direct naar inhoud van Regels
Plan: Landelijk gebied, Kampweg 3 en 5
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0037.BP2208-vs01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Landelijk gebied, Kampweg 3 en 5 met identificatienummer NL.IMRO.0037.BP2208-vs01 van de gemeente Stadskanaal;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 bestemmingsplan 'Landelijk gebied'

het bestemmingsplan 'Landelijk gebied' met identificatienummer NL.IMRO.00370000BP0701-vb01 van de gemeente Stadskanaal, vastgesteld op 23 maart 2009;

1.4 aan huis verbonden beroep of bedrijf

een beroep of bedrijf dat op kleine schaal in of bij een (bedrijfs)woning wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met dien verstande dat er geen detailhandel is toegestaan met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis verbonden beroep;

1.5 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw (deze architectonische ondergeschiktheid komt onder andere tot uitdrukking in een bouwhoogte die ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw);

1.6 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.7 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.8 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder niet begrepen) en/of het houden van dieren;

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.11 bedrijfswoning/ dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.12 begane grond

de bouwlaag of verdiepingsvloer van een gebouw ter hoogte van het peil;

1.13 bestaand
  • 1. ten aanzien van bouwwerken, werken geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden: bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
  • 2. ten aanzien van het overige gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit plan;
1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw (deze architectonische ondergeschiktheid komt onder andere tot uitdrukking in een bouwhoogte die ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw);

1.17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.18 bouwgrens

een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak;

1.19 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak

een op de verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waarop gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 dagrecreatieve voorzieningen

openbaar toegankelijke voorzieningen ten behoeve van recreatief gebruik zoals voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

1.24 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.25 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.26 erf

het binnen de (woon)bestemming gelegen gedeelte van het bouwperceel;

1.27 gebouw

elk bouwwerk, dat voor een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 geluidgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;

1.29 groepsaccommodatie

een voorziening ten behoeve van verblijfsrecreatie voor groepen van personen, daaronder begrepen voorzieningen die rechtstreeks ten dienste staan van en rechtstreeks verband houden met de verblijfsrecreatie;

1.30 grondgebonden agrarische bedrijfsaccommodatie

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt;

1.31 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.32 huishouden

een persoon, of groep personen die een (duurzame) gemeenschappelijke huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.

Kenmerken van continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid zijn:

  • a. voor onbepaalde tijd samenleven;
  • b. een ieder neemt deel aan het gezinsleven, bijvoorbeeld samen eten en verdeling huishoudelijke taken;
  • c. eigen kamer, maar gemeenschappelijk sanitair, keuken en woonkamer;
  • d. personen worden niet door instelling geplaatst, er vindt geen behandelingstraject plaats.

Bedrijfsmatige kamerverhuur en bijzondere woonvormen vallen niet onder het begrip 'huishouden'.

1.33 intensieve-veehouderij

niet-grondgebonden agrarische bedrijven die zelfstandig of als neventak (nagenoeg) geheel in gebouwen varkens, pluimvee, vleeskalveren en pelsdieren houden. Het biologisch houden van dieren conform de Landbouwkwaliteitswet en het houden van melkrundvee, schapen of paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij;

1.34 kampeerplaats

een standplaats voor toeristische kampeermiddelen, zoals tenten en toercaravans;

1.35 kampeerterrein

een terrein ter beschikking gesteld voor het plaatsen, dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;

1.36 kunstwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.37 karakteristiek gebouw

gebouw dat van cultuurhistorische waarde is op grond van karakteristieke hoofdvorm, architectuur, landschappelijke en/of stedenbouwkundige situering, bijdrage aan de herkenbaarheid van de omgeving, gaafheid of zeldzaamheid;

1.38 landschappelijke waarden

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.39 landschapselement

elementen in het landschap in de vorm van bomen, bosschages, poelen en/of andere natte elementen en weg- en laanbeplanting;

1.40 LOFAR

LOFAR-radiotelescoop, hoofdzakelijk gericht op ontvangst van signalen uit het heelal en daarnaast te gebruiken voor ander wetenschappelijk onderzoek met behulp van geofoons en infrasoundsensoren, welke ook via een glasvezelnetwerk zijn verbonden met een centrale computer in Groningen;

1.41 Maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, sportvoorzieningen en recreatieve voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.42 melkveehouderij

een volwaardig agrarisch bedrijf dat in hoofdzaak vee houdt om de melk;

1.43 Neventak van intensieve-veehouderijen

een bedrijf waarvan een onderdeel van de bedrijfsvoering bestaat uit niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het houden van dieren, zoals rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;

1.44 Natuurlijke waarden

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;

1.45 plattelandswoning

een bedrijfswoning, (voorheen) behorend tot een agrarisch bedrijf, die tevens mag worden bewoond door derden, die geen relatie hebben met het, binnen hetzelfde bouwvlak gelegen, agrarisch bedrijf, en die voor de toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de daarop rustende bepalingen wordt beschouwd als onderdeel van dat agrarisch bedrijf;

1.46 platte afdekking

een horizontale dakafdekking of een dakafdekking onder een hoek van maximaal 5 graden met het horizontale vlak;

1.47 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.48 silo

een bouwwerk geen gebouw zijnde ten behoeve van opslagdoeleinden;

1.49 sleufsilo

een bouwwerk geen gebouw zijnde in of op het land voor de opslag van mest of groenvoer;

1.50 stalvloeroppervlakte

gezamenlijke vloeroppervlakte van de stalruimtes waarin dieren worden gehouden, en de hiermee onlosmakelijk verbonden ruimtes waaronder gang- en looppaden;

1.51 straat- en bebouwingsbeeld

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar is georiënteerd;

1.52 streekgebonden agrarische producten

producten afkomstig van en geproduceerd door agrarische bedrijven uit noordoost Groningen;

1.53 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw (deze architectonische ondergeschiktheid komt onder andere tot uitdrukking in een bouwhoogte die ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw);

1.54 volwaardig agrarische bedrijf

een agrarisch bedrijf dat een exploitatie van minimaal 1 Volwaardige Arbeidskracht voert, zoals berekend op basis van de jongste bss- en nge-normen per dier/hectare van het Landbouw Economisch Instituut en er moet tevens sprake zijn van een zodanige bedrijfsopzet, dat het bedrijf op langere termijn levensvatbaar is en duurzaam in stand kan worden gehouden;

1.55 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel daarvan die door de ligging, de situatie ter plaatse en de indeling van het gebouw het sterkst op de weg is gericht;

1.56 voorkeursgrenswaarde

de bij een bestemmingplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.57 wonen

het gehuisvest zijn in een woning;

1.58 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.59 woonsituatie

de waarde van een gebied voor de woonfunctie, die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkomen of beperken van hinder;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van de voorschriften wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil c.q. de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen als goten van dakkapellen niet meegerekend;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

de oppervlakte gemeten op vloerniveau langs de verticale projectie van de buitenomtrek van de overkapping c.q. van de opgaande scheidingsconstructies inclusief de overstekken;

2.6 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel

vanaf enig punt van een (hoofd)gebouw tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitoefening van een agrarisch bedrijf;
  • b. behoud en herstel van de landschappelijke waarden;
  • c. behoud van de natuurlijke waarden;
  • d. wonen, uitsluitend ter plaatse bij de aanduidingen 'bedrijfswoning' en 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' met bij de aanduiding 'plattelandswoning' al dan niet in combinatie met daaraan ondergeschikte beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis;

alsmede voor:

  • e. dagrecreatie;
  • f. verkeer, uitsluitend voorzover het de bestaande wegen betreft;

met dien verstande dat:

  • g. de doeleinden ten aanzien van natuurlijke en landschappelijke waarden worden nagestreefd door middel van behoud, herstel en/of ontwikkeling van de volgende essentiële ruimtelijke kenmerken:
    • 1. een zeer grote mate van openheid en grootschaligheid;
    • 2. verdichting in de vorm van bebouwing (boerderijen en woningen) die veelal lintvormig geordend is;
  • h. in het doel behoud en herstel van de landschappelijke waarden het aanbrengen van landschapselementen groter dan 0,5 ha niet is begrepen;
  • i. in het doel uitoefening van een agrarisch bedrijf boom- en fruitteelt niet zijn begrepen met uitzondering van de teelt van niet-opgaande gewassen;
  • j. mestopslagplaatsen en mest- en sleufsilo's, buiten het op de verbeelding aangegeven 'bouwvlak' , niet in het doel "uitoefening van een agrarisch bedrijf" zijn begrepen;
  • k. het doel dagrecreatie is beperkt tot de inrichting en het gebruik van de bestaande dagrecreatieve terreinen en van dagrecreatieve voorzieningen;
  • l. van de in de bestemming begrepen wegen het aantal rijstroken ten hoogste twee mag bedragen;
  • m. in het doel uitoefening van een agrarisch bedrijf het opwekken van elektriciteit door middel van (Co-)vergisting van mest en/of landbouwproducten niet is toegestaan;
  • n. in het doel "uitoefening van een agrarisch bedrijf" houtteelt niet is toegestaan;
  • o. het oprichten van windturbines is toegestaan;
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bebouwing ten dienste van de uitoefening van een agrarisch bedrijf
  • 1. Ten behoeve van de uitoefening van een agrarisch bedrijf mag uitsluitend worden gebouwd binnen een op de verbeelding gelegen 'bouwvlak' met een maximale oppervlakte van ten hoogste 1 ha;
  • 2. Binnen het 'bouwvlak ', zijn kassen van maximaal 500 m² toegestaan;
  • 3. De uitbreidingsrichting dient aan te sluiten bij het aanwezige bebouwingspatroon, waarbij tevens rekening dient te worden gehouden met het uitzicht van (dienst)woningen. Er dient aan één zijde van de weg te worden gebouwd.
  • 4. De bedrijfsvloeroppervlakte van gebouwen voor intensieve veehouderijen en neventakken van intensieve veehouderijen, bedraagt per bedrijf niet meer dan de bestaande oppervlakte;
  • 5. De goot- en bouwhoogte van gebouwen, niet zijnde dienstwoningen, mogen ten hoogste 4,5 m respectievelijk 14 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn, bedragen.
  • 6. De dakhelling van gebouwen, niet zijnde dienstwoningen, dient minimaal 20 graden te bedragen.
  • 7. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag binnen het in 3.2.1 onder 1 genoemde 'bouwvlak' ten hoogste 12 m en daarbuiten ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat:
    • a. de bouwhoogte van bouwwerken voor reclamedoeleinden ten hoogste 6 m mag bedragen;
    • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen ten hoogste 2 m mag bedragen;
    • c. de bouwhoogte van mestsilo's (inclusief afdekking) ten hoogste 8 m mag bedragen.
  • 8. Windturbines mogen uitsluitend binnen het 'bouwvlak' worden opgericht, met dien verstande dat deze een bouwhoogte tot 15 m mogen hebben en de wieklengte niet meer mag bedragen dan twee derde van de ashoogte van de windturbine.
3.2.2 Bebouwing ten dienste van dienstwoningen
  • 1. Binnen het bouwvlak is ten hoogste één dienstwoning/bedrijfswoning en één plattelandswoning met bijbehorende bouwwerken toegestaan, uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven aanduidingen 'bedrijfswoning' en 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning'.
  • 2. De goot- en bouwhoogte van een woning bedragen respectievelijk maximaal 4,5 m en 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
  • 3. Het hoofdgebouw moet worden voorzien van een kap, waarvan de dakhelling minimaal 30 graden en maximaal 60 graden dient te bedragen.
  • 4. De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 2 m bedragen.
  • 5. De oppervlakte van het hoofdgebouw waarin de dienstwoning en/of plattelandswoning is ondergebracht, bedraagt maximaal 200 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is. De oppervlakte van aanbouwen en bijgebouwen mag maximaal 50 m² bedragen, danwel de bestaande oppervlakte indien deze groter is.
  • 6. De goot- en bouwhoogte van de bijbehorende bouwwerken bedragen respectievelijk maximaal 3 m en 6 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
  • 7. De afstand van de bijbehorende bouwwerken en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 m bedragen.
  • 8. De bijbehorende bouwwerken en overkappingen dienen minimaal 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd.
3.2.3 Bebouwing ten dienste van overige doeleinden
  • 1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten behoeve van openbare verkeersvoorzieningen niet meer dan 10 m en ten behoeve van overige doeleinden niet meer dan 3 m, met dien verstande dat:
    • a. de bouwhoogte van bouwwerken voor reclamedoeleinden ten hoogste 6 m mag bedragen;
    • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen ten hoogste 2 m mag bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • I. het landschapsbeeld;
  • II. de verkeersveiligheid;
  • III. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de afstand tussen de gebouwen. Hierdoor kan worden voorkomen dat het op geconcentreerd bouwen gerichte streven wordt aangetast;
  • b. de afstand tot de weg;
  • c. de plaats van andere bouwwerken;
  • d. de plaats van bebouwing ten behoeve van agrarische bedrijven in die zin dat dient te worden gebouwd binnen een denkbeeldige vierhoek.
  • e. de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en nokrichting van gebouwen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van de bouwregels voor:
  • 2. het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van openbaar nut, zoals gemalen, transformatorstations, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, wachthuisjes en dergelijke, met dien verstande dat:
    • a. de inhoud ten hoogste 100 m³ bedraagt;
    • b. de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt.
  • 3. het verhogen van de goothoogte voor bedrijfsgebouwen tot maximaal 6 m om de toegankelijkheid met grote landbouwmachines te vergroten;
  • 4. een platte afdekking van gebouwen.

b. De onder a bedoelde afwijkingen mogen daarnaast:

  • I. geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 3.1 omschreven waarden;
  • II. geen negatieve invloed hebben op het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
  • III. geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen.

Bij het verlenen van de onder a bedoelde afwijkingen wordt in ieder geval aandacht gegeven aan de volgende randvoorwaarden:

  • a. respecteren historische gegroeide landschapsstructuur;
  • b. afstand houden tot ruimtelijke elementen;
  • c. goede infrastructurele ontsluiting;
  • d. zorgvuldige en evenwichtige ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
  • e. erfinrichting afgestemd op het zorgvuldig inpassen in het landschapstype.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • 1. het gebruik van de gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
  • 2. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen voor de periode 1 november tot 15 maart;
  • 3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel;
  • 4. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan:
    • a. voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
    • b. voor de uitvoering van een krachtens de bestemming toegelaten bedrijf(sactiviteit);
  • 5. het gebruik van gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan voor de uitvoering van een krachtens de bestemming toegelaten bedrijf(sactiviteit);
  • 6. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
3.5.1 Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning'

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis, zodanig dat:
    • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte in de woning meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van de op het bouwperceel aanwezige plattelandswoning, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte in alle gebouwen niet meer bedraagt dan 90 m²;
    • 2. de beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis niet worden uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
    • 3. de woonsituatie en/of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden onevenredig worden aangetast;
    • 4. er onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;
    • 5. het milieuvergunnings- of meldingsplichtige inrichtingen betreft;
    • 6. de reclame-uitingen niet voldoen aan de betreffende bepalingen van de Algemene Plaatselijke Verordening.
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel, tenzij het detailhandel bij beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis betreft, in welk geval detailhandel is toegestaan, die als nevenactiviteit beperkt blijft tot de verkoop van producten die een directe relatie hebben met het beroep of de activiteit, of producten die binnen het beroep of de activiteit vervaardigd worden;
3.6 Afwijken van de specifieke gebruiksregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van detailhandel in streekgebonden agrarische producten afwijken verlenen van de gebruiksregels, met dien verstande dat:
    • 1. de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
    • 2. de verkoopvloeroppervlakte per agrarisch bedrijf ten hoogste 100 m² bedraagt
    • 3. de detailhandel plaatsvindt binnen de bestaande bebouwing;
    • 4. geen opslag of uitstalling van goederen buiten de bestaande bebouwing plaatsvindt.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het houden van een kleinschalig kampeerterrein op erven bij agrarische bedrijven afwijken van de gebruiksregels, met dien verstande dat:
    • 1. het realiseren van een kampeerterrein uitsluitend is toegestaan op het erf van een als zodanig bestemd agrarisch bedrijf;
    • 2. een landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd;
    • 3. er geen nieuwe gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het kampeerterrein mogen worden gebouwd;
    • 4. ten hoogste 25 kampeerplaatsen worden gerealiseerd;
    • 5. de afstand van een kampeerplaats tot het hoofdgebouw van het direct aangrenzende erf minimaal 50 m bedraagt;
    • 6. uitsluitend in de periode van 15 maart tot 1 november kampeermiddelen zijn toegestaan;
    • 7. het kampeerterrein door opgaande beplanting wordt omzoomd;
    • 8. de vrijstelling niet wordt verleend indien onevenredige afbreukwordt gedaan aan de in de directe omgeving aanwezige functies, als omschreven in lid 3.1;
  • c. Bij het verlenen van de onder 1 tot en met 2 bedoelde afwijkingen wordt in ieder geval aandacht gegeven aan de volgende randvoorwaarden:
    • 1. respecteren historische gegroeide landschapsstructuur;
    • 2. afstand houden tot ruimtelijke elementen;
    • 3. goede infrastructurele ontsluiting;
    • 4. zorgvuldige en evenwichtige ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
    • 5. erfinrichting afgestemd op het zorgvuldig inpassen in het landschapstype.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Verbod
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van Burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen;
    • 2. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
    • 3. het aanbrengen van lijnvormige beplantingen;
    • 4. het aanbrengen van landschapselementen groter dan 0,5 ha;
    • 5. het graven en dempen van sloten;
    • 6. het ontgronden, ophogen en egaliseren van gronden.
3.7.2 Uitzonderingen
  • a. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.
  • b. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
  • c. De onder a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 3.1 omschreven waarden.
3.8 Wijzigingsregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch wijzigen ten behoeve van het toevoegen van een bedrijfstak aan een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. de toegevoegde tak niet de primaire productie betreft en ondergeschikt blijft aan de agrarische hoofdactiviteit;
    • 2. de toegevoegde tak uitsluitend betrekking heeft op:
      • sociale, culturele, maatschappelijke, recreatieve en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, kinderboerderij en kampeerboerderij;
      • zorgfuncties, met dien verstande dat de zorgfunctie plaatsvindt binnen bestaande bebouwing, er sprake is van een levensvatbaar agrarisch bedrijf en er sprake is van een verwevenheid tussen zorgfunctie en het (grondgebonden) agrarisch bedrijf;
      • bedrijf genoemd in de van deze voorschriften deel uitmakende "Staat van bedrijven", categorieën 1 en 2 van de publicatie Bedrijven en milieuzonering van de VNG ofwel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven;
    • 3. de verschijning van het gehele bedrijf landschappelijk wordt ingepast;
    • 4. de bedrijfsactiviteiten binnen de bestaande gebouwen plaatsvinden, met dien verstande dat buitenopslag, bedrijfsactiviteiten en het ten toon stellen van goederen niet zijn toegestaan op het bijbehorende erf.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' wijzigen ten behoeve van:
      • 1. wonen;
      • 2. aan het landelijke gebied gebonden niet-agrarische bedrijven;
      • 3. sociale, culturele, medische en educatieve voorzieningen;
      • 4. bedrijven genoemd in de bij de voorschriften opgenomen "Staat van Bedrijfsactiviteiten";
      • 5. recreatieve functies in de vorm van groepsaccommodaties, hotels en/of pensions;
      • 6. maneges;
      • 7. opslag van caravans en daarmee vergelijkbare kampeermiddelen.

Aan deze functiewijzigingen, zijn de volgende voorwaarden verbonden.

  • I. De activiteiten genoemd onder 2 tot en met 7 zijn uitsluitend toegestaan in combinatie met de woonfunctie.
  • II. Het aantal wooneenheden per voormalig agrarisch bedrijf mag niet meer dan twee bedragen, met dien verstande dat de oppervlakte van het hoofdgebouw minimaal 180 m² bedraagt en een en ander past binnen het toegekende woningcontingent.
  • III. De activiteiten genoemd onder 2 tot en met 7 dienen plaats te vinden binnen de gebouwen, met dien verstande dat, buitenopslag, bedrijfsactiviteiten en het ten toon stellen van goederen niet zijn toegestaan op het bijbehorende erf.
  • IV. Bij de maatvoering dient zoveel mogelijk te worden aangesloten bij de bestaande hoofdvorm.
  • V. Gestreefd dient te worden naar het afbreken van landschappelijk verstorende bebouwing.
  • VI. Er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven.
  • VII. Er dient zorg te worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing, met dien verstande dat een besluit tot wijziging niet wordt genomen indien dit leidt tot een onevenredige aantasting van de essentiële ruimtelijke kenmerken.
  • VIII. Er mag geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking ontstaan.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch wijzigen ten behoeve van de bouw van een mestsilo buiten de op de verbeelding aangegeven 'bouwvlak', met dien verstande dat:
    • 1. binnen het bouwvlak onvoldoende ruimte aanwezig is en verandering van de omvang en/of de vorm van het bouwvlak niet tot de mogelijkheden behoort;
    • 2. het uit bedrijfseconomische overwegingen noodzakelijk is dat de silo wordt gebouwd;
    • 3. milieuhygiënische knelpunten, dan wel planologische redenen een belemmering opleveren voor de bouw van de mestsilo binnen het bouwvlak;
    • 4. de bouwhoogte ten hoogste 8 m (inclusief afdekking) bedraagt;
    • 5. de mestsilo aansluitend aan het agrarisch bouwblok en niet binnen een afstand van 250 m van gronden met een natuur-, woon of recreatiebestemming mag worden gesitueerd;
    • 6. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing,
  • d. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch wijzigen ten behoeve van de bouw van sleufsilo's buiten de op de verbeelding aangegeven 'bouwvlak' met dien verstande dat:
    • 1. binnen het bouwvlak onvoldoende ruimte aanwezig is en verandering van de omvang en/of de vorm van het bouwvlak niet tot de mogelijkheden behoort;
    • 2. het uit bedrijfseconomische overwegingen noodzakelijk is dat de silo wordt gebouwd;
    • 3. milieuhygiënische knelpunten, dan wel planologische redenen een belemmering opleveren voor de bouw van de mest- of sleufsilo binnen het bouwvlak;
    • 4. de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedraagt;
    • 5. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing, waarbij de voorwaarden aan de landschappelijke inpassing
  • e. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' wijzigen ten behoeve van de nieuwvestiging van grondgebonden agrarische bedrijven, met dien verstande dat:
    • 1. de nieuwvestiging uitsluitend betrekking heeft op de uitplaatsing van een bestaand grondgebonden agrarisch bedrijf uit de Ecologische Hoofdstructuur en/of het gebied van de Blauwestad, dan wel voortkomt uit het oplossen van ruimtelijke en milieuhygiënische knelpunten;
    • 2. de bruikbaarheid van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in de afweging dient te worden betrokken;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van in de directe nabijheid gelegen gronden en bebouwing niet onevenredig worden aangetast;
    • 4. er geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking ontstaat;
    • 5. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
    • 6. er maatregelen worden getroffen waardoor de ammoniakdepositie op nabijgelegen natuurbeschermingsgebieden niet zal toenemen;
  • f. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' wijzigen voor het vergroten van de op de verbeelding aangegeven 'bouwvlak' ten behoeve van een voorgenomen uitbreiding van het gevestigde agrarische bedrijf met dien verstande dat:
    • 1. middels een bedrijfsontwikkelingsplan wordt aangetoond dat vergroting uit oogpunt van de toekomstige bedrijfsvoering nodig is;
    • 2. het aaneengesloten oppervlak wordt vergroot tot maximaal 1,5 ha;
    • 3. burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen uitsluitend nadat er advies van de provincie Groningen is verkregen over de landschappelijke inpassing en uitvoering van deze randvoorwaarden en nadat de landschappelijke inpassing is zeker gesteld;
    • 4. een flora-en faunaonderzoek wordt uitgevoerd, en de eventueel daarin genoemde belemmeringen door het stellen van eisen in het kader van de wijziging of andere regelgeving worden opgeheven;
    • 5. er maatregelen worden getroffen waardoor de ammoniakdepositie op nabijgelegen natuurbeschermingsgebieden niet zal toenemen.
  • g. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' wijzigen ten behoeve van een verschuiving van het bouwvlak , met dien verstande dat:
    • 1. de omvang van het bouwvlak gelijk blijft
    • 2. de bestaande bebouwing na verschuiving van het bouwvlak binnen het bouwvlak past;
    • 3. een goede stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing worden gewaarborgd.
  • h. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch wijzigen voor het realiseren op het bouwvlak van een installatie voor het opwekken van elektriciteit door middel van de (Co-)vergisting van mest en/of landbouwproducten met dien verstande dat:
    • 1. een substantieel deel van de (Co-)vergisting van mest ten dienste staat van de agrarische bedrijfsvoering;
    • 2. de (Co-)vergisting in een mestvergistinginstallatie niet meer dan 85 ton per dag bedraagt;
    • 3. de te vergisten producten in hoofdzaak van het eigen bedrijf afkomstig zijn en het eindproduct op het eigen land moet worden gebruikt;
    • 4. wordt voorzien in een landschappelijk inpassingsplan.
  • I. Bij de wijzigingen bedoeld onder a tot en met f wordt in ieder geval aandacht gegeven aan de volgende randvoorwaarden:
      • respecteren historische gegroeide landschapsstructuur;
      • afstand houden tot ruimtelijke elementen;
      • goede infrastructurele ontsluiting;
      • zorgvuldige en evenwichtige ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
      • erfinrichting afgestemd op het zorgvuldig inpassen in het landschapstype.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), bestemd voor het herstel en behoud van archeologische (verwachtings)waarden.

4.2 Bouwregels
  • a. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 200 m² die de bodem dieper dan 0,4 m verstoren, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld onder b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Vergunningplicht

Voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemming(en) een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen van gronden, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft een oppervlakte groter dan 200 m² en dieper dan 0,4 m;
  • b. het graven of dempen van watergangen;
  • c. het graven van sleuven dieper dan 1 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  • d. het permanent verlagen van het waterpeil.
4.3.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 4.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • b. het normale onderhoud betreffen;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  • d. zijn gelegen in een gebied waarvoor op basis van een eerder onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
4.3.3 Toetsingscriteria

Een vergunning als bedoeld in lid 4.3.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. een verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
4.3.4 Advies

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden kan een ter zake deskundige instantie om advies worden gevraagd. Bij negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Afstemming Welstandsnota

Voorzover de voorschriften in het bestemmingsplan met betrekking tot:

  • a. de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte;
  • b. de plaatsing op het bouwperceel;

ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, mits:

  • de goot- en bouwhoogte van gebouwen met niet meer dan 15% afwijken van de toegestane goot- en bouwhoogte;
  • de binnen de voorschriften te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.

Artikel 7 Algemene gebruiksbepaling

  • 1. Het is verboden gronden of opstallen te gebruiken dan wel te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond en/of bouwwerken gegeven bestemming.
  • 2. Onder strijdig gebruik als bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval verstaan het gebruik of laten gebruiken van gronden en/of gebouwen voor een seksinrichting.
  • 3. Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 1, indien strikte toepassing van de verbodsbepalingen zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 8 Algemene bouwregel

Met het oog op het voorkomen van een te hoge geluidsbelasting op geluidsgevoelige bebouwing mogen er, voorzover wegen op de verbeelding zijn aangeduid met wegclassificatie A, B, C of D, behoudens herbouw van bestaande bebouwing, geen geluidsgevoelige gebouwen worden gebouwd binnen respectievelijk 200 m, 100 m, 50 m of 30 m uit de as van de weg. Indien een weg niet is voorzien van een wegclassificatie mogen er, behoudens herbouw van bestaande bebouwing, geen geluidsgevoelige gebouwen worden gebouwd binnen een afstand van 20 m uit de as van de weg.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • I. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • II. de woonsituatie;
  • III. de verkeersveiligheid;
  • IV. de milieusituatie;
  • V. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

afwijking te verlenen van:

  • a. de bij recht in de voorschriften gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van de hoogtemaat van windturbines en bouwwerken voor reclamedoeleinden;
  • b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10 m, met dien verstande dat de hoogte van bouwwerken voor reclamedoeleinden ten hoogste 6 m mag bedragen;
  • e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en voor zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 40 m, mits geen afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. het bepaalde in de voorschriften voor het medegebruik van gronden als ontvangstinrichting voor LOFAR en de inrichting van deze gronden als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van 2 m onder voorwaarde van een goede landschappelijke inpassing;
  • g. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. bestemmingsvlak en toestaan dat de grenzen van het bouw- c.q. bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden.

Artikel 10 Algemene wijzigingsbepalingen

  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de gronden in het plan te wijzigen in de bestemming Bedrijf - Seksinrichting, voor de vestiging van een seksinrichting, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. Van de wijzigingsbevoegdheid mag gebruik worden gemaakt voor de vestiging van maximaal twee seksinrichtingen, waarbij bovendien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
    • 2. Wijziging van de bestemming van een perceel is slechts toegestaan indien op het perceel landschappelijk waardevolle of cultuurhistorische waardevolle of streekkarakteristieke of beeldbepalende gebouwen op voormalig in agrarisch gebruik zijnde percelen aanwezig zijn, waarvan het behoud is gewenst.
    • 3. Wijziging van de bestemming is niet toegestaan, indien de afstand (buitengevels) tot woningen van derden minder bedraagt dan 75 m, de afstand tot scholen, jeugd- en jongerencentra en kerken minder dan 150 m bedraagt, dan wel onvoldoende parkeergelegenheid op het perceel dat bij het gebouw behoort aanwezig is.
    • 4. Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemmingen 'Agrarisch' wijzigen in de bestemming Natuur - 1 met dien verstande dat:
    • 1. de bescherming van archeologische waarden is gewaarborgd;
    • 2. er geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de in de directe omgeving aanwezige functies;
    • 3. met de gebruiker overeenstemming is bereikt over de functieverandering;
    • 4. op de voorbereiding van een besluit tot wijziging de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing is.

Hoofdstuk 4 Overgangs-en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht ten aanzien van bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10 %.
  • c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht ten aanzien van het gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied, Kampweg 3 en 5' van de gemeente Stadskanaal.