Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Kernen Briltil en Zuidhorn
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0056.BPZH11BEHE1-VA01
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen - 3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - garagebox’, garageboxen;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' ruimte voor een vrije doorgang richting naastgelegen (woon)percelen;
met daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  2. tuinen;
  3. erven;
  4. waterlopen.
21.2 Bouwregels
21.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
  2. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het op het moment van terinzagelegging van het ontwerpplan bestaande aantal, met dien verstande dat, voor zover op de verbeelding in een bouwvlak een maximum aantal wooneenheden is aangegeven, in dat bouwvlak ten hoogste dat aantal woningen extra gebouwd mag worden;
  3. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ uitsluitend bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd;
  4. een hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  5. het aantal aaneen te bouwen woningen mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal aaneen gebouwde woningen, met dien verstande dat, voor zover op de verbeelding in een bouwvlak een maximum aantal aaneen te bouwen woningen is aangegeven, in dat bouwvlak ten hoogste dat aantal woningen extra aaneen gebouwd mag worden;
  6. de (voor)gevel van een hoofdgebouw moet in, of maximaal 2,00 meter achter, de rooilijn worden gebouwd;
  7. de horizontale diepte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 15,00 meter bedragen en de afstand tussen de achtergevel van een hoofdgebouw en de achterliggende grens van het bijbehorende bouwperceel mag niet minder dan 9,00 meter bedragen;
  8. de afstand van de niet-aangebouwde zijde van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan 2,00 meter;
  9. een hoofdgebouw moet voor 80% van het oppervlak uitsluitend worden afgedekt met een kap, waarvan de dakhelling minimaal 30° en maximaal 60° bedraagt;
  10. in afwijking van het bepaalde onder i geldt ter plaatse van de aanduiding ‘plat dak’ dat hoofdgebouwen uitsluitend plat mogen worden afgedekt;
  11. de goothoogte van een hoofdgebouw is maximaal 6,50 meter;
  12. de bouwhoogte van een hoofdgebouw is maximaal 10,00 meter. 
21.2.2 Bijbehorende bouwwerken en garageboxen
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en garageboxen gelden de volgende regels:
  1. bijbehorende bouwwerken en garageboxen moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. garageboxen mogen alleen worden gebouwd op gronden met de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - garagebox’;
  3. bijbehorende bouwwerken moeten minimaal 2,00 meter achter de rooilijn worden gebouwd;
  4. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken is per bouwperceel maximaal 50 m², waarbij de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen niet meer mag bedragen dan 25 m2;
  5. In afwijking van het gestelde onder a en c mogen erkers vóór de rooilijn worden gebouwd mits een erker: 
    1. maximaal 1,50 meter voor de rooilijn wordt gebouwd;
    2. over maximaal 60% van de voorgevel wordt gebouwd;
    3. een maximale oppervlakte heeft van 20 m²;
    4. op minimaal 1,00 meter afstand vanaf een zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd, tenzij sprake is van twee aaneen te bouwen erkers voor twee afzonderlijke aaneengebouwde woonhuizen;
  6. de bouwhoogte van overkappingen en garageboxen is maximaal 3,00 meter;
  7. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken, niet zijnde een overkapping, met een platte afdekking is maximaal 3,50 meter;
  8. indien een bijbehorend bouwwerk, niet zijnde een overkapping, wordt voorzien van een kap, mogen de goot- en de nokhoogte respectievelijk niet meer dan 3,50 meter en 6,00 meter bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  9. de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1,00 meter bedragen, behoudens bij plaatsing op deze perceelsgrens, met dien verstande dat de afstand tot de gebouwen op het naastgelegen perceel niet minder dan 1,00 meter mag bedragen, tenzij ze aaneen gebouwd worden.
21.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen is maximaal 2,00 meter, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de rooilijn c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1,00 meter mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is maximaal 6,00 meter.
21.2.4 Algemene bouwregels
Een bouwvlak mag voor maximaal 50% worden bebouwd.
21.3 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  • het straat- en bebouwingsbeeld,
  • de woonsituatie,
  • de verkeersveiligheid
  • en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden,
kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. het bepaalde in 21.2.1 onder g en toestaan dat de horizontale diepte van een hoofdgebouw wordt vergroot en/of de afstand tussen de achtergevel van een hoofdgebouw en de achterliggende grens van het bijbehorende bouwperceel wordt verkleind tot niet minder dan 7,00 meter;
  2. het bepaalde in lid 21.2.1 onder h en toestaan dat de afstand van de niet-aangebouwde zijde van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens wordt verkleind tot niet meer dan 1,00 meter;
  3. het bepaalde in lid 21.2.1 onder i en toestaan dat de dakhelling van een hoofdgebouw wordt verlaagd tot 0° of wordt verhoogd tot maximaal 80°;
  4. het bepaalde in lid 21.2.1 onder k en toestaan dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot niet meer dan 7,50 meter;
  5. het bepaalde in lid 21.2.1 onder l en toestaan dat de bouwhoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot niet meer dan 11,00 meter;
  6. het bepaalde in lid 21.2.2 onder a en toestaan dat bijbehorende bouwwerken buiten een bouwvlak worden gebouwd;
  7. het bepaalde in lid 21.2.2 onder a en b en toestaan dat garageboxen buiten een bouwvlak en op gronden zonder de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - garagebox’ worden gebouwd;
  8. het bepaalde in lid 21.2.2 onder c en toestaan dat bijbehorende bouwwerken in, of op minder dan 2,00 meter achter de rooilijn worden gebouwd;
  9. het bepaalde in lid 21.2.2 onder d en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken wordt vergroot tot een oppervlakte van ten hoogste 75 m2, waarbij de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen niet meer mag bedragen dan 50 m2.
  10. het bepaalde in lid 21.2.2 onder f en toestaan dat de maximale bouwhoogte van een overkapping of garagebox wordt vergroot tot 3,50 meter;
  11. het bepaalde in lid 21.2.2 onder g en toestaan dat de maximale bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken, geen overkapping zijnde, met een platte afdekking wordt vergroot tot 4,00 meter;
  12. het bepaalde in lid 21.2.2 onder h en toestaan dat de maximale goothoogte van een bijbehorend bouwwerk, geen overkapping zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 4,00 meter;
  13. het bepaalde in lid 21.2.2 onder h en toestaan dat de maximale nokhoogte van een bijbehorend bouwwerk, geen overkapping zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 7,00 meter;
  14. het bepaalde in lid 21.2.2 onder i en toestaan dat de afstand tussen gebouwen wordt verkleind tot minder dan 1,00 meter, met dien verstande dat voldoende mogelijkheid aanwezig blijft voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte;
  15. het bepaalde in lid 21.2.4 en toestaan dat een bouwvlak voor maximaal 80% wordt bebouwd.
21.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een bed-and-breakfast accommodatie;
  3. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bedrijfsmatige activiteiten anders dan een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
  5. het gebruik van een woonhuis voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, zodanig dat:
    1. het bedrijfsvloeroppervlak voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan één derde deel van het vloeroppervlak van de gebouwen op het bouwperceel;
    2. het bedrijfsvloeroppervlak voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan 30% van de grondvloeroppervlakte van een woonhuis;
    3. het bedrijfsvloeroppervlak voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan 50 m²;
    4. degene die de activiteit in het woonhuis uitvoert geen hoofdbewoner van het woonhuis is;
    5. de woonfunctie niet in overwegende mate behouden blijft;
    6. er detailhandel plaatsvindt, anders dan detailhandel die ondergeschikt is aan en verbonden is met het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
    7. de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling niet passen in een woonomgeving;
    8. de activiteiten meldingsplichtig of vergunningsplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer respectievelijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tenzij aantoonbaar geen sprake zal zijn van overlast voor de (woon)omgeving;
    9. de verkeersaantrekkende werking van het beroep of bedrijf leidt tot verkeersoverlast in de omgeving en/of vereist dat er verkeersmaatregelen genomen moeten worden.
21.5 Afwijken van de gebruiksregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. het bepaalde in 21.4, onder a en toestaan dat vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:
    1. een verzoek om toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid schriftelijk wordt ingediend en uit de aanvraag de behoefte aan mantelzorg blijkt van de persoon of personen voor wie de mantelzorg is bedoeld;
    2. geen sprake is van zelfstandige bewoning;
    3. geen splitsing van eigendom van het betreffende bouwperceel plaatsvindt;
    4. verzekerd is dat na beëindiging van de mantelzorg de daarvoor aangewende oppervlakte niet als zelfstandige woning of bed-and-breakfastaccommodatie in gebruik wordt genomen.