direct naar inhoud van Regels
Plan: Landelijk gebied, Wessinghuizerweg naast 11A en Vosseberg 4
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0037.BP2205-vs01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Landelijk gebied, Wessinghuizerweg naast 11A en Vosseberg 4 met identificatienummer NL.IMRO.0037.BP2205-vs01 van de gemeente Stadskanaal;

1.2 de plankaart

de plankaart van het bestemmingsplan Landelijk gebied, Wessinghuizerweg naast 11A en Vosseberg 4 met identificatienummer NL.IMRO.0037.BP2205-vs01;

1.3 verbeelding:

de verbeelding van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied, Wessinghuizerweg naast 11A en Vosseberg 4, bestaande uit kaart met identificatienummer NL.IMRO.0037.BP2205-vs01;

1.4 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw (deze architectonische ondergeschiktheid komt onder andere tot uitdrukking in een bouwhoogte die ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw);

1.5 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder niet begrepen) en/of het houden van dieren;

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bed and breakfastaccommodatie

het tegen betaling aanbieden van logies en ontbijt in een bewoond pand;

1.8 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.9 bedrijfswoning/ dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.10 begane grond

de bouwlaag of verdiepingsvloer van een gebouw ter hoogte van het peil;

1.11 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, een (dienstverlenend) bedrijf en/of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.12 beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis

de in Bijlage 1 genoemde beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten, die door hun beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend;

1.13 bestaand
  • 1. ten aanzien van bouwwerken, werken geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden: bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
  • 2. ten aanzien van het overige gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit plan;
1.14 bestemmingsvlak

een op de plankaart aangegeven vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijbehorend bouwwerk

een functioneel met een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd(e) gebouw of overkapping, dat/die daaraan qua hoogte, alsmede omvang en/of situering ondergeschikt is;

1.16 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 bouwgrens

een op de plankaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak;

1.18 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.19 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak

een op de plankaart aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waarop gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 dagrecreatieve voorzieningen

openbaar toegankelijke voorzieningen ten behoeve van recreatief gebruik zoals voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

1.24 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.25 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.26 erf

het binnen de (woon)bestemming gelegen gedeelte van het bouwperceel;

1.27 gebouw

elk bouwwerk, dat voor een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 gebruiksmogelijkheden

de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

1.29 geluidsbelasting

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of spoorweg;

1.30 geluidgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;

1.31 groepsaccommodatie

een voorziening ten behoeve van verblijfsrecreatie voor groepen van personen, daaronder begrepen voorzieningen die rechtstreeks ten dienste staan van en rechtstreeks verband houden met de verblijfsrecreatie;

1.32 grondgebonden agrarische bedrijfsaccommodatie

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt;

1.33 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.34 kampeerplaats

een standplaats voor toeristische kampeermiddelen, zoals tenten en toercaravans;

1.35 kampeerterrein

een terrein ter beschikking gesteld voor het plaatsen, dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;

1.36 kunstwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.37 landschappelijke waarden

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.38 landschapselement

elementen in het landschap in de vorm van bomen, bosschages, poelen en/of andere natte elementen en weg- en laanbeplanting;

1.39 LOFAR

LOFAR-radiotelescoop, hoofdzakelijk gericht op ontvangst van signalen uit het heelal en daarnaast te gebruiken voor ander wetenschappelijk onderzoek met behulp van geofoons en infrasoundsensoren, welke ook via een glasvezelnetwerk zijn verbonden met een centrale computer in Groningen;

1.40 manege

een bedrijf met een publieksgericht karakter, dat is gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur, het dresseren en trainen, alsmede het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen) en daaraan ondergeschikte detailhandel en horeca;

1.41 natuurlijke waarden

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;

1.42 niet-opgaande gewassen

bomen, struiken en andere gewassen die vanaf het maaiveld normaal gesproken geen grotere hoogte dan 1,5 m bereiken, zoals laagstambomen en bessenstruiken;

1.43 peil
  • 1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • 2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.44 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.45 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.46 silo

een bouwwerk geen gebouw zijnde ten behoeve van opslagdoeleinden;

1.47 sleufsilo

een bouwwerk geen gebouw zijnde in of op het land voor de opslag van mest of groenvoer;

1.48 straat- en bebouwingsbeeld

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar is georiënteerd;

1.49 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel daarvan die door de ligging, de situatie ter plaatse en de indeling van het gebouw het sterkst op de weg is gericht;

1.50 voorkeursgrenswaarde

de bij een bestemmingplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.51 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.52 woonsituatie

de waarde van een gebied voor de woonfunctie, die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkomen of beperken van hinder;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil c.q. de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen als goten van dakkapellen niet meegerekend;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

de oppervlakte gemeten op vloerniveau langs de verticale projectie van de buitenomtrek van de overkapping c.q. van de opgaande scheidingsconstructies inclusief de overstekken;

2.6 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel

vanaf enig punt van een (hoofd)gebouw tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.

2.7 ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitoefening van een agrarisch bedrijf;
  • b. behoud en herstel van de landschappelijke waarden;
  • c. behoud van de natuurlijke waarden;

alsmede voor:

  • d. dagrecreatie;

met dien verstande dat:

  • e. de doeleinden ten aanzien van natuurlijke en landschappelijke waarden worden nagestreefd door middel van behoud, herstel en/of ontwikkeling van de volgende essentiële ruimtelijke kenmerken:
    • 1. een zeer grote mate van openheid en grootschaligheid;
    • 2. verdichting in de vorm van bebouwing (boerderijen en woningen) die veelal lintvormig geordend is;
  • f. in het doel behoud en herstel van de landschappelijke waarden het aanbrengen van landschapselementen groter dan 0,5 ha niet is begrepen;
  • g. in het doel uitoefening van een agrarisch bedrijf boom- en fruitteelt niet zijn begrepen met uitzondering van de teelt van niet-opgaande gewassen;
  • h. mestopslagplaatsen en mest- en sleufsilo's niet in het doel "uitoefening van een agrarisch bedrijf" zijn begrepen;
  • i. van de in de bestemming begrepen wegen het aantal rijstroken ten hoogste twee mag bedragen;
  • j. in het doel uitoefening van een agrarisch bedrijf het opwekken van elektriciteit door middel van (Co-)vergisting van mest en/of landbouwproducten niet is toegestaan;
  • k. in het doel "uitoefening van een agrarisch bedrijf" houtteelt niet is toegestaan.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Bebouwing ten dienste van overige doeleinden
  • 1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten behoeve van openbare verkeersvoorzieningen niet meer dan 10 m en ten behoeve van overige doeleinden niet meer dan 3 m, met dien verstande dat:
    • a. de bouwhoogte van bouwwerken voor reclamedoeleinden ten hoogste 6 m mag bedragen;
    • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen ten hoogste 2 m mag bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • I. het landschapsbeeld;
  • II. de verkeersveiligheid;
  • III. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de afstand tot de weg;
  • b. de plaats van andere bouwwerken.
3.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van de bouwregels voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van openbaar nut, zoals gemalen, transformatorstations, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, wachthuisjes en dergelijke, met dien verstande dat:
    • 1. de inhoud ten hoogste 100 m3 bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt.
  • b. De onder a bedoelde afwijking mag daarnaast:
    • 1. geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 3.1 omschreven waarden;
    • 2. geen negatieve invloed hebben op het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
    • 3. geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen.

Bij het verlenen van de onder a bedoelde afwijking wordt in ieder geval aandacht gegeven aan de volgende randvoorwaarden:

  • a. respecteren historische gegroeide landschapsstructuur;
  • b. afstand houden tot ruimtelijke elementen;
  • c. goede infrastructurele ontsluiting;
  • d. zorgvuldige en evenwichtige ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
  • e. erfinrichting afgestemd op het zorgvuldig inpassen in het landschapstype.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van de gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
  • b. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel;
  • d. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan:
    • 1. voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
    • 2. voor de uitvoering van een krachtens de bestemming toegelaten bedrijf(sactiviteit);
  • e. het gebruik van gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan voor de uitvoering van een krachtens de bestemming toegelaten bedrijf(sactiviteit);
  • f. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.
3.5.2 Voorwaardelijke verplichting - sloopopgave
  • a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming zonder dat de in Bijlage 2 als 'te slopen' aangeduide bouwwerken geheel zijn gesloopt.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen één jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan de in Bijlage 2 als 'te slopen' aangeduide bouwwerken geheel zijn gesloopt.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Verbod
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van Burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen;
    • 2. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
    • 3. het aanbrengen van lijnvormige beplantingen;
    • 4. het aanbrengen van landschapselementen groter dan 0,5 ha;
    • 5. het graven en dempen van sloten;
    • 6. het ontgronden, ophogen en egaliseren van gronden.
3.6.2 Uitzonderingen
  • a. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.
  • b. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
  • c. De onder a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 3.1 omschreven waarden.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voortuinen en zijtuinen, geen erven zijnde, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen en landschappelijke inpassingen;
  • d. infrastructurele voorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Tuin' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel(s) van het hoofdgebouw ten hoogste 1 m mag bedragen;
    • 2. de hoogte van palen en masten mag ten hoogste 6 m bedragen;
    • 3. de hoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.
4.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen;
  • b. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • c. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • d. het gebruik van gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • e. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  • f. het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen, al dan niet in combinatie met daaraan ondergeschikte beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis en/of een bed and breakfastaccommodatie;
  • b. bijbehorende bouwwerken;
  • c. het behoud en herstel van cultuurhistorische waarden;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. tuinen en erven;
  • e. verhardingen;
  • f. water;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. speelvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
    • 1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
    • 2. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
    • 3. per bestemmingsvlak mag ten hoogste 1 vrijstaand hoofdgebouw worden gebouwd;
    • 4. de goothoogte van een hoofdgebouw mag ten hoogste 4,5 m bedragen;
    • 5. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag ten hoogste 9 m bedragen;
    • 6. een hoofdgebouw mag uitsluitend zijn voorzien van een kap, waarvan de dakhelling ten minste 30 graden en ten hoogste 60 graden mag bedragen;
    • 7. de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw, bijbehorende bouwwerken en overkappingen bedraagt maximaal 300 m2;
  • b. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerken of overkapping mag ten hoogste 3 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag ten hoogste 6 m bedragen;
    • 3. wanneer de bouwhoogte meer dan 3 m bedraagt, wordt het dak wordt gevormd door een of meer schuine dakvlakken met een hellingshoek van ten hoogste 55°;
    • 4. voor zover de bijbehorende bouwwerken zijn gelegen binnen een strook van 2 meter vanaf de zijdelingse bouwperceelgrens geldt: daknokhoogte [m] = (afstand daknok (evenwijdig gemeten) tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3;
    • 5. de bijbehorende bouwwerken en overkappingen dienen minimaal 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of in het verlengde daarvan te worden gebouwd.
  • c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel(s) van het hoofdgebouw ten hoogste 1 m mag bedragen;
    • 2. de hoogte van palen en masten mag ten hoogste 6 m bedragen;
    • 3. de hoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • I. het landschapsbeeld;
  • II. de verkeersveiligheid;
  • III. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de afstand tussen de gebouwen. Hierdoor kan worden voorkomen dat het op geconcentreerd bouwen gerichte streven wordt aangetast;
  • b. de afstand tot de weg;
  • c. de plaats van andere bouwwerken;
  • d. de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en nokrichting van gebouwen.
5.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van:

het bepaalde in lid 5.2, sub c, onder 2 en toestaan dat antennemasten mogen worden gebouwd tot een hoogte van 8 m.

  • b. De onder a bedoelde vrijstelling mag daarnaast:
  • I. geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 5.1 omschreven waarden;
  • II. geen negatieve invloed hebben op het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
  • III. geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis, zodanig dat:
    • 1. de bedrijfsoppervlakte in de woning meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van de op het bouwperceel aanwezige woning, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte in alle gebouwen niet meer bedraagt dan 90 m²;
    • 2. de beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis niet worden uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
    • 3. de woonsituatie en/of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden onevenredig worden aangetast;
    • 4. er onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;
    • 5. het milieuvergunnings- of meldingsplichtige inrichtingen betreft;
    • 6. de reclame-uitingen niet voldoen aan de betreffende bepalingen van de Algemene Plaatselijke Verordening.
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bedrijfsdoeleinden;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel, tenzij het detailhandel bij beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis betreft, in welk geval detailhandel is toegestaan, die als nevenactiviteit beperkt blijft tot de verkoop van producten die een directe relatie hebben met het beroep of de activiteit, of producten die binnen het beroep of de activiteit vervaardigd worden;
  • e. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • f. het gebruik van gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen; het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  • g. het gebruik van de gronden voor reclamedoeleinden;
  • h. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
5.5.2 Voorwaardelijke verplichting - landschappelijke inpassing
  • a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming 'Wonen' zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen uit het in Bijlage 3 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming 'Wonen' worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 24 maanden na het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan geheel uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen uit het in Bijlage 3 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
5.5.3 Voorwaardelijke verplichting - sloopopgave
  • a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming 'Wonen' zonder dat de in Bijlage 2 en Bijlage 4 als 'te slopen' aangeduide bouwwerken geheel zijn gesloopt.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming 'Wonen' worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen één jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan de in Bijlage 2 en Bijlage 4 als 'te slopen' aangeduide bouwwerken geheel zijn gesloopt.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Afwijken voorwaardelijke verplichting - landschappelijke inpassing

Bij een omgevingsvergunning kan, mits in overeenstemming met de gemeente, worden afgeweken van het bepaalde in 5.5.2 en toegestaan worden dat in plaats van de bedoelde landschapsmaatregelen andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in Bijlage 3 opgenomen landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden.

5.6.2 Afwijken ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein

Burgemeester en wethouders kunnen,mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.5.1 onder h ten behoeve het houden van een kleinschalig kampeerterrein bij een woning, met dien verstande dat:

    • 1. het realiseren van een kampeerterrein uitsluitend is toegestaan ter plaatse van een bestemmingsvlak 'Wonen';
    • 2. de grootte van het betreffende kampeerterrein minimaal 0,2 ha en maximaal 1 ha bedraagt;
    • 3. een landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd in die zin dat het kampeerterrein in ieder geval door opgaande beplanting wordt omzoomd;
    • 4. er voor ten hoogste 25 m² mag worden bijgebouwd voor voorzieningen ten behoeve van het kampeerterrein;
    • 5. ten hoogste 25 kampeerplaatsen worden gerealiseerd;
    • 6. de afstand van een kampeerterrein ten minste 50 m tot de bestemmingsgrens van een bestemming waar een (bedrijfs)woning is toegestaan bedraagt, met dien verstande dat deze regels niet geldt voor bestaande kampeerterreinen, indien deze op een kortere afstand zijn gesitueerd;
    • 7. uitsluitend in de periode van 15 maart tot 1 november kampeermiddelen zijn toegestaan.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), bestemd voor het herstel en behoud van archeologische (verwachtings)waarden.

6.2 Bouwregels
  • a. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 200 m² die de bodem dieper dan 0,4 m verstoren, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld onder b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Vergunningplicht

Voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemming(en) een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen van gronden, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft een oppervlakte groter dan 200 m² en dieper dan 0,4 m;
  • b. het graven of dempen van watergangen;
  • c. het graven van sleuven dieper dan 1 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  • d. het permanent verlagen van het waterpeil.
6.3.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 6.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • b. het normale onderhoud betreffen;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  • d. zijn gelegen in een gebied waarvoor op basis van een eerder onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
6.3.3 Toetsingscriteria

Een vergunning als bedoeld in lid 6.3.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. een verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
6.3.4 Advies

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden kan een ter zake deskundige instantie om advies worden gevraagd. Bij negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Artikel 7 Waarde - Landschappelijk waardevol open

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landschappelijk waardevol open' bestemde gebieden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van het open karakter van het landschap.

7.2 Bouwregels

De gronden en bouwwerken mogen in ieder geval niet worden gebruikt voor:

  • het opwekken van energie door windturbines.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Vergunningplicht

Voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemming(en) een omgevingsvergunning vereist:

  • a. teelt van laan- en parkbomen;
  • b. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen;
  • c. het aanbrengen van lijnvormige beplantingen;
  • d. het aanbrengen van landschapselementen groter dan 0,5 ha.
7.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 7.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen.
7.3.3 Toetsingscriteria
  • a. De in lid 7.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  • b. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing,

behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. richtlijnen voor de verlening van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  • b. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer;
  • c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • d. het bouwen nabij bovengrondse hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  • e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  • f. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 10 Afstemming Welstandsnota

Voorzover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:

  • a. de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte;
  • b. de plaatsing op het bouwperceel;

ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, mits:

  • de goot- en bouwhoogte van gebouwen met niet meer dan 15% afwijken van de toegestane goot- en bouwhoogte;
  • de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.

Artikel 11 Algemene gebruiksbepaling

  • 1. Het is verboden gronden of opstallen te gebruiken dan wel te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond en/of bouwwerken gegeven bestemming.
  • 2. Onder strijdig gebruik als bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval verstaan het gebruik of laten gebruiken van gronden en/of gebouwen voor een seksinrichting.
  • 3. Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 1, indien strikte toepassing van de verbodsbepalingen zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • I. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • II. de woonsituatie;
  • III. de verkeersveiligheid;
  • IV. de milieusituatie;
  • V. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

afwijking te verlenen van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van de hoogtemaat van bouwwerken voor reclamedoeleinden;
  • b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10 m, met dien verstande dat de hoogte van bouwwerken voor reclamedoeleinden ten hoogste 6 m mag bedragen;
  • e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en voor zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 40 m, mits geen afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld.

Hoofdstuk 4 Overgangs-en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht ten aanzien van bouwwerken

Bouwwerken, welke op het tijdstip van de eerste terinzagelegging van dit plan bestaan dan wel worden gebouwd of kunnen worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Woningwet, en in enigerlei opzicht van het plan afwijken, mogen, mits de bestaande afwijkingen naar de aard en omvang niet worden vergroot:

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning geschiedt binnen 24 maanden na het tenietgaan.
13.2 Afwijkingsregel

Burgemeester en wethouders kunnen krachtens een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.1:

  • a. voor een eenmalige vergroting van de inhoud van de in lid 13.1 toegelaten bouwwerken met ten hoogste 10%;
  • b. voor het geheel vernieuwen van de in lid 13.1 genoemde bouwwerken in situaties waarin geen sprake is van een calamiteit als bedoeld onder b van dat lid, indien de overschrijding van de in het plan toegestane bebouwde oppervlakte met minimaal 50% wordt verminderd, een en ander met inachtneming van de overige bouwregels.
13.3 Overgangsrecht ten aanzien van het gebruik

Het bestaande gebruik van gronden en bouwwerken dat in strijd is met de aan die gronden en bouwwerken gegeven bestemming en dat in enigerlei opzicht afwijkt van het plan, mag worden voortgezet of gewijzigd, zo lang en voorzover de strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstig de bestemmingen in dit plan, naar de aard en omvang niet wordt vergroot.

13.4 Uitzondering op het overgangsrecht

Lid 13.1 is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, doch zijn gebouwd in strijd met het toen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;

Lid 13.3 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels kunnen aangehaald onder de titel:

Regels deel uitmakende van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied, Wessinghuizerweg naast 11A en Vosseberg 4' van de gemeente Stadskanaal.