direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Stadskanaal Kern, Utrechtselaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0037.BP2212-vs01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Utrechtselaan te Stadskanaal is het voornemen om in het bestaande lint twee bungalows te realiseren. Het plangebied is onderdeel van het kadastrale perceel OWD - B - 12905. Het betreft een deel van het kadastrale perceel, zie rode vlak in navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP2212-vs01_0001.png"
Figuur 1. Begrenzing plangebied op het kadastrale perceel (bron: kadastralekaart.com)

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Correctieve en Partiele Herziening Stadskanaal Kern' (vastgesteld op 3 oktober 2008). In het bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Groenvoorzieningen'.

Het nieuwe plan past niet binnen de bestemming zoals in het bestemmingsplan is aangegeven. Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld om de realisatie van twee bungalows mogelijk te maken.

1.2 Leeswijzer

In het vervolg van dit bestemmingsplan wordt in de eerste plaats ingegaan op de inhoud van het plan en de motivering daarvan. Dit gebeurt in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid van het rijk, de provincie en de gemeente besproken, waarna in hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting op de regels gegeven. Als laatste wordt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan besproken.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in de plaats Stadskanaal en bevindt zich ten noordwesten van de kruising van de Utrechtselaan met de Gooilandlaan. Aan de noordkant van de Utrechtselaan staan bungalows. Op onderstaande afbeelding is de begrenzing van het plangebied weergegeven.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP2212-vs01_0002.png"
Figuur 2. Begrenzing plangebied in het rood (bron: openstreetmap.org)

2.2 Beoogde situatie

In de nieuwe situatie zullen er in totaal twee bungalows worden gebouwd, deze worden ingepast in het straat en bebouwingsbeeld. De navolgende afbeelding schetst een beeld hoe dit eruit zou kunnen komen te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP2212-vs01_0003.png"
Figuur 3. Impressie van beoogde situatie (bron: gemeente Stadskanaal)

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleid

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en,
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden.

Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

Het onderhavig bestemmingsplan is in overeenstemming met de NOVI. Om die reden kan een verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.

Ladder voor duurzame verstedelijking
Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de ladder van duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In paragraaf 4.2 van de toelichting wordt hier verder op ingegaan.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie 2016-2020 van de provincie Groningen bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie is doorvertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Die Omgevingsverordening is op 1 juni 2016 door Provinciale Staten vastgesteld. De visie en verordening zijn inmiddels al enkele malen geactualiseerd. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening.

Doel van de Omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, als bijvoorbeeld wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met mede-overheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.

Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in deze Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen, zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen, samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. In de Omgevingsvisie is al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen'.

RUIMTE

  • 1. Ruimtelijke kwaliteit
  • 2. Aantrekkelijk vestigingsklimaat
  • 3. Ruimte voor duurzame energie
  • 4. Vitale landbouw

NATUUR EN LANDSCHAP

  • 5. Beschermen landschap en cultureel erfgoed
  • 6. Vergroten biodiversiteit

WATER

  • 7. Waterveiligheid
  • 8. Schoon en voldoende water

MOBILITEIT

  • 9. Bereikbaarheid

MILIEU

  • 10. Tegengaan milieuhinder
  • 11. Gebruik van de ondergrond

De Omgevingsvisie is een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen. Ook voor andere partijen (bedrijven) die iets willen dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, biedt de Omgevingsvisie houvast. De provincie wil met de Omgevingsvisie ruimte bieden en uitnodigen. Maar uit deze Omgevingsvisie vloeien ook richtlijnen en voorschriften voort die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Hiermee werkt het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) door in plannen van gemeenten en waterschappen.

Op de kaart 'Ruimte' is aangegeven dat het plangebied tot het 'stedelijk gebied' behoort. De provincie wil stedelijke ontwikkelingen zo veel mogelijk laten plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied, dit in lijn met de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. In paragraaf 4.2 van de toelichting wordt hier verder op ingegaan.

Op de kaart 'Landschap' is aangegeven dat het plangebied tot de 'veenkoloniën' behoort. Kenmerkend voor de veenkoloniën is het grootschalig open landschap met een rationele verkavelingsstructuur van kanalen en wijken. In dit landschap liggen kanaaldorpen met een mix van burger-, agrarische en industriële bebouwing. Het initiatief tast geen landschappelijke waarden aan. Het plangebied is reeds onderdeel van bestaand stedelijk gebied en ligt direct aansluitend aan bestaande bebouwing.

Op de kaart 'Opgaven' is aangegeven dat het plangebied tot 'groei en krimp' behoort. In topkrimpgebieden moet de woningvoorraad afnemen. Daarbij gaat het voor een belangrijk gedeelte om de krimp in de koopsector. Wat betreft nieuwbouw is het gewenst aan te sluiten bij de woonvisie. Het initiatief sluit aan bij de woonvisie (zie paragraaf 3.3).

Omgevingsverordening
In de Omgevingsverordening zijn voorschriften vastgelegd waaraan ruimtelijke plannen getoetst moeten worden. Voorliggende woningbouwontwikkeling op de locatie Utrechtselaan te Stadskanaal is getoetst aan het provinciaal beleid en bijbehorende voorschriften.

Woningbouw (afdeling 2.4)
In de Omgevingsverordening zijn voorschriften opgenomen ten aanzien van woningbouw. Een bestemmingsplan dat voorziet in de bouw van nieuwe woningen moet naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale woonvisie.

Voorliggend plan is getoetst aan de Woonvisie Stadskanaal 2015-2025. In paragraaf 3.3 wordt nader ingegaan op de toetsing van het plan aan de Woonvisie. Conclusie is dat de nieuwbouw in overeenstemming is met de Woonvisie en daarmee voldoet het plan aan het voorschrift zoals opgenomen in afdeling 2.4 van de provinciale Omgevingsverordening.

De overige artikelen die betrekking hebben op het plangebied zijn niet relevant voor het initiatief. Het initiatief is niet strijdig met de provinciale Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

Woonvisie Stadskanaal 2020-2025
De voorgaande woonvisie kende een doorlooptijd van 2015-2025. Toch is er besloten de woonvisie vroegtijdig te actualiseren. Hiervoor zijn verschillende redenen. Een van de redenen is dat de woningmarkt erg in beweging is. Ten tijde van het vaststellen van de woonvisie 2015-2025 bevond de woningmarkt zich nog in een crisis. In 2020 is de situatie op de woningmarkt aanzienlijk veranderd. Op dit moment is er geen sprake van een crisis op de woningmarkt zoals in 2015 maar zijn er andere vraagstukken die om actie en een oplossing vragen. Zo is de woningmarkt sinds 2020 alleen maar krapper geworden en zijn de provinciale prognoses positiever.

De gemeente wil voldoende kwalitatieve huisvesting blijven bieden voor de verschillende doelgroepen. Tevens wil de gemeente een prettige woongemeente zijn voor haar inwoners.

Portefeuillestrategie

Op basis van de Product Markt Combinaties (PMC's) wordt per kern en per woningtype aangegeven of er per saldo sprake is aan extra behoefte of juist aan een afname van dat woningtype in een bepaalde kern. Op hoofdlijnen is er bij de meeste woningtypen sprake van een afnemende en soms gelijkblijvende behoefte in de hele gemeente. De enige uitzondering hierop vormt de kern Stadskanaal. In Stadskanaal is ruimte voor het beperkt toevoegen van levensloopbestendige koop en middeldure en dure huur appartementen nabij voorzieningen en voor middeldure en dure grondgebonden koopwoningen. Via kleinschalige inbreiding wordt invulling gegeven hieraan. Voorliggend bestemmingsplan voldoet hieraan.

Toekomstvisie 2025
Onder de naam 'De hoofdstad van de Veenkoloniën, pionieren in de proeftuin' heeft Stadskanaal in 2009 de Toekomstvisie voor de periode tot 2025 vastgesteld. Deze Toekomstvisie 2025 betreft een actualisering van de eerdere Toekomstvisie 2000.

De Toekomstvisie 2025 bevat wensbeelden, ambities en doelen, op basis van kansen die trends en ontwikkelingen bieden. Stadskanaal is als 'de metropool van de Veenkoloniën' de onbetwiste centrumplaats van dit gebied met een compleet pakket aan voorzieningen. En ook de proeftuin voor pioniers. Als strategie - de manier waarop de doelen werkelijkheid worden - kiest de gemeente voor een regierol waar initiatieven niet vanzelf tot stand komen. De gemeente wil een doe-mentaliteit, gericht op projecten en initiatieven met een meerwaarde voor allen. Zo worden combinaties gecreëerd van identiteit, sterke punten en mogelijkheden.

Stadskanaal stelt verschillende doelen qua ontwikkeling van economie, werken en leren. Dit betreft onder meer het stimuleren van (startend) ondernemerschap in de hele gemeente en het scheppen van ruimte voor bedrijvigheid.

Stadskanaal Koersvast
In 2017 heeft de gemeente dit koersdocument opgesteld onder de noemer 'Nait soezen, moar doun'. In dit document wordt gesproken over een gemeente waar het goed wonen en leven is en waar behoefte is aan kwalitatief goede voorzieningen. Voor wat betreft Stadskanaal wordt aangegeven dat gebouwd wordt aan een levendig centrum en een fijne woonomgeving.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In de navolgende paragrafen wordt de ruimtelijke ontwikkeling getoetst aan de planologisch relevante omgevingsaspecten.

4.1 Geluid

Wettelijk kader
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones. Dit geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt. Deze wegen vallen buiten het kader van de Wet geluidhinder.

Afweging
Het voornemen voorziet in het oprichten van geluidgevoelige bebouwing. De Utrechtselaan en Gooilandlaan kennen een maximum snelheid van 30 km per uur. Tevens is de Utrechtselaan naar het westen toe doodlopend. De verkeersintensiteit op deze wegen, de vormgeving en het functionele gebruik van deze wegen zijn daarmee in overeenstemming. De wegen vallen daarom buiten het kader van de Wet Geluidhinder. Dit houdt in dat akoestisch onderzoek niet aan de orde is.

Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor dit plan.

4.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Wetgeving
De Ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. De Ladder is opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Afweging
In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.

Ad 1.
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is (ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921). Dit betekent dat de laddertoets niet van toepassing is op onderhavig planvoornemen, welke strekt tot de toevoeging van 2 woningen. Er is daarmee geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en het voornemen hoeft daarom niet te worden getoetst aan de overige 4 genoemde aspecten.

Ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, moet worden gemotiveerd dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Het gaat hier om een inbreiding waarbij 2 bungalows worden gerealiseerd op een bestaand grasveld. Er wordt dus gebouwd binnen de stedelijke bebouwing.

Het plan is getoetst aan de Woonvisie Stadskanaal 2015-2025, zoals beschreven in paragraaf 3.3. In de Woonvisie is aangegeven dat er sprake is van een afnemend inwoneraantal. De gemeente zet daarom in op behoud en versterking van de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad en woonomgeving. Dit wil de gemeente onder meer bereiken door verdunning van de woningvoorraad, te combineren met beperkte nieuwbouw. Nieuwbouw moet een bijdrage leveren aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit en/of het versterken van het sociaal-economische draagvlak. In het plangebied is sprake van het bouwen twee bungalows, dus levensloopbestendige woningen. Dit betreffen eengezinswoningen. In de woonvisie staat dat er in Stadskanaal ruimte is voor het beperkt toevoegen van levensloopbestendige koop nabij voorzieningen. Op circa 300 meter van het plangebied ligt het centrum van Stadskanaal met voldoende voorzieningen. Zoals is gemotiveerd in paragraaf 3.3, sluit het initiatief aan bij de ambitie van de gemeente om de ruimtelijke kwaliteit en het sociaal-economische draagvlak te vergroten. Het planvoornemen voor de realisatie van 2 bungalows past in de Woonvisie en voldoet daarmee aan een goede ruimtelijke ordening. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.

Conclusie
De ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor dit plan.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader
Archeologische waarden dienen op grond van de Erfgoedwet te worden mee gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. De belangrijkste uitgangspunten van de wet zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe'. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of voor een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.

In artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.

Afweging
In het vigerend plan (Correctieve en Partiele Herziening Stadskanaal Kern, 3 oktober 2008) die op dit moment voor het plangebied geldt, zijn geen archeologische waarden opgenomen. Archeologisch onderzoek kan daarom achterwege blijven.

Er is ook geen sprake van een bijzondere cultuurhistorische en (steden)bouwkundige waarde in de omgeving van het plangebied. Het gebied ligt in de Veenkoloniën. Kenmerkend voor dit landschap is de rationele verkaveling met rechte vaarten, kanalen en wijken als gevolg van de vervening in de 17de en 18de eeuw. Dergelijke cultuurhistorische elementen zijn in de woonwijk niet zichtbaar.

Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen dan ook geen belemmering voor de nieuwe ontwikkeling.

4.4 Bodem

Wettelijk kader
Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.

Afweging
In de huidige situatie hebben de gronden een groenbestemming. Voor de helft van het plangebied is tevens uit eerder bodemonderzoek (Rapport GR003702572 SL, SK "Westerwolde schoon!", deellocatie 4) gebleken dat de gronden voldoende zijn onderzocht. Uit milieuhygiënisch oogpunt bestaan er geen belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw op de locatie. Het verkennend bodemonderzoek is als bijlage 1 opgenomen. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen dient een actueel verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit plan.

4.5 Water

Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Deze paragraaf laat zien hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het projectgebied ligt in het beheergebied van waterschap Hunze en Aa's.

Plangebied
Aan de Utrechtselaan te Stadskanaal worden op de huidige groenbestemming twee bungalows gerealiseerd. Het hemelwater wordt gescheiden afgevoerd naar de vijver achter de bungalows. Daarmee is de compensatie geborgd.

Digitale watertoetsprocedure
Op 20 april 2022 is de digitale watertoets (dewatertoets.nl) van het Waterschap Hunze en Aa's doorlopen. De watertoets is als bijlage 2 opgenomen. Via de digitale watertoets is het Waterschap op de hoogte gesteld van dit plan. De aanmelding heeft ertoe geleid dat de normale procedure wordt doorlopen. Dit houdt in dat het waterschap een maatwerk wateradvies levert, in de vorm van de uitgangspuntennotitie. De uitgangspunten van deze notitie zullen in deze paragraaf nader worden beschreven.

Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor dit plan.

4.6 Ecologie

Wettelijk kader
Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 25 november 2021 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. Deze inventarisatie is als bijlage 3 opgenomen.

Onderzoek
Het voornemen betreft de realisatie van twee woningen op een grasland met enkele bomen. Bij uitvoering van het plan gaan geen jaarrond beschermde nesten verloren. Het plangebied verandert door het plan als foerageergebied voor vogels met jaarrond beschermde nesten, zoals huismus, maar zal niet geheel ongeschikt worden. Bovendien is in de directe omgeving van het plangebied in ruime mate alternatief en deels hoogwaardiger foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op vogels met jaarrond beschermde nesten treden niet op.

Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van algemene vogelsoorten worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

In het plangebied is een boom met scheur aanwezig. Deze boom blijft voor zover bekend staan. Indien deze wel gekapt wordt gaat mogelijk een vleermuisverblijfplaats verloren. In dat geval is eerst nader onderzoek nodig om te bepalen of vleermuizen een verblijfplaats in de boom hebben.

Het plangebied zal naar verwachting na de bouw van woningen niet ongeschikt worden voor de te verwachten vleermuissoorten die in bebouwd gebied foerageren. Bovendien is in de directe omgeving van het plangebied in ruime mate alternatief foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op vleermuizen als gevolg van het verlies van foerageergebied treden niet op.

Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieën- en zoogdiersoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Groningen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.

Het plangebied ligt op ruime afstand van het Natura 2000-gebied ‘Drouwenerzand’. Hierdoor zijn in potentie effecten alleen mogelijk door externe werking. Het plangebied is gescheiden van het Natura 2000-gebied door bebouwing, wegen en agrarisch gebied. Gezien de afstand tot het Natura 2000- gebied, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.

Gezien de omvang van het plan waarbij enkele woningen worden gerealiseerd en de afstand tot de dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitattypen (> 9 kilometer), wordt geen toename van stikstofdepositie boven 0.00 mol N/ha/jaar in stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden in de aanleg- en gebruiksfase verwacht.

Het NNN in Groningen kent geen externe werking. Met de uitvoering van de plannen gaat geen NNN verloren, waardoor negatieve effecten hierop kunnen worden uitgesloten. Weidevogelleefgebieden zullen eveneens geen verstoring ondergaan, gezien de grote afstand tot het plangebied.

Conclusie
Een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.

4.7 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

Afweging
In het kader van het plan is de risicokaart geraadpleegd (www.risicokaart.nl). Hieruit blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, buisleidingen en wegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, zijn gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP2212-vs01_0004.png"
Figuur 4. Risicokaart van plangebied (risicokaart.nl)

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.

4.8 Verkeer en parkeren

Wettelijk kader
Voor een ruimtelijk initiatief geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (2018) van CROW zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen.

Bij de beoordeling of voldoende parkeergelegenheid bestaat hoeft alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. De publicatie heeft voor verschillende variabelen parkeerkencijfers. Dit gebied is geclassificeerd als weinig stedelijk en ligt in de rest bebouwde kom. Het gaat om de bouw van 2 vrijstaande koopwoningen.

Afweging
Volgens 'kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van de CROW kan worden uitgegaan van een verkeersgeneratie van 8,2 voor vrijstaande koopwoningen. Op basis van het initiatief van 2 woningen betekent dit dat de verkeersgeneratie maximaal 17 ritten per etmaal bedraagt.

Voor de parkeerbehoefte van dergelijke woningen is een kental van gemiddeld 2 parkeerplaatsen opgenomen. Deze parkeerbehoefte zal op het eigen erf opgelost worden.

Conclusie
Samengevat kan worden gesteld dat met het planvoornemen de verkeersveiligheid niet in het geding komt en voor het bouwplan voldoende parkeergelegenheid (op eigen terrein) aanwezig zal zijn. Wat betreft verkeerseffecten wordt het planvoornemen dan ook uitvoerbaar geacht.

4.9 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

NSL/nibm
Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Bestemmingsplan
Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van 2 vrijstaande koopwoningen. Op grond van de CROW-publicatie 381 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' is de verkeersgeneratie van dit type woning bepaald op 8,3 ritten per etmaal. Dit komt neer op een totaal van na boven afgerond 17 ritten per etmaal.

Nibm-tool
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool april 2021 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0037.BP2212-vs01_0005.jpg"

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege wegverkeer is niet noodzakelijk.

ACHTERGRONDNIVEAUS
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.

Daartoe is gebruikgemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2021. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.

Grenswaarden luchtkwaliteit NO2, PM2,5 en PM10  
Luchtconcentratie   Norm  
NO2    
jaargemiddelde concentratie   40µg/m3  
PM2,5    
jaargemiddelde concentratie   25µg/m3  
PM10    
jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  

Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moest al aan de grenswaarden voor fijnstof worden voldaan. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2, PM10 en PM2,5.

Achtergrondniveaus luchtkwaliteit  
Stof   2020   2025   2030  
PM2,5   7,34 µg/m3   6,93 µg/m3   5,44 µg/m3  
PM10   13,60 µg/m3   13,35 µg/m3   11,63 µg/m3  
NO2   8,47 µg/m3   7,67 µg/m3   6,16 µg/m3  

Conclusie
Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven. Daarnaast is geconcludeerd dat het een nibm-project betreft. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

4.10 Milieuzonering

Wettelijk kader
Milieuaspecten worden in principe geregeld via de daartoe geëigende wetgeving. Daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten echter rekening te worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering van milieugevoelige functies ten opzichte van milieuhinderlijke inrichtingen.

Om te bepalen welke afstanden dienen te worden aangehouden, wordt de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gehanteerd. De VNG-handreiking geeft op systematische wijze informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op gemeentelijk niveau op elkaar af te stemmen.

In de handreiking zijn richtafstanden van bedrijven tot bebouwing aangegeven. Deze richtafstanden hebben betrekking op de aspecten geluid, stof, geur en gevaar. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde eisen. Dit betekent dat afwijken van de afstanden, mits goed gemotiveerd, is toegestaan. De afstand wordt gerekend van de grens van de bestemming die milieubelastende functies toelaat tot de gevel van de milieugevoelige functies. Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. Een gemengd gebied is een gebied met een matig tot sterke functiemenging. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één stap terug worden gebracht.

Afweging
Het bestemmingsplan maakt de bouw van nieuwe woningen mogelijk. In de omgeving van het plangebied bevinden zich veelal woningen en maatschappelijke functies. In de omgeving van het plangebied bevinden zich diverse functies, zoals beroepsonderwijs, praktijkonderwijs en een buurthuis. Dit betreffen functies waarvoor een richtafstand geldt van 10 en 30 m (voor het aspect geluid). Omdat sprake is van gemengd gebied kunnen de richtafstanden teruggebracht worden tot maximaal 10 m. Voor alle nieuwe woningen geldt dat deze op minimaal 10 m van de bovengenoemde bestemmingsgrenzen worden gebouwd.

De richtafstanden vormen daarmee geen belemmering voor de bouw van de woningen. Omgekeerd belemmert de bouw van de (milieugevoelige) woningen het functioneren van de andere functies niet.

Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.

4.11 M.e.r.-(beoordelings)plicht

Wettelijk kader
In lijst D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn activiteiten opgenomen die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Wanneer de activiteiten onder de in kolom 2 van de lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, moet het bevoegd gezag zich er nog steeds van vergewissen of de activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • 1. de kenmerken van de projecten;
  • 2. de plaats van de projecten;
  • 3. de kenmerken van de potentiële effecten.

Afweging
In onderdeel D 11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r zijn de drempelwaarden voor een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Voor woningbouw zijn die drempelwaarden een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. De beoogde ontwikkeling uit voorliggend bestemmingsplan blijft met 2 woningen naar schaal en omvang ruimschoots onder de drempelwaarden van de activiteiten zoals opgenomen in onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r.

Kenmerken van het project
Het project voorziet in de bouw van 2 woningen aan de Utrechtselaan in Stadskanaal. Met het bestemmingsplan wordt het bestaande lint uitgebreid. Binnen het plangebied wordt de bestemming 'Wonen -3' met een bouwhoogte van 4 meter toegevoegd. Hierdoor worden de gronden intensiever gebruikt. Echter, aangezien het hier om een zeer beperkte toename van het aantal woningen gaat en deze functie het milieu niet zwaar belast worden er vanuit de kenmerken van het project geen belangrijke milieueffecten verwacht.

Plaats van het project
Het plangebied ligt in een binnenstedelijk gebied, aan de grens van het centrum van Stadskanaal. De omgeving van het bestemmingsplan is in de huidige situatie in gebruik als woonwijk. Gevoelige gebieden als het NNN, Natura 2000-gebied en landschappen van cultuurhistorisch of archeologisch belang zijn op grote afstand gelegen.

Kenmerken potentiële effecten
De transformatie van de bestemming 'Groenvoorzieningen' naar de bestemming 'Wonen - 3' leidt uitsluitend tot lokale en zeer beperkte effecten. Deze effecten zijn in hoofdstuk 4 nader beschreven.

Conclusie
Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat gelet op de kenmerken van het plan, de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Er is dan ook geen aanleiding voor het doorlopen van een MER-procedure.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Inleiding

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat vooral om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder et cetera), soms onder voorwaardelijke voorwaarden toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren;
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van "werken, overige bouwwerken, en werkzaamheden" (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden). Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, en de Wet milieubeheer zijn ook belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

5.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één enkelbestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling of ter beperking van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode et cetera. Via een aanduiding wordt in de regels "iets" geregeld. Dat "iets" kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • Inleidende regels.
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (Artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (Artikel 2).
  • Bestemmingsregels
    In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn, worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  • Algemene regels
    In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens Anti-dubbeltelregel, en Algemene afwijkingsregels.
  • Overgangs- en slotregels
    In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.1 Bestemmingen

Het bestemmingsplan heeft vier bestemmingen, te weten:

  • 1. Groen
    De bestemming Groen is opgenomen in het midden van het plangebied, tussen de woningblokken door. Deze strook is bestemd voor groenvoorzieningen. Hier mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
  • 2. Tuin
    De voortuinen en zijtuinen van de woningen zijn bestemd als 'Tuin'. Gebouwen zijn hier niet toegestaan, met uitzondering van erkers. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bebouwingsvrije zone' mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Op de grond ter plaatse van deze aanduiding mogen ook geen vergunningsvrije bouwwerken worden gebouwd. Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden gelden ook restricties. Zie voor een toelichting hieronder bij punt 4 (Wonen - 3).
  • 3. Verkeer - Verblijfsgebied
    De ontsluitingsweg is bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. De bestemming is voornamelijk bedoeld voor straten, pleinen, parkeren en paden. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van onder andere nutsvoorzieningen. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn voorwaarden geformuleerd.
  • 4. Wonen - 3
    In totaal mogen twee woningen worden gebouwd. Het aantal is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. Vanwege de aanwezige rioolleiding op de woonpercelen is de aanduiding 'bebouwingsvrije zone' aangebracht. Ter plaatse van deze aanduiding mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Ook het vergunningsvrij bouwen op grond van bijlage II uit het Besluit omgevingsrecht (Bor) is verboden. Verder is het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden verboden. Gedacht kan worden aan het planten van bomen of het graven van vijvers. Van het verbod op het bouwen van bouwwerken en het uitvoeren van werken en werkzaamheden kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken. Dit onder andere onder de voorwaarden dat de veiligheid van de rioolleiding niet worden geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder.
5.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels en algemene afwijkingsregels.

In Artikel 9 en Artikel 10 staan de overgangs- en slotregels, De overgangsbepalingen zijn standaardbepalingen die uit het Bro zijn overgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikt de gemeente over de mogelijkheid tot het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Wanneer sprake is van een bouwplan als bepaald in artikel 6.12 van de Wro en 6.2.1 van het Bro moet de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is.

De kosten voor de nieuwe ontwikkeling komen ten laste van de ontwikkelaar. De gemeente is eigenaar van de gronden. De exploitatiekosten worden via de grondverkoop doorberekend aan de ontwikkelaar.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak vooraf

Op 7 juni 2022 heeft tevens een informatiebijeenkomst plaatsgevonden. Tijdens deze avond hebben diverse mensen vragen gesteld en is de planontwikkeling nader toegelicht.

Ontwerp fase

Na de fase van inspraak volgt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vastgelegde formele planprocedure. In dit kader heeft tevens overleg plaatsgevonden met de overlegpartners. De provincie Groningen en de Veiligheidsregio Groningen hebben geen nadere opmerkingen. Wel adviseert de provincie om bij realisatie van de woningen een verkennend bodemonderzoek uit te voeren. Dit is in de toelichting verwerkt. De overlegreacties zijn als bijlage 4 opgenomen.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 13 april 2023 tot en met 24 mei 2023 ter inzage gelegen. Op het ontwerpbestemmingsplan zijn geen zienswijzen ontvangen.