direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zeewolde - Gruttoweg 2
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0050.WPGruttoweg2-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ter plaatse van de Gruttoweg 2 in het buitengebied van Zeewolde is een agrarisch bedrijf planologisch geregeld.

Het voorgenomen plan is om het bouwvlak te vergroten, zodat doorontwikkeling van het agrarisch bedrijf mogelijk is. Door vergroting van het bouwvlak ontstaat een voor het bedrijf noodzakelijk toekomstbestendig perceel.

In het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2016 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de ontwikkeling juridisch-planologisch geregeld kan worden. Hiermee kan het bestaande bouwvlak tot een maximaal oppervlak van 2,5 ha worden uitgebreid.

De gemeente Zeewolde heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid. Dit wijzigingsplan geeft hieraan invulling.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het landelijk gebied van de gemeente Zeewolde, op circa 10 kilometer ten westen van Zeewolde. De begrenzing van het plangebied wordt gevormd door het huidige perceel met de daarbijbehorende bebouwing. In de figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.WPGruttoweg2-VA01_0001.png"

Figuur 1.1: De ligging van het plangebied (bron:pdok.nl)

1.3 Planologische regeling

Het vigerende bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016', dat op 29 september 2016 is vastgesteld door de gemeente Zeewolde en is herzien op 28 juni 2018 en 7 november 2019. Het plangebied heeft de enkelbestemming "Agrarisch". De functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel agrarisch bedrijf" duidt dat de grond is bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Verder geldt de functieaanduiding "caravanstalling", wat aanduidt dat een caravanstalling als nevenactiviteit is toegestaan. Ook geldt de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 5". Bij ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan maximaal 1,5 meter dient door middel van archeologisch onderzoek aangetoond te worden dat er geen sprake is van aantasting van archeologische waarden. Dit geldt niet voor bebouwing die wordt opgericht op bestaande (voormalige) agrarische bouwpercelen of die wordt opgericht in relatie tot het vergroten van (voormalige) agrarische bouwpercelen tot 2,5 hectare. Tot slot geldt voor het plangebied, in verband met vliegveld Lelystad, een vrijwaringszone die betrekking heeft op een maximale bouwhoogte.

In het figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.WPGruttoweg2-VA01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede van het geldende bestemmingsplan (ruimtelijkeplannen.nl)


Binnen de bestemming "Agrarisch" is een wijzigingsbevoegdheid (artikel 3 lid 3.7.1) opgenomen. Doormiddel van deze wijzigingsbevoegdheid mogen Burgemeester en Wethouders het plan wijzigen in die zin dat aan het bouwvlak grenzende gronden worden voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel agrarisch bedrijf" met inbegrip van een wijziging van het daarbinnen gelegen bouwvlak, mits:

  • a. de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot tot ten hoogste 2,50 hectare;
  • b. er binnen het bestaande bouwvlak geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
  • c. er sprake is van een eenmalige of gefaseerde uitbreiding waarbij een toekomstbestendig bouwvlak noodzakelijk is;
  • d. er zicht is op een langdurige vergroting van de productie omvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de noodzaak van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
  • e. het bouwvlak rechthoekig wordt vormgegeven met een breedte en diepte van ten hoogste 200 m;
  • f. de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van een intensieve neventak veehouderij ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – intensieve veehouderij neventak” ten hoogste 2.500 m² zal bedragen;
  • g. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  • h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

In paragraaf 2.2 is het voornemen getoetst aan de geldende wijzigingscriteria.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van dit wijzigingsplan wordt het plan beschreven en wordt het voornemen getoetst aan de geldende wijzigingscriteria. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst dat relevant is voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op het rijksbeleid, het provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid. Onderwerp van hoofdstuk 4 zijn de milieu- en omgevingsaspecten waaraan de nieuwe ontwikkeling is getoetst. In hoofdstuk 5 worden de juridische regeling opgenomen. Tenslotte is in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het plan toegelicht. Deze is opgesplitst in maatschappelijke uitvoerbaarheid en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Planuitgangspunten

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op het perceel aan de Gruttoweg 2 ten westen van de dorpskern Zeewolde. Het ligt in een landelijk gebied met veelal agrarische bedrijven, specifiek op het gebied van akkerbouw. Kenmerkend voor het gebied zijn de door bomen omzoomde percelen en de vele windmolens. Tot slot zijn er in de omgeving van het gebied auto(snel)wegen.

Aan de oostelijke zijde van het perceel bevindt zich de bedrijfswoning met bijbehorende tuin. Achter de bedrijfswoning ligt het bedrijfsperceel met de bijbehorende bebouwing. De vier gebouwen die zich binnen het huidige planologische agrarische bedrijfsperceel bevinden, worden gebruikt voor de agrarische bedrijfsvoering. De bebouwing die grenst aan het agrarische bedrijfsvlak, wordt gebruikt als caravanstalling. Voor deze caravanstalling is een omgevingsvergunning verleend in 2018. Na de bouwvlakvergroting zal ook dit gebouw binnen het nieuwe bouwvlak vallen.

Rondom het oorspronkelijke erf staat hoge opgaande beplanting, met uitzondering van een stuk aan de oostzijde en de zuidzijde. Deze beplanting zorgt ervoor dat het bedrijf landschappelijk wordt ingepast. Aan de voor- en zijkant van de bebouwing die grenst aan het huidige agrarische bedrijfsvlak is reeds beplanting conform het beleid geplant. Deze zal in de toekomst nog verder doorgroeien. Ook langs de nieuwe kavelgrenzen zal er grotendeels erfbeplanting conform beleid worden aangeplant. Hierdoor ontstaat in de toekomst een totaalbeeld dat kenmerkend is voor een (half)open agrarisch gebied. Een luchtfoto van de huidige situatie is weergegeven in figuur 3.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.WPGruttoweg2-VA01_0003.png"

Figuur 3.1: luchtfoto van het plangebied (bron: pdok)


Dit wijzigingsplan heeft tot doel het vergroten van het bouwvlak. Op deze manier wordt de bestaande bebouwing die grenst aan het huidige bouwvlak binnen het nieuwe bouwvlak geplaatst en wordt tevens de mogelijkheid geboden voor uitbreiding van het bedrijf.

2.2 Planologische inpasbaarheid

Het vergroten van het bouwvak wordt planologisch geregeld door het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in artikel 3 lid 3.7.1 van het bestemmingsplan Buitengebied 2016. Hiermee kan de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel agrarisch bedrijf" worden aangebracht. Aan de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zijn enkele voorwaarden verbonden:

De oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot tot ten hoogste 2,50 hectare

In de nieuwe, gewenste situatie zal het bouwvlak niet worden vergoot tot meer dan 2,50 hectare.

Er binnen het bestaande bouwvlak geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding

Binnen het huidige bouwvlak is er minimaal tot geen ruimte voor uitbreiding van het bedrijf. Daarnaast valt de huidige caravanstalling al buiten het planologische bouwvlak. Dit wijzigingsplan beoogt het bouwvlak te vergroten, waardoor ook de huidige caravanstalling binnen het planologische bouwvlak komt te liggen en er ruimte overblijft voor uitbreiding. Een eventuele uitbreiding van de caravanstalling is evenwel beperkt tot 30% van de oppervlakte van het bouwperceel conform de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid die hiervoor is opgenomen in het bestemmingsplan voor het buitengebied.

Er sprake is van een eenmalige of gefaseerde uitbreiding waarbij een toekomstbestendig bouwvlak noodzakelijk is

Met deze ontwikkeling wordt het bouwvlak vergroot, zodat uitgebreid kan worden. Dit is noodzakelijk voor de doorontwikkeling van het agrarische bedrijf.

Er zicht is op een langdurige vergroting van de productie omvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de noodzaak van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond

Het bedrijf is, naar aanleiding van wensen vanuit de maatschappij, aan het veranderen naar een duurzamere en extensievere vorm van akkerbouw. De bedoeling is om hier in de toekomst mee door te gaan. Dit kost ruimte. Door de vergroting ontstaat een toekomstbestendig bouwvlak met een dusdanige omvang dat het geschikt is om aan de agrarische functie (inclusief nevenactiviteit) te kunnen blijven voldoen.

Het bouwvlak rechthoekig wordt vormgegeven met een breedte en diepte van ten hoogste 200 m

Het huidige bouwvlak wordt vergoot tot een breedte van 137,5 meter en een lengte van 158 meter. Daarmee blijft de nieuwe afmeting binnen de kaders. Een volledige rechthoek is vanwege de eigendomssituatie niet mogelijk.

Met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast

Voor de ontwikkeling is een erfinrichtingsschets opgesteld, die is opgenomen in bijlage 1. De bestaande erfbeplanting blijft behouden en langs de nieuwe kavelgrenzen worden erfsingels aangeplant, met uitzondering van een stuk aan de zuidwestzijde. Het is niet noodzakelijk om bestaande singels of groenstructuren te verwijderen. De eigendomssituatie laat het niet toe om het gehele bouwvlak te omringen met volwaardige erfbeplanting. Door waar mogelijk wel erfbeplanting conform beleid te planten wordt het geheel zorgvuldig landschappelijk ingepast.

Geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieu-en omgevingsaspecten, hieruit komen geen belemmeringen naar voren.


Conclusie
Geconstateerd kan worden dat de gewenste uitbreiding van het bouwvlak en bijbehorend caravanstalling voldoet aan alle daarvoor gehanteerde criteria. Er zijn dan ook geen belemmeringen voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.


Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren


Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden.
  • 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Realiseren opgaven
In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • 1. De Omgevingsagenda.
    In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.
  • 2. De NOVI-gebieden.
    Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

Conclusie
Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. De toelichting van een ruimtelijk project dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevatten. Indien het project die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.


Dit wijzigingsplan betreft een perceelsgebonden ontwikkeling en geen stedelijke ontwikkeling zoals bovengenoemd. Daarom dient dit wijzigingsplan niet te worden getoetst aan artikel 3.1.6 Bro. Bovendien neemt het aantal woningen binnen het plangebied niet toe.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsprogramma Provincie Flevoland
Op 27 februari 2019 is het omgevingsprogramma Provincie Flevoland vastgesteld. In dit (eerste) Omgevingsprogramma Flevoland is er voor gekozen al het bestaande beleid voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming of het behoud van de fysieke leefomgeving te bundelen in één programma dat digitaal beschikbaar is. Op deze wijze zijn de provinciale beleidskeuzes compact beschreven en is de samenhang tussen de verschillende beleidsterreinen het beste gewaarborgd.

De landbouw verandert in hoog tempo van een beschermde en ondersteunde sector naar een sector die moet concurreren op de wereldmarkt. Bedrijven reageren hierop met schaalvergroting, specialisatie, intensivering en een verschuiving van akkerbouw naar veehouderij. Ook zijn er bedrijven die oplossingen zoeken in verbreding van de bedrijfsvoering, zoals verwerking van agrarische producten, het telen van energie- of andere gewassen, mestvergisting, recreatie en toerisme. De provincie wil de agrarische sector in de verdere ontwikkeling faciliteren en ondersteunen. In een duurzame, vitale landbouwsector ontstaan er meer mogelijkheden voor de ontwikkeling van andere economische functies in het landelijk gebied.


Het uitbreiden van het bouwvlak en bijbehorend bedrijfsperceel past binnen beleid voor het landelijk gebied. De ontwikkeling voorziet in de verbreding van de agrarische en recreatieve functie en het versterken van de economische activiteit.


Omgevingsvisie FlevolandStraks
De Omgevingsvisie FlevolandStraks (vastgesteld door Provinciale Staten op 8 november 2017) geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities we hebben voor de toekomst. Het uitbreiden van een bestaand bedrijfsgebouw is niet in strijd met dit beleid.

Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied
De beleidsregel 'kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied' biedt het kader voor verschillende ontwikkelingen in het landelijk gebied. Ontwikkelingen in de landbouwsector maken het wenselijk meer ruimte te bieden aan kleinschalige niet-agrarische of agrarisch aanverwante functies en vergroting van (voormalige) agrarische bouwpercelen, voor zover deze de bestaande activiteiten en functies niet hinderen, niet leiden tot verstedelijking van het landelijk gebied en landschappelijk, milieutechnisch en verkeerskundig goed worden ingepast.

In de beleidsregel voor het landelijk gebied wordt ruimte geboden aan niet agrarische activiteiten door ook voor deze activiteiten vergroting van het bouwperceel mogelijk te maken. Hierdoor regelt de provincie minder op detail en is het onderscheid tussen gebieden en hoofd- en nevenactiviteiten vervallen.

Conclusie

De ontwikkeling past binnen de beleidsregels voor kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie 2022

Op 25 april 2013 is de structuurvisie 2022 vastgesteld door de gemeente Zeewolde. In de structuurvisie wordt duidelijk hoe de gemeente Zeewolde zich de komende jaren wil gaan ontwikkelen. Kleinschalige initiatieven, in de vorm van bijzondere locaties in het groen en op het water, het vasthouden van de werkgelegenheid, de interesse voor ontwikkelingen op het gebied van gezondheid, wellness en recreatie en de aandacht voor een duurzame ontwikkeling zijn belangrijke onderwerpen die op de agenda staan.

In het kader van samenwerking, duurzame ontwikkelingen of het realiseren van een efficiëntieslag ontstaat in de nabije toekomst mogelijk een vraag naar grotere bouwpercelen. De gemeente wil hierin meedenken.

Desbetreffende ontwikkeling omvat een wijzigingsplan die het mogelijk maakt een gebouw op een agrarische erf uit te breiden. De desbetreffende ontwikkeling past binnen binnen de Structuurvisie 2022 van de Gemeente Zeewolde.

Omgevingsvisie

De gemeente Zeewolde heeft een concept Omgevingsvisie opgesteld voor het hele grondgebied van de gemeente. De visie bevat het gemeentelijke beleid op hoofdlijnen voor de toekomstige ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de gemeente Zeewolde. De visie richt zich op mogelijkheden om te wonen, werken, recreëren, ondernemen, maar ook op een gezond en veilig leefklimaat.

De Omgevingsvisie Zeewolde richt zich op 11 speerpunten. Passend bij de voorgenomen ontwikkeling is het speerpunt: 'In het buitengebied staat agrarisch ondernemen centraal, maar rekening houdend met wonen, natuur en recreatie/toerisme en gezondheidsbescherming en -bevordering'. Hierbij wordt ruimte geboden aan ontwikkelingen in de landbouw, binnen ruimtelijke randvoorwaarden. Daarnaast wordt ingezet op het verbreden van de landbouw, door bijvoorbeeld recreatief medegebruik of zorg.

De uitbreiding van het bouwvlak aan de Gruttoweg 2 geeft invulling aan bovenstaand speerpunt. Daarnaast creëert de uitbreiding ruimte voor het agrarisch ondernemen en daarbij de verbreding van activiteiten binnen de agrarische bestemming.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven of andere activiteiten in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Deze rangschikking is gekoppeld aan richtafstanden. Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstand wordt bepaald door de grootste afstand van deze aspecten. In het geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

Toetsing

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Zeewolde, wat een rustig (buiten)gebied is. De voorgenomen ontwikkeling betreft de uitbreiding van een agrarisch bedrijf. De activiteit op het erf zijn milieuhinderlijke activiteiten en kan mogelijk hinder veroorzaken bij omliggende woningen.


Rondom het plangebied is één woning aanwezig, namelijk die aan de Gruttoweg 1. De afstand tussen de twee functieaanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel argrarisch bedrijf', waarbinnen de bedrijfsactvititeiten en het wonen zijn toegestaan, is ongeveer 26 meter.


Het is belangrijk op te merken dat de woning eigenlijk op een grotere afstand staat, namelijk 80 meter. Dit is te wijten aan de situering van het planologische bouwvlak, waardoor het niet mogelijk is dat de woning dicht bij het bedrijf komt te staan. Bovendien vindt de uitbreiding van de bedrijfsgebouwen aan de achterzijde van het bedrijfsperceel plaats, waardoor het bedrijf niet dichter bij de woning komt.

Het woon- leefklimaat blijft gelijk aan de huidige situatie en is en blijft spraken van een goed woon- en leefklimaat. Onderzoek is hierom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.2 Verkeer en parkeren

Verkeer

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en dat de parkeersituatie geen onevenredige hinder mag veroorzaken.

De voorgenomen ontwikkeling betreft de uitbreiding van een bouwvlak van een bestaand agrarisch bedrijf. Er vindt bij de voorgenomen ontwikkeling geen uitbreiding van het geteelde product plaats. Het aantal verkeersbewegingen ten behoeve van de teelt zal daarmee niet toenemen.

Parkeren

Parkeren is voor de beoogde ontwikkeling niet relevant.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening.

De huidige bestemming 'Agrarisch' zal niet worden veranderd , tevens wordt geen bodemgevoelige activiteit toegevoegd.

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.


Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op ongeveer 6 kilometer afstand van een tweetal Natura 2000-gebieden, te weten de Oostvaarderplassen en het Eemmeer & Gooimeer Zuidoever. Gezien het feit dat er sprake is van een ontwikkeling in de vorm van een uitbreiding van

Bij de voorgenomen ontwikkeling is echter geen sprake van een toename van de emissie en/of depositie van ammoniak. Er is immers geen sprake van een veehouderij. Tevens zal het aantal verkeersbewegingen, zoals nader is omschreven in de paragraaf "Verkeersbewegingen" (paragraaf 4.2), niet in onevenredige mate toenemen. Daarmee is eveneens geen sprake van een toename van de emissie van stikstofoxiden als gevolg van verkeersbewegingen.

De deposititie van stikstof zal op de betreffende gebieden daarmee niet toenemen. Negatieve effecten op de betreffende gebieden zijn daarmee uit te sluiten.


Soortenbescherming
De soortenbescherming vindt primair plaats via de Wet natuurbescherming. Op grond van deze wet mogen geen beschermde planten en dieren (en hun verblijfsplaatsen), die in de wet zijn aangewezen, worden verstoord. Voor soorten die vermeld staan op bijlage IV, zoals vleermuizen, van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst soorten is een zware bescherming opgenomen. De verblijfplaatsen van beschermde soorten mogen niet negatief worden beïnvloed door bouwactiviteiten.


Met de beoogde ontwikkeling worden geen groenstructuren aangetast of bomen gekapt.

Er vinden geen sloop werkzaamheden. Aantasting van beschermde soorten en strijdigheid met de Wet natuurbescherming wordt daardoor uitgesloten.


Voor alle soorten blijft de algemene zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.

4.5 Archeologie

In de Erfgoedwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Binnen het plangebied is ter plaatse van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 5" de regeling van kracht dat bij ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan maximaal 1,5 meter onderzoek nodig is. Wel zijn er een aantal uitzonderingen opgenomen, waaronder de uitzondering dat bebouwing die wordt opgericht op bestaande (voormalige) agrarische bouwpercelen of wordt opgericht in relatie tot het vergroten van (voormalige) agrarische bouwpercelen tot 2,5 hectare kan worden gerealiseerd zonder archeologisch onderzoek.

Omdat er sprake is van het vergroten van (voormalige) agrarische bouwpercelen tot 2,5 hectare kan archeologisch onderzoek achterwege blijven. De dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 5" op de gronden rondom het erf, blijft ook in dit wijzigingsplan van toepassing. Vanuit dit aspect bestaan dus geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan.

4.6 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.


De voorgenomen planologische wijziging heeft geen invloed op het aspect cultuurhistorie, omdat er geen sprake is van cultuurhistorische waarden in het plangebied.

4.7 Water

Toetsingskader

Kaderrichtlijn water

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is in 2000 ingevoerd en heeft als doelstelling het bereiken van een goede ecologische en chemische toestand voor alle oppervlaktewaterlichamen en het beschermen en herstellen van alle grondwaterlichamen (verbinding, infiltratie en kwelgebieden). Door inrichting van watergangen af te stemmen op de ecologie kan de ecologische toestand verbeterd worden. De KRW heeft het streven om emissies naar oppervlakte- en grondwater terug te dringen. Daarnaast zal de onttrekking van grondwater in evenwicht worden gebracht met de aanvulling van het grondwater.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. Een andere aanpak in het licht van verwachte ontwikkelingen inzake zeespiegelstijging, toenemende neerslag, rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling werd noodzakelijk 26/132 geacht. De adviezen van de commissie staan in het rapport Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd: vasthouden, bergen en afvoeren; schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Waterwet

De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden. Deze Waterwet bestaat uit een achttal wetten die zijn samengevoegd tot één wet. De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. De verantwoordelijkheden in het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer van Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten zijn in de Waterwet helderder vastgelegd. De voornaamste veranderingen zijn de invoering van de watervergunning en een verbeterde doorwerking van water in andere beleidsterreinen, met name het ruimtelijke domein.

Op grond van o.m. de Waterwet is voor gemeenten, naast het inzamelen en transporteren van vrijkomend stedelijk afvalwater een formele taak weggelegd voor het afvoeren van overtollig regenwater. In zoverre het inzamelen en transporteren van relatief schoon regenwater buiten de afvalwaterstroom doelmatig kan worden uitgevoerd, vindt deze gescheiden van de afvoer van het stedelijk afvalwater plaats. Het 'gebiedseigen water' wordt op plaatsen waarvoor mogelijkheden aanwezig zijn, vastgehouden en geborgen in aanwezig stedelijk water en/of retentie-stroken. Het bergen en vasthouden van regenwater op locatie mag niet leiden tot (water)overlast voor de woonomgeving. Tot slot heeft de gemeente een watertaak waterhuishoudkundige maatregelen te treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming(en) zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. In de Keur van het waterschap Zuiderzeeland, onderdeel uitmakend van de Waterwet, is aangegeven wat wel en niet mag bij waterkeringen en wateren (de zogenaamde waterstaatswerken). De waterschapsverordening vervangt de Keur bij inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Nationaal Water Programma

Het Nationaal Water Programma bestaat uit het landelijke en regionale waterbeleid, vastgesteld op basis van de Waterwet en de Wet Ruimtelijke Ordening. In het plan zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en -beheer beschreven voor de periode 2022-2027. Het programma richt zich op schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Het programma geeft invulling aan de Europese richtlijnen waaronder de KRW, Richtlijn overstromingsrisico's, de Kaderrichtlijn Mariene Strategie en de EU-richtlijn Marine Spatial Planning. Het programma geldt als structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten.

Watervisie en Waterbeheerprogramma Waterschap Zuiderzeeland

De Watervisie verbindt waterthema's en maatschappelijke opgaven. Voor een gezonde en duurzame ontwikkeling van het gebied is het nodig om het natuurlijke systeem (bodem en water) en de ruimtelijke en economische ontwikkelingen met elkaar te verbinden in een gezamenlijke aanpak. Niet met maakbaarheid als vertrekpunt, maar toekomstbestendigheid.

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 bevat de strategische en tactische doelen voor de komende planperiode en beschrijft op hoofdlijnen welke maatregelen het waterschap neemt om deze doelen te behalen. Het beheergebied wordt waterrobuust en klimaatbestendig ingericht. Investeringen in het watersysteem zorgt dat er ook in de toekomst voldoende water is bij langdurige droogte én voldoende bescherming bij hoogwater.

Watertoets en waterparagraaf

Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening.

Op basis van inhoudelijke beoordeling van de ontwikkeling is de korte procedure van toepassing voor de watertoets. Deze procedure is gericht op ruimtelijke plannen met relatief beperkte consequenties voor de waterhuishouding. In deze paragraaf zijn de resultaten van de digitale watertoets (2) opgenomen.

De relevante randvoorwaarden voor het plan zijn gerangschikt onder zeven streefbeelden ingedeeld op basis van de drie waterthema's Veiligheid, Voldoende Water en Schoon Water.

Thema Waterveiligheid:

  • het plan ligt niet buitendijks of in een beschermingszone van een waterkering. Er zijn geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.

Thema Voldoende water

Wateroverlast

Streefbeeld

Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebied, is op orde. Het hele beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen.

Uitgangspunt:

Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. De planontwikkeling is (gedeeltelijk) gelegen binnen een aandachtsgebied voor wateroverlast door inundatie en verminderde drooglegging. Omdat het gebied niet voldoet aan de wateroverlastnorm is sprake van een wateropgave. Bij nieuwe ontwikkelingen dient de initiatiefnemer bij toename van verharding mogelijk te compenseren door middel van alternatieve berging en/of open water. Daarnaast kan de initiatiefnemer zelf maatregelen nemen tegen ongewenste gevolgen van inundatie op de bedrijfsvoering/het terreingebruik/het woongebruik. Bijvoorbeeld door het voldoende ophogen van het perceel.

De beleidsregel 'Compensatie toename verhard oppervlak en versnelde afvoer' is begin 2013 door het waterschap vastgesteld. Vanaf het moment van vaststelling van de beleidsregel is de situatie van het beheergebied op dat moment het referentiekader geworden, oftewel de nulsituatie.

De compensatieplicht geldt zodanig voor de netto toename van het verhard oppervlak voor een bouwvlak sinds begin 2013. Het projectgebied is gelegen in het landelijk gebied. Als deze toename groter of gelijk is aan 2.500 m² dan is compensatie noodzakelijk.

Situatie plangebied

Na 2013 is een loods gebouwd met een oppervlakte van circa 1.400 m². Deze loods ligt buiten het huidige planologische bouwvlak en is destijds niet gecompenseerd. Dit was ook niet noodzakelijk omdat deze onder de grens van 2500 m² bleef.

Nu er een uitbreiding van de loods plaatsvindt, dient de bestaande oppervlakte van de loods wel mee te worden gerekend, omdat deze is gebouwd na de vaststelling van de beleidsregel in 2013 (nulsituatie). De beoogde uitbreiding heeft een oppervlakte van ongeveer 1.000 m², waardoor nog steeds sprake is van een toename van oppervlakteverharding onder de 2.500 m². De loods wordt ontsloten vanaf de bestaande verharding. Er vindt verder geen extra oppervlakteverharding plaats.

Goed functionerend watersysteem:

Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) gewenste grond- en oppervlaktewaterwaterregime (GGOR) mogelijk. Waterschap Zuiderzeeland streeft er naar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger. Op die manier kan het waterschap weloverwogen anticiperen op en reageren in extreme situaties.

Randvoorwaarde(n) goed functionerend watersysteem 

Het waterschap streeft naar een robuust en klimaatbestendig watersysteem met grote peilvakken. Versnippering van het watersysteem is een ongewenste situatie. Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan op bestaande peilvakken en de inrichting wordt afgestemd op de functie van het water.

De planontwikkeling leidt niet tot nieuwe peilvakken. De planontwikkeling heeft geen gevolgen voor het streefpeil van het oppervlaktewater in of in de omgeving van het plangebied. Het functioneren van het huidige watersysteem (doorstroming, afwatering, realiseren van het gewenste peil) zal door de planuitvoering niet verslechteren.

Situatie plangebied

Met onderhavig plan, vinden geen wijzigingen plaats aan het watersysteem. Met deze ontwikkeling wordt aangesloten op het bestaande systeem dat op het erf aanwezig is.

Thema   Schoon water

Het waterschap streeft naar goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied. Daarbij wordt bij de inrichting van het watersysteem gestreefd naar het realiseren van een ecologisch gezond watersysteem. Bij de dimensionering van het watersysteem wordt rekening gehouden met de te verwachten waterkwaliteit.

Verder moet sprake zijn van een goede oppervlaktewaterkwaliteit in die zin dat het grond- en oppervlaktewater leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden biedt voor de (aquatische) flora en fauna in het beheergebied. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor.

In het ontwerp van het watersysteem moet daarom worden uitgegaan van het principe 'schoon houden, scheiden, zuiveren' en moeten verontreinigingen worden voorkomen of aangepakt bij de bron. Er moet daarom goed worden omgegaan met afvalwater.

Conform de Waterwet (Ww) is het verboden om zonder vergunning afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in welke vorm dan ook te brengen in oppervlaktewateren. Schoon regenwater mag zonder waterstaatswerk direct geloosd worden op oppervlaktewater. Indien hiervoor een voorziening zoals een drain of buis wordt aangebracht is hiervoor een vergunning nodig. Een lozingspunt voor hemelwater, huishoudelijk water en/of eventueel bedrijfsafvalwater is altijd meldingsplichtig.

Lozingen op oppervlaktewater als gevolg van uitlogende materialen verwerkt in bouwwerken (bijvoorbeeld zinken of koperen daken) zijn meldingsplichtig. Voor lozingen in kwetsbaar water van alle typen oppervlakken gemaakt van uitlogende materialen worden voorwaarden gesteld door het waterschap.

Goed omgaan met afvalwater

Streefbeeld 

Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het oppervlaktewater doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de regulering of behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan.

Situatie plangebied

Afvalwater

In de nieuwe situatie zijn er niet meer mensen binnen het projectgebied aanwezig. Hierdoor wordt een zwaardere belasting op de afvalwatervoorzieningen niet verwacht.

Hemelwater

In tegenstelling tot huishoudelijk of bedrijfsafvalwater is het niet nodig om schoon hemelwater naar een centrale waterzuivering af te voeren. Het regenwater afkomstig van schone oppervlakken kan worden geïnfiltreerd of direct afgevoerd worden naar het oppervlaktewater.

4.8 Geluid

Ten aanzien van geluidshinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidshinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is alleen geluidshinder als gevolg van weg verkeerslawaai van belang. In de wet is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft, waar aandacht aan geluidshinder moet worden besteed. De Wgh onderscheidt geluidsgevoelige objecten enerzijds en niet-geluidsgevoelige objecten anderzijds. De Wgh stelt dat op de gevels van geluidsgevoelige objecten voldaan moet worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.


De ontwikkeling betreft de uitbreiding van een bestaand bedrijfsgebouw en is geen geluidgevoelig object, waardoor de Wet geluidhinder niet van toepassing is. Het aspect geluid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).


Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het groepsrisico is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico (GR) moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.


Voor het groepsrisico is een oriënterende waarde bepaald. Dit betreft geen harde norm, maar vormt een onderdeel bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het risico. In algemene zin geldt dat wanneer het groepsrisico onder de oriënterende waarde blijft, er sprake is van een acceptabel risiconiveau.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.WPGruttoweg2-VA01_0004.png"

Figuur 4.2: uitsnede kaart leefomgeving (bron atlasleefomgeving.nl)


In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd (zie figuur 4.2). Hieruit blijkt dat in of nabij het plangebied risicovolle inrichtingen aanwezig zijn in de vorm van windmolens en propaarntankopslag.

Het voornemen betreft geen kwetsbare functie of object. Het aspect externe veiligheid vormt voor dit wijzigingsplan dan ook geen beperkingen en aanvullend onderzoek kan achterwege blijven.

4.10 Kabels en leidingen

In (de omgeving van) een plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om de veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling. Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.11 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.


In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Deze grenswaarden zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen

Stof   toetsing van   grenswaarde  
stifstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40µg/m3  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40µg/m3  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m3  
fijn stof (PM2.5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg / m3  

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Toetsing
Het plan maakt een uitbreiding van het bouwvlak en uitbreiding van een bedrijfsgebouw mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de gevallen die zijn vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk. Tevens wordt de ontwikkeling niet aangemerkt als gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

Tabel 4.2 NIBM-tool

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.WPGruttoweg2-VA01_0005.png"

Uit de NIBM-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0.09 µg/m³ en van fijn stof van 0,01 µg/m³ (zie tabel 4.2. De fijn stof toename blijft onder de 1,2 µg/m³, de grens van 1,2 voor N02 wordt ook niet overschreden.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

Verbeelding
Het wijzigingsplan 'Zeewolde - Gruttoweg 2' gaat vergezeld van een verbeelding. Na onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt het deel uit van het bestemmingsplan Buitengebied 2016.


Regels
De regels die deel uitmaken van het Buitengebied 2016, aangepast bij het Reparatieplan Buitengebied 2018 en de Buitengebied 2016 - 2e herziening 2019 zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan. Dit evenwel met een aanpassing van de oppervlakteregeling voor caravanstalling.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Ontwerpwijzgingsplan

Gezien de beperkte wijziging die dit wijzigingsplan mogelijk maakt, is besloten het plan direct als ontwerpwijzigingsplan ter inzage te leggen. Tijdens de terinzagelegging zijn belanghebbenden in de gelegenheid om bij het college van Burgemeester en Wethouders een zienswijze in te dienen omtrent het ontwerpwijzigingsplan.

Zienswijzen

Het wijzigingsplan heeft vanaf 20 december 2023 voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Wel is een ambtelijke reactie van zowel de provincie Flevoland als het waterschap Zuiderzeeland ontvangen.

De opmerking van het waterschap heeft geleid tot een update van de waterparagraaf (4.7), echter zonder inhoudelijke consequenties.

De provincie Flevoland adviseert om bij uitbreidingsplannen als gemeente de verantwoording te nemen voor een goede landschappelijke inpassing. Het voorgenomen plan voorziet in de uitbreiding van het bouwvlak om uitbreiding van de huidige bedrijfsbebouwing mogelijk te maken. Deze zal moeten worden ingepast met een erfsingel rond de buitenzijde. Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in het plan om de realisering en instandhouding van deze inpassing te garanderen.

Vaststelling

Het wijzigingsplan is naar aanleiding van de opmerking van de provincie gewijzigd vastgesteld op 26 maart 2024.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het wijzigingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk wijzigingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een wijzigingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is. In het voorliggende geval wordt een planschadeovereenkomst afgesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Zeewolde. Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet noodzakelijk.