Plan: | Buitengebied |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0018.BP090Buitengebied-31va |
Inventarisatieronde
Omdat het belang van energie en duurzaam ruimtegebruik tijdens de inventarisatieronde (2004) nog niet zo actueel was al nu, is daarover niet expliciet gesproken.
De provincie wil bijdragen aan een sterke regionale economie door de ontwikkeling van een sterk energiecluster. Daarbij hanteert zij onderstaande zijn energiedoelstellingen:
Het realiseren van de doelstellingen vindt onder andere plaats door de bestaande energie- infrastructuur uit te breiden waar nodig. Voor de noodzakelijke uitbreiding zijn in de omgevingsverordening reserveringszones voor infrastructuur aangewezen. De enige reserveringszone in deze gemeente betreft de zone voor de aanleg van een spoorverbinding. Reserveringszones voor energie zijn niet aangewezen.
De energiedoelstellingen kunnen in de ruimtelijke inrichting worden vertaald door:
KETENVORMING BIJ ENERGIEVERBRUIK
Denk aan afvalwarmte met hoge temperatuur gebruiken voor industrie, daarna de deels afgekoelde warmte gebruiken voor tuinbouw en de vervolgens verder afgekoelde warmte gebruiken om woningen te verwarmen. Binnen de context van dit conserverende bestemmingsplan bestaan geen initiatieven tot ketenvorming.
TOEPASSING VAN DUURZAME ENERGIE
Hieronder wordt verstaan het gebruik van biomassa, zonne- en windenergie, koude/warmte- opslag en dergelijke.
Nieuwe niet-agrarische functies zijn niet toegestaan in het buitengebied. Het winnen en opslaan van onder andere grondstoffen en gas is echter wel toegestaan. Andersoortige nieuwe bedrijfsmatige energieopwekking is in principe niet toegestaan in het buitengebied, maar uitsluitend op bedrijventerreinen of daarvoor aangewezen windturbineparken. Windturbineparken zijn niet aangewezen in het plangebied van dit bestemmingsplan. Op de aanwezige bedrijventerreinen in het buitengebied kan wel industriële energieopwekking plaatsvinden. De provincie heeft geen functiespecifieke eisen gesteld aan industriële energieopwekking in de dorpsgebieden.
In de omgevingsverordening zijn specifieke regels opgenomen voor onderstaande duurzame energiebronnen, die kunnen afwijken van deze algemene regel.
Biomassavergistingsinstallaties
Agrarische biomassavergistingsinstallaties op agrarische bouwpercelen zijn als een agrarische nevenactiviteit toegestaan, na ontheffing. Dit betreft biogaswinning waarbij:
Industriële biomassavergistingsinstallaties
Deze zijn toegestaan:
De navolgende paragraaf heeft zijn toepassing verloren omdat naar aanleiding van een zienswijze van
de provincie Groningen het uitgangspunt anders is geformuleerd. Het vervallen deel is doorgehaald
weergegeven, gevolgd door het nieuwe door de provincie Groningen voorgeschreven uitgangspunt.
Bestaande biomassavergistingsbedrijven mogen meer dan 20% van hun vloeroppervlakte uitbreiden,
mits passend in de omgeving. Nota bene: door het belang van duurzame energieopwekking worden aan
deze bedrijven dus meer uitbreidingsmogelijkheden geboden dan voor andere niet-agrarische functies in
het buitengebied. De betreffende formulering in de omgevingsverordening berust op een verschrijving en zal door Provinciale Staten worden aangepast. De intentie van de regeling in de omgevingsverordening is dat bestaande industriële biomassavergistingsinstallaties -in tegenstelling tot overige bestaande niet-agrarische bedrijven- in het geheel niet mogen uitbreiden. Dit geldt niet voor biomassavergistingsinstallaties binnen de daartoe bestemde tuinbouwgebieden.
Windenergie
Nieuwe windturbines met een ashoogte van meer dan 15 meter zijn in het buitengebied niet toegestaan. Solitaire windturbines met een ashoogte van minder dan 15 meter zijn slechts toegestaan bij agrarische bedrijven. Bestaande windturbines zijn in het bestemmingsplangebied niet aanwezig.
BEPERKEN VAN MOBILITEIT
Dit wordt beoogd door het gebruik van slimme functiecombinaties. Zo zal eerst aandacht moeten worden geschonken aan intensivering, revitalisering en herstructurering van bestaande structuren en bebouwde gebieden, alvorens nieuw structuren kunnen worden aangelegd en nieuwe bebouwde gebieden opgericht worden.
De gemeente is bezig om beleid voor de bescherming en verbetering van het klimaat op te stellen. Dit beleid is op dit moment echter nog niet dusdanig concreet dat in dit bestemmingsplan hierop ingespeeld kan worden.
Voorzover de bestaande energie-infrastructuur planologische bescherming behoeft, is die infrastructuur opgenomen in het bestemmingsplan. Het gaat dan om de aanwezige gasleidingen, hoogspanningsleidingen en mogelijkheden voor gasboringen.
De huidige infrastructuur is nauwelijks gewijzigd ten opzichte van de situatie bij de vaststelling van het oude bestemmingsplan uit 1993. Enige wijziging is dat het aantal locaties voor gasboringen sindsdien is toegenomen en een aantal gasleidingen is aangelegd. Momenteel wordt gas geboord (proefboring) op de locatie Wolfsbarge.
In afwijking van het oude bestemmingsplan uit 1993 wordt exploratie en exploitatie van aardgas in principe in het gehele gemeentelijk grondgebied toegestaan, behalve in natuurgebied. Dus ook in het in het bestemmingsplan uit 1993 aangeduide 'open gebied '. De benodigde wijzigingsbevoegdheid biedt voldoende houvast om de landschappelijke aanvaardbaarheid van de gasboring te waarborgen.
De bestaande regeling voor windturbines wordt overgenomen maar windturbines hoger dan 15 meter zijn niet toegestaan. Ook niet na ontheffing of wijziging van het bestemmingsplan. Dat zou namelijk niet in overeenstemming zijn met de provinciale omgevingsverordening. De regeling houdt in dat solitaire windturbines slechts zijn toegestaan bij agrarische bedrijven en niet bij de overige functies in het buitengebied.
De bestaande impliciete regeling in het geldende bestemmingsplan dat energievoorzieningen mogelijk zijn mits passend in de bestemming (zowel gebruik- als bouwvoorschriften), wordt overgenomen in dit bestemmingsplan.
Eerste stap op weg naar een verantwoord gebruik van energie is het voorkomen dat energie nodig is. Als dat niet mogelijk blijkt is het van belang het energieverbruik te beperken (stap 2) en tegelijkertijd zo veel mogelijk van dat energieverbruik uit duurzame bronnen te halen (stap 3). In het geval toch fossiele energie nodig is, gebruik dat dan zo efficiënt mogelijk (stap 4).
Niet alle stappen om energiewinst te boeken zijn ruimtelijk relevant en daardoor te regelen in het bestemmingsplan. Het energiegebruik door de bestaande functies in voorliggend bestemmingsplan kan niet worden beïnvloed in dit bestemmingsplan. Wel kunnen de mogelijkheden worden gecreëerd om die energie zo veel mogelijk uit duurzame bronnen te kunnen halen.
Hieronder is in het kort een lijst van ruimtelijk relevante mogelijkheden tot gebruik van duurzame energie opgenomen. Vervolgens is daarachter weergegeven wat met die mogelijkheid in dit bestemmingsplan is gedaan. De voor dit bestemmingsplan opgestelde plan-MER gaat in op de geschikte locaties voor aardgaswinning.
VERGISTINGSINSTALLATIES
Volwaardige vergistinginstallaties brengen een relatief hoge bouwbehoefte met zich mee. Naast meerdere mestsilo's (vooropslag en na-opslag) en een loods (voor losruimte en een warmte krachtkoppelinginstallatie), zijn vaak minimaal twee vergistersilo's nodig. Die vergistersilo's hebben over het algemeen een hoogte van 4 tot 8 meter en een diameter van 15 tot 25 meter. Volgens de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' behoren biomassavergistingsinstallaties tot milieucategorie 3.2 en hebben zij een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking.
Door genoemde ruimtelijke, milieuhygiënische en verkeerskundige kenmerken, zijn industriële biomassavergistingsinstallaties in principe het best passend op stedelijke bedrijventerreinen. Ook in de glastuinbouwgebieden in Sappemeer - Noord kunnen industriële vergistinginstallaties passend bij de bestemming zijn.
Agrarische biomassavergisting (als nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf) is qua aard passend in het landelijke gebied. In de dorpsgebieden zijn agrarische vergistingsactiviteiten niet gewenst. Het gebruik behorend bij de vergisting (mestopslag, verwerking en vergisting) is op de voorhand niet passend bij het woonkarakter van de dorpsgebieden. Milieu - effecten kunnen afdoende worden geregeld via de Wet milieubeheer.
ENERGIEGEWASSEN
Te denken aan koolzaad en dergelijke. Het telen van energiegewassen past binnen definitie van 'agrarisch bedrijf' en 'tuinbouwbedrijf', zodat dit wordt toegestaan binnen de geldende agrarische bestemming.
COMPOSTERINGSINSTALLATIES
Deze installaties hebben ongeveer hetzelfde soort ruimtelijk effect als biovergistingsinstallaties, maar dan één of twee schalen zwaarder. Het gebruik van een composteerinstallatie behoort meer tot het gebruik behorend bij een vuilstortplaats dan bij het buitengebied. Dergelijke installaties behoren dus vanuit het wezenlijk gebruik en het ruimtelijk effect op stedelijke bedrijventerreinen en worden niet toegestaan in dit bestemmingsplan.
ZONNE-ENERGIE
Bij de keus van de locatie voor woningbouw in dit bestemmingsplan is het cultuurhistorisch aspect van groter belang geacht dan de oriëntatie op de zon. Binnen de bouwregels van dit bestemmingsplan en het bij de Woningwet behorende Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken kan alsnog een optimale zonne-oriëntatie worden gevonden.
KASSENCOMPLEXEN GEBRUIKEN ALS WARMTEWINNING
Dit is toegestaan als agrarische nevenactiviteit van de tuinbouw.
WATERLEIDINGEN IN WEGASFALT
Wegasfalt trekt warmte aan. Het water in de leidingen in het asfalt wordt verwarmd. In combinatie met een warmteopslagsysteem, een warmtepomp en een lagetemperatuurverwarming kan die warmte ingezet worden voor ruimteverwarming en -koeling. Als bouwwerk is een kastje nodig voor de warmtepomp. Het ruimtelijk effect is dan ook aanvaardbaar. Dit wordt toegestaan binnen de regels van de bestemming 'verkeersdoeleinden'.
WINDENERGIE
Kleine windturbines zijn toegestaan op basis van de bestemmingsplan regels (solitaire plaatsing, maximaal 15 meter ashoogte). Hogere windturbines zijn niet toegestaan.
KOUDE / WARMTE OPSLAG (KWO)
KWO maakt gebruik van grondwater voor koeling in de zomer en, na herinfiltratie, kan hetzelfde grondwater worden gebruikt voor verwarming in de winter. Boven de grond kan het grondwater verder afgekoeld of opgewarmd worden om gebouwen af te koelen of op te warmen.
Volgens de provincie bevinden zich geen gebieden in deze gemeente die niet geschikt zijn voor KWO.
Het ruimtelijk effect van de KWO is bovengronds nihil en er is geen bouwvergunning of aanlegvergunning nodig. Het ruimtelijk effect ondergronds is ook minimaal.
Er kunnen echter negatieve effecten optreden. Open systemen veroorzaken wijzigingen van de grondwaterstand en -stroming; bij de aanleg kunnen beschermende bodemlagen worden doorboord. Bij een verkeerde afwerking van de boringen is er een risico dat de beschermende werking van afsluitende lagen wordt verstoord, bij lekkage van bodemwarmtewisselaars kunnen milieuvreemde stoffen in de bodem terecht komen, temperatuurveranderingen in de bodem beïnvloeden de biologische activiteit van bodemorganismen en mogelijk ook chemische evenwichten.
Die effecten kunnen echter worden gereguleerd op basis van de Grondwaterwet (bescherming belangen grondwaterbeheer), de Wet bodembescherming (zorgplicht om zorgvuldig met de bodem om te gaan), de Wet verontreiniging oppervlaktewater (om verontreiniging van oppervlaktewateren te voorkomen) en de Wet milieubeheer (in het geval een inrichting KWO wil uitvoeren).
WARMTEPOMPEN
Een warmtepomp is een apparaat dat duurzame omgevingswarmte van een laag naar een hoger en bruikbaar temperatuurniveau brengt. De warmte kan worden onttrokken aan de omgeving: bodem, water, lucht of afvalwarmte. Voor het aandrijven van de warmtepomp is een beperkte hoeveelheid primaire energie nodig. Door duurzame energie te benutten kan een warmtepomp tot ongeveer 50% primaire energie besparen ten opzichte van een cv-ketel. Voor zover warmte wordt gehaald uit de bodem kunnen de effecten worden geregeld via de wetgeving genoemd bij KWO.
GEOTHERMIE
Geothermie is het gebruiken van de warmte van de aarde om huizen, kantoren of kassen te verwarmen. Om de warmte uit de grond te winnen wordt gebruik gemaakt van het warme water (tussen de 50 en 120 graden Celsius) dat ligt opgeslagen in watervoerende lagen (op een diepte van 1 tot 4 km) in de ondergrond. Deze watervoerende lagen zijn ook in deze gemeente aanwezig.
Voor het aanboren van warmte uit de grond zijn nagenoeg dezelfde installaties nodig als voor aardgaswinning. Die boorinstallaties (ongeveer 70 meter hoog) zijn bouwvergunningplichtig en op sommige locaties aanlegvergunningplichtig.
Geothermie is alleen economisch rendabel als deze op relatief grote schaal wordt uitgevoerd, waarbij veel warmte/energie is benodigd op één specifieke locatie; zo worden ook transportkosten vermeden. Dit betekent dat vooralsnog, met behulp van subsidies, met name glastuinbouwbedrijven, grootschalige stadsverwarmingsprojecten en de industrie gebruik kunnen maken van aardwarmte voor hun energievoorziening.
Door het grote ruimtelijke effect (ongeveer 70 meter hoge boortorens) en de noodzaak van ligging nabij een locatie waar veel warmte en energie nodig is, kan geothermie worden toegestaan in het glastuinbouwgebied. Het is echter nog niet duidelijk of het glastuinbouwgebied afdoende wordt ingevuld zodat geothermie rendabel wordt. Ook is nu nog niet te voorzien welke locatie dan de meest geschikte is. Om deze redenen is ervoor gekozen om geothermie niet toe te staan in dit bestemmingsplan, maar daarover te besluiten bij concrete ontwikkelingen daartoe.
WARMTE- KRACHTKOPPELING (WKK)
Warmtekracht is een toepassing waarbij een gasmotor een generator aandrijft. Hierbij worden elektriciteit en warmte geproduceerd. De warmte die vrijkomt via de koeling van de motor en de rookgassen kan nuttig worden gebruikt voor de verwarming van de ruimten. Er bestaan kleine wkk systemen voor woningen en grotere voor bijvoorbeeld glastuinbouwbedrijven. Voor grotere installaties is een ketelhuis nodig. Milieu-effecten kunnen afdoende worden geregeld via de milieuwetgeving.
CO2-OPSLAG
Bij het gebruik van fossiele brandstoffen komt, meestal via verbranding, CO2 vrij. Dit komt in de atmosfeer terecht en kan het broeikaseffect versterken. Door CO2 af te vangen, te transporteren en op te slaan in de diepe ondergrond kan dit worden voorkomen.
Opslaan gebeurt in lege gasvelden, omdat deze opslagruimten hebben bewezen (door het jarenlange aanwezige gas) niet lek te zijn. In Noord-Nederland is de potentie om CO2 op te slaan enorm. Maar op welke locatie en de wijze waarop dat moet gebeuren is nog onderwerp van grondige studie. Omdat op dit moment nog onvoldoende zicht is op de uitvoerbaarheid van de CO2 opslag in de gemeente, wordt dit niet toegestaan in dit bestemmingsplan.
AARDGASTANKSTATIONS
Aardgas is schoner dan benzine, diesel of LPG. Aardgastankstations leveren geen bodemverontreiniging op, kunnen aanhaken op het aanwezige aardgasnetwerk en zijn veiliger dan LPG tankstations. Dit bestemmingsplan staat dit gebruik toe bij bestaande verkooppunten motorbrandstoffen.