direct naar inhoud van Artikel 9 Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0063.030506-DE01

Artikel 9 Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf

 

9. 1.       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van agrarische loonbedrijven, al dan niet in com­binatie met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

b.    bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;

c.    aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een be­drijfswoning;

 

met daaraan ondergeschikt:

d.    kleinschalige duurzame energiewinning;

e.    wegen en paden;

f.     water;

 

met de daarbijbehorende:

g.    tuinen, erven en terreinen;

h.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9. 2.       Bouwregels

9. 2. 1. Voor het bouwen van de in lid 9.1. onder a t/m c ge­noemde gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.    per bestemmingsvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkap­pingen ten behoeve van het ter plaatse gevestigde agrarisch loonbedrijf worden gebouwd;

b.    de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen, waaron­der overkappingen, zal per bestemmingsvlak niet meer bedragen dan 60% van de op­pervlakte van het betreffende bestemmingsvlak;

c.    het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per agrarisch loonbedrijf bedragen, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “bedrijfswoning uitgesloten”;

d.    een bedrijfswoning zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

e.    vrijstaande bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswo­ning zullen volledig binnen een afstand van 25,00 m vanuit het dichtstbijzijnde punt van de bedrijfswoning worden gebouwd;

f.     bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, aan- en uit­bouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen tenminste 3,00 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van de be­drijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;

g.    de maatvoering van een gebouw of een overkapping zal vol­doen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn ge­steld:

 


Functie van een gebouw

Gezamenlijke oppervlakte

Goothoogte in m

Dakhelling

in °

Hoogte

in m

 

max.

max.

min.

max.

max.

Bedrijfsgebouw waaronder een overkapping

-*

4,50

20

60

12,00

Bedrijfswoning

-

4,50

30

60

10,00

Aan- en uit­bouwen, bijge­bouwen en overkappingen bij een bedrijfswo­ning

60 m²

3,50

-

60

-

*              de oppervlakte van een bedrijfsgebouw of een overkapping zal ten hoogste 1.500 m² bedragen

9. 2. 2. Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebou­wen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning(en) en het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;

b.    er zullen geen overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van lichtmasten en de opwekking van windenergie in de vorm van windmolens;

c.    de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 10,00 m bedragen.

9. 3.       Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

 

a.    het bepaalde in lid 9.2.1. onder d en toestaan dat een bedrijfswoning gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd tot ten hoogste 30% van de oppervlakte van het bouwvlak, mits:

1.    de uitbreiding niet plaatsvindt in de richting van de weg(en);

2.    ten minste 70% van de oppervlakte van de bedrijfswoning gesitueerd blijft binnen het bouwvlak;

3.    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrij­ven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

4.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsitu­atie en het straat- en bebouwingsbeeld;

 

b.    het bepaalde in lid 9.2.1. onder g en toestaan dat de oppervlakte van een bedrijfsgebouw of een overkapping wordt vergroot tot ten hoogste 2.500 m², mits:

1.    de vergroting noodzakelijk is vanwege de aard en omvang van de specifieke bedrijfsactiviteiten;

2.    er ten behoeve van de inpassing van het gebouw of de overkapping in verband met het bestaande bebouwingsbeeld en een zorgvuldige landschappelijke inpassing, een inpassingsplan wordt opgesteld;

3.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

 

c.    het bepaalde in lid 9.2.1. onder g en toestaan dat de goot- en bouwhoogte van een bedrijfsgebouw, waaronder een overkapping, respectievelijk wordt vergroot tot ten hoogste 5,50 m en 15,00 m, mits:

1.    er ten behoeve van de inpassing van het gebouw of de overkapping in verband met het bestaande bebouwingsbeeld en een zorgvuldige landschappelijke inpassing, een inpassingsplan wordt opgesteld;

2.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en de landschappelijke waarden, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

9. 4.       Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van de gronden en gebouwen voor verblijfsrecrea­tieve doeleinden;

b.    het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van manegeactiviteiten met de daarbijbehorende horecadoelein­den;

c.    het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel;

d.    het gebruik van bedrijfswoningen in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep, zódanig dat de beroepsvloeropper­vlakte:

1.    het beroep niet wordt uitgeoefend door één van de bewo­ners van de bedrijfswoning, waarbij twee andere arbeids­krachten ter plekke werkzaam mogen zijn;

2.    de beroepsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning;

3.    de bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 45 m² bedraagt;

4.    parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;

5.    horeca en detailhandel plaatsvinden;

e.    het gebruik van een bedrijfswoning voor meer dan één wo­ning;

f.     het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning en de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep;

g.    het gebruik van de gronden als erf behorende bij de bedrijfswo­ningen, buiten een zone van 25,00 m vanaf de zij- en achtergevel(s) van de bedrijfswoningen;

h.    het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak of een tennisbaan met de daarbijbehorende bouwwerken.

9. 5.       Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

 

a.    het bepaalde in lid 9.4. onder c en toe­staan dat de gronden en gebouwen worden gebruikt voor de uitoefening van productiegebonden detailhandel, mits:

1.    de bruto verkoopvloeroppervlakte ten hoogste 10% van de gezamenlijke oppervlakte aan bedrijfsgebouwen, met een maximum van 50 m², mag bedragen;

2.    de functie vanuit de bestaande gebouwen moet worden uit­geoefend;

3.    er sprake is van verkoop van ter plaatse bereide, ver­werkte en/of toegepaste producten met een lokaal verzor­gingsgebied;

4.    de functie geen onevenredige invloed heeft op het winkelap­paraat in de diverse kernen;

5.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsitu­atie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmoge­lijkheden van de aangrenzende gronden;

 

b.    het bepaalde in lid 9.4. sub d en toe­staan dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten be­hoeve van aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteiten die zijn ge­noemd in bijlage 6, alsmede naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen activiteiten, mits:

-       de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat:

-       de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer dan 50 m² mag be­dragen;

-       de activiteiten niet mogen plaatsvinden binnen vrij­staande bijgebouwen;

-       het parkeren op eigen erf moet plaatsvinden;

-       er geen horeca en detailhandel plaats mag vinden;

 

c.    het bepaalde in lid 9.4. onder h en toestaan dat gronden, voorzover gelegen binnen het bouwperceel, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak of een tennisbaan met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:

1.    de paardrijdbak of de tennisbaan zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;

2.    er vanwege de paardrijdbak of de tennisbaan geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens).

3.    er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt

4.    er geen lichtmasten worden geplaatst;

5.    de paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatig gebruik wordt gebruikt, tenzij de paardrijdbak functioneert ten behoeve van een binnen de bestemming toegelaten bedrijfsactiviteit gericht op het houden van paarden, in welk geval eveneens een bedrijfsmatig gebruik is toegestaan;

6.    de tennisbaan uitsluitend ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik wordt gebruikt.

9. 6.       Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

 

a.    de aanduiding “bedrijfswoning uitgesloten” wordt verwijderd en de gronden worden voorzien van een bouwvlak ten behoeve van de bouw van een bedrijfswoning, mits:

1.    de bedrijfswoning noodzakelijk is vanwege de aard en omvang van de specifieke bedrijfsactiviteiten;

2.    er voldoende bedrijfsomvang is in verband met de duur­zaamheid van het bedrijf;

3.    de bedrijfswoning aan de wegzijde in de directe omgeving van de bedrijfsgebouwen wordt gesitueerd;

4.    de wijziging in overeenstemming is met het geldende Woonplan;

5.    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrij­ven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

6.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebou­wingsbeeld, de landschappelijke waarden, de milieusitua­tie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

 

b.    de bestemming ‘Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf’ wordt gewijzigd in de be­stemming ‘Agrarisch’, waarbij een bouwperceel met inbegrip van een daarbinnen gelegen bouwvlak, wordt aangebracht, mits:

1.    na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 3 van overeenkomstige toepassing zijn;

2.    de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel agrarisch grondgebonden bedrijf” wordt aange­bracht;

3.    de oppervlakte van het bouwperceel ten hoogste 2,5 hec­tare zal bedragen;

4.    vestiging op een bestaand agrarisch bouwvlak niet moge­lijk is;

5.    met de vormgeving van het aaneengesloten bouwvlak zo­veel mogelijk wordt aangesloten bij de landschappelijk ka­rakteristiek en/of de landschappelijke structuur;

6.    de omvang van het te vestigen bedrijf zódanig is dat het werk en inkomen biedt aan tenminste één arbeidskracht, dan wel er een redelijke zekerheid bestaat dat het bedrijf binnen een redelijke termijn tot een volwaardige omvang zal uitgroeien;

7.    de aanvrager in hoofdberoep aan het bedrijf is verbonden;

8.    er een zódanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op lan­gere termijn perspectief biedt als zelfstandig bedrijf;

9.    de mest- en milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk ma­ken;

10.  geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangren­zende gronden;

11.  de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te han­teren afvoernorm;

 

c.    de bestemming ‘Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Wonen’, mits:

1.    na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 23 van overeenkomstige toepassing zijn;

2.    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrij­ven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

3.    de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige be­drijfswoning, dan wel een aanwezig voormalig boerderij­pand;

4.    bij wijziging van een karakteristiek pand tevens de regels van artikel 28 van overeenkomstige toepassing zijn en er tevens een aanvulling plaatsvindt van bijlage 1 bij deze regels;

5.    een aanwezig voormalig boerderijpand of andere beeldbe­palende bouwvorm als landschappelijk waardevolle ver­schijningsvorm wordt gehandhaafd;

6.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkhe­den van de aangrenzende gronden.