Inhoudsopgave
Artikel 4 Waarde – Archeologie 4
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Stadsweg 92 Garrelsweer met identificatienummer NL.IMRO.0024.05BP0002-VG01 van de gemeente Loppersum;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten:
het verlenen van diensten, waaronder mede wordt begrepen een kapper, schoonheidsspecialist, hondentrimmer en naar de aard daarmee gelijk te stellen beroepen c.q. het uitoefenen van ambachtelijke – geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen – bedrijvigheid, door de bewoner en enkele andere personen waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende bedrijfsactiviteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie;
1.6 aan huis verbonden beroep:
Een dienstverlenend beroep, welke op kleine schaal in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend door de bewoner van de woning, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Onder een beroep aan huis wordt in ieder geval verstaan een beroep dat is genoemd in het overzicht ‘Aan huis verbonden beroepen’ dat als bijlage aan de regels is toegevoegd;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.8 bebouwingspercentage:
een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd;
1.9 bed and breakfast:
een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, recreatieve verblijfsvoorziening voor uitsluitend logies en ontbijt;
1.10 bedrijf:
inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, handel, vervoer of nijverheid;
1.11 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.12 bestaande:
1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of een andere planologische toestemming;
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.17 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.19 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.20 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.21 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.22 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.23 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van commerciële en niet-commerciële diensten;
1.24 dienstverlenend bedrijf:
een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan derden, al dan niet met een publieksgericht karakter, waaronder zijn begrepen administratieve en medische dienstverlening, schoonmaakbedrijven, wassalons, kappersbedrijven, schoonheidsinstituten, fotoateliers en daarmee naar de aard gelijk te stellen bedrijven, evenwel met uitzondering van een seksinrichting;
1.25 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.26 evenement:
een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de open lucht of in tijdelijke onderkomens en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve, of daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten, festivals, en dergelijke;
1.27 gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.28 gevel:
een (deel van een) buitenmuur van een gebouw;
1.29 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.30 huishouden:
één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economisch-consumptieve eenheid vormen;
1.31 openbaar toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
1.32 peil:
a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil;
d. een door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen peil;
1.33 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.34 tuin:
grond die niet tot het erf behoort, maar wel deel uitmaakt van de woonomgeving en is ingericht als sier- of gebruikstuin, inclusief de op deze grond aanwezige afscheidingen;
1.35 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, niet zijnde een uitbouw, of, indien een gebouw met meerdere zijden aan de weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen buitenmuur die het meest in het oog springt als voorzijde van een gebouw;
1.36 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.37 zijgevel:
de meest naar de perceelsgrens gerichte buitengevel van een gebouw die haaks of in een andere forse hoek staat op de voorgevel van een gebouw.
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 Gebouwen en bouwwerken
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
-
de breedte van een gebouw:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren;
-
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
-
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
-
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
-
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
-
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwdelen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwhoogte, dan wel de bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
2.3 Maatvoering
Alle maten zijn, tenzij anders aangegeven:
-
voor lengten in meters (m);
-
voor oppervlakten in vierkante meters (m2);
-
voor inhoudsmaten in kubieke meters (m3);
-
voor verhoudingen in procenten (%);
-
voor hoeken/hellingen in graden (°).
2.4 Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten vanuit het hart van de lijn.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Woongebied
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
woningen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep, zoals vermeld in het overzicht ‘Aan huis verbonden beroepen’ dat is toegevoegd aan de bijlagen behorende bij deze regels,
met de daarbij behorende:
-
woningen en bijbehorende bouwwerken;
-
tuinen en erven, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
-
de gebouwen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
-
het aantal woningen bedraagt niet meer 1;
-
de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens (met uitzondering van aaneengebouwde hoofdgebouwen) mag niet minder dan 3 m bedragen, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande gebouw tot die perceelgrens indien deze minder bedraagt;
-
de hoofdgebouwen dienen met de voorgevel te worden geplaatst in de naar de weg gekeerde bouwgrens en tot een diepte van ten hoogste 15 m, met dien verstande dat de afstand tussen de achtergevel en de achterperceelgrens niet minder dan 8 m bedraagt;
-
de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel de goot- en bouwhoogte van de bestaande gebouwen indien deze meer bedragen;
-
van een bouwperceel mag niet meer dan 50% worden bebouwd, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer is.
3.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
-
bijbehorende bouwwerken worden binnen een bouwvlak gebouwd;
-
bijbehorende bouwwerken worden niet minder dan 1 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw gebouwd, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande bijbehorende bouwwerk tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw indien deze minder bedraagt;
-
de goothoogte bedraagt niet meer dan 3,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
-
de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
-
bijbehorende bouwwerken worden op minimaal 1 m uit de achterste perceelgrens gebouwd;
-
de gezamenlijke oppervlakte bedraagt niet meer dan 50 m2, met inachtneming van de bepaling dat niet meer dan 50% van een bouwperceel, dan wel niet meer dan het bestaande bebouwingspercentage indien dat meer is, mag worden bebouwd.
3.2.3 Overige gebouwen
Voor het bouwen van overige gebouwen geldt de volgende regel:
-
de inhoud van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen bedraagt per gebouw niet meer dan 50 m3.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevellijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven, die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
-
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m;
-
niet meer dan 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie;
-
de sociale veiligheid;
-
de milieusituatie,
-
nadere eisen stellen aan:
-
de plaats van gebouwen in die zin dat de hoofdgebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
-
de plaats van gebouwen voor nutsvoorzieningen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid,
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 3.2.1, sub c:
voor het bouwen op een kortere afstand tot de perceelgrens of op de perceelgrens, zolang de afstand tot de naastgelegen hoofdgebouwen, met uitzondering van gevallen dat een naastgelegen gebouw aaneen wordt gebouwd, ten minste 1 m bedraagt; -
lid 3.2.1, sub e:
voor een verhoging van de goot- en bouwhoogte tot ten hoogste respectievelijk 6 m en 10 m; -
lid 3.2.2, sub a:
voor de bouw van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak; -
lid 3.2.2, sub a en b:
voor de bouw van erkers en toegangsportalen tot een diepte van 1,5 m, gemeten vanuit de bestaande gevel en voor maximaal 50% van de breedte van deze gevel met een bouwhoogte van maximaal 3 m; -
lid 3.2.2, sub f:
voor het vergroten van het oppervlak tot maximaal 70 m2, met dien verstande dat de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken de oppervlakte van het hoofdgebouw niet mag overschrijden en het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer dan 50% bedraagt.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Toegestaan gebruik
De uitoefening van een aan huis verbonden beroep is uitsluitend toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en er geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan. Dit betekent dat:
-
de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
-
aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
-
maximaal 45 m² van de oppervlakte van het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten;
-
degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
-
de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving. Dit betekent onder andere dat er geen andere reclame-uitingen dan een naambord in de tuin of aan de woning mogen zijn;
-
behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen detailhandel mag plaatsvinden;
-
het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
3.5.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
-
het gebruik van gronden en gebouwen voor een aan huis verbonden bedrijf;
-
de vestiging van bedrijven;
-
het gebruik van de gebouwen voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
-
het gebruik van een woning anders dan voor de huisvesting van één huishouden;
-
het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor het verlenen van voor zelfstandige bewoning.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 3.5.2, sub a:
voor een aan huis verbonden bedrijf, mits:
-
de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd. Dit betekent dat:
-
de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
-
de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
-
degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent;
-
het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu oplevert, dan wel afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of de buurt. Dit betekent dat:
-
de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
-
voor bedrijfsactiviteiten ten hoogste 40% van de oppervlakte van de gebouwen mag worden benut, met een maximum van 100 m2;
-
de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van de binnen het bestemmingsvlak aanwezige bebouwing;
-
de bedrijvigheid uitsluitend is toegestaan indien deze gelijk is of gelijk is te stellen aan een dienstverlenend bedrijf of een bedrijf uit milieucategorie 1 van de in de bijlagen opgenomen Staat van Bedrijven;
-
behoudens een beperkte verkoop in het klein, die rechtstreeks voortvloeit uit de bedrijfsactiviteiten geen detailhandel mag plaatsvinden;
-
het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
-
lid 3.5.2, sub c:
voor een bed and breakfast, mits:
-
het aantal kamers ten behoeve van bed and breakfast maximaal drie bedraagt, voor ten hoogste zes personen in totaal;
-
het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
-
lid 3.5.2, sub d:
voor de huisvesting van tijdelijke werknemers in een (gedeelte van een) woning, mits :
-
er maximaal in 10% van de panden in een straat verhuur van de woning plaatsvindt ten behoeve van nachtverblijf voor tijdelijke werknemers;
-
bewoning van een woning door maximaal vier personen geen huishouden vormend plaatsvindt, dan wel één huishouden samen met drie personen geen onderdeel uitmakend van dit huishouden.
Artikel 4 Waarde – Archeologie 4
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘waarde - archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische (verwachtings)waarden.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 50 cm wordt geroerd, met uitzondering van:
-
bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 200 m² wordt uitgebreid;
-
bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 200 m² ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, mits:
-
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
-
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
-
één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
-
een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
-
een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien het voornemen bestaat om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m²;
-
het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m² en dieper dan 50 cm;
-
het graven of dempen van watergangen;
-
het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 0,5 m- maaiveld;
-
het graven van sleuven breder dan 0,5 m beneden het maaiveld en dieper dan 1 m beneden het maaiveld ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
-
het permanent verlagen van het waterpeil.
-
Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
-
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde
instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; -
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde
instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; -
één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
-
een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
-
een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien het voornemen bestaat om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
-
Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
plaatsvinden in of op gronden waarvan schriftelijk is aangetoond dat de bodem ter plaatse reeds is verstoord;
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen;
-
herdrainage en het uitbaggeren van sloten betreffen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door deze bestemming te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene bouwregels
6.1 Afstemming welstandstoets
Voor zover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:
-
de voorgeschreven goot- en bouwhoogte;
-
de dakhelling;
-
de plaatsing op het bouwperceel,
ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, mits:
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen met niet meer dan 15% beneden de toegestane maximum goot- en bouwhoogten afwijken;
-
de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.
Deze afstemmingsregeling in dit bestemmingsplan laat onverlet de mogelijkheden tot het stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria met betrekking tot gevelindeling en dakvormen en andere bijzondere waarden die in de welstandsnota worden genoemd.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:
-
het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
-
het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten (bouw)activiteiten en werken en werkzaamheden;
-
het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
-
het storten van puin en afvalstoffen;
-
de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
-
het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
8.1 Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
de in het plan gegeven maten en afmetingen tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
-
het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennemasten ten behoeve van telecommunicatie, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 25 m mag bedragen, met dien verstande dat:
-
de noodzaak voor plaatsing van de antenne is aangetoond;
-
de beeldkwaliteit van de omgeving niet wordt verstoord;
-
de antenne in de onmiddellijke nabijheid van hoge gebouwen en/of bouwwerken of langs grote infrastructurele lijnen wordt geplaatst;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
-
de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 15 m bedraagt;
-
de hoogte van reclamemasten niet meer dan 6 m bedraagt.
8.2 De onder lid 8.1, sub a bedoelde afwijkingsmogelijkheid geldt niet ten aanzien van de hoogte van reclamemasten (ten hoogste 6 m).
8.3 De onder lid 8.1 bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie;
-
de sociale veiligheid;
-
de milieusituatie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning eenmalig afwijken van lid 8.1 sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het lid 8.1 sub a met maximaal 10%.
c. Lid 8.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 8.2, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 8.2 sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d. Lid 8.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: ‘Regels van het bestemmingsplan Stadsweg 92 Garrelsweer’.