe bebouwing adviseert het waterschap om minimaal dezelfde hoogte aan te houden als het vloerpeil van de bestaande boerderij op het terrein. Met deze hoogte is het risico op schade door verhoging van het waterpeil in de polder (door extreme neerslag en waterberging) beperkt. De nieuwbouw wordt op dezelfde hoogte gerealiseerd als de huidige bebouwing.
Grondwateronttrekking
Voor het (tijdelijk) onttrekken van grondwater is een vergunning of melding nodig. Ook op het lozen van onttrokken grondwater is de meldingsplicht van toepassing.
Schoon
Afvalwater en regenwatersysteem
Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater gescheiden af te voeren. In dit geval wordt de nieuwbouw aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel. Er wordt vanuit gegaan dat het systeem voldoende capaciteit heeft. Afstromend hemelwater vanaf de verhardingen kunnen infiltreren of worden afgevoerd op de waterpartij die langs het woongebied wordt aangelegd. De waterpartij wordt gekoppeld aan de schouwwatergang die langs de zuidwestzijde van het plangebied ligt.
Waterkwaliteit
De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. In dit geval zal gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke (bouw)materialen.
Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege een weg aan bepaalde wettelijke normen dient te voldoen. De breedte van een geluidzone voor wegen is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de binnen- of buitenstedelijke ligging. Voor de locatie Rijksweg 21 te Heerenveen geldt dat deze is gelegen binnen de zone van de Rijksweg A7 (zonebreedte 400 m).
De Wet geluidhinder is van toepassing bij de verandering of aanpassing (reconstructie) van wegen en/of het realiseren van nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen binnen de zone van een weg.
Voor de situatie aan de Rijksweg 21 te Heerenveen geldt dat er sprake is van een bestaande woning binnen de zone van de Rijksweg A7. Er hoeft in het kader van dit bestemmingsplan (wonen en woning al toegestaan) dan ook niet te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder maakt ook geen onderscheid tussen reguliere woningen en bedrijfswoningen.
De woning ondervindt wel een geluidbelasting vanwege de Rijksweg A7. Hiervoor geldt dat op 1 juli 2012 door een wetswijziging van de Wet milieubeheer geluidproductieplafonds (GPP's) van kracht zijn geworden. Deze GPP's zijn van rechtswege vastgesteld met daaraan gekoppeld een saneringsopgave. In het kader van de sanering is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de binnenwaarden (Bijlage 2). Uit dat onderzoek blijkt dat in de woning wordt voldaan aan de vereiste binnenwaarde (in het kader van de sanering) en dat er geen geluidwerende voorzieningen nodig zijn.
Conclusie
Voor het plangebied aan de Rijksweg 21 te Heerenveen geldt dat er niet hoeft te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder voor de nieuwe situatie (bestaande woning). Kantoren zijn niet geluidgevoelig en in het kader van de MPG is voor de woning een saneringsonderzoek naar de binnenwaarde gedaan. Het aspect geluid is daarmee geregeld.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening.
Omdat het plangebied in het verleden in gebruik was als agrarisch gebied en er de afgelopen 10 jaar een transportbedrijf was gevestigd is het aannemelijk dat de bodem geschikt is voor het realiseren van een kantoorpand. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt in het kader van de omgevingsvergunning voor activiteit bouwen een bodemonderzoek uitgevoerd.
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2022 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.
Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld. Voor de provincie Fryslân is dit opgenomen in de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE).
Op basis van de provinciale archeologisch verwachtingskaart blijkt dat er voor de periode ijzertijd - middeleeuwen geen onderzoek noodzakelijk is (zie figuur 4.1). Voor de periode steentijd - bronstijd geldt voor het plangebied het advies om karterend onderzoek 1 uit te voeren. Van deze gebieden wordt vermoed dat eventuele aanwezige archeologische resten nu nog goed zijn geconserveerd, maar dat archeologische resten wel zeer kwetsbaar zijn. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 500 m² een karterend (boor)onderzoek te verrichten.
Figuur 4.1 Uitsnede FAMKE Steentijd - Bronstijd
De gemeente heeft in samenwerking met de provincie voor het grondgebied van de gemeente Heerenveen een verdiepingsslag gemaakt van de FAMKE. Uit deze verdiepingsslag blijkt dat op het perceel geen onderzoek meer noodzakelijk is.
Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt.
Om de cultuurhistorische waarden vast te stellen is de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Fryslân geraadpleegd. De kaart geeft aan welke cultuurhistorische elementen en structuren op provinciale schaal van betekenis zijn.
In het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig waarmee rekening moet worden gehouden in dit bestemmingsplan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze waarden zijn geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
4.8.1 Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden. De Natura 2000-gebieden zijn door de Minister van Economische Zaken aangewezen gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden. Daarnaast bestaat het Natuur Netwerk Nederland (NNN) uit gebieden die worden aangewezen in de provinciale verordening (voorheen Ecologische hoofdstructuur, EHS). Binnen deze gebieden mogen in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.
Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) en het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn) in werking getreden. De Wsn en de Bsn regelen een vrijstelling voor de vergunningsplicht van artikel 2.7 lid 2 Wnb voor de aanlegfase van bouwwerkzaamheden. Op 2 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3159) is in de zaak van Porthos een uitspraak gedaan door de Afdeling Bestuursrechtspraak over deze partiële bouwvrijstelling. Uit deze uitspraak blijkt dat art. 2.9a van de Wnb en art. 2.5 Bnb in strijd is met art. 6 van de Habitatrichtlijn uit de Wet natuurbescherming.
Er wordt daarom teruggegaan naar de situatie vóór 1 juli 2021 waarbij ook de aanlegfase van bouwprojecten moet worden doorgerekend voor stikstofdepositie om significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden te kunnen uitsluiten.
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN) maar grenst daar in het noorden wel aan. Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Rottige Meenthe & Brandemeer op een afstand van 9 km ten zuiden van het plangebied. Doordat de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt beperkt van omvang is en de nieuwbouw wordt gerealiseerd ter vervanging van bestaande bebouwing, wordt er geen toename van het aantal verkeersbewegingen verwacht wat een toename van stikstof tot gevolg zou hebben. Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden waardoor directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen worden uitgesloten. Omdat dit bestemmingsplan een bestaande situatie planologisch vastlegt, is er in feite geen toename van het verkeer verwacht en neemt de stikstofdepositie in de gebruiksfase naar verwachting niet toe. Om de depositie tijdens de aanlegfase inzichtelijk te maken, is een berekening gedaan met de nieuwste versie van AERIUS-calculator. Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is. Het stikstofonderzoek is als bijlage 4 toegevoegd.
4.8.2 Soortenbescherming
Binnen het plan worden twee bijgebouwen gesloopt om plaats te maken voor een loods. Deze bijgebouwen zijn mogelijk geschikt als nest- of schuilplaats voor beschermde dieren. Omdat er bebouwing wordt gesloopt, moet door middel van een ecologische quickscan inzichtelijk worden gemaakt of er sprake is van beschermde soorten in het plangebied. Uit de ecologische quickscan blijkt dat de loodsen niet geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. Bij sloop gaan dan ook geen verblijfplaatsen verloren. De omgeving van het plangebied is wel geschikt als foerageergebied of vliegroute van vleermuizen. Hier zal met de werkzaamheden rekening mee moeten worden gehouden. Tussen 1 april en 30 november mag in verband met de vliegroutes van vleermuizen geen extra nachtelijke verlichting die op de bomen schijnt worden gebruikt rondom het bedrijfsgebouw. Verder wordt geadviseerd om de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren en de zorgplicht in acht te nemen. Het onderzoek is als Bijlage 3 toegevoegd.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Risicobronnen
Het plangebied ligt op korte afstand van de rijksweg A7 en binnen het invloedsgebied van twee risicovolle inrichtingen, namelijk van BASF (750 meter) en Bosma (1.250 meter). Vanwege de hoogspanningslijnen naast en boven het plangebied is ook het aspect gezondheid van belang. Daarom is advies ingewonnnen bij de FUMO. Hieronder wordt daar nader op ingegaan.
Hoogspanningsleidingen
Het plangebied ligt binnen de zone van de zakelijk recht overeenkomst (ZRO) van hoogspanningslijnen. De initiatiefnemer was in eerste instantie van plan om de nieuwbouw van het kantoor te realiseren onder de hoogspanningslijn in het westen van het plangebied. In overleg met de eigenaar/beheerder van de hoogspanningslijnen (TenneT) is besloten om het nieuwe kantoorgebouw niet onder de hoogspanningslijnen te situeren maar in het bouwvlak achter de bestaande boerderij te situeren.
Buisleidingen
Nabij het plangebied loopt een gasleiding met een werkdruk van 40 bar en een diameter van 8 inch. Hierbij dient een inventarisatieafstand van 95 meter aangehouden te worden, en met de huidige afstand van circa 200 meter wordt hieraan voldaan. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de hogedruk aardgastransportleiding van Gasunie en is daardoor niet relevant voor dit ruimtelijk plan.
BEVI-inrichtingen
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de bedrijven BASF en Bosma. Het invloedsgebied van deze bedrijven wordt veroorzaakt door een toxisch scenario, waarbij het invloedgebied van beide bedrijven zich uitstrekt tot een afstand van meer dan 3 kilometer. Beide bedrijven vallen onder het BRZO’15. De gewenste ontwikkeling heeft geen invloed op het groepsrisico van beide BRZO-bedrijven.
Verantwoording groepsrisico
Doordat het plangebied op circa 900 meter vanaf het meest nabij gelegen BRZO-bedrijf ligt en de populatie binnen het plangebied vrij gering is, (maximaal 20 personen), wordt het groepsrisico door deze ruimtelijke ontwikkeling niet beïnvloed. De aangevraagde planontwikkeling is niet relevant voor het groepsrisico van beide BRZO-bedrijven. Als zich bij één van de BRZO bedrijven een brand voordoet bij een noordoostelijke wind, dienen de ramen en deuren gesloten te worden gehouden en moeten ventilatiesystemen worden uitgeschakeld.
Transport gevaarlijke stoffen
Ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg is de rijksweg A7 van belang. Deze weg is opgenomen in het landelijke Basisnet en ligt ten zuiden van het plangebied. De wegvakken hebben geen veiligheidszone. Bij het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg geldt dat zich binnen de contour van de veiligheidszone geen kwetsbare objecten mogen bevinden. Het risicocontour van de A7 ligt op het wegvlak zelf en legt geen planologische beperkingen op aan de omgeving. Ook heeft de weg geen Plasbrandaandachtsgebied (PAG). Wel dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen 200 meter van de weg aandacht te worden geschonken aan het groepsrisico. Het plangebied ligt op een afstand van 40 meter van de A7. Omdat het aantal personen toeneemt als gevolg van dit bestemmingsplan moet worden bepaald of het groepsrisico aanvaardbaar is. Er mag worden volstaan met een beperkte verantwoording.
Verantwoording groepsrisico
Er moet worden aangetoond dat er mogelijkheden zijn tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval op de rijksweg A7 en dat personen die zich in het invloedsgebied van de rijksweg A7 bevinden mogelijkheden hebben om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval zich op die weg voordoet. Hierover heeft Brandweer Fryslân aangegeven dat er bij voorzienbare stremmingen op de Rijksweg maatregelen moeten worden getroffen om de bereikbaarheid van achtergelegen percelen te blijven garanderen (en om ontvluchting vanaf deze locaties mogelijk te houden) en er moet worden voorkomen dat er (bedrijfsmatig) aan de Rijksweg geparkeerd wordt. Verder moeten er voorzieningen worden getroffen om ervoor te zorgen dat de bouwwerken veilig bereikbaar zijn en moeten er twee opstelplaatsen aan het open water worden gerealiseerd. Als bovenstaande aspecten in acht worden genomen, is het risico afdoende verantwoord.
Bovenstaande is mede gebaseerd op het advies van Fumo. Dit is als bijlage 5 bij het ontwerp bestemmingsplan opgenomen.
Conclusie
De ligging binnen de invloedszone van risicovolle inrichtingen en de veiligheidszone van de rijksweg A7 geven geen aanleiding tot aanvullende maatregelen in het bestemmingsplan. Door rekening te houden met de adviezen van de brandweer is de beperkte toename van het groepsrisico voldoende verantwoord. Vanuit externe veiligheid is er geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
In (de omgeving van) een plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om de veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.
Ten westen van het plangebied lopen op enige afstand hoogspanningsleidingen waarmee vanuit planologisch oogpunt rekening moet worden gehouden. Boven het westelijk deel van het plangebied is een 110 kV hoogspanningslijn aanwezig. Daarnaast de hoogspanningsleiding Heerenveen - Rauwerd die een spanning heeft van 110 kV en een indicatieve zone van 2x50 meter, en de hoogspanningsleiding Louwsmeer - Oudehaske met een spanning van 220 kV en een indicatieve zone van 2x125 meter. Hierbij geldt de zakelijk recht overeenkomst (ZRO) als bebouwingsvrije zone. Hierbinnen mogen geen bebouwing, obstakels en hoge beplanting worden aangebracht tenzij daarvoor expliciet toestemming is verkregen van de netbeheerder (TenneT) en deze toestemming moet ook in bezit zijn van de gemeente.
De contour van deze leidingen loopt over het westelijk deel van het plangebied. Hier wordt geen nieuwe bebouwing toegestaan.
Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.
Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Bij de voorgenoemde 48 verwachte verkeersbewegingen wordt bij een worst-case scenario van 80% vrachtverkeer een uitstaat van 0,45 NO2 in microgram/m3 verwacht en 0,03 PM10 in microgram/m3. Dit blijft binnen de 'niet in betekenende mate', daarom wordt niet verwacht dat het omgevingsaspect luchtkwaliteit een belemmering zal vormen voor het bestemmingsplan.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven voor activiteiten, plannen en besluiten of deze plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient nog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Dan moet het wel gaan om een stedelijk ontwikkelingsproject.
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). Het voorgenomen bestemmingsplan valt niet binnen voorgenomen voorwaarden en is daarom niet m.e.r.-beoordelingsplichtig. De beoogde ontwikkeling komt daarmee meer overeen met een perceelsgebonden ontwikkeling waarbij geen sprake is van een stdelijk ontwikkelingsproject zoals in het Besluit Milieueffectrapportage is beschreven. Er is dus geen sprake van een plan die is opgenomen in onderdeel C en D van het Besluit Milieueffectrapportage en er is dus geen m.e.r.-beoordeling nodig. In de voorgaande paragrafen zijn de mogelijke milieugevolgen nader toegelicht. Hieruit blijkt dat er geen significante effecten ontstaan als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.
In de voorgaande hoofdstukken zijn de kaders van dit bestemmingplan geformuleerd. Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een dergelijke toelichting. Een toelichting heeft geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.
In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven. Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Dit bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
De wijze van bestemmen is afgestemd op de actuele bestemmingsplannen van Heerenveen. Binnen het plangebied komen de volgende bestemmingen voor:
Bedrijf
Op het gehele terrein is de bestemming 'Bedrijf' van toepassing. Binnen deze bestemming is een rijplatenverhuur- en transportbedrijf toegestaan met de daarbij behorende ondergeschikte functies. Middels een bouwvlak is aangegeven waar bebouwing is toegestaan en de locatie van de bedrijfswoning is middels een aanduiding aangegeven.
De hoofdgebouwen moeten binnen de aangegeven bouwvlakken worden gebouwd. De maximaal toegestane bouw- en goothoogte zijn middels een aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte (m)' aangegeven. De gezamenlijke oppervlakte van gebouwen binnen het bouwvlak bedraagt maximaal 1.300 m².
Tot slot is binnen de bestemming een aanlegstelsel opgenomen voor het aanbrengen, rooien en kappen van opgaande beplantingen en bomen. Alleen als deze werkzaamheden bijdragen aan een betere landschappelijke inpassing van het perceel, kan hier een omgevingsvergunning voor worden verkregen. Ook is de landschappelijke inpassing aan de westzijde geborgd via een voorwaardelijke verplichting. Dit is middels de aanduiding 'groen' op de verbeelding opgenomen.
Verkeer
De Rijksweg betreft een doodlopende weg die toegang geeft tot het plangebied. Deze weg is onder de bestemming Verkeer gebracht. Binnen deze bestemming is naast de verkeersfunctie ook het parkeren van auto's en vrachtwagens toegestaan. Ten behoeve van de bereikbaarheid voor de brandweer, is binnen deze bestemming ook ruimte voor opstelplaatsen bij eventuele bluswerkzaamheden.
Leiding - Hoogspanningsverbinding
Ten westen van het plangebied loopt een hoogspanningsverbinding waarvan de contour over het plangebied valt. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' opgenomen. Binnen deze zone is het mogelijk om via een omgevingsvergunning te bouwen na toestemming van de leidingbeheerder.
In het kader van een bestemmingsplan is het van belang om de uitvoerbaarheid na te gaan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Vooroverleg en inspraak
Het bestemmingsplan is in het kader van overleg als bedoel in artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) eerst als voorontwerp voorgelegd aan een aantal (mogelijke) belanghebbende overheidsinstanties. Daarbij zijn reacties binnengekomen van de provincie Fryslan, Tennet , Wetterkip Fryslan en Brandweer Fryslan. Naar aanleiding van de overlegreacties is het bestemmingsplan op punten aangepast. De reactienota van de gemeente is als bijlage 6 opgenomen. De overlegreacties zijn als bijlage 7 opgenomen.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan wordt vervolgens voor zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro). De uitkomsten hiervan kunnen nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geven.
Vaststelling
Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat voor belanghebbenden de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Dit plan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De grond waarop de Rijksweg ligt wordt verkocht aan de initiatiefnemer. De kosten voor het realiseren van de ontwikkeling worden gedragen door de initiatiefnemer. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.
Grondexploitatie
Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan door middel van een anterieure overeenkomst. Voor vaststelling van het planologisch besluit dient duidelijk te zijn op welke wijze de kosten zullen worden verhaald. Hierover heeft de gemeente met de initiatiefnemer een planschadeverhaal overeenkomst gesloten.