Plan: | Bestemmingsplan Buitengebied |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0063.030506-DE01 |
In deze regels wordt verstaan onder:
1.
het
plan:
het Bestemmingsplan “Buitengebied” van de gemeente het Bildt;
2.
bestemmingsplan:
de
geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.0063.030506-DE01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
3.
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid,
waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik
en/of het bebouwen van deze gronden;
4.
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
5.
aan-huis-verbonden
beroep:
een beroep, dat in of bij een woonhuis met behoud
van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van
diensten;
6. aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteiten:
de in bijlage 6 genoemde bedrijfsactiviteiten dan wel naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
7. aan- of uitbouw:
een aan een (hoofd)gebouw aanwezig bouwwerk dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uitmaakt van dat (hoofd)gebouw;
8.
aangebouwd
bijgebouw:
een met het (hoofd)gebouw verbonden en/of een aan het (hoofd)gebouw aanwezig gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;
9. aquacultuur:
het proces waarbij vissen, schaaldieren, schelpdieren en bepaalde planten kunstmatig in vijvers en bassins worden gekweekt voor de voedselvoorziening dan wel worden gehouden om te verhandelen;
10. agrarisch aanverwant bedrijf:
een bedrijf, dat in nauwe relatie staat tot het agrarisch bedrijf, waarvan de werkzaamheden in hoofdzaak bestaan in de vorm van het houden van dieren en/of het telen en bewerken van gewassen, al dan niet in combinatie met het verlenen van diensten aan derden, zoals een bijzondere paardenhouderij;
11. agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
12. agrarisch loonbedrijf:
een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven;
13. archeologisch waardevol terrein:
een terrein waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;
14. bassin:
een mest- of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische activiteiten;
15. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;
16. bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
17. (bedrijfseigen)
mest- en/of organische (bij)productvergisting:
de verwerking van op het bedrijf zelf geproduceerde en van andere bedrijven aangevoerde mest, waaraan eigen en/of van derden afkomstige co-substraten (bijvoorbeeld maïs) worden toegevoegd. Het digestaat (restproduct) wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd;
18. bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
19. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
20. bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
21. bestaand:
de bij of krachtens de Woningwet aanwezige
bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het
overige gebruik, die bestaan ten tijde van het inwerkingtreden van het
bestemmingsplan;
22. bestemmingsgrens:
de grens van het bestemmingsvlak;
23. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
24. bosbouw:
het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;
25. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of
veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of
gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
26. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
27. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, een zelfstandige,
bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
28. bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
29. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;
30. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal,
die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of
indirect steun vindt in of op de grond;
31. bijgebouw:
een gebouw dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;
32. bijzonder kwekerijbedrijf:
een bedrijf met een bedrijfsvoering die gericht is op gewasveredeling, waarbij de bedrijfsactiviteiten geheel of gedeeltelijk in kassen en/of warenhuizen plaatsvinden;
33. bijzondere paardenhouderij:
een agrarisch aanverwant bedrijf dat is gericht op het africhten, het opleiden en het trainen, alsmede het opvangen en stallen van paarden en/of pony's;
34. cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering;
35. cultuurlandschappelijk waardevol terrein:
een terrein met een toegekende waarde, ontstaan door het gebruik van dat terrein in de loop van de geschiedenis door de mens;
36. extensief dagrecreatief medegebruik:
een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een vissteiger, een picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;
37. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
38. erfbeplanting:
opgaande beplanting, zijnde bomen en struiken, die een scherm vormt op de grens van een bouwperceel waarop bebouwing voorkomt, en welke beplanting mede bepalend is voor de inpassing van de betreffende bebouwing in het landschap;
39. erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie welke is gericht op het doen plaats vinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
40. fruitteelt:
de teelt of het kweken van fruit aan houtige gewassen;
41. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of
gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
42. geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein, een
bedrijfsperceel en/of een spoorweg;
43. geluidsgevoelige functies:
in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw
of terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;
44. geluidsgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen
of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
45. geluidszoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het
terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
46. grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, zoals een melkveehouderij, een akkerbouwbedrijf of een biologisch veehouderijbedrijf, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;
47. hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de
geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde
en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet
geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
48. hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
49. horecabedrijf en/of -instelling:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
50. houtteelt:
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend het kweken van bomen ten behoeve van de houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;
51. intensief kwekerijbedrijf:
een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen, zoals een champignonkwekerij, een witlofkwekerij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen met (nagenoeg) geen gebruik van daglicht;
52. intensief veehouderijbedrijf:
een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het houden van dieren, zoals een rundveemesterij (exclusief vetweiderij), een varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij, of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen en (nagenoeg) geen weidegang;
53. kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een
caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat
geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt
voor recreatief nachtverblijf, en geen bouwwerk is waarvoor ingevolge de
Woningwet een bouwvergunning is vereist;
54. kas:
een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen of planten;
55. kwekerijbedrijf:
een bedrijf met een bedrijfsvoering die in hoofdzaak is gericht op tuinbouw, waarbij de productie geheel of gedeeltelijk in kassen en/of warenhuizen plaatsvindt;
56. landschappelijke waarden:
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid
van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied (waarbij
paragraaf 4.2.3. van de toelichting deel van het toetsingskader is);
57. logiesverstrekkend bedrijf:
een bedrijf waar tegen vergoeding logies worden verstrekt, waarbij de logieseenheden enkel zijn ingericht voor nachtverblijf; naast het verstrekken van logies worden accommodaties aangeboden voor dagverblijf en maaltijdbereiding;
58. manege-activiteiten:
bedrijfsactiviteiten met een publieksgericht karakter, die zijn gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur of het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen);
59. natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied. Onderdeel van de natuurlijke waarden vormt steeds een beoordeling van de soortbescherming op basis van de Ecologische basiskaart 2007 (A&W-rapport 948) en de Flora- en faunawet;
60. niet-grondgebonden agrarische
bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt, en die als zodanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel, zoals een intensief veehouderijbedrijf of een intensief kwekerijbedrijf;
61. normaal agrarisch gebruik:
het gebruik dat, gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goede grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en grondgebonden agrarisch gebruik van de gronden;
62. normaal bosbeheer:
het onderhoud en beheer, dat gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goede instandhouding van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden van de bosgebieden;
63. normaal natuurbeheer:
het onderhoud en beheer, dat gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goede instandhouding van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de natuurgebieden;
64. normaal onderhoud:
het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
65. ondergeschikte tweede tak:
een ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf;
66. overige opgaande teeltvormen:
de teelt van opgaande sierbeplanting als heesters en struiken, het kweken van fruit aan houtige gewassen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen van opgaande teelt van meerjarige gewassen;
67. overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;
68. peil:
a. indien op het land wordt gebouwd:
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de
hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
-
de
hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de
hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
-
de
hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de
bouw;
b. indien op of in het water wordt gebouwd:
- de hoogte van het terrein ter plaatse van
het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
69. productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
70. risicogevoelig bouwwerk c.q. object:
een bouwwerk c.q. object als bedoeld in het (ontwerp-)Besluit kwaliteitseisen externe veiligheid inrichtingen milieubeheer, dat kan worden aangemerkt in de zin van dat besluit als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object;
71. risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
72. silo:
een bouwwerk ten behoeve van opslagdoeleinden;
73. torensilo:
een gebouw ten behoeve van opslagdoeleinden;
74. trekkershut:
een gebouw met een eenvoudige constructie (zonder sanitaire voorzieningen) en beperkte omvang ten behoeve van een kortstondig recreatief nachtverblijf voor passanten;
75. tunnelkas:
elke constructie van hout, metaal of ander materiaal, welke met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten;
76. voorkeurgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de
geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden
afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
77. vrijstaand bijgebouw:
een niet met het (hoofd)gebouw verbonden gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;
78. vuurwerkbedrijf:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de vervaardiging of assemblage of de handel in vuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;
79. windmolen:
een bouwwerk ten behoeve van de opwekking van windenergie;
80. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
81. woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
82. zorgboerderij:
een zorgfunctie als hoofdtak waarbij de sociaal-medische opvang van personen, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn, gecombineerd wordt met agrarische activiteiten, in dié zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische of natuurbeherende activiteiten;
83. zorgfunctie:
een zorgfunctie als neventak bij een agrarisch bedrijf waarbij een directe relatie bestaat tussen de sociaal-medische opvang van personen en de agrarische bedrijfsactiviteiten, in die zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische bedrijfsactiviteiten, dan wel een zorgfunctie ondergeschikt aan de hoofdfunctie, waaronder begrepen mantelzorg, kinderopvang, en naar de aard daarmee gelijk te stellen zorgfuncties.