Inhoudsopgave
Artikel 5 Bedrijf - Afsluiterlocatie
Artikel 6 Bedrijf - Agrarisch hulpbedrijf
Artikel 8 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 9 Bedrijf - Windturbinepark Voorlopig
Artikel 11 Cultuur en ontspanning
Artikel 15 Maatschappelijk - Begraafplaats
Artikel 18 Recreatie - Dagrecreatie
Artikel 21 Verkeer - Fiets- en wandelpad
Artikel 22 Verkeer - Railverkeer
Artikel 24 Water – Karakteristieke waterloop
Artikel 26 Wonen - Voormalige boerderij
Artikel 28 Leiding - Hoogspanning
Artikel 29 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 30 Leiding - Kabeltracé
Artikel 31 Leiding - Leidingstrook
Artikel 32 Waarde - Archeologie 1
Artikel 33 Waarde - Archeologie 2
Artikel 34 Waarde - Archeologie 3
Artikel 35 Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle lijnen
Artikel 36 Anti-dubbeltelregel
Artikel 37 Algemene bouwregels
Artikel 38 Algemene gebruiksregels
Artikel 39 Algemene aanduidingsregels
Artikel 40 Algemene afwijkingsregels
Artikel 41 Algemene wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Veegplan Buitengebied Veendam 2019 met identificatienummer NL.IMRO.0047.01BPBuitengeb2019-0401 van de gemeente Veendam;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan huis verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend door een bewoner van die woning, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.6 aan huis verbonden bedrijf:
het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate behouden blijft; onder aan huis verbonden bedrijven worden tevens kapsalons en schoonheidssalons begrepen;
1.7 achtererfgebied:
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
1.8 afsluiterlocatie:
een (eventueel fysiek) afgebakend terrein waarop/waarin zich een voorziening bevindt waarmee, in geval van onderhoudswerkzaamheden en/of calamiteiten, een gastransportleiding kan worden afgesloten;
1.9 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren; hieronder is eveneens een productiegerichte paardenhouderij begrepen;
1.10 agrarisch bedrijfsgebouw:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
1.11 agrarisch bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond waarop zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing ten behoeve van een agrarisch bedrijf is toegestaan;
1.12 agrarisch hulpbedrijf:
een niet-industrieel bedrijf, dat is gericht op het verlenen van diensten, het leveren van dieren of goederen aan agrarische bedrijven of dat is gericht op het verwerken of het opslaan van dieren of producten, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven;
1.13 agrarisch loonbedrijf:
een niet-industrieel bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van werktuigen;
1.14 ambacht:
het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of het leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht;
1.15 archeologisch deskundige:
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie;
1.16 archeologisch onderzoek:
onderzoek (bureauonderzoek, booronderzoek, gravend onderzoek, begeleiding van bodemingrepen) verricht door een daartoe bevoegde instantie of onderneming;
1.17 archeologisch onderzoeksgebied:
een gebied met een daaraan toegekende hoge archeologische verwachting vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.18 archeologisch waardevol gebied:
een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.19 bebouwde oppervlakte:
de som van de oppervlakte van alle gebouwen op een bouwperceel;
1.20 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.21 bebouwingsgebied:
het achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;
1.22 bebouwingspercentage:
een in het bestemmingsplan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.23 bedrijf:
een inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, handel, vervoer of nijverheid;
1.24 bedrijfsbebouwing:
één of meerdere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van de uitoefening van een bedrijf, waaronder niet wordt begrepen een bedrijfswoning met de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken;
1.25 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.26 belemmeringenstrook:
een strook grond of water waaraan beperkingen kunnen worden opgelegd in verband met de veiligheid van ondergrondse en/of bovengrondse leidingen;
1.27 beperkt kwetsbaar object:
een object als bedoeld in artikel 1, sub b van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.28 bestaande:
-
het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
-
het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende Beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de Beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
1.29 bestaande situatie als bedoeld in artikel 3.4.2 sub a:
-
de activiteit die is toegestaan ten tijde van het vaststellen van dit bestemmingsplan op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998, een omgevingsvergunning waarbij de toestemming op grond van artikel 19d van de wet is aangehaakt, of een melding op grond van artikel 8 van de Regeling programmatische aanpak stikstof of;
-
indien een vergunning als bedoeld onder 1 ontbreekt: de bestaande activiteit en de daarbij behorende stikstofdepositie die ten hoogste feitelijk door die bestaande activiteit werd veroorzaakt vóór 1 januari 2015 of;
-
ingeval de stikstofdepositie die de activiteit in de periode vóór 1 januari 2015 veroorzaakte hoger was dan de stikstofdepositie waarvoor eerder toestemming was verleend als bedoeld onder 1: de feitelijk veroorzaakte stikstofdepositie als bedoeld onder 2;
1.30 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.31 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.32 bijbehorend bouwwerk:
een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.33 biologische regelgeving:
regelgeving zoals opgenomen in de Landbouwkwaliteitswet, het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007, de Landbouwkwaliteitsregeling 2007 en in het bijzonder verordening (EG)834/2007 en de bijbehorende bepalingen in verordening (EG) 889/2008 en verordening (EG) 1235/2008. Specifiek voor dierlijke productie is tevens de Wet dieren, het Besluit Diervoeders, de Regeling Diervoeders 2012, het Besluit Dierlijke producten en de Regeling Dierlijke producten 2012 van belang;
1.34 bos:
vlakvormig element met bosbeplanting van minimaal 1 ha;
1.35 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.36 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.37 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.38 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.39 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.40 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.41 bouwwerk voor recreatief nachtverblijf:
een bouwwerk dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatief nachtverblijf, met een met de grond verbonden constructie en een plaatsgebonden karakter, hiertoe worden gerekend stacaravans, trekkershutten, yurts en dergelijke;
1.42 buitenstation:
een antenne- en sensorgroep die onderdeel vormt van de LOFARradiotelescoop maar zich niet bevindt in “Zonering radioastronomie I en II” als bedoeld in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe, die door middel van glasvezelkabels is verbonden met een centrale computer, hoofdzakelijk gericht op de ontvangst van signalen uit de ruimte en daarnaast te gebruiken voor ander wetenschappelijk onderzoek;
1.43 chalet:
een demontabel bouwwerk, ten behoeve van recreatief verblijf, bestaande uit hout of kunststof en zonder vaste verankering in de grond;
1.44 cluster noord:
een gegroepeerd geheel van windturbines die door samenhang in onderlinge afstand en verschijningsvorm deel uitmaken van een visuele eenheid van meerdere windturbines, waarbij de drie turbines aan de westelijke zijde van de N33 onderdeel uitmaken van het cluster;
1.45 (co)vergisting van mest:
het produceren van duurzame energie door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichts-procenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen, inclusief installaties voor opslag en bewerking van het biogas, en voor- tussen- en na opslag van mest en digestaat;
1.46 cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- of tuingronden (waaronder de houtteelt), met uitzondering van bos;
1.47 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt;
1.48 dagrecreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan; de inrichting van de gronden is beperkt tot voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
1.49 delfstof:
uit de aardkorst gewonnen nuttige stof waaronder fossiele brandstof, zout, zand, grind en klei;
1.50 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.51 dienstverlening:
inrichtingen ten behoeve van het bedrijfsmatig verlenen van commerciële en niet commerciële diensten;
1.52 digestaat:
een stabiel restproduct dat overblijft na het vergisten van ten minste 50% dierlijke uitwerpselen met als nevenbestanddeel uitsluitend producten die krachtens artikel 5 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet zijn aangewezen;
1.53 erf:
een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt;
1.54 erfinrichtingsplan:
een plan waarin met toepassing van de maatwerkmethode in overleg met het betrokken bedrijf de omvang, situering en ruimtelijke inrichting van het bouwperceel en de landschappelijke inpassing van de bebouwing en opslag of andere voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, zijn vastgelegd;
plan waarin met toepassing van de maatwerkmethode in overleg met de betrokken belanghebbende de omvang, situering en ruimtelijke inrichting en de landschappelijke inpassing van een project binnen een plangebied zijn vastgelegd.
1.55 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.56 gebruiksgerichte paardenhouderij:
een paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden en het geven van instructies aan derden; hiertoe behoren onder andere maneges en pensionstallen;
1.57 geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;
1.58 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld.
1.59 gewoon onderhoud en herstel:
activiteiten die gericht zijn op het behoud van een bouwwerk waarbij vormgeving, detaillering en profilering niet wijzigen;
1.60 glastuinbouwbedrijf:
een agrarisch bedrijf waarbij de teelt van gewassen in een kas plaatsvindt onder gecontroleerde omstandigheden;
1.61 gondel:
de behuizing van de rotoras, generator of tandwielkast van een windturbine;
1.62 grondgebonden agrarisch bedrijf:
agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;
1.63 hoofdgebouw:
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.64 hoofdspanningsleiding:
een kabel/leiding met een spanningsniveau van 110 kV of hoger;
1.65 horecabedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van nachtverblijf en/of van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie;
1.66 houtteelt:
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend het kweken van bomen ten behoeve van de houtproductie op gronden die hier in principe tijdelijk voor worden gebruikt en waarvoor ontheffing is verleend op grond van artikel 6, tweede lid van de Boswet;
1.67 inkoopstation:
bouwwerken ten behoeve van het op spanning houden van de interne parkbekabeling van het windpark als geheel;
1.68 intensieve veehouderij:
agrarische bedrijfsvoering, zelfstandig of als neventak, gericht op het geheel of nagenoeg geheel in gebouwen houden van varkens, pluimvee, vleeskalveren en vleesstieren, alsmede pelsdieren, met uitzondering van het biologisch houden van dieren overeenkomstig de geldende biologische regelgeving en met uitzondering van het houden van leghennen volgens het 'vrije-uitloopsysteem';
1.69 lijnopstelling windturbines:
windturbines die door samenhang in onderlinge afstand en verschijningsvorm deel uitmaken van een visuele eenheid van meerdere windturbines, die zoveel mogelijk in een rechte lijn staan en geen onderdeel uitmaken van cluster noord als bedoeld in 1.44;
1.70 kamerverhuur:
de verhuur (of verlening van een ander gebruiksrecht) van kamers in een gebouw aan meerdere personen ten behoeve van het wonen, waarbij ruimten en voorzieningen in het gebouw worden gedeeld;
1.71 kampeermiddel (mobiel):
een onderkomen dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatief nachtverblijf, maar zonder een met de grond verbonden constructie en zonder een plaatsgebonden karakter; hiertoe worden gerekend tenten, toercaravans en campers;
1.72 kampeerplaats:
een afgeschermd terrein van circa 100 m2, waarop één tot ten hoogste drie kampeermiddelen voor een familie of een bij elkaar horende groep personen kunnen worden geplaatst;
1.73 kampeerterrein:
een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen behoeve van recreatief nachtverblijf;
1.74 kampeerterrein met een kleinschalig karakter:
een verblijfsrecreatieterrein, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van ten hoogste 25 kampeerplaatsen ten behoeve van recreatief nachtverblijf, hieronder niet begrepen stacaravans;
1.75 kantoor:
een inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van administratieve diensten;
1.76 karakteristieke gebouwen:
gebouwen die behoren tot het cultureel erfgoed vanwege hun cultuurhistorische waarde, architectonische en/of kunsthistorische waarde, situationele en/of ensemblewaarde, gaafheid en/of herkenbaarheid of zeldzaamheid;
gebouwen die van cultuurhistorische waarde zijn op grond van karakteristieke hoofdvorm, architectuur, landschappelijke en/of stedenbouwkundige situering, bijdrage aan de herkenbaarheid van de omgeving, gaafheid of zeldzaamheid;
1.77 karakteristieke hoofdvorm:
ruimtelijke verschijningsvorm van een gebouw zoals die wordt bepaald door bouwmassa naar hoofdafmetingen en onderlinge verhoudingen, dakvorm, nokrichting, dakoverstekken, goothoogte, daklijsten en schoorstenen, erkers en balkons;
1.78 kunstwerk:
bouwwerk geen gebouw zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke;
1.79 kwetsbaar object:
een object als bedoeld in artikel 1, sub l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.80 landschappelijke waarde:
essentiële elementen en kenmerken van landschappen, fysiek van aard, beschreven in bijlage 12 van de provinciale verordening;
1.81 ligplaats:
een gedeelte van het water, bestemd of geschikt om door een woonschip met bijbehorende voorzieningen permanent te worden ingenomen; onder bijbehorende voorzieningen moeten worden verstaan zaken zonder welke het gebruik van het schip als woning niet goed mogelijk is, zoals een steiger en een loopplank;
1.82 LOFAR-radiotelescoop:
een ontvangstinrichting bestaande uit diverse antenne- en sensorgroepen verspreid over Nederland en Europa, waarvan de kern zich bevindt in de “Zonering radioastronomie I en II” als bedoeld in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe, die door middel van glasvezelkabels zijn verbonden met een centrale computer, hoofdzakelijk gericht op de ontvangst van signalen uit de ruimte en daarnaast te gebruiken voor ander wetenschappelijk onderzoek;
1.83 logies:
het bedrijfsmatig (nacht)verblijf bieden aan een recreant of tijdelijke werknemer, waarbij de betreffende persoon het hoofdverblijf elders heeft;
1.84 maaiveld:
de hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op het gebouw, bouwwerk of windturbine;
1.85 maatwerkmethode:
methode van overleg via keukentafelgesprekken met als doel om op bedrijfsniveau overeenstemming te bereiken over omvang, situering en inrichting van een project binnen een plangebiedhet bouwperceel;
1.86 mestbassin:
een voorziening, niet zijnde een opslagtank of verpakking, die bestemd en geschikt is voor het bewaren van drijfmest, waaronder begrepen digestaat van (co)vergisting van dierlijke mest (of mestvergistingsinstallatie);
1.87 mestopslag:
het opslaan van dierlijke mest in mestbassins, niet zijnde mestsilo's, ten behoeve van de aanwending op bouw- of grasland;
1.88 mestsilo:
een opslagplaats voor dierlijke mest, niet zijnde mestbassin, mestzak of mestkelder en geheel of grotendeels gelegen boven het aansluitende terrein;
1.89 mestzak:
een opslagplaats voor dierlijke mest, geheel of grotendeels gelegen boven het aansluitende terrein, voornamelijk opgebouwd uit kunststoffolies, waarvan de bodemafdichting en afdekking één geheel vormen;
1.90 Natura 2000-gebied:
een natuurgebied dat onderdeel uitmaakt van het Europese netwerk van natuurgebieden 'Natura 2000';
1.91 natuurlijke waarden:
biotische en abiotische waarden van een gebied;
1.92 nevenactiviteiten:
aan de hoofdactiviteit ondergeschikte activiteiten die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen;
1.93 neventak agrarisch bedrijf:
een agrarisch gerelateerde activiteit op een agrarisch bedrijf die qua economische bedrijfsomvang, inkomen en ruimtegebruik ondergeschikt of nevengeschikt is aan de agrarische hoofdactiviteit, hierbij kan gedacht worden aan glastuinbouw, intensieve veehouderij, (co-)vergisting van mest;
1.94 normaal (agrarisch) gebruik:
gebruikswerkzaamheden die niet leiden tot verstoring van de ongeroerde bodem of verstoring van het reliëf;
1.95 normaal onderhoud:
onderhoudswerkzaamheden, als het vervangen van bestrating en dergelijke, die niet leiden tot verstoring van de ongeroerde bodem;
1.96 openbaar toegankelijk gebied:
een weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
1.97 opstelplaats:
een verharde plek ten behoeve van het bouwen van, het onderhoud aan en de demontage van een windturbine, waaronder tevens begrepen onderhoudswegen;
1.98 permanente bewoning:
het gebruik van een recreatiewoning als feitelijk hoofdverblijf;
1.99 plattelandswoning:
een (voormalige) agrarische bedrijfswoning die (tevens) door derden mag worden bewoond en die niet wordt beschermd tegen de milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf;
1.100 productiegerichte paardenhouderij:
een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht, die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van paarden; hiertoe behoren onder andere hengstenstations, KI-stations, opfokbedrijven en stoeterijen;
1.101 recreatiewoning:
een woonverblijf bestemd voor recreatief gebruik door gebruikers die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.102 risicovolle inrichting:
een inrichting, waarvoor ofwel op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, ofwel op grond van het Vuurwerkbesluit vanwege de verwerking of opslag van verpakt of onverpakt professioneel vuurwerk, al dan niet in samenhang met consumentenvuurwerk, een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.103 rotorblad:
de wiek van een windturbine;
1.104 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan; een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.105 slopen:
het afbreken of weghalen van gebouwen of onderdelen van gebouwen;
1.106 stacaravan:
een caravan, die als een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf dient te worden aangemerkt;
1.107 stalvloeroppervlakte:
de gezamenlijke vloeroppervlakte van de stalruimte waarin dieren worden gehouden , alsmede de hiermee onlosmakelijk verbonden ruimtes waaronder gang- en looppaden;
1.108 stikstofdepositie:
het neerslaan van stikstof uit de lucht op een oppervlakte. De depositie wordt uitgedrukt in mol per jaar (mol/ha/jaar);
1.109 tijdelijke voorzieningen:
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede werken (waaronder opslagplaatsen) gedurende een periode van maximaal 5 jaar;
1.110 toeristisch kamperen:
het kortdurend verblijven in een eigen meegebracht mobiel kampeermiddel of in een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf, dit in tegenstelling tot een seizoens- of jaarstandplaats;
1.111 trekkershut:
een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf van eenvoudige (houten) constructie met slaap- en kookgelegenheid, maar zonder verwarming of sanitaire voorzieningen, dat dienst doet in plaats van een zelf meegenomen tent of caravan;
1.112 verblijfsrecreatie:
recreatief verblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, recreatiewoningen, appartementen en/of recreatieverblijven, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden;
1.113 verschijningsvorm van een windturbine:
het uiterlijk van de windturbine zoals wordt bepaald door het samenstel van de vorm van de gondel, de ashoogte en de rotordiameter van een windturbine;
1.114 vervangende nieuwbouw:
het vervangen van een op hetzelfde perceel aanwezig bestaand gebouw voor een gebouw van gelijke aard, omvang en karakter;
1.115 volwaardig agrarisch bedrijf:
een duurzaam agrarisch bedrijf waarvan het aannemelijk is dat het aan ten minste één arbeidskracht volledige werkgelegenheid biedt of op termijn zal bieden;
1.116 voorkeurgrenswaarde:
de in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.117 vrijgekomen of vrijkomende gebouwen:
gebouwen die blijvend zijn of worden onttrokken aan het gebruik waarvoor ze oorspronkelijk zijn opgericht en/of bestemd;
1.118 Wgh-inrichting:
een inrichting als bedoeld in onderdeel D van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht;
1.119 windturbine:
een door wind aangedreven molen die wordt gebruikt voor de productie van electriciteit;
een bouwwerk bestaande uit een mast met bijbehorende fundering, gondel en rotor, ten behoeve van de opwekking van elektrische energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding;
1.120 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.121 woonschip:
elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot, een als hoofdverblijf geldend dag- en/of nachtverblijf van één of meerdere personen;
1.122 zorgboerderij:
een voorziening waar mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, psychiatrische cliënten of zorgbehoevende ouderen met een zorg- of hulpvraag terechtkunnen voor dagbesteding, dagopvang of arbeidstraining.
een voorziening waarbij dagbesteding, dagopvang, arbeidstraining en/of onzelfstandige woonruimte wordt geboden aan mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, psychiatrische cliënten en/of zorgbehoevende ouderen met een zorg- of hulpvraag;
1.123 zonnepark:
een ruimtelijk samenhangende, grondgebonden of drijvende installatie voor het opwekken van zonne-energie, groter dan 200 m2.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
de tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren) gemeten oppervlakte van een bouwwerk;
2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:
de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelgrens;
2.7 de ashoogte van een windturbine:
vanaf het middelpunt van de as van de wieken tot aan het aansluitende afgewerkte terrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein wordt gemeten vanaf het niveau van het afgewerkte terrein dat aansluit op de dichtstbijzijnde weg als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994;
2.8 de wieklengte van een windturbine:
de afstand tussen de uiterste punt van een wiek en de naaf.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor :
-
grondgebonden agrarische bedrijven;
-
intensieve veehouderijen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
-
cultuurgrond;
-
paardrijbakken, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.4.1;
-
restant radarstelling 'Gazelle', ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden'
-
detailhandel, ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
-
erfbeplanting, ter plaatse van de aanduiding 'groen';
-
een manege, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'manege';
-
een gebruiksgerichte paardenhouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
-
een kaas- en klompenmakerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kaas- en klompenmakerij';
-
een kwekerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij';
-
mestbassins en mestzakken, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestbassin';
-
mestsilo's, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestsilo';
-
een plattelandswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning';
-
een wormenkwekerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - wormenkwekerij';
-
een koikarper kwekerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - koikarper kwekerij';
-
een speelterrein, ter plaatse van de aanduiding 'speelterrein';
-
een zorgboerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij';
-
kassen;
-
windturbines;
-
dagrecreatief medegebruik;
-
wonen ten behoeve van het bedrijf, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep, met inachtneming van het bepaalde in lid 38.1.1;
-
bed and breakfastvoorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in lid 38.1.2;
met de daarbij behorende:
-
gebouwen en overkappingen;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen.
In de bestemming zijn niet begrepen:
-
houtteelt en de aanleg van bos, met uitzondering van bestaand productiebos;
-
(co-)vergisting van mest.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering gelden de volgende regels:
-
de gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande veldschuren en schuilstallen;
-
de stalvloeroppervlakte ten behoeve van intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' bedraagt ten hoogste de bestaande stalvloeroppervlakte;
-
de gebouwen en overkappingen worden uitsluitend gebouwd ten behoeve van het gevestigde agrarische bedrijf;
-
ter plaatse van de aanduiding 'relatie' is sprake van één agrarisch bedrijf;
-
ter plaatse van het adres Borgercompagnie 254 en het buiten het plangebied gelegen adres Borgercompagnie 249 is sprake van één agrarisch bedrijf;
-
de bedrijfsgebouwen en overkappingen worden ten minste 3 m achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning gebouwd, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
-
de oppervlakte van kassen bedraagt niet meer dan de bestaande oppervlakte;
-
de in lid 3.1 genoemde nevenactiviteiten vinden plaats binnen de bestaande gebouwen, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte met een maximum van 350 m2; de beperking voor de bedrijfsvloeroppervlakte geldt niet voor agrarisch aanverwante functies;
-
de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedragen ten hoogste respectievelijk 5 m en 14 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
de bouwhoogte van kassen en overkappingen bedraagt ten hoogste 5 m;
-
de dakhelling van bedrijfsgebouwen bedraagt ten minste 22º, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
-
in afwijking van bovenstaande geldt ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dient de bestaande verschijningsvorm en maatvoering van de bebouwing behouden te blijven, behoudens geringe uitwendige aanpassingen dat de bestaande goot- en bouwhoogten, de kapvorm en oppervlakte van het gebouw, alsmede de bestaande gevelindeling en de bestaande ligging dienen te worden gehandhaafd, met dien verstande dat daarvan met ten hoogste 5% van de maten mag worden afgeweken. Een uitzondering hierop betreffen gebouwen waarvoor reeds een sloopvergunning voor het slopen van het gehele gebouw is verleend en de sloop is uitgevoerd;
-
binnen een afstand van 5 m, gemeten vanaf de boveninsteek van watergangen met de bestemming 'Water', mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande gebouwen.
3.2.2 Bedrijfswoning
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
de bedrijfswoning wordt binnen het bouwvlak gebouwd;
-
het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan één per bedrijf, dan wel het bestaande aantal indien dit meer bedraagt, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' een tweede bedrijfswoning is toegestaan;
-
in afwijking van het bepaalde in sub b is ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning toegestaan;
-
de oppervlakte van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 300 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 3,5 m en 8 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
de dakhelling bedraagt ten minste 30º, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
-
aangebouwde bijbehorende bouwwerken dienen aan het hiervoor gestelde in sub e en sub f te voldoen, dan wel aan het gestelde in lid 3.2.3.
3.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
de bijbehorende bouwwerken dienen te worden gebouwd in het achtererfgebied van de bedrijfswoning;
-
de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet vergunningsvrije bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning bedraagt, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.2.2 sub d, niet meer dan 150 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedragen ten hoogste respectievelijk 3 m en 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de perceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 6 m op een afstand van 3 m uit de perceelgrens;
-
indien sprake is van een platte afdekking bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 4 m.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
alle bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder voorzieningen voor permanente mestopslag, mogen uitsluitend worden opgericht binnen het bouwvlak, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van:
-
erf- en terreinafscheidingen;
-
waterbeheersing en waterhuishouding;
-
de geleiding of beveiliging van het verkeer;
-
ondergrondse transportleidingen;
-
voor de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maximale bouwhoogten:
-
erf- of terreinafscheidingen buiten het bouwvlak en langs openbaar toegankelijk gebied: 1 m;
-
overige erf- of terreinafscheidingen: 2 m;
-
mestbassins en mestzakken, inclusief vulling: 2 m;
-
mestsilo's: 8 m;
-
(ruw)voedersilo's: 15 m;
-
overige bouwwerken: 6 m;
-
windturbines zijn uitsluitend toegestaan voor zover bestaand en met een ashoogte tot 15 m, dan wel niet meer dan de bestaande hoogte indien deze meer bedraagt;
-
binnen een afstand van 5 m, gemeten vanaf de boveninsteek van watergangen met de bestemming 'Water', mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
-
lid 3.2.1 sub a, voor de bouw van schuilstallen buiten het agrarisch bouwperceel voor het niet-bedrijfsmatig houden van vee tot een oppervlakte van maximaal 25 m2 per hobbyboer en een hoogte van niet meer dan 3 m;
-
lid 3.2.1 sub b, voor een vergroting van de stalvloeroppervlakte van een intensief veehouderijbedrijf om daarmee tegemoet te komen aan aangescherpte wettelijke eisen op het gebied van milieu en/of om het welzijn van de te houden dieren te vergroten door de netto voor het dier beschikbare leefruimte te vergroten, met dien verstande dat het aantal te houden dieren zoals vergund niet mag toenemen;
-
lid 3.2.1 sub b, voor een vergroting van de stalvloeroppervlakte van een bestaand intensief veehouderijbedrijf (volwaardig of neventak) tot een oppervlakte van maximaal 7.500 m2, mits:
-
de intensieve veehouderij is aangegeven op de 'lijst intensieve veehouderijbedrijven groene gebieden' behorende bij de regels;
-
door middel van geurberekeningen van het achtergrondniveau is aangetoond dat de milieusituatie na de vergroting van de stalvloeroppervlakte, al dan niet in combinatie met een uitbreiding van het aantal te houden dieren, zodanig zal zijn dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de dichtstbijzijnde, zwaarst belaste (bedrijfs)woning(en), niet zijnde van een veehouderij. Van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is sprake als de achtergrondbelasting maximaal 6,5 OU/m3 bedraagt (zie Classificatie achtergrondbelasting in Handreiking geurhinder en veehouderij 2014 van RIVM);
-
lid 3.2.1 sub g, ten behoeve van een grotere oppervlakte van kassen binnen het bouwperceel tot een maximum van 2.000 m2, uitsluitend in combinatie met de afwijking van de gebruiksregels ten behoeve van glastuinbouw als neventak, zoals genoemd in lid 3.5.2;
-
lid 3.2.1 sub i, voor het verhogen van de goothoogte van bedrijfsgebouwen naar 6 m;
-
lid 3.2.1 sub k en lid 3.2.2 sub g, voor een platte afdekking voor zover dit betreft gebouwen waarvan de afstand tot de naar de weg gekeerde bouwgrens groter is dan 15 m;
-
lid 3.2.1 sub k, voor het verkleinen van dakhelling dan 22º of met een gebogen dakvlak;
-
lid 3.2.1 sub l, en worden toegestaan dat de goot- of bouwhoogte, kapvorm of oppervlakte, de gevelindeling en/of de ligging wordt gewijzigd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke verschijningsvorm van het gebouw en er rekening wordt gehouden met ligging en context van het bestaande gebouw;
-
lid 3.2.4 sub b, voor een bouwhoogte (de kap niet meegerekend) van (ruw)voedersilo's van ten hoogste 25 m;
-
lid 3.2.4 sub a, voor de bouw van voorzieningen voor mestopslag en veevoer aansluitend aan de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing, mits:
-
objectief wordt aangetoond dat de voorzieningen voor metstopslag en voor opslag van veevoer buiten het bouwvlak op grond van ruimtelijke of milieuhygiënische belemmeringen noodzakelijk is, en;
-
de voorzieningen voor mestopslag en voor opslag van veevoer zoveel mogelijk aansluiten op bebouwing binnen het bouwvlak, waarbij een afstand van 25 m van de grens van het agrarisch bouwvlak niet mag worden overschreden, en;
-
andere ruimtelijk relevante belangen niet onevenredig worden geschaad, en;
-
over de landschappelijke aanvaardbaarheid en de wijze van inpassing van de voorzieningen voor mestopslag en voor opslag van veevoer advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijke, dan wel een door de gemeente aangestelde deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur, en;
-
de nakoming van eventueel te stellen voorwaarden aan de landschappelijke inpassing wordt geborgd in de vorm van een voorwaarde bij de omgevingsvergunning;
-
lid 3.2.4 sub a, voor de bouw van mestopslagplaatsen in de vorm van foliemestbassins buiten het bouwvlak op de veldkavel ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zoekgebied mestbassins', mits wordt aangetoond dat:
-
de mestopslag op grond van milieuhygiënische belemmeringen binnen het bouwperceel of daarop aansluitend niet mogelijk is; of;
-
de voorzieningen noodzakelijk zijn om aantoonbare structurele verkeersoverlast door transportbewegingen in kernen te voorkomen of te beperken als reële alternatieve ontsluitingsroutes ontbreken, en;
-
andere ruimtelijk relevante belangen niet onevenredig worden geschaad, en;
-
de mestopslagplaats in hoofdzaak bestemd is voor gebruik binnen de bedrijfsvoering van het agrarische bedrijf waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, en;
-
de inhoud van het mestbassin niet meer bedraagt dan 2.500 m3, en;
-
de milieuregelgeving zich niet tegen de aanleg verzet, en;
-
rekening is gehouden met de archeologische verwachtingswaarde;
met dien verstande dat de bouw van mestbassins alleen mogelijk is ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - zoekgebied mestbassin’ en dat de situering en inrichting van het mestbassin op de veldkavel worden bepaald door middel van de maatwerkmethode en de onderstaande kwaliteitscriteria:
-
er wordt een locatie gezocht langs de bestaande infrastructuur, bij voorkeur agrarisch gebruikte infrastructuur en niet zijnde recreatieve fietspaden of langeafstandswandelroutes;
-
de minimale onderlinge afstand van bassinlocaties bedraagt 500 m. Er mogen maximaal twee bassins vlak bij elkaar worden gelegd. Dat wordt beschouwd als één bassinlocatie. Deze twee bassins dienen aan één zijde van de weg te worden gesitueerd, zodat vrij uitzicht aan de andere wegzijde gewaarborgd blijft;
-
mestbassins bevinden zich niet in prominente zichtassen van sloten, wegen, dijken of nabij visueel opvallende kruisingen of kavelknikken. Mestbassins zijn alleen langs rechtstanden toegestaan;
-
er kan worden afgeweken van het bepaalde in sub b en/of c indien er sprake is van onevenredige benadeling wegens bijzondere omstandigheden;
-
de afstand van het mestbassin tot oppervlaktewater bedraagt ten minste 5 m;
-
qua landschappelijke inpassing wordt waar mogelijk op een verantwoorde wijze aansluiting gezocht bij bestaande verdichtingen in het landschap zoals bosschages zonder natuur- en/of recreatieve waarden;
-
een mestbassin wordt omgeven door een grondwal die aan de buitenkant bedekt is met gras. Gebruik van folie of matten aan de buitenkant is niet toegestaan. De grondwal is maximaal 2 m hoog, gerekend vanaf de teen van de grondwal;
-
de grastaluds van het mestbassin worden regelmatig gemaaid. Het bassin wordt zodanig ruim gesitueerd dat er geen rommelhoeken kunnen ontstaan. De directe omgeving moet met gangbare machines regelmatig worden onderhouden;
-
hekwerken moeten zijn uitgevoerd in een donkere kleurstelling. Ze mogen het doorzicht niet in belangrijke mate belemmeren. Het hekwerk staat onderaan de voet van de grondwal;
-
bouwwerken en installaties zijn in terughoudende kleuren uitgevoerd (donkergrijs, zwart, donkergroen);
-
reclame-uitingen en verlichting zijn niet toegestaan. De verharding moet tot een minimum zijn beperkt;
-
de afstand tussen het mestbassin en de ontsluitingswegen bedraagt minimaal 20 m.
Over de landschappelijke aanvaardbaarheid van de locatie en de wijze van inpassing van de mestopslag wordt advies ingewonnen bij een onafhankelijke, dan wel bij een door de gemeente aangestelde deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur. Aan de omgevingsvergunning wordt een voorwaarde verbonden die ertoe strekt dat een foliemestbassin alleen mag worden opgericht of aangelegd indien de erfbeplanting vóór een nader te bepalen datum na het verlenen van de omgevingsvergunning overeenkomstig het bij de vergunning gevoegde erfinrichtingsplan wordt aangelegd en vervolgens in stand wordt gehouden gedurende de periode dat hetgeen gebouwd of aangelegd is feitelijk aanwezig is.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Toegestaan gebruik
Paardrijkbak
Het gebruik van de gronden voor een paardrijbak voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf is toegestaan, mits:
-
de paardrijbak binnen het bouwvlak, achter de achtergevel van de bedrijfswoning wordt gerealiseerd;
-
de oppervlakte niet meer bedraagt dan 800 m2;
-
het aantal lichtmasten is beperkt tot het aantal dat noodzakelijk is om de gehele paardrijbak te kunnen verlichten, onder voorwaarde dat:
-
de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 9 m;
-
de verlichting moet zijn uitgeschakeld:
-
tussen 23.00 en 07.00 uur;
-
als er geen gebruik wordt gemaakt van de paardrijbak;
-
als er geen onderhoud plaatsvindt;
-
de gemiddelde verlichtingssterkte op 1 m hoogte op de buitenzijde van de paardrijbak, verticaal gemeten, ten hoogste 60 lux bedraagt;
-
de verlichtingsarmaturen zodanig zijn uitgericht dat:
-
het uitstralen van licht uit armaturen boven 80 graad met de verticaal wordt voorkomen;
-
de verlichtingsarmaturen zodanig zijn uitgelijnd dat, onverminderd het gestelde onder 3, op 3 m buiten de paardrijbak de verlichtingssterkte op 1 m hoogte verticaal gemeten niet meer dan 5 lux bedraagt;
-
de verlichtingsarmaturen zodanig zijn uitgericht dat directe lichtinstraling op lichtdoorlatende openingen in gevels of daken van woningen wordt voorkomen;
-
de hoogte van de omheining niet meer dan 2 m bedraagt.
Inpandige opslag
Het gebruik van de bestaande bedrijfsbebouwing voor de inpandige opslag van caravans, boten en daarmee gelijk te stellen goederen is toegestaan voor zover deze functie ondergeschikt is aan de agrarische bedrijfsvoering.
3.4.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
-
het gebruik van gronden en bebouwing binnen het agrarisch bouwperceel voor het houden van vee, indien dit leidt tot een toename van de stikdstofdepositie ten opzichte van de bestaande situatie vanaf het betreffende agrarisch bouwperceel op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden;
-
het gebruik van meer dan één bouwlaag van gebouwen voor het houden van dieren ten behoeve van de intensieve veehouderij;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een agrarisch bedrijf, indien de erfbeplanting, de agrarische bedrijfsbebouwing en/of de opslagvoorzieningen, geen bouwwerken zijnde, niet is/zijn aangelegd en in stand wordt/worden gehouden overeenkomstig het erfinrichtingsplan. Ter plaatse van de onderstaande adressen gelden op dit moment de erfinrichtingsplannen zoals toegevoegd als bijlage 4 bij deze regels ter plaatse van de adressen:
-
Jan Kokweg 1, Veendam
-
Jan Kokweg 2a, Veendam
-
Landbouwstraat 23, Wildervank
-
Numero Dertien 2d, Veendam
-
Numero Dertien 4, Veendam
-
Numero Dertien 16, Veendam
-
Vosseveld 9, Veendam
-
Wildervanksterdallen 4, Wildervank
-
Wildervanksterdallen 14, Wildervank
-
Wildervanksterdallen 63, Wildervank
binnen en aansluitend aan het bouwvlak niet is aangelegd en in stand wordt gehouden overeenkomstig het erfinrichtingsplan dat als bijlage 4 aan deze regels is toegevoegd;
-
het gebruik van verlichting in een (ligboxen)stal met een gemiddelde verticale verlichtingssterkte op alle binnenwanden, op de dichte buitenwanden en op de zijopening(en) van meer dan 60 lux, zonder voorzieningen om de openingen af te dekken;
-
het gebruik van verlichting in (rundvee)stallen met een vaste borstwering in de zijgevels en zwarte of groene (wind)schermen in zowel geopende als gesloten toestand van meer dan 60 lux;
-
het gebruik van verlichting in (rundvee)stallen met een vaste borstwering in de zijgevels en witte (wind)schermen in (deels) gesloten toestand van meer dan 12 lux;
-
het zodanig geplaatst hebben van verlichting(sarmaturen) dat de daarin aanwezige lampen van buitenaf zichtbaar zijn;
-
het uitstralen van licht uit armaturen boven 90 graad met de verticaal en/of het uitstralen van een armatuur lager dan de goothoogte van de stal boven de 80 graad met de verticaal;
-
het bepaalde in sub d tot en met h geldt niet voor bestaande stallen;
-
het gebruik van gronden buiten het agrarisch bouwperceel voor de aanleg van voorzieningen voor de opslag van mest en veevoer;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, met uitzondering van bed and breakfastvoorzieningen;
-
het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
-
het gebruik van de gebouwen voor detailhandel, met uitzondering van detailhandel als niet zelfstandig onderdeel van het agrarisch bedrijf of als onderdeel van een ondergeschikte nevenactiviteit, mits deze activiteit beperkt blijft tot de verkoop van hoofdzakelijk ambachtelijke, agrarische en/of aan de agrarische sector gelieerde producten en de inpandige vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 120 m2;
-
het gebruik van gronden ter plaatse van een bestemmingsvlak of een aanduidingsvlak die op een afstand van minder dan 50 m of minder van elkaar zijn gelegen voor het oprichten of vergroten van agrarische bedrijfsbebouwing, niet zijnde bestaande agrarische bedrijfsbebouwing, die, gelet op hun organisatorische, functionele of technische verbondenheid, tot hetzelfde bedrijf behoren en waarbij de gezamenlijke oppervlakte van de bestemmingsvlakken of aanduidingsvlakken meer bedraagt dan 1 ha, tenzij:
-
de gronden op 20 november 2016 al aantoonbaar in eigendom waren bij één eigenaar en binnen één bedrijfsvoering mochten worden gebruikt; en
-
voor 20 november 2019 een aanvraag om omgevingsvergunning voor het oprichten of vergroten van agrarische bedrijfsbebouwing is ingediend;
met dien verstande dat het bepaalde in sub a niet geldt voor het gebruik, waarbij het aantal stuks vee op gronden en in bebouwing binnen het agrarisch bouwperceel toeneemt en deze toename van de veestapel, afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen, niet leidt tot een zodanige toename van de stikstofdepositie op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden dat deze, in de periode waarvoor het 'Programma Aanpak Stikstof' als bedoeld in artikel 19kg, eerste lid van de 'Natuurbeschermingswet 1998' geldt, de grenswaarde overschrijdt zoals vastgesteld in het 'Besluit grenswaarden programmatische aanpak stikstof'.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 (Co-)vergisting van mest
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf in combinatie met (co-)vergisting van mest, waarbij het bedrijf:
-
in hoofdzaak eigen geproduceerde mest verwerkt en eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toevoegt; het digestaat (de co-vergiste mest) wordt gebruikt op de gronden die tot het bedrijf behoren; of
-
in hoofdzaak eigen geproduceerde mest verwerkt en eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toevoegt; het digestaat (de co-vergiste mest) wordt hoofdzakelijk gebruikt op de tot het bedrijf behorende gronden of wordt naar derden afgevoerd; of
-
aangevoerde mest, geproduceerd door derden, verwerkt en eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toevoegt; het digestaat (de co-vergiste mest) wordt hoofdzakelijk gebruikt op de gronden die tot het bedrijf behoren;
mits:
-
is aangetoond dat er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
-
er sprake is van een bouwperceel, gelegen aan een weg die berekend is op zwaar verkeer;
-
is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
er overeenstemming is over een goede landschappelijke inpassing en de uitvoering van het plan voor landschappelijke inpassing is geborgd; het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de erfbeplanting overeenkomstig het erfinrichtringsplan is aangelegd en vervolgens in stand wordt gehouden;
3.5.2 Neventak glastuinbouw
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf in combinatie met een neventak glastuinbouw, al dan niet in combinatie met de bouw of uitbreiding van glasopstanden tot een maximum oppervlakte van 2.000 m2, zoals genoemd in lid 3.3 sub d, mits:
-
is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
er overeenstemming is over een goede landschappelijke inpassing en de uitvoering van het plan voor landschappelijke inpassing is geborgd; het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de erfbeplanting overeenkomstig het erfinrichtingsplan is aangelegd en vervolgens in stand wordt gehouden.
3.5.3 Nevenactiviteiten
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor de uitoefening van een nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, mits:
-
de nevenactiviteit niet de primaire productie betreft en ondergeschikt blijft aan de agrarische hoofdactiviteit;
-
de nevenactiviteit uitsluitend betrekking heeft op:
-
agrarisch aanverwante functies zoals een agrarisch hulpbedrijf of een agrarisch loonbedrijf;
-
sociale, culturele, recreatieve en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, kinderboerderij en kampeerboerderij;
-
is aangetoond dat er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
-
is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
de bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden worden behouden;
-
de verschijning van het gehele bedrijf landschappelijk wordt ingepast;
-
de nevenactiviteit wordt uitgeoefend binnen het agrarisch bouwperceel;
-
de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden binnen de bestaande gebouwen, met dien verstande dat bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25% van totale bedrijfsvloeroppervlakte met een maximum van 350 m2; de beperking voor de bedrijfsvloeroppervlakte geldt niet voor agrarisch aanverwante functies;
-
de opslag van materialen en goederen dient plaats te vinden binnen de gebouwen, tenzij deze opslag nodig is voor de verwezenlijking van de bestemming;
-
zorgboerderijen en maneges alleen worden toegestaan in de nabijheid van kernen.
3.5.4 Kleinschalig kampeerterrein
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.2 sub l, voor het oprichten van een kleinschalig kampeerterrein bij agrarische bedrijfswoningen, mits:
-
het gaat om maximaal 25 kampeermiddelen (geen stacaravans), uitsluitend gedurende de periode 15 maart tot 31 oktober;
-
het terrein, dan wel de plaatsing van de kampeermiddelen landschappelijk inpasbaar is, dat wil zeggen dat er geen of zeer geringe zichtbaarheid is vanaf de openbare weg, dat er voldoende landschappelijke afscherming is;
-
er minimaal 500 m afstand hemelsbreed is vanaf de perceelgrens ten opzichte van het dichtstbijzijnde kampeerterrein of terrein voor kleinschalig kamperen;
-
de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot de erfgrens van naastgelegen woningen minimaal 50 m bedraagt;
-
per terrein binnen het bouwvlak maximaal 2 trekkershutten (mits die in mindering komen op het totaal aantal kampeermiddelen) van maximaal 20 m2 per hut zijn toegestaan;
-
voor sanitaire en andere voorzieningen uitsluitend gebruik wordt gemaakt van de bestaande bebouwing;
-
verlichting uitsluitend is toegestaan ten behoeve van de oriëntatiemogelijkheden voor de gasten;
-
reclame-uitingen alleen toelaatbaar zijn binnen de grenzen van de APV;
-
afvalwater via de riolering wordt afgevoerd;
-
de verkeersbelasting van het plattelandswegennet niet onevenredig wordt vergroot, gelet op de capaciteit ervan.
3.5.5 Wonen na bedrijfsbeëindiging
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 sub v, voor het gebruik van vrijkomende bebouwing en het daarbij behorende erf ten behoeve van wonen, nadat het agrarisch bedrijf is beëindigd, mits:
-
een zelfstandige woonfunctie slechts is toegestaan in het hoofdgebouw op een perceel waar reeds een bedrijfswoning aanwezig is;
-
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven;
-
de bestaande verschijningsvorm en maatvoering van de vrijkomende bedrijfsgebouwen behouden blijft, behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
-
de vrijkomende gebouwen niet worden vergroot en er geen nieuwe gebouwen worden opgericht, anders dan vervangende nieuwbouw.
3.5.6 Plattelandswoning
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 sub v, voor het gebruik van de bedrijfswoning, de bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning en het daarbij behorende erf ten behoeve van wonen, anders dan ten behoeve van het agrarisch bedrijf, mits:
-
het aantal woningen binnen het bouwvlak niet toeneemt;
-
omliggende bedrijven niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering;
-
er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten aanzien van geur, geluid en luchtkwaliteit.
-
Na het verlenen van de omgevingsvergunning wordt de betreffende woning aangeduid als 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' en zijn de bouwregels van de leden 3.2.2, 3.2.3 en 3.2.4 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de oppervlakte van de woning, inclusief de bijbehorende bouwwerken, niet wordt meegerekend met de oppervlakte van het bouwvlak en met dien verstande dat ten behoeve van het agrarisch bedrijf de bouw van een nieuwe bedrijfswoning niet is toegestaan.
3.5.7 Volwaardige agrarische bedrijfsactiviteiten op een tweede kavel tot 2 hectare
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.2 sub n, in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsactiviteiten van het agrarische bedrijf binnen beide agrarische bouwpercelen meer bedraagt dan 1 ha tot een maximale omvang van ten hoogste 2 ha, mits:
-
er sprake is van de uitoefening van een:
-
grondgebonden agrarisch bedrijf;
-
of een intensief veehouderijbedrijf, mits de uitbreiding van de bestaande stalvloeroppervlakte voor intensieve veehouderij:
-
noodzakelijk is om tegemoet te komen aan aangescherpte wettelijke eisen op het gebied van milieu; of
-
bijdraagt aan verbetering van het welzijn van de te houden dieren doordat zij netto meer leefruimte tot hun beschikking hebben; en,
-
het aantal te houden dieren zoals is vergund niet toeneemt;
-
de 'maatwerkmethode' wordt toegepast onder begeleiding van een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
-
aan de omvang, situering en vormgeving van de agrarische bedrijfsbebouwing en opslagvoorzieningen, geen bouwwerken zijnde, een erfinrichtingsplan ten grondslag ligt, waarbij in ieder geval rekening is gehouden met:
-
de historisch gegroeide landschapsstructuur;
-
de afstand tot andere ruimtelijke elementen;
-
een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
-
het uitgangspunt dat voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen, met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen, op de bouwpercelen worden gesloopt ;
-
het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
-
het aspect nachtelijke uitstraling;
-
dit niet leidt tot een strijdig gebruik zoals aangegeven in lid 3.4.2 onder a.
-
in de vorm van een voorwaarde bij de omgevingsvergunning wordt geborgd dat:
-
de agrarische bedrijfsbebouwing en opslagvoorzieningen, geen bouwwerken zijnde, overeenkomstig het erfinrichtingsplan worden gebouwd en aangelegd;
-
erfbeplanting overeenkomstig het erfinrichtingsplan wordt aangelegd en in stand gehouden;
-
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de toereikendheid van de infrastructurele ontsluiting en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
-
Het is verboden om bebouwing met de aanduiding 'karakteristiek' en 'cultuurhistorische waarde' geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning.
-
Het bepaalde onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden dievoor zover het sloop betreft:
-
van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij woningen en bij bedrijfsgebouwen die gebouwd zijn na 1 januari 1950 of die niet behoren tot de oorspronkelijke bebouwing;
-
ten behoeve van gewoon onderhoud en herstel;het normale onderhoud betreffen;
-
van inpandige delen van een gebouw die op basis van het voorheen geldende plan niet vergunningplichtig waren en die reeds in uitvoering waren ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
-
ten behoeve van het uitvoeren van destructief onderzoek mogen worden uitgevoerd krachtens een ten tijde van de inwerkingtreding van het plan reeds verleende omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
-
die noodzakelijk is ter voorkoming van instortingsgevaar en daarbij sprake is van een acute bedreiging van veiligheid van personen of beschadiging van omliggende bebouwing en andere maatregelen het instortingsgevaar niet kunnen voorkomen;
-
van gebouwen waarvoor reeds een sloopvergunning voor het slopen van het volledige bouwwerk is verleend;
-
gebouwen die op grond van de Erfgoedwet of gemeentelijke erfgoedverordening zijn beschermd.
-
De in lid a genoemde omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien:
-
er sprake is van een algemeen belang waarvoor het karakteristieke gebouw moet wijken; of,
-
wordt aangetoond dat zinvol (her)gebruik van het gebouw overeenkomstig de geldende bestemming of een andere, uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening, passende functie objectief gezien niet mogelijk is en het belang van de vergunningaanvrager bij sloop van het gebouw in redelijkheid dient te prevaleren boven het cultuurhistorisch belang bij behoud ervan.
De aanvrager van een omgevingsvergunning dient daartoe een rapport van een onafhankelijke deskundige te overleggen, dat ingaat op:
-
de bouwkundige en gebruikstechnische staat van het gebouw;
-
de mate waarin het gebouw geschikt is of door het treffen van voorzieningen, in de zin van bouwkundige of bouwtechnische maatregelen aan een gebouw die strekken tot verbetering van de gebruiksfunctie, waaronder begrepen de daarbij noodzakelijk opheffing van gebreken aan constructieve veiligheid, geschikt kan worden gemaakt voor zinvol (her)gebruik overeenkomstig de geldende bestemming of een andere, uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening, passende functie; of,
2. wordt aangetoond dat behoud van het gebouw bouwtechnisch niet mogelijk is en een goede herinvulling ter plaatse van het te slopen gebouw is verzekerd waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de aanwezige of te ontwikkelen kwaliteiten en waarden van het gebied; of,
-
de karakteristieken van het gebouw niet langer aanwezig zijn en alleen met ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kunnen worden hersteld; ofde karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is; of,
-
het delen van de bebouwing betreft die op zichzelf niet als karakteristiek is aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt;
-
het delen van een gebouw betreft die wel als karakteristiek zijn aan te merken, maar deze delen worden vervangen door gelijkwaardige karakteristieke delen.
-
Het overleggen van een deskundigenrapport als bedoeld in lid c onder 2 is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders uit andere beschikbare informatie afdoende blijkt dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden. De in lid a genoemde omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien nader advies is ingewonnen bij de Gemeentelijke Erfgoedcommissie of bij een door de gemeente aangestelde deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.
-
In het geval dat sloop van volledige gebouwen op grond van het gestelde in sub c onder 2 of 3 mogelijk is, dient de aanvraag om sloopvergunning tevens te worden voorzien van:
-
een plan voor de herinrichting van de locatie ten behoeve van het behoud van de ruimtelijke kwaliteit dat tot stand is gekomen middels de maatwerkmethode;
-
een planning van de sloop en herinrichting.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt uitsluitend verleend als er garantie bestaat voor een goede herinvulling binnen redelijke termijn na de sloop van een gebouw, waardoor de ruimtelijke kwaliteit van het gebied wordt hersteld. In de omgevingsvergunning zal een voorschrift worden opgenomen waarin de termijn waarbinnen de herinvulling gereed moet zijn, wordt vastgelegd.
-
Indien burgemeester en wethouders het voornemen hebben om een omgevingsvergunning als bedoeld onder a te verlenen, wordt een deskundige op het gebied van stedenbouw, landschapsarchitectuur en cultuurhistorie om een schriftelijk advies gevraagd.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Vergroting agrarisch bouwperceel
-
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen voor het vergroten van het bouwvlak van een grondgebonden agrarisch bedrijf tot een totale oppervlakte tussen 10.000 m2 en 20.000 m2 , mits:
-
is aangetoond dat binnen het bestaande bouwvlak geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
-
de 'maatwerkmethode' wordt toegepast onder begeleiding van een onafhankelijke of een door de gemeente aangestelde deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
-
aan de omvang, situering en vormgeving van het bouwvlak een erfinrichtingsplan is opgesteld ten grondslag ligt, waarbij rekening wordt gehouden met:
-
de historisch gegroeide landschapsstructuur;
-
de afstand tot andere ruimtelijke elementen;
-
een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de bedrjfsgebouwen;
-
het uitgangspunt dat voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen, met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen op het bouwperceel worden gesloopt ;
-
het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
-
het aspect nachtelijke uitstraling.
-
Het gebruik van de nieuw op te richten bebouwing en voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, is uitsluitend toegestaan indien:
-
de bebouwing en de voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, overeenkomstig het erfinrichtingsplan zijn gebouwd en/of aangelegd;
-
de erfbeplanting is aangelegd en instandgehouden conform het erfinrichtingsplan.
3.7.2 Vrijkomende bebouwing
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan, voor zover het betreft vrijkomende bebouwing met bijbehorende erven, bij agrarische bedrijfsbeëindiging wijzigen ten behoeve van:
-
wonen;
-
aan het landelijke gebied gebonden niet-agrarische bedrijven;
-
sociale, culturele, maatschappelijke, medische en educatieve voorzieningen;
-
een bedrijf behorend tot de milieucategorieën 1 en 2 van bij deze regels behorende Staat van bedrijven, alsmede bedrijven die niet zijn genoemd in de Staat van bedrijven onder de categorieën 1 en 2 of bedrijven die behoren tot milieucategorie 3.1, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van nabijgelegen woningen, al dan niet onder te stellen voorwaarden wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven welke wel zijn genoemd in de Staat van Bedrijven, onder de categorieën 1 en 2;
-
verblijfsrecreatieve functies (zoals groepsaccommodaties en pensions);
-
maneges en pensionstallen;
-
opslag van caravans en daarmee vergelijkbare kampeermiddelen.
Aan deze functiewijzigingen zijn de volgende voorwaarden verbonden:
-
een zelfstandige woonfunctie, als genoemd in sub a, is slechts toegestaan in het hoofdgebouw op een perceel waar reeds een woning of bedrijfswoning aanwezig is;
-
er mag één wooneenheid in het hoofdgebouw worden gerealiseerd;
-
de functie wonen wordt beperkt tot het hoofdgebouw;
-
de activiteiten genoemd in sub b tot en met g zijn uitsluitend toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
-
de activiteiten genoemd in sub b tot en met g dienen plaats te vinden binnen de gebouwen;
-
de vrijkomende bebouwing mag niet worden vergroot en er mogen geen nieuwe gebouwen worden opgericht, anders dan vervangende nieuwbouw;
-
de bestaande verschijningsvorm en maatvoering van de vrijkomende bebouwing blijft behouden, behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
-
gestreefd dient te worden naar het afbreken van landschappelijk verstorende bebouwing;
-
er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven;
-
er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
-
er mag geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking ontstaan;
-
detailhandel wordt beperkt tot het aanbieden en verkopen van ambachtelijke, agrarische of aan de agrarische sector gelieerde producten op een vloeroppervlakte van maximaal 60 m²;
-
de opslag van materialen of goederen op het terrein, anders dan voor het verwezenlijken van de bestemming, is uitgesloten;
-
de vestiging van maneges en zorgboerderijen is uitsluitend toegestaan in de nabijheid van kernen;
-
de genoemde functies zijn, met gebruikmaking van een nieuwe wijzigingsprocedure zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, onderling uitwisselbaar.
Met inachtneming van bovenstaande voorwaarden zijn na wijziging de regels van toepassing van de bestemming die past bij de nieuwe functie.
3.7.3 Karakteristiek
Burgemeester en wethouders kunnen de aanduiding 'karakteristiek' wijzigen indien naar het oordeel van een deskundige op het gebied van stedenbouw en/of landschap voldoende duidelijk is dat:
-
een bouwwerk of deel van een bouwwerk of gebied niet of niet meer als karakteristiek kunnen worden beschouwd;
-
een bouwwerk als karakteristiek dient te worden aangemerkt.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
bedrijven behorende tot de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven;
-
een dierenpension, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dierenpension';
-
uitsluitend een opslag/magazijn, ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
-
een garagebedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf;
-
een metaal-electrobedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - metaal-electrobedrijf';
-
een afvalrecyclingbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - recyclingbedrijf';
-
een opslag- en transportbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'transportbedrijf';
-
wonen ten behoeve van het bedrijf;
-
bed and breakfastvoorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in lid 38.1.2;
met de daarbij behorende:
-
gebouwen en overkappingen;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen.
-
met dien verstande dat:
-
in de bestemming niet zijn begrepen:
-
inrichtingen aangewezen in bijlage I onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken);
-
risicovolle inrichtingen;
-
met uitzondering van bestaande inrichtingen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen en behoeve van het bedrijf gelden de volgende regels:
-
de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen mag ten hoogste de bestaande oppervlakte aan gebouwen bedragen;
-
in afwijking van het bepaalde in sub a geldt ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' dat het bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan het aangegeven percentage;
-
de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 5 m en 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 5 m;
-
de afstand tussen de bedrijfsgebouwen onderling mag niet minder dan 4 m bedragen, tenzij ze aaneen worden gebouwd;
-
de afstand van de bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 4 m bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt.
4.2.2 Bedrijfswoning
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan één per bedrijf, dan wel het bestaande aantal indien dit meer bedraagt;
-
de oppervlakte van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 300 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 3,5 m en 8 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
de dakhelling bedraagt ten minste 30º, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
-
bijbehorende bouwwerken dienen aan het hiervoor gestelde te voldoen dan wel aan het gestelde in lid 4.2.3.
4.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:
-
de bijbehorende bouwwerken dienen te worden gebouwd in het achtererfgebied van de bedrijfswoning;
-
de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet vergunningsvrije bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning bedraagt, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.2.2 sub b, niet meer dan 150 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de bouwperceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 6 m op een afstand van 3 m uit de perceelgrens;
-
indien sprake is van een platte afdekking bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 4 m.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 m bedragen, met uitzondering van vlaggen- en lichtmasten, waarvan de hoogte niet meer dan 9 m mag bedragen en van erfafscheidingen waarvan de hoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
-
lid 4.2.1 sub a voor een eenmalige uitbreiding van de totale vloeroppervlakte van het bestaande bouwperceel, tot een percentage dat niet meer mag bedragen dan 20% van de totale vloeroppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing, mits:
-
is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Toegestaan gebruik
Inpandige opslag
Het gebruik van de bestaande bedrijfsbebouwing voor de inpandige opslag van caravans, boten en daarmee gelijk te stellen goederen is toegestaan voor zover deze functie ondergeschikt is aan de bedrijfsvoering.
4.4.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken voor de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in de Staat van Bedrijven onder de milieucategorieën 1 en 2;
-
detailhandel, anders dan de verkoop van ter plaatse gefabriceerde of geassembleerde goederen, waarbij de vloeroppervlakte niet meer dan 60 m2 mag bedragen;
-
de opslag van materialen of goederen op het erf, anders dan ter verwezenlijking van de bestemming.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Milieucategorie bedrijven
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4.2 sub a en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die vergelijkbaar zijn met bedrijven van milieucategorie 1 en 2 of bedrijven die behoren tot milieucategorie 3.1 van de bij de regels behorende Staat van bedrijven, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van nabijgelegen woningen, al dan niet onder te stellen voorwaarden wat betreft geur, stof, gevaar en geluid kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven die zijn genoemd in de Staat van bedrijven, onder de milieucategorieën 1 tot en met 2.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1 Vrijkomende bebouwing
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan, voor zover het betreft vrijkomende (voormalige agrarische) bebouwing met bijbehorende erven, wijzigen ten behoeve van:
-
wonen;
-
aan het landelijke gebied gebonden niet-agrarische bedrijven;
-
sociale, culturele, maatschappelijke, medische en educatieve voorzieningen;
-
verblijfsrecreatieve functies (zoals groepsaccommodaties en pensions);
-
maneges en pensionstallen;
-
opslag van caravans en daarmee vergelijkbare kampeermiddelen.
Aan deze functiewijzigingen zijn de volgende voorwaarden verbonden:
-
een zelfstandige woonfunctie, als genoemd in sub a, is slechts toegestaan in het hoofdgebouw op een perceel waar reeds een woning of bedrijfswoning aanwezig is;
-
er mag één wooneenheid in het hoofdgebouw worden gerealiseerd;
-
de functie wonen wordt beperkt tot het hoofdgebouw;
-
de activiteiten genoemd in sub b tot en met f zijn uitsluitend toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
-
de activiteiten genoemd in sub b tot en met f dienen plaats te vinden binnen de gebouwen;
-
de vrijkomende bebouwing mag niet worden vergroot en er mogen geen nieuwe gebouwen worden opgericht, anders dan vervangende nieuwbouw;
-
de bestaande verschijningsvorm en maatvoering van de vrijkomende bebouwing blijft behouden, behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
-
gestreefd dient te worden naar het afbreken van landschappelijk verstorende bebouwing;
-
er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven;
-
er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
-
er mag geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking ontstaan;
-
detailhandel wordt beperkt tot het aanbieden en verkopen van ambachtelijke, agrarische of aan de agrarische sector gelieerde producten op een vloeroppervlakte van maximaal 60 m²;
-
de opslag van materialen of goederen op het terrein, anders dan voor het verwezenlijken van de bestemming, is uitgesloten;
-
de vestiging van maneges en zorgboerderijen is uitsluitend toegestaan in de nabijheid van kernen;
-
de genoemde functies zijn, met gebruikmaking van een nieuwe wijzigingsprocedure zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, onderling uitwisselbaar.
Met inachtneming van bovenstaande voorwaarden zijn na wijziging de regels van toepassing van de bestemming die past bij de nieuwe functie.
Artikel 5 Bedrijf - Afsluiterlocatie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Afsluiterlocatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
de aanleg en instandhouding van een afsluiterlocatie ten behoeve van een gastransportleiding;
-
ondergrondse en bovengrondse leidingen;
-
met de daarbij behorende:
-
bijbehorende bouwwerken;
-
wegen en paden, parkeervoorzieningen, erf- en terreinafscheidingen en groenvoorzieningen;
met dien verstande dat:
-
in de bestemming niet zijn begrepen:
-
inrichtingen aangewezen in bijlage I onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken).
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
er mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van de afsluiterlocatie worden gebouwd;
-
de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 4 m.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de afsluiterlocatie;
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 3,5 m.
Artikel 6 Bedrijf - Agrarisch hulpbedrijf
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf - Agrarisch hulpbedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
een agrarisch hulpbedrijf;
-
een grondgebonden agrarisch bedrijf ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf', met dien verstande dat het bepaalde in artikel 3 mede van toepassing is;
-
wonen ten behoeve van het bedrijf, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep, met inachtneming van het bepaalde in lid 38.1.1;
-
bed and breakfastvoorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in lid 38.1.2;
met de daarbij behorende:
-
gebouwen en overkappingen;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen;
met dien verstande dat:
-
in de bestemming niet zijn begrepen:
-
inrichtingen aangewezen in bijlage I onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken).
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het bedrijf gelden de volgende regels:
-
de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen mag ten hoogste de bestaande oppervlakte aan gebouwen bedragen;
-
de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 5 m en 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
in afwijking van het bepaalde in sub b bedragen de goot- en bouwhoogte ter plaatse van het adres Wildervanksterdallen 4 ten hoogste respectievelijk 7 m en 11 m;
-
de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 5 m;
-
de afstand tussen de bedrijfsgebouwen onderling mag niet minder dan 4 m bedragen, tenzij ze aaneen worden gebouwd;
-
de afstand van de bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 4 m bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt.
6.2.2 Bedrijfswoning
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan één per bedrijf, dan wel het bestaande aantal indien dit meer bedraagt;
-
in afwijking van het bepaalde in sub a is ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning toegestaan;
-
de oppervlakte van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 300 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 3,5 m en 8 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
de dakhelling bedraagt ten minste 30º, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
-
bijbehorende bouwwerken dienen aan het hiervoor gestelde te voldoen dan wel aan het gestelde in lid 6.2.3.
6.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:
-
de bijbehorende bouwwerken dienen te worden gebouwd in het achtererfgebied van de bedrijfswoning;
-
de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet vergunningsvrije bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning bedraagt, met inachtneming van het bepaalde in lid 6.2.2 sub c, niet meer dan 150 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de bouwperceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 6 m op een afstand van 3 m uit de perceelgrens;
-
indien sprake is van een platte afdekking bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 4 m.
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 m bedragen, met uitzondering van vlaggen- en lichtmasten, waarvan de hoogte niet meer dan 9 m mag bedragen en van erfafscheidingen waarvan de hoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
-
lid 6.2.1 sub a voor een eenmalige uitbreiding van de totale vloeroppervlakte van het bestaande bouwperceel, tot een percentage dat niet meer mag bedragen dan 20% van de totale vloeroppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing, mits:
-
is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Toegestaan gebruik
Inpandige opslag
Het gebruik van de bestaande bedrijfsbebouwing voor de inpandige opslag van caravans, boten en daarmee gelijk te stellen goederen is toegestaan voor zover deze functie ondergeschikt is aan de bedrijfsvoering.
6.4.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
-
detailhandel, anders dan de verkoop van ter plaatse gefabriceerde of geassembleerde goederen, waarbij de vloeroppervlakte niet meer dan 60 m2 mag bedragen;
-
de opslag van materialen of goederen op het erf, anders dan ter verwezenlijking van de bestemming.
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
6.5.1 Vrijkomende bebouwing
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan, voor zover het betreft vrijkomende (voormalige agrarische) bebouwing met bijbehorende erven, wijzigen ten behoeve van:
-
wonen;
-
sociale, culturele, maatschappelijke, medische en educatieve voorzieningen;
-
een bedrijf behorend tot de milieucategorieën 1 en 2 van bij deze regels behorende Staat van bedrijven, alsmede bedrijven die niet zijn genoemd in de Staat van bedrijven onder de categorieën 1 en 2 of bedrijven die behoren tot milieucategorie 3.1, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van nabijgelegen woningen, al dan niet onder te stellen voorwaarden wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven welke wel zijn genoemd in de Staat van Bedrijven, onder de categorieën 1 en 2;
-
verblijfsrecreatieve functies (zoals groepsaccommodaties en pensions);
-
maneges en pensionstallen;
-
opslag van caravans en daarmee vergelijkbare kampeermiddelen.
Aan deze functiewijzigingen zijn de volgende voorwaarden verbonden:
-
een zelfstandige woonfunctie, als genoemd in sub a, is slechts toegestaan in het hoofdgebouw op een perceel waar reeds een woning of bedrijfswoning aanwezig is;
-
er mag één wooneenheid in het hoofdgebouw worden gerealiseerd
-
de functie wonen wordt beperkt tot het hoofdgebouw;
-
de activiteiten genoemd in sub b tot en met f zijn uitsluitend toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
-
de activiteiten genoemd in sub b tot en met f dienen plaats te vinden binnen de gebouwen;
-
de vrijkomende bebouwing mag niet worden vergroot en er mogen geen nieuwe gebouwen worden opgericht, anders dan vervangende nieuwbouw;
-
de bestaande verschijningsvorm en maatvoering van de vrijkomende bebouwing blijft behouden, behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
-
gestreefd dient te worden naar het afbreken van landschappelijk verstorende bebouwing;
-
er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven;
-
er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
-
er mag geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking ontstaan;
-
detailhandel wordt beperkt tot het aanbieden en verkopen van ambachtelijke, agrarische of aan de agrarische sector gelieerde producten op een vloeroppervlakte van maximaal 60 m²;
-
de opslag van materialen of goederen op het terrein, anders dan voor het verwezenlijken van de bestemming, is uitgesloten;
-
de vestiging van maneges en zorgboerderijen is uitsluitend toegestaan in de nabijheid van kernen;
-
de genoemde functies zijn, met gebruikmaking van een nieuwe wijzigingsprocedure zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, onderling uitwisselbaar.
Met inachtneming van bovenstaande voorwaarden zijn na wijziging de regels van toepassing van de bestemming die past bij de nieuwe functie.
Artikel 7 Bedrijf - Delfstof
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf - Delfstof’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
terreinen en bouwwerken ten behoeve van de winning, verwerking, opslag en/of distributie van aardgas, en/of olie en/of zout;
met de daarbij behorende:
-
gebouwen en overkappingen;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 15 m;
-
er mogen geen bedrijfswoningen worden gebouwd.
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van vlampijpen bedraagt niet meer dan 25 m;
-
de bouwhoogte van de brandvlampijp ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - brandvlampijp' niet meer bedragen dan 65 m;
-
de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt niet meer dan 10 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.
Artikel 8 Bedrijf - Nutsvoorziening
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
een gasdrukmeet- en regelstation, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gasdrukmeet- en regelstation';
-
een industriewaterinstallatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - industriewaterinstallatie';
-
een rioolwaterzuiveringsinstallatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'waterzuiveringsinstallatie';
-
met de daarbij behorende:
-
gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
wegen en paden, parkeervoorzieningen, erf- en terreinafscheidingen en groenvoorzieningen;
met dien verstande dat:
-
in de bestemming niet zijn begrepen:
-
inrichtingen aangewezen in bijlage I onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken).
8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regel:
-
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gasdrukmeet- en regelstation' mogen alleen gebouwen ten dienste van de bestemming te worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van de industriewaterinstallatie en de rioolwaterzuiverinstallatie mag niet meer dan 15 m bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
-
de bouwhoogte van de overige gebouwen voor nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 5 m.
8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 3,5 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 m bedragen.
Artikel 9 Bedrijf - Windturbinepark Voorlopig
9.1 Voorlopige bestemming
9.1.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Windturbinepark Voorlopig' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
de opwekking van elektrische energie door middel van windturbines;
-
opstelplaatsen ten behoeve van de bouw, het onderhoud en de demontage van windturbines, met inachtneming van het bepaalde in 39.7;
-
inkoopstations;
-
tijdelijke voorzieningen ten behoeve van de aanleg van het windturbinepark;
-
kabels en leidingen ten behoeve van het windturbinepark;
-
kunstwerken, alsmede voorzieningen ten behoeve van de bediening van kunstwerken;
-
wegen en paden, op- en afritten;
-
nutsvoorzieningen;
-
voor zover niet strijdig met de belangen van het bepaalde in sub a t/m h, is het volgende toegestaan:
-
agrarische bedrijvigheid;
-
extensieve openluchtrecreatie;
-
watergangen, waterpartijen, oevers en taluds;
-
waterhuishouding;
-
instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende natuurwaarden
-
gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.1.2 Bouwregels
a Windturbines
-
per is maximaal één windturbine per bestemmingsvlak toegestaan;
-
de minimale en maximale ashoogte van een windturbine bedragen respectievelijk 115 meter en 140 meter;
-
de minimale en maximale rotordiameter van een windturbine bedragen respectievelijk 110 meter en 130 meter;
-
de maximale tiphoogte van een windturbine bedraagt 200 meter;
-
voor beide lijnopstellingen gezamenlijk (midden- en zuidelijk deel) zijn de windturbines identiek en voor cluster noord zijn de windturbines identiek;
-
de draairichting van de windturbines dient gelijk te zijn;
-
de turbines mogen, binnen het bestemmingsvlak, in oost-westelijke richting verschuiven:
-
binnen 1 lijnopstelling;
-
dan wel binnen de noord-zuid lopende lijnen in cluster noord;
-
met dien verstande dat de verschuiving van een turbine maximaal 15 meter ten opzichte van alle turbines binnen de lijn binnen cluster noord of lijnopstelling mag bedragen.
b Overige bouwwerken
Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
-
behoudens het bepaalde in artikel 9.1.2a en 39.7 zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan;
-
de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van het verkeer bedraagt 8 meter;
-
de maximale bouwhoogte van nutsvoorzieningen bedraagt 3 meter;
-
de maximale bouwhoogte van palen en masten bedraagt 6 meter;
-
de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter.
9.1.3 Specifieke gebruiksregels
a Voorwaardelijke verplichting natuurcompensatie
Alvorens de windturbine voorzien van de aanduiding 'overige zone - ecologie', in gebruik genomen en gehouden mag worden dient uitvoering gegeven te zijn aan een met de provincie Groningen overeengekomen natuurcompensatieplan.
b Voorwaardelijke verplichting obstakelverlichting
Alvorens het windpark voor energieproductie in gebruik genomen en gehouden mag worden, dient de obstakelverlichting op de turbines gerealiseerd te zijn conform een door Inspectie Leefomgeving en Transport goedgekeurd verlichtingsplan, waarbij geldt dat de verlichting vastbrandend dient te zijn.
9.2 Geldigheidstermijn van de voorlopige bestemming
De voorlopige bestemming als bedoeld in 9.1geldt 30 jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van het inpassingsplan Windpark N33 met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZip15WPN33-3002.
9.3 Definitieve bestemming
Na het verstrijken van de termijn als bedoeld in 9.2, gelden voor de voor 'Bedrijf - Windturbinepark Voorlopig' aangewezen gronden weer de bestemmingen zoals voor die gronden zijn neergelegd in het bestemmingsplan Buitengebied Veendam, vastgesteld op 24 oktober 2016, met eventuele wijzigingen in de regels zoals opgenomen in dit Veegplan.
Artikel 10 Bedrijventerrein
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
een gasbufferinrichting, tevens zijnde een Wgh-inrichting;
-
de winning en behandeling van delfstoffen;
-
onderzoek naar de mogelijkheid van opslag van aardgas in de diepe ondergrond;
met de daarbij behorende:
-
gebouwen en overkappingen ;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
de gebouwen en overkappingen worden gebouwd binnen een bouwvlak;
-
ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' geldt dat het bebouwingspercentage van het bouwvlak niet meer mag bedragen dan het aangegeven percentage;
-
ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de aangegeven hoogte;
-
er mogen geen bedrijfswoningen worden gebouwd.
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erfafscheidingen, muren en schuttingen mag niet meer dan 4 m bedragen;
-
binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 12 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van een reclamemast niet meer dan 6 m mag bedragen en de bouwhoogte van een afblaasmast niet meer dan 25 m mag bedragen;
-
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - mast' mag de bouwhoogte van een afblaasmast niet meer dan 50 m bedragen;
-
in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 5 m bedragen.
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering, afmetingen en vormgeving van de bebouwing ten behoeve van:
-
de verkeersveiligheid;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
een goede landschappelijke inpassing.
10.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
-
het gebruik van gronden voor de verwerking en/of de opslag van radioactief afval.
Artikel 11 Cultuur en ontspanning
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
een seksinrichting;
-
wonen ten behoeve van het bedrijf, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep, met inachtneming van het bepaalde in lid 38.1.1;
met de daarbij behorende:
-
gebouwen en overkappingen;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het bedrijf gelden de volgende regels:
-
de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen mag ten hoogste de bestaande oppervlakte aan gebouwen bedragen;
-
de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 5 m en 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 5 m;
-
de afstand tussen de bedrijfsgebouwen onderling mag niet minder dan 4 m bedragen, tenzij ze aaneen worden gebouwd;
-
de afstand van de bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 4 m bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt.
11.2.2 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan één per bedrijf, dan wel het bestaande aantal indien dit meer bedraagt;
-
de oppervlakte van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 300 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 3,5 m en 8 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
de dakhelling bedraagt ten minste 30º, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
-
bijbehorende bouwwerken dienen aan het hiervoor gestelde te voldoen, dan wel aan het gestelde in lid 11.2.3.
11.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
de bijbehorende bouwwerken dienen te worden gebouwd in het achtererfgebied van de bedrijfswoning;
-
de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet vergunningsvrije bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning bedraagt, met inachtneming van het bepaalde in lid 11.2.2 sub b, niet meer dan 150 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de bouwperceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 6 m op een afstand van 3 m uit de perceelgrens;
-
indien sprake is van een platte afdekking bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 4 m.
11.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 m bedragen, met uitzondering van vlaggen- en lichtmasten, waarvan de hoogte niet meer dan 9 m mag bedragen en van erfafscheidingen waarvan de hoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.
11.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
-
lid 11.2.1 sub a voor een eenmalige uitbreiding van de totale vloeroppervlakte van het bestaande bouwperceel, tot een percentage dat niet meer mag bedragen dan 20% van de totale vloeroppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing, mits:
-
is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
11.4 Specifieke gebruiksregels
Het gebruik als seksinrichting mag uitsluitend plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing.
Artikel 12 Groen
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
groenvoorzieningen en/of bos;
-
wandel- en fietspaden;
-
water;
met de daarbij behorende:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden volgende regels:
-
op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
-
in afwijking van het bepaalde onder a mogen op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘wielerbaan’ gebouwen worden gebouwd, waarvan de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m2 en de hoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.
12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m, met uitzondering van perceelafscheidingen, waarvan de hoogte niet meer dan 2 m mag bedragen en lichtmasten, waarvan de hoogte niet meer dan 9 m mag bedragen.
Artikel 13 Horeca
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
een horecabedrijf;
-
een dorpshuis;
-
een theetuin;
-
een zorghotel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk';
-
een kleinschalig kampeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein';
-
wonen ten behoeve van het bedrijf, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep;
met de daarbij behorende:
-
gebouwen en overkappingen;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het bedrijf gelden de volgende regels:
-
de gebouwen en overkappingen worden gebouwd binnen een bouwvlak;
-
de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen mag ten hoogste de bestaande oppervlakte aan gebouwen bedragen;
-
de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 5 m en 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 5 m;
-
de afstand tussen de bedrijfsgebouwen onderling mag niet minder dan 4 m bedragen, tenzij ze aaneen worden gebouwd;
-
de afstand van de bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 4 m bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
-
ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' mogen buiten het bouwvlak een sanitairgebouw met een maximale oppervlakte van 75 m2 worden gebouwd, alsmede twee trekkershutten met elk een maximale oppervlakte van 20 m2, mits:
-
deze gebouwen (in zijn geheel) binnen 50 m van de dichtstbijzijnde gevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
-
de afstand tot de voorste bouwperceelgrens niet minder dan 5 m bedraagt.
13.2.2 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
de bedrijfswoning wordt binnen het bouwvlak gebouwd;
-
het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan één per bedrijf, dan wel het bestaande aantal indien dit meer bedraagt;
-
de oppervlakte van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 300 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 3,5 m en 8 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
de dakhelling bedraagt ten minste 30º, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
-
bijbehorende bouwwerken dienen aan het hiervoor gestelde te voldoen, dan wel aan het gestelde in lid 13.2.3.
13.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
de bijbehorende bouwwerken dienen te worden gebouwd in het achtererfgebied van de bedrijfswoning;
-
de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet vergunningsvrije bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning bedraagt, met inachtneming van het bepaalde in lid 13.2.2 sub c, niet meer dan 150 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de bouwperceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 6 m op een afstand van 3 m uit de perceelgrens;
-
indien sprake is van een platte afdekking bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 4 m.
13.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 m bedragen, met uitzondering van vlaggen- en lichtmasten, waarvan de hoogte niet meer dan 9 m mag bedragen en van erfafscheidingen waarvan de hoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.
13.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
-
lid 13.2.1 sub a b voor een eenmalige uitbreiding van de totale vloeroppervlakte van het bestaande bouwperceel, tot een percentage dat niet meer mag bedragen dan 20% van de totale vloeroppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing, mits:
-
is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
13.4 Specifieke gebruiksregels
13.4.1 Toegestaan gebruik
Het gebruik van de gronden voor een kleinschalig kampeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' is toegestaan, mits:
-
het gaat om maximaal 25 kampeermiddelen (geen stacaravans), uitsluitend gedurende de periode 15 maart tot 31 oktober;
-
de landschappelijke afscherming in stand wordt gehouden;
-
verlichting uitsluitend is toegestaan ten behoeve van de oriëntatiemogelijkheden voor de gasten;
-
reclame-uitingen alleen toelaatbaar zijn binnen de grenzen van de APV;
-
afvalwater via de riolering wordt afgevoerd;
-
de verkeersbelasting van het plattelandswegennet niet onevenredig wordt vergroot, gelet op de capaciteit ervan.
Artikel 14 Maatschappelijk
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
onderwijsvoorzieningen en welzijnsvoorzieningen;
-
ondergeschikte horeca-activiteiten;
-
met de daarbij behorende:
-
gebouwen en overkappingen;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen mag ten hoogste de bestaande oppervlakte aan gebouwen bedragen;
-
de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 5 m en 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 5 m;
-
de afstand tussen de bedrijfsgebouwen onderling mag niet minder dan 4 m bedragen, tenzij ze aaneen worden gebouwd;
-
de afstand van de bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 4 m bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt.
14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 m bedragen, met uitzondering van vlaggen- en lichtmasten, waarvan de hoogte niet meer dan 9 m mag bedragen en van erfafscheidingen waarvan de hoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.
14.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
-
lid 14.2.1 sub a voor een eenmalige uitbreiding van de totale vloeroppervlakte van het bestaande bouwperceel, tot een percentage dat niet meer mag bedragen dan 20% van de totale vloeroppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing, mits:
-
is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 15 Maatschappelijk - Begraafplaats
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
een begraafplaats;
met de daarbij behorende:
-
gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
de bebouwde oppervlakte mag niet meer dan 10% van het bestemmingsvlak bedragen;
-
de goot- en bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer dan respectievelijk 3,5 en 8 m bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
de afstand van de gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 4 m bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt.
15.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 m bedragen, met uitzondering van vlaggen- en lichtmasten, waarvan de hoogte niet meer dan 9 m mag bedragen en van erfafscheidingen waarvan de hoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.
Artikel 16 Natuur
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
het behoud en/of herstel, alsmede de opbouw van de aan deze gronden eigen landschappelijke en natuurlijke waarden;
-
cultuurgrond;
-
dagrecreatief medegebruik;
met de daarbij behorende:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
paden, water, waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen.
16.2 Bouwregels
16.2.1 Gebouwen
Op of in de gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van bestaande gebouwen.
16.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen uitsluitend worden opgericht ten behoeve van:
-
landschaps- en natuurbeheer;
-
waterbeheersing en waterhuishouding;
-
geleiding of beveiliging van het verkeer;
-
de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m, met uitzondering van perceelafscheidingen waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 1,5 m.
16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.3.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
-
het aanleggen van wegen;
-
het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
-
het diepploegen, mengwoelen of op andere wijze verstoren van het aanwezige bodemprofiel;
-
het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, anders dan ter aansluiting van de toegelaten bebouwing;
-
het vergroten of dempen van waterlopen met een insteekbreedte groter dan 8 m.
16.3.2 Uitzonderingen
Het verbod in lid 16.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud en beheer betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
-
gelet op de te beschermen waarden van de grond van geringe betekenis moeten worden geacht.
16.3.3 Voorwaarden
-
De in lid 16.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken of werkzaamheden direct, dan wel indirect te beschermen waarden van de grond niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
-
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter bescherming van de aangegeven waarden van de grond bij het verlenen van de in lid 16.3.1 genoemde vergunning voorwaarden te stellen met betrekking tot plaats en omvang van de werken en werkzaamheden en de afwerking van het terrein.
Artikel 17 Recreatie
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
een sauna, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'sauna';
-
een zweefvliegveld, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - zweefvliegveld';
-
wonen ten behoeve van het bedrijf, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep, met inachtneming van het bepaalde in lid 38.1.1;
-
met de daarbij behorende:
-
gebouwen en overkappingen;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen.
17.2 Bouwregels
17.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
de gebouwen en overkappingen worden gebouwd binnen een bouwvlak;
-
de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen mag ten hoogste de bestaande oppervlakte aan gebouwen bedragen;
-
de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 5 m en 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 5 m;
-
de afstand tussen de bedrijfsgebouwen onderling mag niet minder dan 4 m bedragen, tenzij ze aaneen worden gebouwd;
-
de afstand van de bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 4 m bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt.
17.2.2 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
een bedrijfswoning is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'sauna';
-
de bedrijfswoning wordt binnen het bouwvlak gebouwd;
-
het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan één;
-
de oppervlakte van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 300 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 3,5 m en 8 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
de dakhelling bedraagt ten minste 30º, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
-
bijbehorende bouwwerken dienen aan het hiervoor gestelde te voldoen, dan wel aan het gestelde in lid 17.2.3.
17.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
de bijbehorende bouwwerken dienen te worden gebouwd in het achtererfgebied van de bedrijfswoning;
-
de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet vergunningsvrije bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning bedraagt, met inachtneming van het bepaalde in lid 17.2.2 sub d, niet meer dan 150 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de bouwperceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 6 m op een afstand van 3 m uit de perceelgrens;
-
indien sprake is van een platte afdekking bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 4 m.
17.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 m bedragen, met uitzondering van vlaggen- en lichtmasten, waarvan de hoogte niet meer dan 9 m mag bedragen en van erfafscheidingen waarvan de hoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.
17.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
-
lid 17.2.1 sub a b voor een eenmalige uitbreiding van de totale vloeroppervlakte van het bestaande bouwperceel, tot een percentage dat niet meer mag bedragen dan 20% van de totale vloeroppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing, mits:
-
is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 18 Recreatie - Dagrecreatie
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Recreatie - Dagrecreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
dagrecreatie;
met de daarbij behorende
-
gebouwen en overkappingen;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen.
18.2 Bouwregels
18.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
de bebouwde oppervlakte mag niet meer dan 5% van het bestemmingsvlak bedragen
-
de bouwhoogte van gebouwen met een platte afdekking, alsmede overkappingen, mag niet meer bedragen dan 5 m;
-
indien sprake is van een kap, mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 6 m;
-
de afstand van de gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 4 m bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt.
18.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m, met uitzondering van perceelafscheidingen, waarvan de hoogte niet meer dan 2 m mag bedragen en lichtmasten, waarvan de hoogte niet meer dan 9 m mag bedragen.
Artikel 19 Sport
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
sportvelden;
met de daarbij behorende:
-
gebouwen en overkappingen;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen.
19.2 Bouwregels
19.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van sportvoorzieningen gelden de volgende regels:
-
de bebouwde oppervlakte mag niet meer dan 5% van het bestemmingsvlak bedragen;
-
de bouwhoogte van gebouwen met een platte afdekking, alsmede overkappingen, mag niet meer bedragen dan 5 m;
-
indien sprake is van een kap, mogen de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 8 m;
-
de afstand van de gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 4 m bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt.
19.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
De hoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m, met uitzondering van perceelafscheidingen, waarvan de hoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.
Artikel 20 Verkeer
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
bestaande wegen, voet- en fietspaden;
met de daarbij behorende:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ;
-
parkeervoorzieningen, water, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen.
20.2 Bouwregels
20.2.1 Gebouwen
Op of in de gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van bestaande gebouwen.
20.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
-
de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding en beveiliging van het verkeer mag niet meer bedragen dan 9 m;
-
de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
Artikel 21 Verkeer - Fiets- en wandelpad
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Fiets- en wandelpad aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
fiets- en wandelpaden;
met de daarbij behorende:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen.
21.2 Bouwregels
21.2.1 Gebouwen
Op of in de gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van bestaande gebouwen.
21.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
-
de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding en beveiliging van het verkeer mag niet meer bedragen dan 9 m;
-
de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
Artikel 22 Verkeer - Railverkeer
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
spoorwegdoeleinden;
-
een museumspoorlijn;
-
met de daarbij behorende:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
-
parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen.
22.2 Bouwregels
22.2.1 Gebouwen
Op of in de gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van bestaande gebouwen.
22.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 m bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen, waarvan de hoogte niet meer dan 2 m mag bedragen;
-
ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dient de bestaande verschijningsvorm en maatvoering van de bebouwing behouden te blijven, behoudens geringe uitwendige aanpassingen geldt dat de bestaande goot- en bouwhoogten, de kapvorm en oppervlakte van het bouwwerk, alsmede de bestaande gevelindeling en de bestaande ligging dienen te worden gehandhaafd, met dien verstande dat daarvan met ten hoogste 5% van de maten mag worden afgeweken. Een uitzondering hierop betreffen bouwwerken waarvoor reeds een sloopvergunning voor het slopen van het gehele bouwwerk is verleend en de sloop is uitgevoerd.
22.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
-
Het is verboden om bebouwing met de aanduiding 'karakteristiek' geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning.
-
Het bepaalde onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die voor zover het sloop betreft:
-
van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij woningen en bij bedrijfsgebouwen die gebouwd zijn na 1 januari 1950 of die niet behoren tot de oorspronkelijke bebouwing;
-
ten behoeve van gewoon onderhoud en herstel;
-
van inpandige delen van een gebouw;
-
ten behoeve van het uitvoeren van destructief onderzoek;
-
die noodzakelijk is ter voorkoming van instortingsgevaar en daarbij sprake is van een acute bedreiging van veiligheid van personen of beschadiging van omliggende bebouwing en andere maatregelen het instortingsgevaar niet kunnen voorkomen;
-
van gebouwen waarvoor reeds een sloopvergunning voor het slopen van het volledige bouwwerk is verleend;
-
gebouwen die op grond van de Erfgoedwet of gemeentelijke erfgoedverordening zijn beschermd.
-
het normale onderhoud betreffen;
-
die op basis van het voorheen geldende plan niet vergunningplichtig waren en die reeds in uitvoering waren ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een ten tijde van de inwerkingtreding van het plan reeds verleende omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk.
-
De in lid a genoemde omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien:
-
er sprake is van een algemeen belang waarvoor het karakteristieke bouwwerk gebouw moet wijken; of,
-
wordt aangetoond dat behoud van het gebouw bouwtechnisch niet mogelijk is en een goede herinvulling ter plaatse van het te slopen gebouw is verzekerd waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de aanwezige of te ontwikkelen kwaliteiten en waarden van het gebied; of, zinvol (her)gebruik van het gebouw overeenkomstig de geldende bestemming of een andere, uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening, passende functie objectief gezien niet mogelijk is en het belang van de vergunningaanvrager bij sloop van het gebouw in redelijkheid dient te prevaleren boven het cultuurhistorisch belang bij behoud ervan.
De aanvrager van een omgevingsvergunning dient daartoe een rapport van een onafhankelijke deskundige te overleggen, dat ingaat op:
-
de bouwkundige en gebruikstechnische staat van het gebouw;
-
de mate waarin het gebouw geschikt is of door het treffen van voorzieningen, in de zin van bouwkundige of bouwtechnische maatregelen aan een gebouw die strekken tot verbetering van de gebruiksfunctie, waaronder begrepen de daarbij noodzakelijk opheffing van gebreken aan constructieve veiligheid, geschikt kan worden gemaakt voor zinvol (her)gebruik overeenkomstig de geldende bestemming of een andere, uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening, passende functie; of,
-
de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is; of, karakteristieken van het bouwwerk niet langer aanwezig zijn en alleen met ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kunnen worden hersteld; of
-
het delen van de bebouwing betreft die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt;
-
het delen van een bouwwerk betreft die wel als karakteristiek zijn aan te merken, maar deze delen worden vervangen door gelijkwaardige karakteristieke delen.
-
Het overleggen van een deskundigenrapport als bedoeld in lid c onder 2 is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders uit andere beschikbare informatie afdoende blijkt dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden. De in lid a genoemde omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien nader advies is ingewonnen bij de Gemeentelijke Erfgoedcommissie of bij een door de gemeente aangestelde deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.
-
In het geval dat sloop van volledige bouwwerken op grond van het gestelde in sub c onder 2 of 3 mogelijk is, dient de aanvraag om sloopvergunning tevens te worden voorzien van:
-
een plan voor de herinrichting van de locatie ten behoeve van het behoud van de ruimtelijke kwaliteit dat tot stand is gekomen middels de maatwerkmethode;
-
een planning van de sloop en herinrichting.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt uitsluitend verleend als er garantie bestaat voor een goede herinvulling binnen redelijke termijn na de sloop van een bouwwerk, waardoor de ruimtelijke kwaliteit van het gebied wordt hersteld. In de omgevingsvergunning zal een voorschrift worden opgenomen waarin de termijn waarbinnen de herinvulling gereed moet zijn, wordt vastgelegd.
-
Indien burgemeester en wethouders het voornemen hebben om een omgevingsvergunning als bedoeld onder a te verlenen, wordt een deskundige op het gebied van stedenbouw, landschapsarchitectuur en cultuurhistorie om een schriftelijk advies gevraagd.
22.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de aanduiding 'karakteristiek' wijzigen indien naar het oordeel van een deskundige op het gebied van stedenbouw en/of landschap voldoende duidelijk is dat:
-
een bouwwerk of deel van een bouwwerk of gebied niet of niet meer als karakteristiek kunnen worden beschouwd;
-
een bouwwerk als karakteristiek dient te worden aangemerkt.
Artikel 23 Water
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor de regulering van de waterhuishouding en meer specifiek voor:
-
kanalen, vaarten, sloten en andere watergangen;
-
gemalen;
-
kaden en oeverstroken;
-
kunstwerken;
-
een recreatieplas, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - diepe waterplas';
-
een ligplaats ten behoeve van één woonschip, ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats';
met de daarbij behorende:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder steigers, loopplanken, bruggen, sluizen, dammen en duikers;
-
groenvoorzieningen, paden, waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen.
23.2 Bouwregels
23.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
er mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd ten dienste van de bestemming;
-
de hoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
23.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend worden opgericht ten behoeve van:
-
de geleiding en beveiliging van het verkeer;
-
de waterbeheersing en waterhuishouding;
-
ondergrondse transportleidingen;
-
de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m.
23.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
-
het dempen en het geheel of gedeeltelijk verondiepen van de waterplas ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - diepe waterplas';
-
het aanleggen van woonschepen met een hoogte groter dan 3,5 m.
Artikel 24 Water – Karakteristieke waterloop
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water – Karakteristieke waterloop' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
het behoud en herstel van kanalen en wijken en daarmee gelijk te stellen waterlopen ten behoeve van de wateraanvoer en -afvoer, de waterberging en de (recreatie)vaart;
-
gemalen;
-
kaden en oeverstroken;
-
kunstwerken;
met de daarbij behorende:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder steigers, loopplanken, bruggen, sluizen, dammen en duikers
-
groenvoorzieningen, paden, waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen.
24.2 Bouwregels
24.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende regel:
-
op of in de gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van bestaande gebouwen.
24.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van scheepvaarttekens en/of kunstwerken in de zin van bruggen, sluizen en andere naar de aard hiermee gelijk te stellen bouwwerken mag niet meer bedragen dan 10 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m.
24.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
-
het aanleggen van woonboten;
-
het verleggen van de waterloop;
-
het wijzigen van het profiel van de waterloop.
Artikel 25 Wonen
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep, met inachtneming van het bepaalde in lid 38.1.1;
-
bed and breakfastvoorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in lid 38.1.2;
-
een kleinschalig kampeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein';
-
een bouw- en houtbouwbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bouw- en houtbouwbedrijf';
-
een schildersbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - schildersbedrijf';
-
een vishandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vishandel';
-
een vloerenbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vloerenbedrijf';
-
een horecabedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
met de daarbij behorende:
-
gebouwen en overkappingen;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen.
De in sub c tot en met k genoemde bedrijvigheid dient te voldoen aan de regels zoals genoemd in lid 38.1 sub h.
25.2 Bouwregels
25.2.1 Algemene bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende algemene bouwregels:
-
voor het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt dat ten hoogste 50% van het erf mag worden bebouwd, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de woning inclusief de bijbehorende bouwwerken niet groter mag zijn dan 300 m2, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt;
-
in afwijking van bovenstaande geldt ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dient de bestaande verschijningsvorm en maatvoering van de bebouwing behouden te blijven, behoudens geringe uitwendige aanpassingen dat de bestaande goot- en bouwhoogten, de kapvorm en oppervlakte van het gebouw, alsmede de bestaande gevelindeling en de bestaande ligging dienen te worden gehandhaafd, met dien verstande dat daarvan met ten hoogste 5% van de maten mag worden afgeweken. Een uitzondering hierop betreffen gebouwen waarvoor reeds een sloopvergunning voor het slopen van het gehele gebouw is verleend en de sloop is uitgevoerd;
-
voor zover op een bouwperceel een bouwvlak is opgenomen dienen hoofdgebouwen binnen dit bouwvlak te worden gebouwd;
-
daar waar de gronden zijn aangeduid met zowel de aanduiding 'kampeerterrein' als de aanduiding 'horeca' mogen in afwijking van bovenstaande buiten het bouwvlak een sanitairgebouw met een maximale oppervlakte van 75 m2 worden gebouwd, alsmede twee trekkershutten met elk een maximale oppervlakte van 20 m2, mits:
-
deze gebouwen (in zijn geheel) binnen 50 m van de dichtstbijzijnde gevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
-
de afstand tot de voorste bouwperceelgrens niet minder dan 5 m bedraagt.
25.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
het aantal woningen per bestemmingsvlak of per bouwvlak, indien een bouwvlak is opgenomen, mag niet meer bedragen dan één, dan wel het aantal dat is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
-
ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' geldt dat hier een dubbele woning mag worden gebouwd;
-
ter plaatse van het adres Wildervanksterdallen 30 in Wildervank vervalt de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' en daarmee het bouwrecht 3 jaar na de onherroepelijke inwerkingtreding van dit bestemmingsplan indien binnen deze periode geen ontvankelijke aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning is ingediend en, indien een omgevingsvergunning is verleend er geen gebruik is gemaakt van de vergunning.
-
als hoofdgebouwen mogen uitsluitend niet-gestapelde woningen worden gebouwd;
-
de woningen mogen uitsluitend vrijstaand worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘twee-aaneen’ aaneengebouwde woningen zijn toegestaan;
-
ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dient de voorgevel van het hoofdgebouw in of ten hoogste 3 m achter de aangegeven 'gevellijn' en evenwijdig hieraan te worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 3,5 m en 8 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
de dakhelling bedraagt ten minste 30º, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
-
de oppervlakte van een hoofdgebouw mag niet minder dan 60 m2 bedragen;
-
de afstand van de niet-aangebouwde zijde van een woning tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 2 m bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
-
bijbehorende bouwwerken dienen aan het hiervoor gestelde te voldoen, dan wel aan het gestelde in lid 25.2.3.
25.2.3 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
-
de bijbehorende bouwwerken dienen te worden gebouwd in het achtererfgebied;
-
in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 300 m2 geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet vergunningvrij gebouwde bijbehorende bouwwerken bij een woning niet meer bedraagt dan 70 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 200 m2;
-
in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2 geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet vergunningvrij gebouwde bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 100 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2 tot een maximum van in totaal 150 m2;
-
de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de bouwperceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 6 m op een afstand van 3 m uit de perceelgrens.
25.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de oppervlakte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag in totaal niet meer bedragen dan 10 m2;
-
voor de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maximale hoogten:
-
erf- en/of terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde van die gevel(s): 2 m;
-
overige erf- en/of terreinafscheidingen: 1 m;
-
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m;
-
in afwijking van vorenstaande mag de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduiding 'horeca' niet meer dan 6 m bedragen, met uitzondering van vlaggen- en lichtmasten, waarvan de hoogte niet meer dan 9 m mag bedragen en van erfafscheidingen waarvan de hoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.
25.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
-
lid 25.2.1 sub b, en worden toegestaan dat de goot- of bouwhoogte, kapvorm of oppervlakte, de gevelindeling en/of de ligging wordt gewijzigd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke verschijningsvorm van het gebouw en er rekening wordt gehouden met ligging en context van het bestaande gebouw;
-
lid 25.2.2 sub a, voor de bouw van een twee onder-een-kap-woningen ter plaatse van een vrijstaande woning, met dien verstande dat het totaal aantal woningen in het plangebied niet mag worden vergroot;
-
lid 25.2.2 sub fg, voor een verhoging van de goot- en bouwhoogte tot maximaal 6 respectievelijk 9 m;
-
lid 25.2.2 sub ij, met dien verstande dat de onderlinge afstand tussen de (niet-aangebouwde zijden van de) woningen niet minder dan 4 m mag bedragen.
25.4 Specifieke gebruiksregels
25.4.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
-
het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
-
het gebruik van de gronden en/of gebouwen ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf en logiesverstrekking en/of verblijfsrecreatieve doeleinden, met uitzondering van bed and breakfastvoorzieningen en de in lid 25.1 genoemde bedrijfsactiviteiten;
-
kamerverhuur, met uitzondering van bestaande kamerverhuur.
25.4.2 Toegestaan gebruik
Het gebruik van de gronden voor een kleinschalig kampeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' is toegestaan, mits:
-
het gaat om maximaal 25 kampeermiddelen (geen stacaravans), uitsluitend gedurende de periode 15 maart tot 31 oktober;
-
de landschappelijke afscherming in stand wordt gehouden;
-
verlichting uitsluitend is toegestaan ten behoeve van de oriëntatiemogelijkheden voor de gasten;
-
reclame-uitingen alleen toelaatbaar zijn binnen de grenzen van de APV;
-
afvalwater via de riolering wordt afgevoerd;
-
de verkeersbelasting van het plattelandswegennet niet onevenredig wordt vergroot, gelet op de capaciteit ervan.
25.5 Afwijken van de gebruiksregels
25.5.1 Kamerverhuur
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 25.4.1 sub b, voor het gebruik van de woning voor kamerverhuur, mits:
-
kamerverhuur uitsluitend plaatsvindt in woningen aan de oostzijde van het Oosterdiep in Wildervank (ten zuiden van de 36e Laan), de J. Kammingakade en de Bareveldkade;
-
kamerverhuur uitsluitend plaatsvindt in het hoofdgebouw;
-
het aantal kamers niet meer bedraagt dan het bestaande aantal kamers in een pand en het aantal van 6 niet overstijgt tenzij een pand zeer ruim is opgezet;
-
het karakter van het gebied niet wordt verstoord en de omringende woonomgeving niet ernstig wordt gehinderd;
-
er op eigen terrein voldoende voorzieningen worden gerealiseerd voor het stallen van fietsen.
25.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
-
Het is verboden om bebouwing met de aanduiding 'karakteristiek' geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning.
-
Het bepaalde onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden dievoor zover het sloop betreft:
-
van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij woningen en bij bedrijfsgebouwen die gebouwd zijn na 1 januari 1950 of die niet behoren tot de oorspronkelijke bebouwing;
-
ten behoeve van gewoon onderhoud en herstel;het normale onderhoud betreffen;
-
van inpandige delen van een gebouw die op basis van het voorheen geldende plan niet vergunningplichtig waren en die reeds in uitvoering waren ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
-
ten behoeve van het uitvoeren van destructief onderzoek mogen worden uitgevoerd krachtens een ten tijde van de inwerkingtreding van het plan reeds verleende omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
-
die noodzakelijk is ter voorkoming van instortingsgevaar en daarbij sprake is van een acute bedreiging van veiligheid van personen of beschadiging van omliggende bebouwing en andere maatregelen het instortingsgevaar niet kunnen voorkomen;
-
van gebouwen waarvoor reeds een sloopvergunning voor het slopen van het volledige bouwwerk is verleend;
-
gebouwen die op grond van de Erfgoedwet of gemeentelijke erfgoedverordening zijn beschermd.
-
De in lid a genoemde omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien:
-
er sprake is van een algemeen belang waarvoor het karakteristieke gebouw moet wijken; of,
-
wordt aangetoond dat zinvol (her)gebruik van het gebouw overeenkomstig de geldende bestemming of een andere, uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening, passende functie objectief gezien niet mogelijk is en het belang van de vergunningaanvrager bij sloop van het gebouw in redelijkheid dient te prevaleren boven het cultuurhistorisch belang bij behoud ervan.
De aanvrager van een omgevingsvergunning dient daartoe een rapport van een onafhankelijke deskundige te overleggen, dat ingaat op:
-
de bouwkundige en gebruikstechnische staat van het gebouw;
-
de mate waarin het gebouw geschikt is of door het treffen van voorzieningen, in de zin van bouwkundige of bouwtechnische maatregelen aan een gebouw die strekken tot verbetering van de gebruiksfunctie, waaronder begrepen de daarbij noodzakelijk opheffing van gebreken aan constructieve veiligheid, geschikt kan worden gemaakt voor zinvol (her)gebruik overeenkomstig de geldende bestemming of een andere, uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening, passende functie; of,
2. wordt aangetoond dat behoud van het gebouw bouwtechnisch niet mogelijk is en een goede herinvulling ter plaatse van het te slopen gebouw is verzekerd waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de aanwezige of te ontwikkelen kwaliteiten en waarden van het gebied; of,
-
de karakteristieken van het gebouw niet langer aanwezig zijn en alleen met ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kunnen worden hersteld; ofde karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is; of,
-
het delen van de bebouwing betreft die op zichzelf niet als karakteristiek is aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt;
-
het delen van een gebouw betreft die wel als karakteristiek zijn aan te merken, maar deze delen worden vervangen door gelijkwaardige karakteristieke delen.
-
Het overleggen van een deskundigenrapport als bedoeld in lid c onder 2 is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders uit andere beschikbare informatie afdoende blijkt dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden. De in lid a genoemde omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien nader advies is ingewonnen bij de Gemeentelijke Erfgoedcommissie of bij een door de gemeente aangestelde deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.
-
In het geval dat sloop van volledige gebouwen op grond van het gestelde in sub c onder 2 of 3 mogelijk is, dient de aanvraag om sloopvergunning tevens te worden voorzien van:
-
een plan voor de herinrichting van de locatie ten behoeve van het behoud van de ruimtelijke kwaliteit dat tot stand is gekomen middels de maatwerkmethode;
-
een planning van de sloop en herinrichting.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt uitsluitend verleend als er garantie bestaat voor een goede herinvulling binnen redelijke termijn na de sloop van een gebouw, waardoor de ruimtelijke kwaliteit van het gebied wordt hersteld. In de omgevingsvergunning zal een voorschrift worden opgenomen waarin de termijn waarbinnen de herinvulling gereed moet zijn, wordt vastgelegd.
-
Indien burgemeester en wethouders het voornemen hebben om een omgevingsvergunning als bedoeld onder a te verlenen, wordt een deskundige op het gebied van stedenbouw, landschapsarchitectuur en cultuurhistorie om een schriftelijk advies gevraagd.
25.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de aanduiding 'karakteristiek' wijzigen indien naar het oordeel van een deskundige op het gebied van stedenbouw en/of landschap voldoende duidelijk is dat:
-
een bouwwerk of deel van een bouwwerk of gebied niet of niet meer als karakteristiek kunnen worden beschouwd;
-
een bouwwerk als karakteristiek dient te worden aangemerkt.
Artikel 26 Wonen - Voormalige boerderij
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen - Voormalige boerderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep, met inachtneming van het bepaalde in lid 38.1.1 ;
-
bed and breakfastvoorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in lid 38.1.2;
-
een ballonvaartbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - ballonvaart';
-
een yoga- en meditatiestudio, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - yoga en meditatie', tot maximaal 30% van het bebouwde oppervlak;
-
een gebruiksgerichte paardenhouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
met de daarbij behorende:
-
gebouwen en overkappingen;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen.
26.2 Bouwregels
26.2.1 Algemene bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende algemene bouwregels:
-
voor het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt dat ten hoogste 50% van het erf mag worden bebouwd, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de woning inclusief de bijbehorende bouwwerken niet groter mag zijn dan 300 m2, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt;
-
vrijgekomen (voormalige agrarische) gebouwen mogen niet worden vergroot en er mogen geen nieuwe gebouwen worden opgericht, anders dan vervangende nieuwbouw;
-
de bestaande verschijningsvorm en maatvoering van de vrijkomende en vrijgekomen (voormalige agrarische) bebouwing dient behouden te blijven, behoudens geringe uitwendige aanpassingen.
26.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
het aantal woningen per bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan één;
-
de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 3,5 m en 8 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
de dakhelling bedraagt ten minste 30º, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
-
bijbehorende bouwwerken dienen aan het hiervoor gestelde te voldoen dan wel aan het gestelde in lid 26.2.3.
26.2.3 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
-
de bijbehorende bouwwerken dienen te worden gebouwd in het achtererfgebied;
-
in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 300 m2 geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet vergunningvrij gebouwde bijbehorende bouwwerken bij een woning niet meer bedraagt dan 70 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 200 m2;
-
in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2 geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet vergunningvrij gebouwde bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 100 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2 tot een maximum van in totaal 150 m2;
-
de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de bouwperceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 6 m op een afstand van 3 m uit de perceelgrens.
26.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de oppervlakte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag in totaal niet meer bedragen dan 10 m2;
-
voor de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maximale hoogten:
-
erf- en/of terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde van die gevel(s): 2 m;
-
overige erf- en/of terreinafscheidingen 1 m;
-
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.
26.3 Specifieke gebruiksregels
26.3.1 Toegestaan gebruik
Het gebruik van de bestaande (voormalige) bedrijfsbebouwing voor de inpandige opslag van caravans, boten en daarmee gelijk te stellen goederen is toegestaan.
26.3.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
-
het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
-
het gebruik van de gronden en/of gebouwen ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf en logiesverstrekking en/of verblijfsrecreatieve doeleinden, met uitzondering van de in lid 26.1 sub b genoemde bed and breakfastvoorziening;
-
kamerverhuur, met uitzondering van bestaande kamerverhuur.
26.4 Afwijken van de gebruiksregels
26.4.1 Kamerverhuur
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 26.3.2 voor het gebruik van de woning voor kamerverhuur, mits:
-
kamerverhuur uitsluitend plaatsvindt in het hoofdgebouw;
-
het aantal kamers niet meer bedraagt dan het bestaande aantal kamers in een pand en het aantal van 6 niet overstijgt tenzij een pand zeer ruim is opgezet;
-
het karakter van het gebied niet wordt verstoord en de omringende woonomgeving niet ernstig wordt gehinderd;
-
er op eigen terrein voldoende voorzieningen worden gerealiseerd voor het stallen van fietsen.
26.5 Wijzigingsbevoegdheid
26.5.1 Vrijkomende bebouwing
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan, voor zover het betreft vrijkomende (voormalige agrarische) bebouwing met bijbehorende erven, wijzigen ten behoeve van:
-
aan het landelijke gebied gebonden niet-agrarische bedrijven;
-
sociale, culturele, maatschappelijke, medische en educatieve voorzieningen;
-
een bedrijf behorend tot de milieucategorieën 1 en 2 van bij deze regels behorende Staat van bedrijven, alsmede bedrijven die niet zijn genoemd in de Staat van bedrijven onder de categorieën 1 en 2 of bedrijven die behoren tot milieucategorie 3.1, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van nabijgelegen woningen, al dan niet onder te stellen voorwaarden wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven welke wel zijn genoemd in de Staat van Bedrijven, onder de categorieën 1 en 2;
-
verblijfsrecreatieve functies (zoals groepsaccommodaties en pensions);
-
maneges en pensionstallen;
-
opslag van caravans en daarmee vergelijkbare kampeermiddelen.
Aan deze functiewijzigingen zijn de volgende voorwaarden verbonden:
-
de activiteiten genoemd in sub a tot en met f zijn uitsluitend toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
-
er mag één wooneenheid in het hoofdgebouw worden gerealiseerd;
-
de functie wonen wordt beperkt tot het hoofdgebouw;
-
de activiteiten genoemd in sub a tot en met f dienen plaats te vinden binnen de gebouwen;
-
de vrijkomende bebouwing mag niet worden vergroot en er mogen geen nieuwe gebouwen worden opgericht, anders dan vervangende nieuwbouw;
-
de bestaande verschijningsvorm en maatvoering van de vrijkomende bebouwing blijft behouden, behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
-
gestreefd dient te worden naar het afbreken van landschappelijk verstorende bebouwing;
-
er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven;
-
er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
-
er mag geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking ontstaan;
-
detailhandel wordt beperkt tot het aanbieden en verkopen van ambachtelijke, agrarische of aan de agrarische sector gelieerde producten op een vloeroppervlakte van maximaal 60 m²;
-
de opslag van materialen of goederen op het terrein, anders dan voor het verwezenlijken van de bestemming, is uitgesloten;
-
de vestiging van maneges en zorgboerderijen is uitsluitend toegestaan in de nabijheid van kernen;
-
de genoemde functies zijn, met gebruikmaking van een nieuwe wijzigingsprocedure zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, onderling uitwisselbaar.
Met inachtneming van bovenstaande voorwaarden zijn na wijziging de regels van toepassing van de bestemming die past bij de nieuwe functie.
Artikel 27 Leiding - Gas
27.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor:
-
de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen;
-
met de daarbij behorende:
-
belemmeringenstrook;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
27.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
-
op of in de lid 27.1 bedoelde gronden zijn geen gebouwen toegestaan, met uitzondering van bestaande (vergunde) gebouwen;
-
op of in de in lid 27.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding(en) worden gebouwd;
-
ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
27.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 27.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) mits het geen kwetsbaar object betreft en de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad.
Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de betrokken leidingbeheerder.
27.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt begrepen:
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken voor kwetsbare objecten, met uitzondering van het bestaande (vergunde) gebruik;
-
het opslaan van goederen, met uitzondering van het opslaan van goederen ten behoeve van de inspectie en het onderhoud van de gastransportleiding.
27.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
27.5.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de in lid 27.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
-
het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
-
het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
-
het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
-
het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
-
het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
27.5.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in lid 27.5.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn of vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
-
het normale onderhoud van de leiding en belemmeringenstrook of van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
-
graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
-
worden uitgevoerd in het kader van het project N366;
-
gelet op de te beschermen waarden van de grond van geringe betekenis moeten worden geacht.
27.5.3 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet schaden.
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien hierdoor geen afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de betreffende hoofdgastransportleiding.
27.5.4 Adviesprocedure
Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 27.5.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.
Artikel 28 Leiding - Hoogspanning
28.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
-
de aanleg, het beheer en het onderhoud van een ondergrondse hoogspanningsverbinding;
met de daarbij behorende:
-
belemmeringenstrook;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
28.2 Bouwregels
28.2.1 Bouwwerken
-
Op of in de in lid 28.1, bedoelde gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van bestaande gebouwen.
-
Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken.
28.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 28.2 voor:
-
het bouwen binnen de belemmeringenstrook overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.
28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
28.4.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de in lid 28.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
-
het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
-
het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
-
het indrijven van voorwerpen in de bodem;
-
het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
-
het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
-
het permanent opslaan van goederen.
28.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in lid 28.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
-
verband houden met de aanleg of instandhouding van de betreffende hoogspanningsverbinding;
-
reeds in uitvoering zijn of vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
-
het normale onderhoud van de verbiding en belemmeringenstrook of van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen.
28.4.3 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden kan worden verleend na voorafgaand schriftelijk advies van de betreffende leidingbeheerder en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de hoogspanningsverbinding.
Artikel 29 Leiding - Hoogspanningsverbinding
29.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding‘ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
-
de aanleg, het beheer en het onderhoud van een bovengrondse hoogspanningsverbinding;
met de daarbij behorende:
-
belemmeringenstrook;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
29.2 Bouwregels
29.2.1 Bouwwerken
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
-
op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken mag ten hoogste 2 m bedragen;
-
ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en bouwhoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
29.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 29.2.1 ten behoeve van de bouw van in andere bestemming(en) genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, na voorafgaand schriftelijk advies van de betrokken leidingbeheerder en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de hoogspanningsverbinding.
29.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
29.4.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de in lid 29.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
-
het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
-
het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
-
het indrijven van voorwerpen in de bodem;
-
het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
-
het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
-
het permanent opslaan van goederen.
29.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in lid 29.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
-
verband houden met de aanleg of instandhouding van de betreffende hoogspanningsverbinding;
-
reeds in uitvoering zijn of vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
-
het normale onderhoud van de verbiding en belemmeringenstrook of van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen.
29.4.3 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden kan worden verleend na voorafgaand schriftelijk advies van de betreffende leidingbeheerder en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de hoogspanningsverbinding.
Artikel 30 Leiding - Kabeltracé
30.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Kabeltracé' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
-
een kabeltracé ten behoeve van het windturbinepark, niet zijnde een hoogspanningsleiding;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
30.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:
-
er mogen slechts gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met uitzondering van het bepaalde in sub c;
-
de hoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
-
het bepaalde in sub a en b is niet van toepassing op het bepaalde in artikel 9.2 en 9.1.2.
30.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
30.3.1 Verbod
In het belang van het kabeltracé als bedoeld in artikel 30.1 is het, behoudens het bepaalde in artikel 30.3.2, verboden op en in de in artikel 30.1 bedoelde gronden zonder omgevingsvergunning van bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen of afgraven, dieper dan 1 m onder peil;
-
het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen, dieper dan 1 m onder peil;
-
het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen, dieper dan 1 m onder peil;
-
diepploegen, dieper dan 1 m onder peil;
-
het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies, dieper dan 1 m onder peil;
-
het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen, dieper dan 1 m onder peil;
-
het indrijven van voorwerpen, dieper dan 1 m onder peil;
-
het uitvoeren van grondbewerkingen, dieper dan 1 m onder peil.
30.3.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in artikel 30.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
-
betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning, of;
-
betrekking hebben op de realisatie van een windturbinepark.
30.3.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 30.3.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
-
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van het kabeltracé als bedoeld in artikel 30.1;
-
vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende kabelbeheerder.
Artikel 31 Leiding - Leidingstrook
31.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Leidingstrook' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor:
-
de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen;
-
de bescherming van ondergrondse leidingen ten behoeve van het transport van water en zout;
met de daarbij behorende:
-
belemmeringenstrook;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
wegen en paden en waterhuishoudkundige voorzieningen.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
31.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
-
op of in de lid 31.1 bedoelde gronden zijn geen gebouwen toegestaan, met uitzondering van bestaande (vergunde) gebouwen;
-
op of in de in lid 31.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding(en) worden gebouwd;
-
ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
31.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 31.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) mits het geen kwetsbaar object betreft en de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad.
Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de betrokken leidingbeheerder.
31.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt begrepen:
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken voor kwetsbare objecten, met uitzondering van het bestaande (vergunde) gebruik;
-
het opslaan van goederen, met uitzondering van het opslaan van goederen ten behoeve van de inspectie en het onderhoud van de gastransportleiding en de transportleiding voor water en zout.
31.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
31.5.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de in lid 31.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
-
het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
-
het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
-
het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
-
het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
-
het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
31.5.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in lid 31.5.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn of vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
-
het normale onderhoud van de leiding en belemmeringenstrook of van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
-
graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
31.5.3 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet schaden.
31.5.4 Adviesprocedure
Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 31.5.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.
Artikel 32 Waarde - Archeologie 1
32.1 Bestemmingsomschrijving
De voor gebieden van archeologische en cultuurhistorische waarde ('Waarde - Archeologie 1') aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
32.2 Bouwregels
-
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m2 moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
-
Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sub b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
32.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden ;
-
het mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking dieper dan 0,4 m;
-
het graven of dempen van watergangen;
-
het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 0,4 m;
-
het graven van sleuven breder dan 0,5 m en dieper dan 1 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
-
het permanent verlagen van het waterpeil.
-
Een vergunning als bedoeld in sub a wordt slechts verleend indien:
-
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
-
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
-
één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
-
een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
-
een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
-
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.
-
Het verbod als bedoeld in sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
aanvaardbaar zijn op basis van eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
32.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:
-
de dubbelbestemming gebieden van archeologische en culutuurhistorische waarde ('Waarde - Archeologie 1') te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
-
aan gronden alsnog de dubbelbestemming gebieden van archeologische en cultuurhistorische waarde ('Waarde - Archeologie 1') toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 33 Waarde - Archeologie 2
33.1 Bestemmingsomschrijving
De voor gebieden van archeologisch belang ('Waarde - Archeologie 2') aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
33.2 Bouwregels
-
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m2 moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
-
Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sub b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
33.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden over een oppervlakte groter dan 100 m2;
-
het mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking over een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 0,4 m;
-
het graven of dempen van watergangen;
-
het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 0,4 m;
-
het graven van sleuven breder dan 0,5 m en dieper dan 1 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
-
het permanent verlagen van het waterpeil.
-
Een vergunning als bedoeld in sub a wordt slechts verleend indien:
-
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
-
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
-
één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
-
een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
-
een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
-
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.
-
Het verbod als bedoeld in sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
aanvaardbaar zijn op basis van eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
33.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:
-
de dubbelbestemming gebieden van archeologisch belang ('Waarde - Archeologie 2') te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
-
aan gronden alsnog de dubbelbestemming gebieden van archeologisch belang ('Waarde - Archeologie 2') toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 34 Waarde - Archeologie 3
34.1 Bestemmingsomschrijving
De voor archeologische onderzoeksgebieden ('Waarde - Archeologie 3') aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische (verwachtings)waarden.
34.2 Bouwregels
-
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 200 m2 moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
-
Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sub b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
34.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden over een oppervlakte groter dan 200m2;
-
het mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking over een oppervlakte groter dan 200 m2 en dieper dan 0,45 m;
-
het graven of dempen van watergangen;
-
het graven van sleuven breder dan 0,5 m en dieper dan 1,5 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
-
het permanent verlagen van het waterpeil.
-
Een vergunning als bedoeld in sub a wordt slechts verleend indien:
-
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
-
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
-
één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
-
een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
-
een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
-
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.
-
Het verbod als bedoeld in sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
aanvaardbaar zijn op basis van eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
34.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:
-
de dubbelbestemming archeologische onderzoeksgebieden ('Waarde - Archeologie 3') te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische (verwachtings)waarden (meer) aanwezig zijn.
-
aan gronden alsnog de dubbelbestemming archeologische onderzoeksgebieden ('Waarde - Archeologie 3') toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische (verwachtings)waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 35 Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle lijnen
35.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle lijnen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
-
cultuurhistorisch waardevolle wegen, dijken en dijkrestanten;
-
het behoud van de archeologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
35.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aangewezen bestemmingen mogen op of in deze gronden geen gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van bestaande bebouwing.
35.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
-
het diepploegen, egaliseren, ophogen en afschuiven van de gronden;
-
het aanbrengen van boom- en struikbeplanting met een oppervlakte van meer dan 100 m2.
35.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 35.3 sub a, indien de aanpassing van het profiel van de wegen, dijken en/of dijkrestanten nodig is ter versterking van de landschappelijke of cultuurhistorische waarden of ter voorkoming van evenredig grote hinder voor de landbouw.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 36 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 37 Algemene bouwregels
37.1 Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van de plaatsing van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
37.2 Vrijgekomen en vrijkomende bebouwing
Voor na 14 december 1994 vrijgekomen en vrijkomende (voormalige agrarische) bebouwing gelden de volgende bouwregels:
-
vrijgekomen en vrijkomende bebouwing mag niet worden vergroot;
-
er mogen geen nieuwe gebouwen worden opgericht, anders dan vervangende nieuwbouw.
37.3 Reclamemasten
De bouw van reclamemasten hoger dan 6 m is niet toegestaan.
Artikel 38 Algemene gebruiksregels
38.1 Toegestaan gebruik
38.1.1 Aan huis verbonden beroep
Het gebruik van een deel van de (bedrijfs)woning voor een aan huis verbonden beroep, zoals vermeld op de 'Lijst aan huis verbonden beroepen' is toegestaan daar waar dit gebruik in de bestemmingsomschrijving is opgenomen, mits:
-
de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair blijft;
-
het aan huis verbonden beroep uitsluitend inpandig wordt verricht;
-
maximaal 25 m2 van de oppervlakte van het hoofd- of bijgebouw wordt gebruikt voor het aan huis verbonden beroep.
-
degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
-
de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang, uitstraling en intensiteit verenigbaar is met het karakter van de omringende woonomgeving;
-
geen detailhandel plaatsvindt, behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep;
-
het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse;
-
het parkeren plaatsvindt op het eigen terrein;
-
reclame-uitingen niet zijn toegestaan, met uitzondering van de vergunningsvrije vormen.
38.1.2 Bed and breakfastvoorziening
Het gebruik van de bebouwing voor verblijfsrecreatie in de vorm van een bed and breakfastvoorziening is toegestaan daar waar dit gebruik in de bestemmingsomschrijving is opgenomen, mits:
-
de bed and breakfast in het hoofdgebouw van de (bedrijfs)woning wordt gerealiseerd;
-
de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair blijft;
-
het aantal beschikbare kamers niet meer dan vijf bedraagt met een maximum van tien slaapplaatsen;
-
het parkeren op eigen erf plaatsvindt.
38.2 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:
-
het gebruik van onbebouwde gronden voor de opslag van voer- en vaartuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie, puin en afval; deze bepaling is niet van toepassing op de opslag van materialen, welke strekken tot realisering van de omschreven bestemmingen;
-
het gebruik van gebouwen voor permanente bewoning, met uitzondering van (bedrijfs)woningen;
-
het gebruik van de gronden en gebouwen voor reclamedoeleinden, anders dan voor een ter plaatse gevestigd bedrijf en uitsluitend binnen het bouwperceel;
-
het gebruik van de gronden en gebouwen als seksinrichting, met uitzondering van de seksinrichting ter plaatse van de bestemming 'Cultuur en ontspanning';
-
het gebruik van gronden ten behoeve van een zonnepark.
Artikel 39 Algemene aanduidingsregels
39.1 Geluidzone - industrie
39.1.1 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - industrie' geldt de volgende aanvullende regel:
-
voor het bouwen van gebouwen geldt dat op grond van de basisbestemming toelaatbare geluidsgevoelige gebouwen slechts mogen worden gebouwd, indien de geluidsbelasting niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeurgrenswaarde, de verkregen hogere grenswaarde of de vastgestelde maximaal toegestane geluidsbelasting.
39.2 Veiligheidszone - bevi
39.2.1 Bouwregels
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, gelden op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - bevi' de volgende regels:
-
er mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd;
-
de bouw van beperkt kwetsbare objecten is toegestaan, mits:
-
er sprake is van zwaarwegende, economische en/of planologische redenen;
-
is aangetoond dat er hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.
39.2.2 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik van de gronden en bouwwerken voor kwetsbare objecten.
39.2.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
-
de aanduiding 'Veiligheidszone - bevi' wordt verwijderd, mits de betreffende inrichting is gewijzigd of buiten gebruik is gesteld.
-
de aanduiding 'Veiligheidszone - bevi' wordt gewijzigd (verkleind), mits door maatregelen de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar is gereduceerd.
39.3 Veiligheidszone - gasdrukmeet- en regelstation
39.3.1 Bouwregels
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, gelden op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - gasdrukmeet- en regelstation' de volgende regels:
-
er mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd, dan wel worden gevestigd, gerekend vanaf 15 m vanaf de aanduidingsgrens van het gasdrukmeet- en regelstation;
-
de bouw of vestiging van beperkt kwetsbare objecten is niet toegestaan binnen een afstand van 4 m vanaf de aanduidingsgrens van het gasdrukmeet- en regelstation, met uitzondering van gebouwen die vallen onder de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening'.
39.3.2 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt begrepen:
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken voor kwetsbare objecten, met uitzondering van het bestaande vergunde gebruik;
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken voor beperkt kwetsbare objecten binnen een afstand van 4 m vanaf de aanduidingsgrens van het gasdrukmeet- en regelstation, met uitzondering van gebouwen die vallen onder de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening'.
39.3.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding 'Veiligheidszone - gasdrukmeet- en regelstation' wordt verwijderd, mits de betreffende activiteiten ter plaatse zijn beëindigd.
39.4 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
39.4.1 Omschrijving gebiedsaanduiding
-
De voor 'Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede aangewezen voor het tegengaan van de vestiging van objecten voor langdurig verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen.
39.4.2 Specifieke gebruiksregels
-
Het is verboden gebouwen en/of terreinen te gebruiken als:
-
kwetsbaar object binnen een afstand van 20 m uit het hart van de N33;
-
een object voor langdurig verblijf van verminderd zelfredzame personen.
-
In afwijking van het bepaalde onder a mag bestaand gebruik worden voortgezet.
39.4.3 Bouwregels
-
Binnen een afstand van 20 m uit het hart van de N33 mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd;
-
Binnen een afstand van 20 m uit het hart van de N33 is de bouw van beperkt kwetsbare objecten toegestaan, mits:
-
sprake is van zwaarwegende maatschappelijke, economische en/of planologische redenen;
-
is aangetoond dat er hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen;
-
de bouw van objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen is niet toegestaan.
39.5 Vrijwaringszone - buisleidingenstraat
39.5.1 Omschrijving gebiedsaanduiding
De voor 'Vrijwaringszone - buisleidingenstraat' aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede aangewezen voor een voorkeurstracévoor de aanleg van buisleidingen van nationaal belang zoals bedoeld in titel 2.9 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
39.5.2 Bouwregels
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, gelden op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - buisleidingenstraat ' de volgende regels:
-
er mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van een bouwwerk dat noodzakelijk is voor de aanleg, het onderhoud of de instandhouding van een buisleiding van nationaal belang;
-
het verbod onder a geldt niet voor bestaande (vergunde) bouwwerken.
39.5.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik van de gronden ter plaatse van van de aanduiding 'Vrijwaringszone - buisleidingenstraat' voor:
-
de aanleg van een verharde weg, een verhard pad of een watergang in de lengterichting van de aangewezen zone;
-
een waterkering, inclusief de daartoe behorende beschermingszone als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet.
39.6 Veiligheidszone - windturbine
Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - windturbine' is tevens wiekoverslag van de windturbine toegestaan.
39.7 Overige zone - parkinfrastructuur
39.7.1 Opstelplaatsen
Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - parkinfrastructuur' zijn opstelplaatsen toegestaan, met dien verstande dat:
-
maximaal 1 opstelplaats met een maximale oppervlakte van 2.000 m² per windturbine is toegestaan;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1 ten behoeve van de bouwwerkzaamheden voor maximaal 2 jaar, gerekend vanaf start bouw van de betreffende turbine, een maximale oppervlakte van 5.000 m² per opstelplaats is toegestaan;
-
alsmede waterberging, kabels en leidingen en tijdelijke voorzieningen ten behoeve van de aanleg van het windturbinepark.
39.7.2 Gebouwen
Ter plaatse zijn geen gebouwen toegestaan, uitgezonderd gebouwen in de vorm van inkoopstations. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:
-
binnen het gehele plangebied zijn maximaal 3 inkoopstations toegestaan;
-
de maximale hoogte bedraagt 3,5 meter;
-
de maximale oppervlakte per inkoopstation bedraagt 50 m²;
-
in afwijking van het bepaalde in sub c geldt voor maximaal 1 inkoopstation dat de maximale oppervlakte 70 m² bedraagt.
39.7.3 Afwijken opstelstations
De Minister is bevoegd om af te wijken van het bepaalde 39.7.1 onder b, met dien verstande dat:
-
de aldaar genoemde termijn van 2 jaar met maximaal 1 jaar verlengd mag worden indien bouwwerkzaamheden vertraging oplopen;
-
de aldaar bedoelde tijdelijke opstelplaats opnieuw aangelegd mag worden en maximaal gedurende 0,5 jaar in stand mag worden gehouden in geval van calamiteiten tijdens de exploitatiefase.
39.8 Overige zone - weg
Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - weg' is een bouw- en onderhoudsweg toegestaan met een maximale breedte van 5 meter, uitgezonderd ter hoogte van kruisingen met andere wegen. Tevens zijn ter plaatse waterberging en kabels en leidingen toegestaan, alsmede fiets- en wandelpaden ter hoogte van kruisingen met bestaande fiets- en wandelpaden.
39.9 Vrijwaringszone - LOFAR station
Een ruimtelijk plan kan, ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - LOFAR station' alleen voorzien in bedrijfsvestiging, - uitbreiding, intensivering van verkeer en andere activiteiten als hierbij geen elektromagnetische straling ontstaat die een storend effect heeft op de waarnemingen van dit buitenstation en daarmee de LOFARradiotelescoop. Een ontwikkeling binnen deze zone zal voorzien moeten zijn van een positief advies van ASTRON.
Artikel 40 Algemene afwijkingsregels
40.1 Omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
-
het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
-
het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat de goot- en bouwhoogte van (bedrijfs)woningen worden verhoogd tot ten hoogste respectievelijk 6 m en 9 m, met uitzondering van woningen die zijn aangeduid als 'karakteristiek', voor zover dit vanuit stedenbouwkundig en landschappelijk standpunt aanvaardbaar is;
-
het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat er antennes worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 40 m mag bedragen, mits:
-
de noodzaak voor plaatsing van de antenne is aangetoond;
-
de beeldkwaliteit van de omgeving niet wordt verstoord;
-
de antenne in de onmiddellijke nabijheid van hoge gebouwen en/of bouwwerken of langs grote infrastructurele lijnen wordt geplaatst;
-
er sprake is van een goede landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing.
-
het bepaalde in het bestemmingsplan voor de bouw van vrijstaande windturbines met een ashoogte tot 15 m, mits:
-
deze binnen het bouwvlak worden gebouwd;
-
niet meer windturbines worden gebouwd dan noodzakelijk om in het eigen energieverbruik te kunnen voorzien;
-
een afstand van minimaal 15 m + 1/3 wieklengte wordt aangehouden vanaf de belemmeringenstrook van de dubbelbestemmingen Leiding - Gas, Leiding - Hoogspanning en Leiding - Hoogspanningsverbinding
-
over de ruimtelijke inpassing advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijke of een door de gemeente aangestelde deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
-
het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat er openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, kiosken, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, lichtmasten, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
-
de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 15 m bedraagt, met dien verstande dat de hoogte van reclamemasten niet meer dan 6 m bedraagt;
-
het bepaalde in het bestemmingsplan ten behoeve van het groepskamperen en het plaatsen van kampeermiddelen buiten kampeerterreinen, mits:
-
het gaat om maximaal 25 kampeermiddelen (geen stacaravans), uitsluitend gedurende de periode 15 maart tot 31 oktober;
-
het terrein, dan wel de plaatsing van de kampeermiddelen landschappelijk inpasbaar is, dat wil zeggen dat er geen of zeer geringe zichtbaarheid is vanaf de openbare weg, dat er voldoende landschappelijke afscherming is;
-
er minimaal 500 m afstand hemelsbreed is vanaf de perceelgrens ten opzichte van het dichtstbijzijnde kampeerterrein of terrein voor kleinschalig kamperen;
-
de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot de erfgrens van naastgelegen woningen minimaal 50 m bedraagt;
-
per terrein binnen het bouwvlak maximaal 2 trekkershutten (mits die in mindering komen op het totaal aantal kampeermiddelen) van maximaal 20 m2 per hut zijn toegestaan;
-
voor sanitaire en andere voorzieningen uitsluitend gebruik wordt gemaakt van de bestaande bebouwing;
-
verlichting uitsluitend is toegestaan ten behoeve van de oriëntatiemogelijkheden voor de gasten;
-
reclame-uitingen alleen toelaatbaar zijn binnen de grenzen van de APV;
-
afvalwater via de riolering wordt afgevoerd;
-
de verkeersbelasting van het plattelandswegennet niet onevenredig wordt vergroot, gelet op de capaciteit ervan.
-
het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat een deel van de (bedrijfs)woning of bijbehorende bouwwerken wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf, mits:
-
de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd. Dit betekent dat:
-
de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
-
de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
-
maximaal 40% van de aanwezige bebouwing mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf met een maximum van 50 m²;
-
degene die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning dient te zijn;
-
het gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert, dan wel geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of de buurt. Dit betekent dat:
-
de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang, uitstraling en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
-
bedrijfsactiviteiten uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in de bij deze regels behorende ‘Lijst toegestane bedrijven aan huis’ of daarmee zijn gelijk te stellen;
-
geen detailhandel mag plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden bedrijf;
-
uitstalling en bezichtigen van goederen is niet toegestaan;
-
buitenopslag van goederen is niet toegestaan;
-
het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse;
-
het bedrijfsmatig parkeren dient plaats te vinden op het eigen terrein;
-
reclame-uitingen zijn niet toegestaan, met uitzondering van de vergunningsvrije vormen.
-
het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat de gronden bij een (bedrijfs)woning worden gebruikt als paardrijbak, mits:
-
de paardrijbak binnen het bouwperceel, achter de achtergevel van de (bedrijfs)woning wordt gerealiseerd;
-
de oppervlakte niet meer bedraagt dan 800 m2;
-
de afstand tussen de paardrijbak en de bestemmingsgrens van een woning van derden minimaal 30 m bedraagt;
-
het aantal lichtmasten is beperkt tot het aantal dat noodzakelijk is om de gehele paardrijbak te kunnen verlichten, onder voorwaarde dat:
-
de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 9 m;
-
de verlichting moet zijn uitgeschakeld:
-
tussen 23.00 en 07.00 uur;
-
als er geen gebruik wordt gemaakt van de paardrijbak;
-
als er geen onderhoud plaatsvindt;
-
de gemiddelde verlichtingssterkte op 1 m hoogte op de buitenzijde van de paardrijbak, verticaal gemeten, ten hoogste 60 lux bedraagt;
-
de verlichtingsarmaturen zodanig zijn uitgericht dat:
-
het uitstralen van licht uit armaturen boven 80o met de verticaal wordt voorkomen;
-
de verlichtingsarmaturen zodanig zijn uitgelijnd dat, onverminderd het gestelde onder 3, op 3 m buiten de paardrijbak de verlichtingssterkte op 1 m hoogte verticaal gemeten niet meer dan 5 lux bedraagt;
-
de verlichtingsarmaturen zodanig zijn uitgericht dat directe lichtinstraling op lichtdoorlatende openingen in gevels of daken van woningen wordt voorkomen;
-
de hoogte van de omheining niet meer dan 2 m bedraagt.
-
het bepaalde in het bestemmingsplan voor het vergroten van vrijgekomen (voormalige agrarische) gebouwen, mits:
-
de gezamenlijke oppervlakte met niet meer dan 20% toeneemt;
-
aan de ruimtelijk relevante kenmerken van de gebouwen geen afbreuk wordt gedaande ruimtelijk relevante kenmerken van de gebouwen passen in het aanwezige bebouwingsbeeld;
-
het bepaalde in het bestemmingsplan voor het vergroten van vrijgekomen (voormalige agrarische) gebouwen met een grotere oppervlakte dan 20% van de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen, mits:
-
voor deze uitbreiding de maatwerkmethode is gevolgd onder begeleiding van een onafhankelijke of een door de gemeente aangestelde deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur, waarbij rekening wordt gehouden met:
-
de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;
-
de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande bebouwinggebouwen;
-
een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de gebouwen;
-
het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
-
het aspect nachtelijke lichtuitstraling;
-
in de vorm van een voorwaarde bij de omgevingsvergunning wordt geborgd dat:
-
de bebouwing en voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, overeenkomstig het erfinrichtingsplan worden gebouwd en aangelegd;
-
erfbeplanting overeenkomstig het erfinrichtingsplan wordt aangelegd en in stand gehouden;
-
het bepaalde in het bestemmingsplan voor het oprichten van één of meer nieuwe bijbehorende bouwwerkengebouwen bij vrijgekomen (voormalige agrarische) gebouwen, mits
-
de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen met niet meer dan 20% toeneemt;
-
de ruimtelijk relevante kenmerken van de nieuwe bijgebouwengebouwen passen in het aanwezige bebouwingsbeeld;
-
het bepaalde in het bestemmingsplan voor het oprichten van één of meer nieuwe bijbehorende bouwwerkengebouwen bij vrijgekomen (voormalige agrarische) gebouwen met een grotere oppervlakte dan 20% van de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen, mits:
-
voor deze uitbreiding de maatwerkmethode is gevolgd onder begeleiding van een onafhankelijke of een door de gemeente aangestelde bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur, waarbij rekening wordt gehouden met:
-
de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;
-
de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande bebouwinggebouwen;
-
een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de gebouwen;
-
het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
-
het aspect nachtelijke lichtuitstraling;
-
in de vorm van een voorwaarde bij de omgevingsvergunning wordt geborgd dat:
-
de bebouwing en voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, overeenkomstig het erfinrichtingsplan worden gebouwd en aangelegd;
-
erfbeplanting overeenkomstig het erfinrichtingsplan wordt aangelegd en in stand gehouden;
-
het bepaalde in het bestemmingsplan voor het gebruiken van een grotere vloeroppervlakte dan 60 m2 ten behoeve van detailhandel in vrijgekomen (voormalige agrarische) gebouwen, indien dat voor de bedrjfsvoering of qua indeling van de ruimten nodig is en mits de detailhandel ondergeschikt blijft aan de hoofdbestemming;
-
van het bepaalde in het bestemmingsplan/de omgevingsvergunning in de zin dat het erfinrichtingsplan op het punt van de erfbeplanting gewijzigd wordt onder dezelfde aanplant- en instandhoudingsverplichtingen, als dat vanwege onvoorziene omstandigheden nodig is en als deze wijziging getuigt van een goede ruimtelijke ordening.
40.2 Voorwaarden
-
De in lid 40.1 toegelaten bouwwerken mogen er niet toe leiden dat in gebieden, waarin geen bebouwing mag worden opgericht, zoals bebouwingsvrije zones, bebouwing wordt opgericht.
-
De in lid 40.1 bedoelde omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid.
40.3 Uitzonderingen
De in lid 40.1sub d, f en g bedoelde afwijkingsmogelijkheden gelden niet voor gronden die zijn bestemd als ‘Natuur’.
Artikel 41 Algemene wijzigingsregels
41.1 Vergroting bestemmingsvlak niet-agrarische bedrijven en maatschappelijke voorzieningen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat het bestemmingsvlak ter plaatse van de bestemmingen Bedrijf - Agrarisch hulpbedrijf, Cultuur en ontspanning, Horeca, Maatschappelijk en Recreatie, eenmalig met maximaal 20% mag worden vergroot, met dien verstande dat:
-
deze bedrijven en maatschappelijke voorzieningen niet gevestigd mogen zijn in voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, en;
-
deze vergroting uitsluitend mag plaatsvinden in combinatie met een eenmalige uitbreiding van de bedrijfsbebouwing met maximaal 20% van de aanwezige bedrijfsbebouwing, en;
-
er rekening wordt gehouden met:
-
de historisch gegroeide landschapsstructuur;
-
de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande bebouwing;
-
de evenwichtigheid van de ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
-
het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
-
het aspect nachtelijke uitstraling.
41.2 Vervangende woningbouw
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat een nieuwe woning wordt gebouwd op een perceel waarop reeds een woning aanwezig is, mits:
-
de nieuwe woning de woning vervangt die vanwege de bouwkundige staat, oppervlakte of inwendige vorm niet geschikt is of redelijkerwijs niet geschikt kan worden gemaakt voor een wijze van gebruik die voldoet aan de geldende bouwkundige voorschriften of aan hedendaagse eisen op het gebied van wooncomfort;
-
de bestaande woning wordt gesloopt alsmede de bijbehorende bouwwerken voor zover deze in visueel landschappelijk opzicht niet bij de nieuwe woning passen;
-
de ruimtelijk relevante kenmerken van de nieuwe bebouwing passen in het voor het betrokken gebied kenmerkende bebouwingsbeeld;
-
de gezamenlijke oppervlakte van een woning en bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 300 m2, tenzij voor de ruimtelijke inpassing van de nieuwe bebouwing een grotere oppervlakte noodzakelijk is in welk geval deze oppervlakte niet meer bedraagt dan die van de te slopen bebouwing als bedoeld in het tweede lid;
-
over de ruimtelijke inpassing van de nieuwe bebouwing advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.
41.3 Ruimte-voor-ruimte
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat een woning wordt gebouwd ter compensatie van de afbraak van 750 m2 voor hergebruik niet geschikte of geschikt te maken niet karakteristieke of beeldbepalende bebouwing of twee woningen te bouwen ter compensatie van de afbraak van 2.000 m2 voor hergebruik niet geschikte of geschikt te maken niet karakteristieke of beeldbepalende bebouwing, mits:
-
het toevoegen van nieuwe woningen past in een woonvisie;
-
de nieuw te bouwen woning of woningen wordt/worden gebouwd op het perceel waar de bebouwing wordt gesloopt, tenzij gemotiveerd wordt dat het bouwen van (een) woning(en) op deze locatie uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet aanvaardbaar is in welk geval op een andere locatie (een) woning(en) mag/mogen worden gebouwd;
-
de ruimtelijke kwaliteit door de sloop en vervangende nieuwbouw verbetert;
-
de ruimtelijk relevante kenmerken van de nieuwe bebouwing en de erfinrichting passen in het landschapsbeeld;
-
de gezamenlijke oppervlakte van een woning en de bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 300 m2, tenzij voor de ruimtelijke inpassing van de nieuwe bebouwing een grotere oppervlakte noodzakelijk is in welk geval deze oppervlakte niet meer bedraagt dan die van de te slopen bebouwing als bedoeld in de aanhef;
-
in het geval een nieuw te bouwen woning wordt gebouwd op het perceel waar de bebouwing wordt gesloopt, de maatwerkmethode wordt toegepast onder begeleiding van een onafhankelijke of bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
-
in het geval een nieuw te bouwen woning wordt gebouwd op een andere locatie dan op het perceel waar de bebouwing wordt gesloopt, de maatwerkmethode wordt toegepast onder begeleiding van een bij provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
-
de betreffende gronden niet zijn gelegen binnen door de provincie Groningen aangewezen 'NNN-beheergebieden, 'NNN-natuurgebieden', 'NNN-beheer aanpassingsgebied', 'NNN-natuur aanpassingsgebied', het 'Zoekgebied robuuste verbindingszone' of de 'bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland'.
Artikel 42 Overige regels
42.1 Afstemming welstandstoets
Voor zover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:
-
de voorgeschreven maximale goothoogte en maximale bouwhoogte;
-
de dakhelling;
-
de plaatsing op het bouwperceel;
ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, mits:
-
de goot- en bouwhoogte met niet meer dan 15% afwijken van de toegestane goot- en bouwhoogte, met uitzondering van:
-
gevallen waarbij de bestaande goot- en bouwhoogte worden vergroot en de bestaande goot- en bouwhoogten van omliggende bebouwing lager zijn en niet ook worden vergroot;
-
in de welstandsnota specifiek aangegeven karakteristieke panden;
-
de binnen de regels te realiseren oppervlakte van bebouwing wordt verminderd met meer dan 15%.
42.2 Parkeernormen
-
Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen van de CROW-publicatie 317. Indien deze normen gedurende de planperiode wordt gewijzigd moet deze wijziging in acht worden genomen;
-
Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
-
Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b dienen na de realisatie in stand te worden gehouden.
-
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en b:
-
indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
-
voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
42.3 Van toepassingsverklaring
Dit plan is een aanvulling op het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Veendam, vastgesteld door de gemeenteraad op 24 oktober 2016, met dien verstande dat:
-
de regels van bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Veendam, vastgesteld door de gemeenteraad op 24 oktober 2016 zijn herzien voor zover is aangeven in onderstreept rood en doorhalingen;
-
de verbeelding van het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Veendam, vastgesteld door de gemeenteraad op 24 oktober 2016 is herzien op de punten zoals in hoofdstuk 2 van de toelichting is opgenomen;
-
de wijzigingen in de regels tevens van toepassing zijn op de partiële herzieningen, wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen die na de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Veendam, vastgesteld door de gemeenteraad op 24 oktober 2016, zijn vastgesteld. Bij strijdigheid in de regeling gaan de regels van het Veegplan vóór.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 43 Overgangsrecht
43.1 Overgangsrecht bestaande bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het lid het eerste lid met maximaal 10%.
-
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met de daarvoor geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepaling van die beheersverordening.
43.2 Overgangsrecht bestaand gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
-
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met de voorheen geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van die beheersverordening.
Artikel 44 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Veegplan Buitengebied Veendam 2019'.