Plan: | De Wierden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0034.BP1N03-vg01 |
Groen
Het plangebied grenst aan belangrijke groene elementen:
De ecologische structuur in de Wierden wordt gedragen door de bestaande weteringgracht die deels om en deels door het plangebied slingert met haar groene omlijsting. Dit blauwgroene lint met expressieve ecologische waarden staat in verbinding met het Beginbos/Vroege Vogelbos (brongebieden conform het Ecologisch Masterplan; Almere 2005) en vormt daarmee een ecologische eenheid. Op deze wijze is een uitgebreid groen netwerk ontstaan van straatgroen, via wijkgroen en parkjes naar het oudste bosgebied van Almere. Zonder deze verbinding met de omgeving zal het groen in de wijk aan betekenis inboeten.
Natuur
Gebiedsbescherming - Ecologische Hoofdstructuur
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is in 1990 in het leven geroepen om de achteruitgang van de natuur in Nederland een halt toe te roepen. Het is een netwerk van gebieden in Nederland dat moet voorkomen dat dieren en planten geïsoleerd raken en uitsterven, waardoor natuurgebieden hun waarde verliezen. Het Rijk en de provincies hebben spelregels afgesproken met betrekking tot de planologische en kwalitatieve bescherming van de EHS, welke zijn verwerkt in de 'Spelregels EHS' (LNV, 2007). In de EHS geldt het 'nee, tenzij' principe. Dit houdt in dat ingrepen waarbij de oppervlakte of de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS significant worden aangetast niet zijn toegestaan, tenzij er geen alternatieven zijn en er sprake is van een groot openbaar belang.
Binnen het plangebied bevinden zich geen gebieden van de Ecologische Hoofdstructuur. Ook grenst het niet aan de EHS. Het dichtstbijzijnde EHS-gebied (Beginbos/Vroege Vogelbos) is op meer dan 300 meter afstand gelegen. Gezien de beoogde ontwikkelingen in dit bestemmingsplan kan worden uitgesloten dat er sprake is van externe werking op deze gebieden. Effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van Beginbos/Vroege Vogelbos kunnen dan ook worden uitgesloten.
Afbeelding: De ligging van de EHS gebieden (waardevolle EHS: donkergroen; overig EHS: licht groen) ten opzichte van het plangebied. Bron: Omgevingsplan Flevoland 2006.
Gebiedsbescherming - Ecologische structuur Almere
In het Ecologische Masterplan 2006 is de Ecologische structuur van Almere vastgelegd. Dit Masterplan gaat uit van blauwe en groene brongebieden met daartussen ecologische verbindingen. Een deel van de ecologische verbindingszones zijn al aanwezig, een deel moet nog ingericht worden. Het plangebied noch haar directe omgeving maakt deel uit van de in het Masterplan genoemde gebieden en verbindingen.
Binnen het plangebied zijn of worden een aantal uitgangspunten van het Ecologisch Masterplan uitgewerkt. De relevante uitgangspunten zijn:
Uitgangspunt 1: de aan water en moeras gebonden natuur wordt in oppervlak vergroot en in kwaliteit versterkt. Hiermee wordt de rol van deze natuur als boegbeeld van het Almeerse groen en water versterkt.
Uitgangspunt 2: de kwaliteit van het bestaande blauw en groen wordt beter afgestemd op de ontwikkelingen van de stad en de wensen van haar bewoners.
Uitgangspunt 5: Op het niveau van de stadsdelen wordt een raamwerk aan leefgebieden gerealiseerd, met als doel de biodiversiteit van het openbaar groen te vergroten.
Watergangen
Bij reguliere vervanging van beschoeiingen zal worden ingezet op vergroten van het areaal aan natuuroevers, zoals in 2011 reeds aan het Arkpad is gerealiseerd. Hiermee wordt invulling gegeven aan uitgangspunt 1 en 2.
Kleinschalige aanpassingen in de wijk
De kansen voor natuur binnen stedelijk gebied zullen zoveel mogelijk worden benut. Het gaat hier bijvoorbeeld om de invulling van de kleinschalige (blauw-)groenstructuur en voorzieningen aan bebouwing: vegetatiedaken, gevelbegroeiing, stenen en dakpannen met nestgelegenheid voor vogels en vleermuizen.
Door de kleinschalige aanpassingen in de wijk wordt invulling gegeven aan uitgangspunt 5 van het Ecologisch Masterplan.
Gebiedsbescherming – Natuurbeschermingswet 1998
De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn (VR) en de Habitatrichtlijn (HR). Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortbescherming. Nederland heeft de richtlijnen voor gebiedsbescherming geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbwet)
De Nbwet heeft betrekking op de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden die Nederland bij de Europese Commissie heeft aangemeld (Natura 2000 gebieden) en beschermde natuurmonumenten. Ruimtelijke ingrepen die in of nabij deze gebieden plaatsvinden, moeten worden getoetst op hun effecten op de geformuleerde doelen van deze gebieden.
Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. De Natuurbeschermingswet 1998 kent echter ook externe werking. Dit houdt in dat ook ontwikkelingen op grotere afstand van een Natura 2000-gebied welke een negatief effect kunnen hebben op de instandhoudingsdoelen van dat gebied, getoetst moeten worden. Het plangebied maakt echter geen onderdeel uit van het foerageergebied van soorten waarvoor een instandhoudingsdoel voor een Natura 2000-gebied is gesteld. Gezien de beoogde ontwikkelingen in dit bestemmingsplan kan worden uitgesloten dat er sprake is van een direct danwel indirect negatief effect op de instandhoudingsdoelen voor deze gebieden.
Soortbescherming – Flora- en faunawet
De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn (VR) en de Habitatrichtlijn (HR). Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming. Nederland heeft de richtlijnen voor soortenbescherming geïmplementeerd in de Flora- en faunawet (Ffwet). De Ffwet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in een aantal bij de Ffwet behorende besluiten en regelingen.
De Ffwet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier -en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings - of vaste rust of verblijfplaatsen. Artikel 2 van de Ffwet schrijft voor dat iedereen de algemene zorgplicht voor de in wild levende planten en dieren in acht moet nemen. Dit houdt in dat handelingen die niet noodzakelijk verband houden met het beoogde doel, maar nadelig zijn voor de flora en fauna, achterwege moeten blijven.
In 2008 is het gebied geïnventariseerd op beschermde soorten door het ecologisch adviesbureau Van der Goes & Groot (Groen & Nederpel 2008; en daarvoor reeds in 2003) en het ligt in de bedoeling deze inventarisatie iedere vijf jaar te herhalen. Naast deze inventarisatie is ook de Nationale Database Flora en Fauna geraadpleegd (steeds voor de periode 1/1/2005-31/12/2011). In deze Database zijn de gegevens verzameld van alle gegevensbeherende instanties (zoals SOVON en FLORON) alsook een grote hoeveelheid “losse waarnemingen”verzameld door particulieren. De gegevens die in opdracht van de gemeente zijn verzameld, zijn hierin echter (nog) niet opgenomen. Het plangebied maakt onderdeel uit van het leefgebied van een aantal beschermde soorten. Hieronder staan deze per soortgroep benoemd.
Niet iedere soort geniet onder de Flora- en faunawet dezelfde bescherming. De beschermde soorten zijn in een drietal categorieen ingedeeld:
-tabel 1 -Als iemand activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt een vrijstelling voor de soorten in tabel 1 voor artikel 8 t/m 12 van de Ffwet. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Voor deze activiteiten hoeft geen ontheffing aangevraagd worden.
- tabel 2 -Als iemand activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt een vrijstelling voor de soorten in tabel 2 voor artikel 8 t/m 12 van de Ffwet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Hetzelfde geldt voor alle vogelsoorten. Een gedragscode moet door een sector of ondernemer zelf opgesteld worden en ingediend voor goedkeuring.
- tabel 3 -Als iemand activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkeling, geldt voor soorten in tabel 3 geen vrijstelling. Ook niet op basis van een gedragscode. Hiervoor is een ontheffing nodig.
Vaatplanten
In het plangebied zijn alleen exemplaren van de volgende beschermde vaatplanten aangetroffen: grote kaardenbol, bredewespenorchis (beide tabel 1 soorten) en rietorchis (tabel2 soort). Dit beeld wordt bevestigd door de NDFF.
Vissen
Binnen het plangebied zijn wel geschikte watergangen aanwezig voor de kleine modderkruiper (tabel 2) en de bittervoorn (tabel 3). Bij gerichte inventarisaties met schepnetten is slechts op een enkele plek in het plangebied de bittervoorn aangetroffen. De NDFF geeft voor het gebied geen waarnemingen van beschermde vissen.
Amfibieën
Binnen het plangebied zijn in de watergangen diverse algemene amfibieën aangetroffen, namelijk de gewone pad, de bruine kikker, de bastaardkikker en de meerkikker. Dit zijn allemaal licht beschermde soorten (tabel 1). De zwaarder beschermde rugstreeppad (tabel 3) is niet aanwezig in het plangebied. De aanwezigheid van andere zwaarder beschermde soorten kan op basis van habitatgeschiktheid en verspreidingsgegevens worden uitgesloten. De NDFF geeft voor het gebied tevens geen waarnemingen van zwaarder beschermde soorten.
Reptielen
Binnen het plangebied zijn geen ringslangen aangetroffen. De aanwezigheid van andere zwaarder beschermde soorten kan op basis van habitatgeschiktheid en verspreidingsgegevens worden uitgesloten. Dit komt overeen met de data uit de NDFF.
Zoogdieren
Binnen het plangebied komen meerdere soorten algemene grondgebonden zoogdieren voor als konijn, mol, spits- woel- en ware muizen, wezel, egel en vos. Allen zijn licht beschermde soorten (tabel 1).
Bevers
In opdracht van de gemeente telt Landschapsbeheer Flevoland al enige jaren de bevers in en rond de stad. De watergang in en nabij het plangebied is recent het leefgebied geweest van de bever. Al enige jaren worden echter geen verse beversporen aangetroffen, zodat aangenomen kan worden dat het plangebied nu niet meer behoort tot een in gebruik zijnd leefgebied. Gezien de nog steeds voortdurende expansie van het areaal en het huidige voorkomen in en rond Almere is het wel mogelijk dat de soort zich in de nabije toekomst zich weer vestigt als de omstandigheden geschikt blijven.
Vleermuizen
Het gebied is in 2008 geïnventariseerd op de aanwezigheid van vleermuizen. Daarnaast is in 2011/2012 onderzoek verricht naar vleermuisbewoning van enkele objecten in het plangebied. Het plangebied wordt gebruikt als foerageergebied door een aantal soorten vleermuizen, namelijk de laatvlieger, de ruige dwergvleermuis en de gewone dwergvleermuis. De watergangen en het omliggend groen worden gebruikt door de watervleermuis.
De aanwezigheid van verblijfplaatsen van andere vleermuissoorten binnen het plangebied kan worden uitgesloten, vanwege het ontbreken van geschikte structuren als oude bomen met holtes, oude kelders, kerkzolders of bunkers. Alle vleermuissoorten gelden als zwaar beschemd (tabel 3).
De gewone dwergvleermuis en watervleermuis zijn gebouwbewoner, waarvan alleen van de gewone dwergvleermuis verblijfplaatsen binnen het plangebied bekend zijn (NDFF: 2 grote slaapplaatsen van enkele tientallen dieren uit 2005). De watervleermuis heeft verder zijn verblijfplaatsen in bomen, maar waarschijnlijk zijn er geen geschikte bomen in het plangebied aanwezig. De bomen in het plangebied zijn namelijk relatief jong en bevatten geen grote holtes.
De inventarisatie in 2011-12 van enkele gebouwen en hun directe omgeving heeft nog diverse verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis aan het licht gebracht, alsmede één verblijfplaats van een ruige dwergvleermuis. Deze laatste soort is echter in de regel aan verblijfplaatsen in bomen gebonden.
In 2005 is nog een verblijfplaats van de laatvlieger in De Wierden aangetroffen. Nadien zijn rondvliegende laatvliegers gezien, zodat niet kan worden uitgesloten dat de soort nog verblijfplaatsen heeft in het gebied. In 2011-12 is de soort overigens niet meer aangetroffen.
Voor de ruige dwergvleermuis kan worden aangenomen dat in ieder bos in Flevoland -mits van voldoende leeftijd en structuur- (balts)verblijfplaatsen in bomen aanwezig zijn en dus ook in stadsbossen en parken, omdat deze soort slechts zeer kleine holtes nodig heeft.
In 2005 is nog een verblijfplaats van de laatvlieger in De Wierden aangetroffen. Nadien zijn rondvliegende laatvliegers gezien, zodat kan worden aangenomen dat de soort nog verblijfplaatsen heeft in het gebied.
Voor de ruige dwergvleermuis kan worden aangenomen dat in ieder bos in Flevoland (balts)verblijfplaatsen in bomen aanwezig zijn en dus ook in stadsbossen en parken, omdat deze soort slechts zeer kleine holtes nodig heeft.
De verblijfplaatsen van alle vleermuissoorten en de functionele omgeving ervan zijn zwaar beschermd (tabel 3/bijlage IV Habitatrichtlijn).
Inventarisaties van soorten uit bijlage IV van de Habitatrichtlijn hebben een geldigheid van drie jaar. Het onderzoek naar de aanwezigheid van foerageergebied en migratieroutes stamt uit 2008 en zal in 2013 worden geactualiseerd.
De uitkomsten van het onderzoek uit 2011-12 van enkele objecten zijn opgenomen in Bijlage 5 Onderzoek naar vleermuizen De Wierden.
De functionaliteit van het leefgebied van vleermuizen zal – voor de aspecten foerageergebied en vliegroutes – intact blijven, gezien de met dit plan beoogde ontwikkelingen. Dit ligt mogelijk anders voor rustplaatsen in gebouwen. Uit dit plangebied en andere wijken in Almere-Haven is bekend dat grote slaapplaatsen en kraamkolonies (met name van de gewone dwergvleermuis) aanwezig kunnen zijn in spouwmuren, achter daklijsten en andere ruimtes van woningen en gebouwen.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet ondermeer in verruiming van de mogelijkheden tot ver- en uitbouw van woningen. Hierbij kunnen de beschermingsbepalingen van de Flora- en faunawet in het geding zijn. Het is aan de initiatiefnemer om de beschermingsbepalingen van de Flora- en faunawet in acht te nemen, maar het is aan de bestemmingsplanwetgever om in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te bepalen of het op voorhand aannemelijk is dat die verbodsbepalingen de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staan.
Gezien het enorme aanbod aan voor vleermuis geschikte ruimten in het plangebied en het kleine aantal dat werkelijk wordt gebruikt, kan geconcludeerd worden dat hierin geen beperkende factor voor de gunstige staat van instandhouding is gelegen. Afname van geschikte ruimten is op zich dus niet strijdig met de beschermingsbepalingen van de Flora- en faunawet. Werkzaamheden aan feitelijk in gebruik zijnde verblijfplaatsen is of kan wel strijdig zijn met deze beschermingsbepalingen. Mits gewerkt wordt volgens een protocol waarbij de bescherming van vleermuizen in acht wordt genomen, kan recht worden gedaan aan deze beschermingsbepalingen.
De gemeente zal ontheffing vragen aan het bevoegd gezag (Ministerie EZ) voor aantasting van vleermuisverblijfplaatsen in één of meer van de gebouwen waar de gemeente verantwoordelijk voor is. Aan de ontheffing worden mitigerende matregelen en een protocol verbonden. Het ministerie zal worden verzocht de ontheffing zo te formuleren dat ook derden (woningcorporaties en particulieren) deze - op hun verzoek - kunnen gebruiken. Daarnaast zal bij renovatie en nieuwbouw worden gestreeft naar toepassing van vleermuisvriendelijke aanpassingen.
Huismus en Gierzwaluw
Uit inventarisaties is bekend dat de huismus broedt in het plangebied (2008 circa 100 nesten). Daarnaast is een nest van één gierzwaluw aangetroffen. Aangezien de huismus en de gierzwaluw afhankelijk zijn van bestaande nesten, zijn hun nesten jaarrond beschermd. Deze nesten kunnen echter ook door natuurlijke oorzaken verdwijnen. Gezien het grote aanbod aan potentiële nestruimten zal verlies van enkele nestplaatsen (buiten het broedseizoen) niet leiden tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding. Werkzaamheden tijdens het broedseizoen bij feitelijk gebruikte nesten kan wel strijdigheid opleveren met de beschermingsbepalingen.
De gemeente zal ontheffing vragen aan het bevoegd gezag (Ministerie EZ) voor aantasting van verblijfplaatsen van huismussen en gierzwaluwen in één of meer van de gebouwen waar de gemeente verantwoordelijk voor is. Aan de ontheffing worden mitigerende matregelen en een protocol verbonden. Het ministerie zal worden verzocht de ontheffing zo te formuleren dat ook derden (woningcorporaties en particulieren) deze - op hun verzoek - kunnen gebruiken. Daarnaast zal bij renovatie en nieuwbouw worden gestreeft naar toepassing van vogelvriendelijke aanpassingen
Overige vogels
Tijdens het broedseizoen zijn vele soorten broedvogels in het plangebied aanwezig. De belangrijke structuren voor deze vogels zijn de watergangen, de bosschages en tuinen. Met name de spreeuw en huismus zijn soorten die nissen en andere ruimten in gebouwen als nestruimte gebruiken.
Binnen het plangebied bevinden zich enkele tientallen nesten van de huismus en gierzwaluw. Nestlocaties van de huismus en gierzwaluw zijn jaarrond beschermd. Andere soorten met jaarrond beschermde nesten zijn niet aangetroffen in de omgeving. Wel zijn er meerdere soorten uit categorie 5 (niet jaarrond beschermd, inventarisatie wel gewenst) aanwezig. Dit zijn de grote bonte specht, boerenzwaluw, huiszwaluw, koolmees, pimpelmees, boomkruiper, ekster, zwarte kraai en spreeuw. De populatiegrootte en -ontwikkeling van deze soorten in en rond Almere is van dien aard dat duurzame instandhouding gegarandeerd is. Een verdere inventarisatie is daarom niet noodzakelijk.
Binnen het plangebied zijn meerdere onder de Flora- en faunawet beschermde soorten aanwezig. Wanneer volgens de gedragscode Flora- en faunawet van de gemeente Almere 'Omgaan met beschermde planten en dieren in Almere' wordt gewerkt, hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden voor het overtreden van verbodsbepalingen ten aanzien van tabel 1 (licht beschermd) en tabel 2 (overig beschermd) soorten. Tevens wordt hiermee gewaarborgd dat aan de zorgplicht wordt voldaan.
In het plangebied komen strikt beschermde soorten voor (tabel 3/bijlage IV Habitatrichtlijn). Hierop is geen vrijstelling (op basis van de gedragscode) mogelijk. Het gaat hierbij om de bever, vleermuizen en vogels waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn.
Bever
Er worden naar aanleiding van de op dit moment voorziene werkzaamheden geen effecten verwacht op de functionaliteit van het beverleefgebied, omdat de watergang en de omliggende groenstructuren niet worden aangetast. De bever is een soort die niet erg gevoelig is voor verstoring. Mochten toekomstige ontwikkelingen (enerzijds de (her-)vestiging van de bever en anderzijds werkzaamheden en inrichting van watergangen en groenstructuren) aanleiding zijn om toch nog effecten op de bever te verwachten, dan zal er een mitigatieplan worden opgesteld en ontheffing ex artikel 75 Flora- en faunawet bij het Ministerie van LNV worden aangevraagd.
Conclusie soortbescherming
Afhankelijk van de mate van bescherming geldt voor de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstellng van de verboden uit de Flora- en faunawet (tabel 1 soorten), of een vrijstelling mits wordt gewerkt volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode (tabel 2 soorten). Naast de gedragscode “Omgaan met beschermde plant- en diersoorten in Almere” zijn nog andere gedragscodes te gebruiken (o.a. de code van Stadswerk en de Waterschappen). Als een combinatie van activiteit en beschermde soort niet te scharen valt onder een van deze gedragscodes, zal ontheffing worden gevraagd.
Voor tabel 3 soorten en broedvogels zal eerst worden gekeken of met mitigerende maatregelen de effecten kunnen worden weggenomen. Indien dat niet mogelijk is zal ontheffing worden gevraagd.