direct naar inhoud van Regels
Plan: Bestemmingsplan Middelstum, partiële herziening Kavels 24-27 Zuidrand
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0024.02BP0002-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

Het Bestemmingsplan Middelstum, partiële herziening Kavels 24-27 Zuidrand met identificatienummer NL.IMRO.0024.02BP0002-VG01 van de gemeente Loppersum;

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 moederplan:

het bestemmingsplan 'Middelstum' zoals dat is vastgesteld op 19 december 2016.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de breedte van een gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren;

2.2 de dakhelling:

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Maatvoering

Alle maten zijn, tenzij anders aangegeven:

  • a. voor lengten in meters (m);
  • b. voor oppervlakten in vierkante meters (m2);
  • c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m3);
  • d. voor verhoudingen in procenten (%);
  • e. voor hoeken/hellingen in graden (o).

Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Woongebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied'aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep, zoals vermeld in het overzicht 'Aan huis verbonden beroepen', dat als Bijlage 1 Aan huis verbonden beroepen bij deze regels is gevoegd, inclusief het verlenen van mantelzorg;

met de daarbij behorende:

  • b. woningen en bijbehorende bouwwerken;
  • c. tuinen en erven, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van het wonen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen bedraagt niet meer dan 4;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' worden de woningen vrijstaand gebouwd;
  • c. de afstand tot de bouwperceelgrens of, indien het bouwperceel aan het water grenst, de insteek van de sloot, mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 9 m voor woningen met kap en 6 m voor woningen met een platte afdekking.
  • e. aangebouwde bijbehorende bouwwerken voldoen aan het hiervoor bepaalde, dan wel het bepaalde in lid 3.2.2.
3.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken geldt de volgende regel:

  • a. bijbehorende bouwwerken voldoen aan het bepaalde in artikel 2 lid 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevellijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven, die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, op een afstand van 1 m of minder uit de perceelsgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van gebouwen in die zin dat de hoofdgebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
  • b. de plaats en omvang van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.1, sub c en e, voor het bouwen op een kortere afstand tot de perceelsgrens of op de perceelsgrens, zolang de afstand tot de naastgelegen hoofdgebouwen ten minste 1 m bedraagt;
  • b. lid 3.2.1, sub d en e, voor een verhoging van de bouwhoogte tot ten hoogste 10 m;
  • c. lid 3.2.1, sub e voor de bouw van erkers en toegangsportalen tot een diepte van 1,5 m, gemeten vanuit de bestaande gevel en voor maximaal 50% van de breedte van deze gevel met een bouwhoogte van maximaal 3 m.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Toegestaan gebruik

De uitoefening van een aan huis verbonden beroep is uitsluitend toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en er geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan. Dit betekent dat:

  • a. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  • b. aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
  • c. maximaal 40% van de oppervlakte van het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 100 m2, mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten;
  • d. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
  • e. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving. Dit betekent onder andere dat er geen andere reclame-uitingen dan een naambord in de tuin of aan de woning mogen zijn;
  • f. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen detailhandel mag plaatsvinden;
  • g. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
3.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gronden en gebouwen voor een aan huis verbonden bedrijf;
  • b. het gebruik van de gebouwen voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • c. het gebruik van een woning anders dan voor de huisvesting van één huishouden;
  • d. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor het verlenen van mantelzorg of voor zelfstandige bewoning.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.5.2, sub a, voor een aan huis verbonden bedrijf, mits:
    • 1. de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd. Dit betekent dat:
      • de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
      • de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
      • degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent;
    • 2. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu oplevert, dan wel afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of de buurt. Dit betekent dat:
      • de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
      • voor bedrijfsactiviteiten ten hoogste 40% van de oppervlakte van de gebouwen mag worden benut, met een maximum van 100 m2;
      • de bedrijvigheid uitsluitend is toegestaan indien deze gelijk is of gelijk is te stellen aan een dienstverlenend bedrijf of een bedrijf uit milieucategorie 1 van de Handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten;
      • behoudens een beperkte verkoop in het klein, die rechtstreeks voortvloeit uit de bedrijfsactiviteiten, geen detailhandel mag plaatsvinden;
      • het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
  • b. lid 3.5.2, sub b, voor een bed and breakfast, mits:
    • 1. het aantal kamers ten behoeve van bed and breakfast maximaal drie bedraagt, voor ten hoogste zes personen in totaal;
    • 2. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
  • c. lid 3.5.2, sub c, voor de huisvesting van tijdelijke werknemers in een (gedeelte van een) woning, mits :
    • 1. er maximaal in 10% van de panden in een straat verhuur van de woning plaatsvindt ten behoeve van nachtverblijf voor tijdelijke werknemers;
    • 2. bewoning van een woning door maximaal vier personen geen huishouden vormend plaatsvindt, dan wel één huishouden samen met drie personen geen onderdeel uitmakend van dit huishouden.

Artikel 4 Leiding - Riool

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. de aanleg en instandhouding van een transportleiding voor afvalwater;

met de daarbij behorende:

  • b. belemmeringenstrook;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende regel:

  • a. in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen er geen gebouwen worden gebouwd;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldendende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, anders dan ten behoeve een rioolwaterpersleiding, met een maximale hoogte van 2 m.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Bij de omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2, voor het bouwen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:

  • a. geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, ontgronden, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 0,3 m;
  • c. het in de grond brengen van voorwerpen dieper dan 0,3 m;
  • d. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen die dieper wortelen of kunnen wortelen dan 0,3 m;
  • e. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
4.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het verbod als bedoeld in lid 4.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, met een daarvoor verleende vergunning.
4.4.3 Voorwaarden

De in lid 4.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ´Waarde - Archeologie 4´aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 0,5 m beneden het maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met ten hoogste 200 m2 wordt uitgebreid.
  • b. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 200 m² ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen;

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2, mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    • 3. een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien het voornemen bestaat om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m2;
  • b. het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m2 en dieper dan 0,5 m;
  • c. het graven of dempen van watergangen;
  • d. het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 0,5 m beneden het maaiveld;
  • e. het graven van sleuven breder dan 0,5 m beneden het maaiveld en dieper dan 1 m beneden het maaiveld ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het permanent verlagen van het waterpeil.
5.4.2 Voorwaarden

Een vergunning als bedoeld in lid 5.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    • 3. een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien het voornemen bestaat om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

5.4.3 Uitzonderingen vergunningplicht

Het verbod als bedoeld in lid 5.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. plaatsvinden in of op gronden waarvan schriftelijk is aangetoond dat de bodem ter plaatse reeds is verstoord;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. het normale onderhoud betreffen;
  • d. herdrainage en het uitbaggeren van sloten betreffen;
  • e. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. de grenzen van de bestemming aan te passen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. aan gronden alsnog de bestemming ´Waarde - Archeologie 4´ toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 6 Waarde - Invloedsgebied wierden

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ´Waarde - Invloedsgebied wierden´ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en de ontwikkeling van de openheid van, het zicht op en de herkenbaarheid van wierden en wierdendorpen.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

6.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden voor de aanleg van bossen en boomgaarden;
  • b. het gebruik van de gronden voor houtteelt.

6.3 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.2 voor het aanvullen van wierden in geval de aanvulling dient ter versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de als 'Waarde - Invloedsgebied wierden' bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanbrengen van houtwallen en –singels, lijnvormige houtopstanden, uitgezonderd erfbeplantingen;
    • 2. het afgraven en ophogen van gronden;
    • 3. het egaliseren van gronden;
    • 4. het diepploegen en mengwoelen van gronden;
    • 5. het graven en dempen van sloten en watergangen;
    • 6. het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel van sloten en watergangen;
    • 7. het verwijderen van stuwen en dammen;
    • 8. het aanbrengen van drainage of het wijzigen van het greppelsysteem.
  • b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.
  • c. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
  • d. De onder a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 6.1 omschreven waarden.

Artikel 7 Van toepassing verklaring

Voor zover niet anders is bepaald in dit bestemmingsplan, blijven de regels en de verbeelding van het moederplan van kracht.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht ten aanzien van bouwwerken

Bestaande bouwwerken die in enigerlei opzicht van het plan afwijken, mogen, mits de bestaande afwijkingen naar de aard en omvang niet worden vergroot:

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de bouwaanvraag geschiedt binnen 18 maanden na het tenietgaan.

9.2 Overgangsrecht ten aanzien van het gebruik

Het bestaande gebruik van gronden en bouwwerken dat in strijd is met de aan die gronden en bouwwerken gegeven bestemming en dat in enigerlei opzicht afwijkt van het plan, mag worden voortgezet of gewijzigd, zo lang en voorzover de strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstig de bestemmingen in dit plan, naar de aard en omvang niet wordt vergroot.

9.3 Uitzondering op het overgangsrecht
  • a. Lid 1 is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, doch zijn gebouwd in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
  • b. Lid 2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het Bestemmingsplan Middelstum, partiële herziening Kavels 24-27 Zuidrand.