Inhoudsopgave
1.2 Ligging, begrenzing en juridische status van het plangebied
HOOFDSTUK 4 Milieu en overige randvoorwaarden
4.4 Bedrijven en milieuzonering
4.7 Archeologie en cultuurhistorie
HOOFDSTUK 6 Economische uitvoerbaarheid
HOOFDSTUK 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding planherziening
De school in Garrelsweer staat sinds augustus 2012 leeg. Het voornemen bestaat het pand te verkopen. De nieuwe eigenaren willen het pand gaan gebruiken als woning. Hiertoe dient de bestemming te worden gewijzigd in Wonen.
1.2 Ligging, begrenzing en juridische status van het plangebied
Het plangebied ligt in de kern Garrelsweer, aan de doorgaande hoofdweg.
Begrenzing plangebied
De juridisch/planologische regeling voor het plangebied is neergelegd in het bestemmingsplan Kleine Kernen (vastgesteld d.d. 7 mei 2007 en goedgekeurd d.d. 2 oktober 2007). In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming Maatschappelijk met een ruim bouwvlak.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan Kleine Kernen
Op grond van het vigerend bestemmingsplan is de uitvoering van het planvoornemen niet mogelijk. Om deze reden is het voorliggend bestemmingsplan opgesteld, die voorziet in een toegesneden juridisch/planologische regeling voor het planvoornemen.
1.3 Opbouw toelichting
In het volgende hoofdstuk volgt de planbeschrijving waarbij wordt ingegaan op de huidige situatie in en rond het plangebied en de toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 worden het relevante rijksbeleid, het beleid van de provincie Groningen en het beleid van de gemeente Loppersum behandeld. In hoofdstuk 4 komt het onderdeel 'milieu en overige randvoorwaarden' aan de orde. De onderwerpen die in dit hoofdstuk worden behandeld, zijn milieu (bodem, geluid, luchtkwaliteit, geur en ammoniak), externe veiligheid, waterhuishouding, archeologie en cultuurhistorie, ecologie en duurzaam bouwen. In hoofdstuk 5 komt de feitelijke en juridische planopzet aan bod. Ten slotte wordt in de hoofdstukken 6 en 7 ingegaan op respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
Het plangebied ligt in de kern Garrelsweer tussen de bestaande (woon)bebouwing aan de Stadsweg. Op het perceel staat het voormalig schoolgebouw en wat speeltoestellen. Het perceel is voor een groot deel verhard, aan de randen is wat beplanting in de vorm van bomen en struiken aanwezig.
Ligging plangebied (bron: bingmaps)
Huidige inrichting perceel (bron: bingmaps)
De juridisch/planologische regeling voor het plangebied is neergelegd in het bestemmingsplan Kleine Kernen (vastgesteld d.d. 7 mei 2007 en goedgekeurd d.d. 2 oktober 2007). In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming Maatschappelijk met een ruim bouwvlak.
De school staat sinds augustus 2012 leeg. Vanwege het afnemend aantal leerlingen is de school samengegaan met een school in Wirdum.
Op grond van het vigerend bestemmingsplan is de uitvoering van het planvoornemen niet mogelijk. Om deze reden is het voorliggend bestemmingsplan opgesteld, die voorziet in een toegesneden juridisch/planologische regeling voor het planvoornemen.
2.2 Toekomstige situatie
In de bestaande bebouwing zal een woning worden gerealiseerd. Alleen de functie van het gebouw zal worden gewijzigd, er zal geen nieuwe bebouwing worden gerealiseerd.
HOOFDSTUK 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Vanuit het ruimtelijk beleid op rijksniveau (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening) gelden geen specifieke regels voor het planvoornemen en het plangebied. Gezien de kleinschaligheid van deze ontwikkeling is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit omgevingsrecht.
3.2 Provinciaal beleid
Op 17 juni 2009 hebben Provinciale Staten van Groningen het Provinciaal Omgevingsplan (POP) 2009-2013 vastgesteld. De bijbehorende Omgevingsverordening is op 27 april 2010 in werking getreden. Deze documenten bevatten regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen.
PROVINCIAAL OMGEVINGSPLAN
In het POP is opgenomen dat het belangrijk wordt geacht dat in de dorpen en stedelijke centra, waar de voorzieningen onder druk staan, dienstencentra, steunstees, multifunctionele centra en zorgposten functioneren. Met gemeenten en woningbouwcorporaties heeft de provincie convenanten 'Wonen met Zorg' afgesloten, met name om de positie van kwetsbare groepen te verbeteren. De gemeenten moeten ervoor zorgen dat er voldoende geschikte woningen voor deze doelgroepen zijn.
PROVINCIALE OMGEVINGSVERORDENING
Ingevolge de Provinciale omgevingsverordening van de provincie Groningen kan een bestemmingsplan voorzien in het toevoegen van zelfstandige woningen mits deze toevoeging, in samenhang met de woningbouwcapaciteit in andere bestemmingsplannen, past in de in regionaal verband gemaakte afspraken over de nieuwbouwruimte of, bij het ontbreken van dergelijke afspraken, in de door Gedeputeerde Staten vastgestelde nieuwbouwruimte.
PACT REGIO EEMSDELTA
Op 12 oktober 2009 heeft de gemeenteraad van Loppersum het “Pact Regio Eemsdelta” vastgesteld. In het Pact Regio Eemsdelta hebben de vier gemeenten en de provincie Groningen gezamenlijke afspraken gemaakt over het nieuwe beleid op het gebied van wonen en voorzieningen voor de regio Eemsdelta. Doelstelling van het beleid is om de leefkwaliteit van de regio op een hoog niveau te houden, zowel in het buitengebied als in de kleine en grote kernen. De gemeenten, de provincie, woningbouwcorporaties en het maatschappelijke middenveld (onder meer zorg en onderwijs) gaan op basis van het pact samen aan de slag met een woon- en leefbaarheidsplan, dat uitvoering geeft aan dit beleid.
De toename van het aantal zelfstandige woningen door toevoeging van de te realiseren woning in de voormalige school zal worden gecompenseerd door ingrepen elders in de gemeente, waardoor de toevoeging van wooneenheden per saldo nul zal zijn.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn besproken met de provincie Groningen. De provincie heeft aangegeven akkoord te gaan met de ontwikkelingen in het plangebied.
3.3 Gemeentelijk beleid
Structuurvisie
In 2012 is de Structuurvisie Loppersum 2012-2020 vastgesteld. In deze beleidsnota zijn de beleidskeuzen van de gemeente Loppersum neergelegd ten aanzien van verschillende thema’s.
Voor de dorpsgebieden is het beleid hoofdzakelijk gericht op het wonen, de leefbaarheid, de voorzieningen en de plaatselijke bedrijvigheid.
Wat betreft het wonen wordt ingezet op het behoud van Loppersum als aantrekkelijke woongemeente voor verschillende doelgroepen, rekening houdend met de grote vernieuwingsopgave die voortvloeit uit de demografische veranderingen. Hierbij wordt gekozen voor herstructurering boven uitbreiding.
Daarnaast liggen speerpunten in het behoud van de identiteit en cultuurhistorische waarden van de dorpen en het behoud van de leefbaarheid.
In de structuurvisie wordt ten aanzien van functiewijziging door verlies van de huidige functie bepaald dat de wijziging zal worden beoordeeld op een aantal aspecten:
-
de ruimtelijk-functionele inpasbaarheid: past een nieuwe functie, gelet op de functies in de omgeving;
-
de functieverandering moet inpandig plaatsvinden voor een optimaal gebruik van aanwezige bebouwing;
-
buitenopslag wordt uitgesloten, althans voor het zover dit niet dient voor verwezenlijking van de nieuwe functie;
-
als er sprake is van een verkeersaantrekkende werking: is er sprake van een ligging aan een weg met een voldoende ontsluitende functie en kan er op eigen terrein geparkeerd worden?;
-
wordt in voorkomend geval voldoende rekening gehouden met cul-tuurhistorische waarden (bijvoorbeeld ingeval van een monumentaal pand?);
-
kan worden voldaan aan de wet- en regelgeving van water- en milieu-beleid.
Het voornemen voldoet aan bovenstaande punten.
3.4 Conclusie
De functiewijziging past binnen het beleid van zowel de provincie Groningen als de gemeente Loppersum.
Ten aanzien van het wonen wordt het volgende opgemerkt:
Nieuwe woningbouw moet passen binnen de aan de gemeente toegekende nieuwbouwruimte. De gemeente zal op zoek gaan naar compensatie van de nieuwe woning in de bestaande woningbouwvoorraad dan wel slooplocaties.
HOOFDSTUK 4 Milieu en overige randvoorwaarden
4.1 Bodem
In 2013 heeft op de locatie een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden (verkennend milieukundig bodemonderzoek, 31 januari 2013), het rapport is als bijlage opgenomen. Op grond van dit onderzoek is geconstateerd dat er overschrijdingen zijn van de achtergrondwaarde en de streefwaarde, echter zo gering en bovendien mogelijk van natuurlijke oorsprong, dat zij vanuit milieukundig oogpunt geen bezwaar vormen. Nader onderzoek was niet noodzakelijk. Bij grondverzet gelden de regels van het Besluit bodemkwaliteit. Tevens geldt de algemene zorgplicht.
4.2 Geluid
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg gerekend vanuit de as van de weg, in acht moet worden genomen 200 m. Ingeval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.
De aan het plangebied grenzende Stadsweg kent een van 30 km/uur. Zoals hierboven aangegeven, zijn dergelijke wegen vrijgesteld van een formeel akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder. De vormgeving (erftoegangsweg) en het gewenste gebruik van deze weg is hierop afgestemd. Akoestisch onderzoek is wat betreft deze weg niet nodig.
De N360 ligt op meer dan 200 m tot de gevel van de woning, zodat ook voor deze weg geen akoestisch onderzoek noodzakelijk is.
4.3 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen, zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
BESTEMMINGSPLAN
Het bestemmingsplan voorziet in een functiewijziging van een basisschool naar een woning. Er treden hierdoor geen negatieve gevolgen op ten aanzien van het onderwerp luchtkwaliteit. Door de functiewijziging neemt het aantal verkeersbewegingen af. De normen voor luchtkwaliteit worden niet overschreden. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project.
ACHTERGRONDNIVEAUS
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.
Daartoe is gebruikgemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2013. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.
Grenswaarden luchtconcentraties NO2 en PM10 |
Luchtconcentratie |
Norm |
NO2 |
|
jaargemiddelde concentratie |
40 µg/m3 |
PM10 |
|
jaargemiddelde concentratie |
40 µg/m3 |
Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan.
Per 21 juni 2011 moest al aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan.
Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2 en PM10.
Achtergrondniveaus luchtkwaliteit |
Stof |
2010 |
2015 |
2020 |
|
|
|
|
PM10 |
21 µg/m3 |
17,4 µg/m3 |
16,6 µg/m3 |
NO2 |
10,1 µg/m3 |
10,3 µg/m3 |
8,6 µg/m3 |
CONCLUSIES
Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven. Daarnaast is geconcludeerd dat het een nibm-project betreft. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
4.4 Bedrijven en milieuzonering
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende (zoals bedrijven) en milieugevoelige (zoals woningen) functies worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven binnen aanvaardbare voorwaarden mogelijk gemaakt zich te ontwikkelen of te vestigen. Met andere woorden, ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming moet worden nagegaan of een partij onevenredig in haar belangen wordt geschaad; de rechtspositie van betrokkenen moet worden gehandhaafd.
In de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering staan richtafstanden tot gevoelige bestemmingen op basis van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar.
De informatie heeft geen betrekking op individuele bedrijven, maar op bedrijfstypen. Dit betekent dat een concrete situatie altijd in de context moet worden bekeken:
-
binnen bepaalde bedrijfstypen kunnen zich grote verschillen voordoen;
-
concrete milieu-informatie over een specifiek bedrijf heeft meer waarde dan algemene informatie;
-
de afstanden hebben betrekking op de afstand tot een rustige woonwijk, bij andere gebiedsfuncties kunnen dus andere afstanden mogelijk zijn;
-
afdoende milieuhygiënische maatregelen bij de bron, bij de overdracht of bij de ontvanger, kunnen een kortere afstand eventueel mogelijk maken.
Het voornemen ziet op een functiewijziging van een basisschool naar een woning. Volgens het vigerende bestemmingsplan ‘Kleine Kernen” (vastgesteld 7 mei 2007) is er geen bedrijvigheid aanwezigheid in de nabijheid van het plangebied. Wel is achter het perceel een begraafplaats gelegen. Een begraafplaats kent op grond van de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering een maximale afstand van 10 meter voor geluid ten behoeve van parkeren. De begraafplaats is op ongeveer 10 m tot het plangebied gelegen. De parkeerplaats ten behoeve van de begraafplaats ligt op een grotere afstand. Gelet op de kleinschaligheid van de begraafplaats en de hierbij behorende parkeervoorzieningen en de afstanden tot het woonperceel zal de woning geen belemmeringen opwerpen voor de begraafplaats.
CONCLUSIE
Door ontwikkelingen in het plangebied treden er geen belemmeringen op ten aanzien van het aspect bedrijven en milieuzonering.
4.5 Externe veiligheid
4.5.1 Inrichtingen
INLEIDING
Op 13 februari 2009 is het gewijzigde Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit geeft voorwaarden voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd.
PLAATSGEBONDEN RISICO
Het plaatsgebonden risico is het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. In het besluit is een norm opgenomen voor het plaatsgebonden risico. Deze norm is een grenswaarde voor kwetsbare objecten en moet daarom door de gemeente in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ontwikkelingen.
GROEPSRISICO
Het groepsrisico gaat over de impact van een calamiteit met veel dodelijke slachtoffers tegelijk. De officiële definitie van groepsrisico in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) luidt: "de cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is."
Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Daarbij moet een vergelijking worden gemaakt met de oriëntatiewaarde. Dit is een richtwaarde waar het bevoegd gezag zich zoveel mogelijk aan moet houden, maar men mag hiervan wel goed onderbouwd afwijken.
ONDERZOEK
Om te bepalen of in de nabijheid van het plangebied risicovolle inrichtingen aanwezig zijn, is de risicokaart van de provincie Groningen geraadpleegd.
Uit de risicokaart blijkt dat in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn.
Uitsnede van de risicokaart Groningen
4.5.2 Vervoer van gevaarlijke stoffen
INLEIDING
Het Rijk is op dit moment bezig met het opstellen van nieuwe wetgeving rond transportroutes; het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Deze wetgeving gaat de huidige Circulaire Risiconormering Vervoer van Gevaarlijke Stoffen vervangen en treedt te zijner tijd in werking.
Daarnaast heeft de provincie Groningen in het Provinciaal Basisnet Groningen (Gedeputeerde Staten, d.d. 20-04-2010), in relatie tot het Besluit transportroutes externe veiligheid, rond alle provinciale wegen in haar provincie zones aangewezen. Het navolgende onderzoek is toegespitst op de nieuwe regelgeving.
ONDERZOEK
Wegen
Het Basisnet van de provincie Groningen geeft aan dat langs de provinciale weg planologische beperkingen gelden. De provinciale weg N360 ligt op circa 185 m ten noorden van het plangebied.
Binnen 30 meter vanaf de rand van de provinciale weg mogen géén nieuwe objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen worden gerealiseerd. Vanwege de aanwezige afstand tussen de provinciale weg en het plangebied treden er geen belemmeringen op.
De provinciale weg N360 heeft een invloedsgebied van 200 meter. Het plangebied is gelegen op een afstand van 185 meter afstand van de provinciale weg en is gelegen binnen het invloedsgebied van de provinciale weg N360. Het plangebied heeft in het huidige bestemmingsplan de bestemming maatschappelijk. Het huidige pand is in gebruik als school. Uit de risicokaart gegevens komt naar voren dat in de school 250 personen aanwezig kunnen zijn. Door onderhavige wijziging van bestemming maatschappelijk naar wonen zullen er minder personen in het invloedsgebied aanwezig zijn.
Gezien de grote afstand van onderhavig plan tot de provinciale weg N360, de bestemmingsplanwijziging van maatschappelijk naar wonen en hierdoor de vermindering van het aantal personen in het invloedsgebied van de provinciale weg N360 is een risicoberekening niet zinvol geacht en is deze om die reden achterwege gelaten. Er is geen sprake van ruimtelijke belemmeringen voor wat betreft het aspect externe veiligheid.
Voor het overige kenmerkt de omgeving zich hoofdzakelijk door landbouwwegen en verbindingswegen tussen de aanwezige ‘kleine’ kernen. Over deze wegen vindt geen tot nauwelijks vervoer van gevaarlijke stoffen plaats, waardoor geen planologische belemmeringen voor de omgeving aanwezig zijn.
Spoor
De spoorlijn Sauwerd - Delfzijl ligt circa 2,5 km ten noorden van het plangebied. Het Basisnet van de provincie Groningen geeft aan dat langs deze spoorweg planologische beperkingen gelden. De spoorweg Sauwerd - Delfzijl heeft een invloedsgebied van 1.500 m. Aangezien dit invloedsgebied niet reikt tot het besluitgebied heeft de spoorlijn geen invloed op het besluitgebied.
Water
In de nabijheid van het besluitgebied zijn geen waterwegen gelegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
4.5.3 Buisleidingen
INLEIDING
Op 1 januari 2011 zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze regelgeving rond buisleidingen sluit aan bij de regelgeving rond inrichtingen met gevaarlijke stoffen en gaat uit van de volgende risicomaten:
-
plaatsgebonden risicocontour (10-6), waarbinnen de oprichting van (beperkt) kwetsbare objecten niet is toegestaan;
-
groepsrisico; bij ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van de leiding (1%-letaliteitsgrens), dient het groepsrisico te worden beschouwd;
-
belemmeringenstrook; tot aan 5 m aan weerszijde van de leiding is geen bebouwing toegestaan.
ONDERZOEK
Op de risicokaart zijn ook de buisleidingen weergegeven waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Uit de kaart blijkt dat in de directe nabijheid van het plangebied geen leidingen van deze aard aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde gastransportleiding ligt op meer dan 1 km van het plangebied.
4.5.4 Conclusie
In de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen dan wel buisleidingen aanwezig die van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling. De wegen, spoorwegen en waterwegen waarover gevaarlijke stoffen vervoerd worden liggen op dusdanig grote afstand dat deze niet van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Waterhuishouding
Het plangebied valt onder het beheergebied van het Waterschap Noorderzijlvest.
WATERTOETS
De watertoets online is uitgevoerd en ingediend bij het Waterschap Noorderzijlvest. De vragenlijst is volledig ingevuld.
CONCLUSIE
Bij dit plan treedt alleen een functieverandering op van de bestaande bebouwing, daarom is er geen waterschapsbelang. Overleg met het waterschap is niet nodig.
De watertoets is opgenomen in de bijlagen.
4.7 Archeologie en cultuurhistorie
Archeologische (verwachtings)waarden dienen op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 1 september 2007) te worden mee gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Doel van de Wamz is namelijk ‘bescherming van aanwezige en te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten’. Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. Daarom hebben de gemeenten binnen de Regio Noord-Groningen een archeologische verwachtingskaart/beleidsadvieskaart opgesteld. De gemeenteraad van de gemeente Loppersum heeft dit archeologiebeleid op 9 februari 2009 vastgesteld.
ONDERZOEK
De ontwikkelingen in het plangebied vinden plaats binnen de bestaande bebouwing. Er vinden geen ingrepen in de bodem plaats. Om deze reden is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
Het plangebied kent een hoge archeologische verwachtingswaarde. Ter bescherming van eventuele archeologische waarden is in het plan de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 4 opgenomen.
4.8 Ecologie
De ontwikkelingen in het plangebied worden gerealiseerd in de bestaande bebouwing. Er vinden geen bouw- en sloopwerkzaamheden plaats. Ecologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
4.9 Duurzaamheid
Door het herbestemmen van het schoolgebouw wordt duurzaam gebruik gemaakt van de bestaande bebouwing.
HOOFDSTUK 5 Planopzet
Algemeen
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.
Het bestemmingsplan bestaat uit:
-
een toelichting waarin onder meer het relevante beleid op verschillende overheidsniveaus wordt beschreven, een toets plaatsvindt aan de milieuaspecten en de bestemmingsregels worden toegelicht;
-
de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd;
-
een verbeelding van het bestemmingsplangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen.
Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.
Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie beslissend.
Opbouw van de regels
De regels zijn opgebouwd uit een aantal hoofdstukken.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In hoofdstuk 1 is een uitleg van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen opgenomen, alsmede de wijze van meten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In hoofdstuk 2 is de bestemming Woongebied opgenomen, deze bestemming bevat de volgende onderdelen:
-
Bestemmingsomschrijving;
-
Bouwregels;
-
Nadere eisen;
-
Afwijking van de bouwregels;
-
Specifieke gebruiksregels;
-
Afwijking van de gebruiksregels.
In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aangegeven bestemming op de verbeelding. Het gaat dan om een beschrijving van de toegelaten functies (gebruiksdoeleinden), al dan niet aangevuld met aanwijzingen omtrent de ruimtelijke inrichting.
In de bouwregels wordt aangegeven aan welke voorwaarden bouwwerken moeten voldoen. Uitgangspunt voor het plangebied is dat de regels zo worden ingericht dat de bepalingen voor hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) en overige bouwwerken (geen gebouwen zijnde) duidelijk van elkaar zijn te onderscheiden.
Nadere eisen hebben in de praktijk meestal alleen betrekking op de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
In de specifieke gebruiksregels wordt aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval strijdig worden geacht met de bestemming of juist wel zijn toegestaan bij recht en onder welke voorwaarden.
Ten aanzien van onderdelen kan achteraf wellicht de conclusie worden getrokken dat sprake is van een beperking, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Het is dan gewenst om in de concrete situatie ten aanzien van de noodzaak, omvang en dergelijke opnieuw een afweging te maken ten opzichte van de overige belangen. Deze afweging wordt mogelijk door en vindt plaats op grond van de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn een anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels en de algemene afwijkingsregels opgenomen.
Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kortweg gezegd komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.
De algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels bevatten regels die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
Bestemming
In het voorliggende bestemmingsplan komt uitsluitend de bestemming Woongebied voor.
Woongebied
Binnen het plangebied is één woning toegestaan. In de regels is de situering en maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde nader voorgeschreven.
Binnen de woonfunctie zijn bij recht aan huis verbonden beroepen toegestaan. Hieronder worden dienstverlenende beroepen begrepen die door de bewoner van de woning op kleine schaal in een woning worden uitgeoefend. De woning behoudt hierbij in overwegende mate haar woonfunctie. In de bijlagen bij de regels is een lijst opgenomen die als referentiekader dient bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van een beroep aan huis.
Dubbelbestemmingen
Waarde – Archeologie 4
Eerder in deze toelichting is ingegaan op de voor de regio Noord-Groningen opgestelde Archeologische (beleids)advieskaart. Daarin zijn de terreinen van monumentale of hoge archeologische waarde onderverdeeld, hetgeen in dit bestemmingsplan is vertaald in respectievelijk de bestemmingen Waarde - Archeologie 4.
Binnen de archeologiebestemmingen is - aansluitend op wat in de basisbestemmingen is geregeld - rekening gehouden met de cultuurhistorische en archeologische waarden. De bescherming van deze waarden is geregeld door middel van de bouwregels en een omgevingsvergunningstelsel.
HOOFDSTUK 6 Economische uitvoerbaarheid
De plankosten worden gedekt uit de opbrengsten van de verkoop. Daarnaast is een planschadeovereenkomst gesloten met de nieuwe eigenaar.
HOOFDSTUK 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 10 februari 2015 gedurende zes weken, voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is er één zienswijze ingediend, welke naderhand weer is ingetrokken.
![buttons](http://www.bugelhajema.nl/template2010/images/buttons.jpg)