direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Vishoek, Hoekstraat en Muurstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0014.BP556VisHoekMuurst-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Met dit plan wordt het besluit om de prostitutie in het A-kwartier te beëindigen juridisch-planologisch geregeld. Tegelijkertijd regelt het de planologisch relevante aspecten die vanuit het verbeteren van de woonkwaliteit gewenst zijn.


De prostitutie en drugsoverlast hebben jarenlang een zware wissel op het woon- en leefklimaat in deze buurt getrokken. De raad heeft hierover al bij de vaststelling van het Bestemmingsplan Binnenstad in 1997 zijn bezorgdheid geuit. In dat bestemmingsplan is dan ook met nadruk het streven geformuleerd van het A-kwartier weer een leefbare woonbuurt te maken. Naar aanleiding hiervan is onderzocht of beëindiging van prostitutie in dit gebied en concentratie in de Nieuwstad mogelijk was. De conclusie luidde dat concentratie haalbaar is, waarop het college heeft aangegeven de prostitutie in het A-kwartier af te bouwen. De raad heeft hiermee ingestemd en alle eigenaren en exploitanten zijn hiervan op de hoogte gesteld. Na 1-1-2016 is de prostitutie uit het A-kwartier verdwenen.


Ten tijde dat het huidige bestemmingsplan Binnenstad in procedure was (zomer 2014) liep er nog een beroepszaak bij de Raad van State, aangespannen door één van de eigenaren van de prositutiepanden. Om deze reden is de planologische mogelijkheid voor prostitutie toen nog niet uit het bestemmingsplan geschrapt. Inmiddels heeft de Raad van State op 26 november 2014 uitspraak gedaan en heeft het collegebesluit van 17 augustus 2010 ongewijzigd in stand gelaten. Dit besluit behelst een wijziging van de 'nadere regels' van de APVG (bijlage 10) zodat per 1 januari 2016 de exploitatie van de prostitutiepanden in de Vishoek, de Hoekstraat en de Muurstraat niet meer mogelijk is.


Dit moment is aangegrepen om samen met de bewoners en de ondernemers van het A-kwartier een intensief traject te starten met als doel een gezamenlijke agenda te bepalen met wat er moet gebeuren om de leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. De lang gekoesterde wens om van het A-kwartier, en met name van de Vishoek, de Hoekstraat en de Muurstraat, weer een leefbare woonbuurt te maken, kan hiermee in vervulling gaan.


Naast het verwijderen van de planologische mogelijkheden van prostitutie heeft het bestemmingsplan daarom als doel de bouwmogelijkheden en de functies mogelijk te maken die juist wel gewenst zijn. Hierbij gaat het vooral ook over de balans tussen de leefstijlen van de verschillende bewonersgroepen die om een zorgvuldige afweging vraagt.

1.2 Begrenzing plangebied

Dit bestemmingsplan vervangt een klein deel van het Bestemmingsplan Binnenstad. Onderstaande figuur laat het gebied zien waarop dit bestemmingsplan van toepassing is. Het betreft de panden aan de Vishoek, de Hoekstraat en de Muurstraat, de straten zelf en de Boteringeplaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP556VisHoekMuurst-vg01_0001.jpg"

Ligging van het plangebied

Hoofdstuk 2 Het plangebied

2.1 Historische ontwikkeling / ruimtelijke context

De middeleeuwse stadsmuur

In de middeleeuwen werd de stad omsloten door een verdedigingsring in de vorm van een stadsmuur met torens en poorten, wallen en grachten, op een aantal plaatsen was dit een dubbele gracht. De huidige diepenring is, met uitzondering van het verbindingskanaal maar met het Zuiderdiep en Kattendiep, ongeveer het tracé van de middeleeuwse verdedigingsgracht. Aan de binnenkant van de muur liep een straat 'achter de muur'. Deze ring van straten is er nog steeds. Het gaat hier om bijvoorbeeld de Hardewikerstraat, Hofstraat, Burchtstraat, Torenstraat, Vishoek, Hoekstraat en Muurstraat. Voor de westkant (Hoge der A) geldt dat de Aa en de handel die daarmee verbonden was in de stad moest liggen en hier is heel lang een dubbele waterloop geweest met bruggen en poorten om zo toch beschermd te zijn, hier was dus geen stadsmuur. In de middeleeuwen was de ring van straten 'achter de muur' alleen aan de binnenkant bebouwd met gebouwen, aan de buitenkant stond immers de stadsmuur.


Ontwikkeling vanaf de vroege 17e eeuw

Aan het begin van de 17e eeuw ondergaat de stad in enkele decennia een metamorfose door de aanleg van een nieuwe en veel ruimere omwalling rond de stad en door een enorme bouwcampagne, niet alleen in de nieuwe uitleg maar ook in de middeleeuwse stad. De middeleeuwse verdedigingslinie verloor haar functie en werd geschikt gemaakt voor bebouwing. De wallen werden geslecht en de huidige diepenring werd aangelegd. De diepen kwamen veelal op de plaats van de vroegere verdedigingsgrachten. Een deel van de stadsmuur werd afgebroken en een deel bleef staan. De precieze omvang hiervan is niet bekend. Op een aantal plaatsen zijn restanten van de stadsmuur teruggevonden of worden restanten vermoed. Denk hierbij aan de Tibbetoren (een muurtoren) in de Hofstraat en een stuk van de stadsmuur die enkele jaren geleden is aangetroffen in de pakhuizen Hardewikerstraat 7 en 9. Een belangrijk deel van de terreinen tussen de straten 'achter de muur' en de diepenring werd vrij snel volgebouwd. Hoewel van de stadsmuur bijna niets meer valt te zien in het straatbeeld is het feit dat die muur er staat of heeft gestaan van grote invloed geweest op de ontwikkeling van de straten 'achter de muur'.


Aan de Diepenring verrezen vaak voorname huizen. Heel veel van deze huizen hebben dan ook een 17e eeuwse kern. Vaak liepen de percelen vanaf de Diepenring door tot 'achter de muur'. Aan de buitenzijde van de straten 'achter de muur' werd tegen de stadsmuur of de restanten, daarvan eveneens huizen gebouwd. Soms waren dit koetshuizen of pakhuizen die bij de panden aan de Diepenring hoorden. Daarnaast raakten de binnenkanten van de straten 'achter de muur' eveneens bebouwd. Aanvankelijk was dit veelal eenlaagse bebouwing. In de 18e en 19e eeuw ging deze ontwikkeling door en uiteindelijk raakte de stadsmuur aan twee kanten ingesloten door bebouwing en werd en soms ook over de stadsmuur heen gebouwd. Een deel van de bebouwing die aanvankelijk verbonden was met de panden aan de diepenring werd verzelfstandigd. Als gevolg hiervan zijn de eigendomsverhoudingen in deze bebouwingsstrook soms bijzonder ingewikkeld.


Bebouwingstypologie

Door de ongelijke ontwikkeling tussen de binnenkant en de buitenkant van de straten 'achter de muur' is de bebouwingstypologie sterk verschillend. Aan de buitenkant staan de huizen die tegen de stadsmuur zijn aangebouwd dan wel tegen het tracé van de vroegere stadsmuur. Juist voor de Vishoek, Hoekstraat en Muurstraat is dit goed zichtbaar. Dit zijn vaak kleine en zeer ondiepe huizen dan wel brede en zeer ondiepe huizen.


Aan de binnenkant van deze straten betreft het, met uitzondering van de Vishoek, veelal diepe huizen op een fijnmazige verkaveling. De binnenkant van de Vishoek wordt voor een groot deel in beslag genomen door het Jacob en Annagasthuis. Door het bouwblok tussen de Hoekstraat en de Visserstraat lopen van oudsher drie stegen.


Behalve eenvoudige woonhuizen werden in zowel de 18e als de 19e eeuw pakhuizen gebouwd. Kenmerkend zijn de geringe verdiepingshoogtes en de kleine pakhuisvensters met halfronde muuropeningen. De bouw van pakhuizen zal te maken hebben gehad met de nabij gelegen Noorderhaven. Vooral in de tweede helft van de 19e eeuw werd een aantal eenlaags woningen met een verdieping verhoogd en van een nieuwe voorgevel voorzien. Daarnaast is een aantal huizen compleet vernieuwd.


Rooilijnwijzigingen

In de binnenstad van Groningen zijn in de periode tussen de twee wereldoorlogen diverse plannen geweest voor het terugleggen van rooilijnen ten einde straten te verbreden. Dit is ook het geval geweest voor de Hoekstraat. Aan de binnenkant van de straat (zuidzijde) is de rooilijn op veel plaatsen iets teruggelegd. De rooilijn kon pas worden teruggelegd als de eigenaar zijn pand liet slopen voor nieuwbouw. Veel van de panden met een teruggelegde rooilijn dateren dan ook uit de jaren 30 van de twintigste eeuw. Bij diverse van deze panden zijn meerdere percelen samengevoegd tot een brede nieuwbouw, de oude perceelstructuur bleef niet gehandhaafd. Het plan tot terugleggen van de rooilijn is door de gemeente na de oorlog niet voortgezet. Wel zijn diverse panden gesloopt voor nieuwbouw. In veel gevallen werden ook nu weer percelen samengevoegd waarbij bovendien ook fors hoger werd gebouwd dan de bestaande bebouwing, tot vijf bouwlagen hoog. Een andere ontwikkeling uit de tweede helft van de twintigste eeuw was het omvormen van eenlaags bebouwing tot garageboxen. In de Hoekstraat staat nog zo'n rijtje garages. Aan de Vishoek, tussen nummer 4 en 10, is een open plek aanwezig, begrensd door een muur en een hekwerk aan de straatzijde. Hierachter ligt een onbebouwde kavel. Enkele decennia geleden zijn hier twee panden gesloopt.


De Vishoek, Hoekstraat en Muurstraat hebben voor een belangrijk deel het karakter behouden van een straat 'achter de muur'. Dit karakter wordt bepaald door de bescheiden en eenvoudige bebouwing met relatief veel pakhuizen. Een opvallend aspect is het onderscheid in de bebouwing tussen de binnenkant en de buitenkant van deze straten. Door de perceelsoverschrijdende en soms hoge nieuwbouw van de laatste 75 jaar is dit karakter wel verzwakt. Nieuwe ontwikkelingen in deze straten zouden het historische karakter moeten versterken.

2.2 Beschermd Stadsgezicht

In 1991 is de binnenstad van Groningen door het Rijk aangewezen als Beschermd Stadsgezicht. Het bestemmingsplan A-kwartier valt hier in zijn geheel binnen.


In de toelichting bij het besluit tot aanwijzing van het Beschermd Stadsgezicht (Rijksdienst voor de Monumentenzorg, februari 1988) worden als belangrijkste elementen in de ruimtelijke opbouw genoemd: het overwegend noord-zuid gerichte stratenpatroon met haaks daarop centraal gelegen de reeks open ruimten Vismarkt - Grote Markt - Martinikerkhof, de diepenring, de planmatige 17e eeuwse noordelijke stadsuitbreiding en de tot singel en plantsoen getransformeerde voormalige vestingwerken.


Hoewel de binnenstad een relatief heldere stedenbouwkundige structuur heeft, is desalniettemin sprake van een grote ruimtelijke diversiteit. Het bebouwingsbeeld is overwegend samenhangend en cultuurhistorisch waardevol. Een groot aantal panden in de binnenstad is dan ook beschermd als rijks- of gemeentelijk monument.


Het ruimtelijk karakter van het stedelijke gebied kenmerkt zich door aaneengesloten bebouwing, de overwegend smalle straten en het veelal licht gebogen rooilijnen, waardoor een sterke ruimtelijke begrenzing tot stand komt. Met name in het gebied binnen de diepenring zijn de profilering en inrichting van de openbare ruimte ook van groot cultuurhistorisch belang. Het beschermingsbelang omvat tevens de historische vormgeving van de bebouwing, als beeldondersteuning van de vele monumenten.


A-kwartier

Met betrekking tot het deel van het A-kwartier waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, wordt in de toelichting nog het volgende aangegeven. Langs de noordelijke rand van de oude stad, vrijwel direct achter de bebouwing van de diepenring, bevindt zich een duidelijk herkenbare doorlopende reeks van straten waarvan de ligging gerelateerd is aan de voormalige middeleeuwse stadsmuur. De nabijheid van de Noorderhaven, via een groot aantal driften bereikbaar, is er de oorzaak van dat deze strook vele pakhuizen en bedrijfsgebouwen telde. De aanwezige hoogteverschillen verwijzen naar het natuurlijk reliëf van de zandrug waarop de stad is ontstaan.


Het merendeel van de historische bebouwing in de Muurstraat, Hoekstraat en Vishoek bestaat uit 2 lagen met een kap, in enkele gevallen 1 en 3 lagen met enkele uitzonderingen van meer lagen.. De daken zijn veelal zadeldaken, al dan niet afgeknot en voorzien van eindschilden. De historische bebouwing is zeer kleinschalig en staat op smalle dwarspercelen, of op ondiepe langspercelen. Laatstgenoemden zijn voortgekomen uit de ligging van de stadsmuur. De historische bebouwing is opgetrokken in baksteen, al dan niet bepleisterd, de daken zijn gedekt met dakpannen. Verschillen in onder meer goot- of lijsthoogten en detaillering van aan elkaar grenzende panden leidt tot een grote mate van individualiteit binnen de algemene bebouwingskarakteristiek.


Hoewel de bebouwing voor het merendeel 19e eeuws is, gaat de percelering terug op de middeleeuwse verkaveling. Er is dienaangaande dus sprake van een grote continuïteit in de ruimtelijke structuur en parcelring. Bij toekomstige transformaties zal daar driedimensionaal rekening mee gehouden moeten worden.


Doel van het Beschermd Stadsgezicht

Doel van de aanwijzing Beschermd Stadsgezicht is de karakteristieke structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied te onderkennen als zwaarwegend belang bij de verdere ontwikkeling van het gebied. Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening moet de aanwijzing Beschermd Stadsgezicht worden geëffectueerd in een bestemmingsplan. In het in november 2014 door de raad vastgesteld bestemmingsplan binnenstad is hier invulling aan gegeven.


Voor het nu voorliggende bestemmingsplan A-kwartier is van belang te wijzen op de schaal van de binnenstad en in het bijzonder die van dit deel van de binnenstad. Muurstraat - Hoekstraat - Vishoek betreft enkele in elkaars verlengde liggende straten die met elkaar gemeen hebben dat ze de middeleeuwse stadsmuur volgen. Nadat deze in de 17e eeuw zijn functie verloor, bleef zijn situering bepalend voor de ruimtelijke structuur en in het bijzonder de percelering. Omdat we de stadsmuur zelf slechts sporadisch in de bestaande bebouwing terugvinden, is hij vermoedelijk (al in de 17e eeuw) voor het grootste deel opgeruimd. Op enkele plaatsen gaat hij mogelijk nog schuil in en achter de bebouwing aan de noordzijde van de straat. Als gevolg hiervan staat deze bebouwing in aanleg op zeer ondiepe percelen. Dit verklaart de kleinschaligheid van de historische bebouwing. Aan de overkant van de straat is dit niet veel anders, maar daar zijn de percelen dikwijls smaller en dieper.


De karakteristiek van het gebied is er dus een van kleinschaligheid. Het transformatieproces in de 19e eeuw heeft daar weinig aan veranderd. In de vorige eeuw is wel geprobeerd het straatprofiel te verbreden, door nieuwbouw terug te rooien, waaronder enkele blokjes uit de jaren '30. Een kleine honderd jaar later moeten we constateren dat dit een verbrokkeld beeld heeft opgeleverd, met weinig toegevoegde waarde.

Vertaling naar het bestemmingsplan
Vooral de bebouwingseisen bieden bescherming aan het beschermd stadsgezicht, onder andere door middel van de op de verbeelding aangegeven bouw- en bestemmingsgrenzen; deze beschermen de bestaande wegen- en gangenstructuur en de belangrijkste groengebiedjes. Ook is, waar nodig, een minimale dakhelling opgenomen om het hierna beschreven 'dakenlandschap' te beschermen.
Tot slot biedt artikel 8 extra bescherming door middel van een nadere-eisenregeling ten behoeve van het behoud (en herstel) van de ruimtelijke karakteristiek van het gebied.

Los van het bestemmingsplan gelden eisen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Zo is op grond van artikel 2.1 onder h een omgevingsvergunning vereist voor het slopen van een bouwwerk in een beschermd stadsgezicht. Daarnaast zijn de Monumentenwet 1988 en de Welstandsnota van belang.

2.3 Visie op de ruimtelijke kwaliteit

In 2013 zijn voor het bestemmingsplan Binnenstad een Cultuurhistorische verkenning, een Cultuurhisotische Waardenkaart en een Kappenkaart gemaakt. Op de laatste staan de dakvormen (plat of met een kap) en de nokrichtingen aangegeven. De relevante fragmenten van de kaarten zijn, inclusief de recent aangewezen monumenten(light), in de bijlagen bij deze bestemmingsplantoelichting opgenomen.

Uit deze beschreven waarden zijn de volgende uitgangspunten voor de binnenstad geformuleerd:

  • beheersing van het karakteristieke pandsgewijze transformatieproces;
  • bescherming van de karkateristieke kavelstructuur;
  • bescherming van de objecten met een duidelijke cultuurhistorische betekenis.

Deze zijn in zijn algemeenheid ook van toepassing op de Vishoek, de Hoekstraat en de Muurstraat. Specifiek voor deze straten kan hier aan worden toegevoegd dat het streven erop gericht is de in de vorige paragraaf beschreven kleinschalige karakteristiek van 'een straat achter de muur' zoveel mogelijk intact te laten en verdere onevenwichtige schaalvergroting te voorkomen. Uitgangspunt bij het verder ontwikkelen van het gebied is de historische perceelstructuur. Percelen hebben over het algemeen een breedte variërend tussen de 4 en 7 meter. Bij ver- en nieuwbouw is deze maat het uitgangspunt.

Daarnaast moeten nieuwbouwinterventies het bestaande bebouwingsbeeld ondersteunen, zodat het gebied zich binnen de hiervoor beschreven karakteristiek verder kan ontwikkelen. Om een en ander te kunnen realiseren zijn de volgende aspecten van belang.


Bouwhoogte

De huidige bebouwing heeft gemiddeld 2 lagen met een kap, circa 20% van de panden heeft slechts één bouwlaag met kap. Eénlaags bebouwing heeft idealiter altijd een kap, in de meeste gevallen (zeker bij ondiepe percelen aan de noordzijde), met de nok evenwijdig aan de straat


Met dit bestemmingsplan wordt beoogd de gevarieerde bebouwingshoogte te behouden door niet met één bouwregime te werken maar een gedifferentieerd beeld te genereren. Bij hogere bebouwing moet gezocht worden naar een passende schaal en goothoogte door toepassing van kapverdiepingen en set-backs.


Perceelgrenzen en gangen

Voor de kleinschalige karakteristiek is het van belang de historische perceelgrenzen te respecteren. Waar deze niet meer aanwezig zijn zijn 5 a 6 meter brede percelen gewenst aan de zuidkant van de straten. Aan de noordkant is deze breedte vanwege de bredere percelen aan de diepenring maximaal 7 meter. Daarnaast moeten de aanwezige gangen tussen de panden worden gehandhaafd. Bij voorgenomen transformaties zijn dit uitgangspunten die bij de planvorming moeten worden opgepakt.


Rooilijnen

Voor het behoud van de karakteristiek van de straat is het belangrijk om bij toekomstige transformaties de oorspronkelijke rooilijn weer op te pakken, om de ontstane verbrokkeling geleidelijk aan weer ongedaan te maken. Dit doet recht aan het historische straatprofiel en het karakteristieke beeld van de achterstraten.


Dakenlandschap

Toenemende verrommeling in het Beschermde Stadsgezicht binnenstad is onder meer ontstaan door het ontbreken van aandacht voor de bovenbeëindiging van een gebouw, het dak. Daarom moet het aanbrengen van (al dan niet moderne) schuine daken worden gestimuleerd. Om de woonkwaliteit te verbeteren wordt anderzijds gestreefd naar zorgvuldig ontworpen moderne teruggelegde gevels en dakterrassen, waardoor het dakenlandschap weer aan kwaliteit kan winnen.


Monumenten en beeldbepalende panden

Rijks- en gemeentelijke monumenten dragen bij aan het kwalitatief hoogwaardige bebouwingsbeeld van de straat. Bij de aanwijzing van het Beschermd Stadsgezicht zijn indertijd door het rijk zogeheten beeldbepalende panden aangewezen. Dit is gedaan om de beeldkwaliteit in de omgeving van de beschermde monumenten te ondersteunen. Hoewel deze panden geen juridische status hebben, dragen ze sterk bij aan de ruimtelijke karakteristiek.

2.4 Visie op de functionele structuur

In het bestemmingsplan Binnenstad zijn gebiedstypen benoemd voor de afzonderlijke delen van de binnenstad. Zo is het A-kwartier aangemerkt als 'stedelijk woongebied'. Hier ligt de nadruk op de woonfunctie. Stedelijk wonen wil zeggen dat er, naast het wonen, wel diverse stedelijke functies voorkomen zoals kantoren, dienstverlening en maatschappelijke functies. Incidenteel komt er vanuit de historie nog detailhandel en horeca voor. Het gebied leent zich ook voor culturele en kunstzinnige instellingen, galerieën en dergelijke vormen van bedrijvigheid. De nadruk ligt op wonen, al dan niet gecombineerd met aan-huis-verbonden-beroepen.


Inzet is om de diversiteit aan functies en daarmee samenhangende veelkleurigheid van de binnenstad vast te houden en te versterken. De bewoners en ondernemers van het A-kwartier hebben hiervoor zelf suggesties gegeven in het kader van de visie voor het A-kwartier die momenteel in ontwikkeling is. Hierbij geldt uiteraard dat voorkomen moet worden dat andere binnenstadfuncties de woonfunctie frustreren of aantasten. Het verbeteren en bevorderen van het wonen in de binnenstad is nog altijd een belangrijke doelstelling. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van bestaande woningen en het mogelijk maken van functieverandering van vrijkomende gebouwen.


De woonfunctie

Voorkomen moet worden dat door een ongewenste invulling van de leegkomende prostitutiepanden er opnieuw leefbaarheidsproblemen ontstaan (bijvoorbeeld door omzetting van deze panden in kamerverhuur). Over deze kwestie is inmiddels stadsbreed een discussie gaande. De uitkomsten hiervan worden onder andere vastgelegd in het facetbestemmingsplan Herziening bestemmingsregels wonen dat in voorbereiding is. Dit plan vloeit voort uit de door de raad vastgestelde Woonvisie (2015) en heeft als doel meer grip te krijgen op de juiste balans tussen de verschillende woonvormen en de leefstijlen die daarbij horen. In het bestemmingsplan Vishoek, Hoekstraat en Muurstraat sluiten we aan bij deze ingeslagen weg. Dit houdt in dat het toevoegen van kamerverhuur in principe niet is toegestaan. Een toename van eengezinswoningen zien we in het A-kwartier als een welkome ontwikkeling. Ook met het beter beschermen van de bestaande ruimtelijke kwaliteiten en het beperken van de bouwhoogtes en bebouwen op binnenterreinen wordt de kwaliteit van wonen beter geborgd waardoor er een nieuwe impuls gegeven wordt aan een stedelijk woonmilieu.


Overige stedelijke functies

Voor de in voorbereiding zijnde visie voor het A-kwartier is er vanuit de buurt een rijk scala aan ideeën en suggesties geleverd. Uit de uitkomsten hiervan en een stedenbouwkundige analyse van het gebied zijn de sleutelwoorden van de gebiedsvisie te destilleren. Dit is het hervinden van het 'evenwicht van veelzijdigheid' en, anders dan in het verleden, niet door van bovenaf te bepalen maar door het ondersteunen van elkaar versterkende particuliere initiatieven. We willen inspelen op nieuwe kleinschalige bedrijvigheid, of aan huis gekoppeld of als start-ups voor in de wijk wonende afgestudeerden. Zodanig dat het bijdraagt aan het levendige karakter van het A-kwartier.


De vestiging van dienstverlening, een kantoor of een praktijk leidt meestal niet tot overlast voor het aanwezige woonmilieu. Bovendien horen deze functies thuis in een stedelijk woonmilieu. Om die reden zijn deze functies toegestaan binnen het plangebied. Onder het stedelijk wonen vallen ook de beroepen aan huis en bepaalde culturele en kunstzinnige instellingen zoals galerieën, expositieruimten, etc., of eigentijdse ambachten als een koffiebranderij/proeverij, een goud- en zilversmid, een websitebouwer of een glasblazer, mits dit soort activiteiten niet milieuhinderlijk zijn.


Conform de visie op de detailhandelsstructuur zoals beschreven in het bestemmingsplan Binnenstad is detailhandel de primaire functie in het kernwinkelgebied. Hier maakt de Vishoek, de Hoekstraat en de Muurstraat geen deel van uit. Detailhandel moet hier dan ook niet als een kansrijke functie worden gezien, maar helemaal uitsluiten willen we het ook niet. Als het gaat om kleinschalige detailhandel dat complementair is aan het kernwinkelgebied en niet hinderlijk is voor de woonfunctie biedt het bestemmingsplan mogelijkheden.


Ten behoeve van het beschermen van de woonkwaliteit is een toename van horecafuncties alleen mogelijk als het om de lichtste vorm gaat, namelijk de daghoreca dat gericht is op het in de straten aanwezige publiek. Deze horeca moet zich houden aan de Winkeltijdenwet en moet minimaal vier keer per week 's ochtends vanaf 11 uur geopend zijn. Zwaardere vormen van horeca zijn uitgesloten, behoudens de bestaande.


Voor de panden op de hoeken van de Oude kijk in 't Jatstraat en de Oude Boteringestraat zal hetzelfde regime gaan gelden als dat voor deze straten in het kader van het bestemmingsplan Binnenstad is bepaald. Hier zijn naast de hiervoor beschreven functies ook zonder meer detailhandel en daghoreca toegestaan.

2.5 Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Qua systematiek sluit dit bestemmingplan aan bij het bestemmingsplan Binnenstad. Op de hoeken van de Oude kijk in 't Jatstraat en de Oude Boteringestraat is de bestemming Centrum van toepassing en de Vishoek, de Hoekstraat en de Muurstraat krijgen de bestemming Gemengd. Wel zijn er enkele wijzigingen ten opzichte van het vorige plan, volgend uit de hiervoor beschreven visie op de ruimtelijke en functionele structuur.


Bouwregime

In het huidige bestemmingsplan Binnenstad is voor de straten een gedifferentieerde bouwhoogteregeling opgenomen, afgestemd op de verschijningsvorm van de bebouwing in de straten achter de vroegere stadsmuur, over het algemeen twee bouwlagen met een kap. In het vorige plan was de overwegende maximale bouwhoogte voor de panden in de Vishoek, Hoekstraat en Muurstraat 12 meter met een hierbij in acht te nemen maximale goothoogte is 8 meter. Bij enkele panden die bestaan uit één bouwlaag met een kap is dit lager: 8, respectievelijk 4 meter. Op de hoeken met de aanloopstraten is de maximale goothoogte 11 meter en de maximale bouwhoogte 15 meter. De toegestane maximale goot- en bouwhoogte biedt bij enkele prostitutiepanden de mogelijkheid nog een extra bouwlaag toe te voegen. Bouwen op binnenterreinen is in het huidige bestemmingsplan beperkt door het voorschrijven van een maximale bouwhoogte van 4 meter.


In het voorliggende bestemmingsplan is het bouwregime gewijzigd. Daar waar twee bouwlagen en een kap zijn beoogd gaat een maximale bouwhoogte van 10,50 meter gelden. De maximale goothoogte wordt 7 meter. Hiermee wordt voorkomen dat er toch een extra laag gecreëerd kan worden. De hoogtes zijn maximaal voor de beoogde twee lagen met kap om de relatie met de historische bebouwing mogelijk te maken en te stimuleren. In plaats van een kap behoort ook een alternatieve bovenbeëindiging tot de mogelijkheden, mits het volume niet groter is dan dat van een kap met twee schuine dakhellingen volgens de maximaal toegestane dakhelling.

Voor alle panden met één bouwlaag, al of niet met kap, is nu een maximale bouwhoogte van 7 meter voorgeschreven, waarbij de goothoogte maximaal 4 meter mag bedragen. Wel is een afwijkingsbevoegdheid voor een extra laag opgenomen. Deze kan alleen worden toegepast wanneer de aanvrager van de omgevingsvergunning aantoont dat de extra bouwlaag noodzakelijk is om het bouwplan economisch uitvoerbaar te maken. Ook moet er uiteraard worden getoetst aan stedenbouwkundige randvoorwaarden, zoals lichttoetreding, privacy en een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte. De afwijkingsbevoegdheid is niet van toepassing op de enkellaags panden aan de Vishoek. Deze panden moeten in verband met hun karakteristieke verschijningsvorm en het behoud van het straatbeeld beschermd worden.


Ten behoeve van de wens om de historische rooilijn te herstellen maakt het bestemmingsplan dit mogelijk. Daar waar in de toekomst sprake is van nieuwbouw zijn er bouwmogelijkheden op de plekken waar de rooilijn weer op de oude plek zou moeten komen te liggen. Deze panden kunnen iets naar voren worden geplaatst ten opzichte van de huidige situatie.


Daar waar cultuurhistorisch waardevolle stegen aanwezig zijn blijven deze vrij van bebouwing.


Wonen

Ter bescherming en versterking van woonkwaliteit en een balans tussen de verschillende bewonersgroepen dient de gebruiksoppervlakte van de woningen tenminste 50m2 per woning te bedragen (met uitzondering van een meergeneratiewoning). Met een afwijkingsbevoegdheid kan deze oppervlakte worden teruggebracht naar een gebruiksoppervlakte van minimaal 40 m2.


Een toename van kamerverhuurpanden wordt uitgesloten, de bestaande zijn uiteraard toegestaan binnen de bestemmingen. Daarnaast wordt een verbod opgenomen op het gebruik van een woning voor bewoning anders dan door één huishouden.


Overige stedelijke functies

Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan de mogelijkheden moet bevatten om een levendige woonbuurt met daarbij passende functies te creëren. In de bestemmingsomschrijvingen van de bestemmingen Centrum en Gemengd zijn de gewenste functies opgenomen.


Nieuw hierin zijn, binnen de bestemming Gemengd, de daghoreca en de mogelijkheid om onder voorwaarden detailhandel toe te staan.


In paragraaf 4.3 is beschreven hoe deze uitgangspunten in de regels en op de verbeelding zijn vertaald.

Hoofdstuk 3 Randvoorwaarden / omgevingsaspecten

Dit hoofdstuk gaat in op de wijze waarop bij het maken van het bestemmingsplan / het planvormingstraject rekening is gehouden met de omgeving. Aan de hand van de verschillende omgevingsaspecten is aangegeven hoe de in het plangebied voorkomende functies op elkaar zijn afgestemd om overlast en ongewenste effecten op de omgeving te voorkomen.

3.1 Duurzaamheid, energie en leefomgevingskwaliteit

Duurzame ontwikkeling is ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen, aldus de definitie van de VN-commissie Brundtland uit 1987.

De raad van de gemeente Groningen heeft in 2007 het Beleidskader duurzaamstestad.nl en de Routekaart Groningen Energieneutraal vastgesteld. Hierin is uitgewerkt hoe in Groningen 'duurzame ontwikkeling' concreet gemaakt wordt. In 2011 is de Routekaart geactualiseerd in het Masterplan Groningen Energieneutraal en in het bijbehorende uitvoeringsprogramma Groningen geeft energie. In deze documenten is het onderdeel energie verder uitgewerkt. In 2012 volgden de Visie op de ondergrond en de Warmtevisie Groningen geeft Energie. In deze visies wordt ook de ruimtelijke component wat betreft duurzame ontwikkeling verder ingevuld.

De leefomgevingkwaliteit vormt een belangrijk onderdeel van de totale afweging over ruimtelijke plannen binnen de gemeente. Naast de milieukwaliteiten, zoals onder andere geluidhinder, fijnstof, externe veiligheid en bodemkwaliteit maken groen, water en ecologie deel uit van de leefomgevingkwaliteit. Hieraan wordt in andere paragrafen in dit hoofdstuk aandacht besteed. Daar waar nodig zijn onderzoeken verricht en is aangegeven wat gedaan kan worden om de milieubelasting voor de omgeving te beperken.

Dit bestemmingsplan maakt geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk. Dit maakt dat een concrete vertaling van het hierboven weergegeven beleid pas aan de orde is bij ver- of nieuwbouwplannen, passend binnen het regime van dit bestemmingsplan. Hierbij is het stimuleren van het toepassen van de duurzaamheidsprincipes het uitgangspunt, ook bij particuliere initiatieven.

3.2 Archeologie

Inleiding

In 1992 is door Nederland het 'verdrag van Valetta' ondertekend, in de volksmond ook wel 'verdrag van Malta' genoemd. Het verdrag van Malta is wettelijk vertaald met een ingrijpende wijziging in de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten. Hierin wordt de verantwoordelijkheid voor een goede omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden bij de gemeenten gelegd. De bescherming van die waarden dient te worden meegenomen in de ruimtelijke ordening, de bestemmingsplannen.

Elk bestemmingsplan daarom een paragraaf archeologie te bevatten, waarin wordt aangegeven welke archeologische waarden in het plan aanwezig, dan wel te verwachten zijn. Daarnaast dient het bestemmingsplan voorschriften te bevatten om eventueel aanwezige archeologische waarden te beschermen. Die regels kunnen in enkele, op archeologische gronden geselecteerde, gebieden aan omgevingsvergunningen worden gehangen. Daarmee wordt de aanvrager van een dergelijke vergunning verantwoordelijk voor behoud van archeologisch erfgoed. De Monumentenwet 1988 en dit bestemmingsplan beschrijven vervolgens de procedure.


Oudste sporen: vroege middeleeuwen

Hoewel de bewoningssporen op de Hondsrug teruggaan tot het einde van de laatste ijstijd, dateren de oudste stedenbouwkundige relicten uit waarschijnlijk de vroege middeleeuwen (vóór ca 1000). Het betreft de grenzen van grote, lange kavels vanaf de Oude Boteringestraat, die ook nu nog ten dele tot aan de Hoge der A zijn te vervolgen. Aan de zijde van de Boteringestraat liggen de huizen en schuren. Verder in westelijke richting bevindt zich, vanaf ongeveer de 11e eeuw, bouwland (es) en langs de A wederom huizen. In de 12e/13e eeuw worden deze kavels doorsneden door de Oude Kijk in't Jatstraat, waaraan vervolgens bebouwing ontstaat.


Stadwal en stadsmuur: volle middeleeuwen en begin late middeleeuwen

Waarschijnlijk wordt in de eerste helft van de 11e eeuw de stadswal met -gracht aangelegd, mogelijk voorzien van een weg aan de binnenzijde. De Muurstraat en Hoekstraat zijn daar de opvolgers van, de Vishoek is waarschijnlijk bij de bouw van de stadsmuur óp de stadswal (13e en 14e eeuw) ontstaan. De muur zelf bestaat uit rechte muurvlakken tussen afwisselend halfronde en vierkante muurtorens; de laatste zijn opvallend dieper gefundeerd en grenzen aan de veldzijde aan de stadsgracht. De gracht wordt in deze periode verdubbeld.


Van de muur zijn in het plangebied enkele delen bewaard (zoals Pakhuis Sleutel). Fundamenten van muurtorens zijn nog niet gelokaliseerd, maar waarschijnlijk wel aanwezig. Van de ondiepe en smalle verkaveling aan de Hoekstraat-nz (tussen 4e drift en Oude Kijk in't Jatstraat is het aannemelijk dat het hier huizen betreft die gerelateerd zijn aan de stadsmuur en de torens. De gracht is in de ondergrond aanwezig, maar valt grotendeels buiten het plangebied. De opgraving op de hoek van de 4eDrift en Hoekstraat (1986, ongepubliceerd) legde ondermeer de stadswal en -gracht bloot.


Stedelijke verdichting: late middeleeuwen

In de loop van de late middeleeuwen worden de oorspronkelijke brede en lange kavels opgedeeld en bebouwd, beginnend vanaf de Oude Boteringestraat en iets later de Hoge der A. Waarschijnlijk ontstaat in de 12e/13e eeuw de Oude Kijk in't Jatstraat als weg, iets later (13e/14e eeuw?)gevolgd door de Visserstraat. In dezelfde tijd zal ook de Hoekstraat zijn toegevoegd, als muurstraat binnen de stadsmuur (ten westen van de Vishoek) uit dezelfde tijd. In die tijd (ca 14e eeuw) zal ook de verkaveling met bebouwing ten zuiden van de Muurstraat en tussen Hoekstraat en Visserstraat zijn ontstaan, waarbij de es overbouwt raakte. Waarschijnlijk is er geen aaneengesloten (houten) bebouwing en is er sprake van ambachtelijke, huisindustriële activiteiten. In de loop van de 15e tot 17e eeuw ontstaat aaneengesloten, stenen bebouwing. Bij de opgraving Hoekstraat 38 (Stadse Fratsen 19) en Muurstraat (rapport in voorbereiding) zijn hiervoor aanwijzingen gevonden. De ontrafeling van de toenemende verstedelijking ligt grotendeels in de ondergrond verborgen.


Vernieuwing en uitleg: nieuwe tijd

Na 1470 verliest de stadsmuur haar primaire verdedigende functie door de aanleg van een nieuwe stadswal met gracht direct noordelijk ervan. De oude gracht wordt grotendeels gedempt en blijft als sloot tussen Bolwerk en stadsmuur over. Aan de binnenzijde van de muur zullen kleine ondiepe aanbouwen zijn gebouwd, waar mogelijk de huizen van de Hoekstraat 7 t/m 19 de opvolgers van zullen zijn. In 1830 lijken er soortgelijke huizen aan de noordzijde van de Muurstraat aanwezig. Met de aanleg van nieuwe stadswallen vanaf ca 1608, verdwijnt het Bolwerk en ontstaat er tussen de vergraven gracht (Noorderhaven) en Hoekstraat, en verder oostwaarts tussen Lopende Diep en stadsmuur ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. In het eerstgenoemde deel ontstaat projectmatige bebouwing met een voorhuis/pakhuis aan de haven en pakhuis aan de Hoekstraat. In dezelfde tijd en daarna zal de verdichting van de bebouwing zijn vervolmaakt, zodat vrijwel geen tuinen resteren. Om de smalle Hoekstraat met haar pakhuizen meer volume te geven, wordt vanaf de jaren '20 van de 20ste eeuw bij nieuwbouw de rooilijn aan de zuidzijde teruggelegd.


Archeologische waarde van het bodemarchief

Het plangebied omvat de van de noordrand van middeleeuws Groningen het westelijke deel. Net als de rest van de binnenstad is het in zijn geheel als gebied van hoge archeologische waarde op de AMK (Archeologische MonumentenKaart) opgenomen. In het plangebied kunnen sporen en vondsten uit alle archeologische perioden worden aangetroffen, waarbij de gaafheid afneemt en zeldzaamheid toeneemt met de ouderdom ervan.

Behalve funderingsresten van muren en torens en een zeer grote vondstdichtheid (stadgrachten zijn vaak zeer rijk aan vondsten omdat er door de eeuwen heen veel in gedumpt werd) herbergt het bodemarchief waarschijnlijk belangrijke aanwijzingen over de 11e eeuwse ontwikkeling van de stad.


Bodemarchief: uitgevoerd onderzoek

Wal, gracht en muur zijn in de stad Groningen niet zichtbaar bewaard gebleven. De loop van de wal en muur is wel nog terug te vinden in het stratenpatroon. Bij eerder onderzoek zijn op enkele plekken in de stad muur en wal aangetroffen, die kunnen helpen bij een reconstructie van de aard en loop van dit verdedigingswerk. Sporen van deze stadswal en stadsmuur werden bijvoorbeeld eerder opgetekend op de hoek van de Muurstraat/Oude Boteringestraat (2006) en op de hoek van Noorderhaven/4e drift Spilsluizen (1986). Een restant van de stadsmuur (zonder wal) is in 2004 aangetroffen op het Hoge der A. Aan de Muurstraat zuidzijde werd in 2010 archeologisch onderzoek verricht. Hier werden bewoningssporen uit de (vroege) middeleeuwen aangetroffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP556VisHoekMuurst-vg01_0002.jpg"


Overzicht van de aangetroffen sporen van poort, stadsmuur, stadswal en gracht bij de opgraving van de hoek Muurstraat/Oude Boteringestraat (Kortekaas, 2008, p 46).

Bescherming

Het bodemarchief in het plangebied is van hoge archeologische waarde, maar ook hier mag - onder bepaalde voorwaarden - vergunningsvrij gebouwd worden. Hierbij worden archeologische resten beschadigd en ongezien vernietigd. Het is daarom van groot belang dat er op het aspect archeologie getoetst kan worden wanneer wél een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, dus bij de wat grotere plannen. Dit toetsingsmoment wordt met dit bestemmingsplan in de regelgeving gewaarborgd door de dubbelbestemming Archeologie - Waarde 1. In deze bestemming is een archeologische toets opgenomen in de bouwregels en in de regels omtrent het uitvoeren van werken of werkzaamheden. Bouwwerken of het uitvoeren van werken of werkzaamheden met een oppervlakte kleiner dan 30 vierkante meter of die niet dieper gaan dan 30 cm beneden maaiveld zijn uitgezonderd om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de regels rondom het vergunningsvrij bouwen. Daar waar in het verleden al (gedeeltelijk) opgravingen zijn gedaan, of waar door grootschalige ingrepen het bodemarchief minder archeologische waarden bevat, zal met het verlenen van een eventuele omgevingsvergunningen rekening worden gehouden met het reeds uitgevoerde onderzoek.


afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP556VisHoekMuurst-vg01_0003.jpg"

De kadastrale minute van 1830, waarop de Vishoek, Muurstraat en Hoekstraat staan aangegeven

3.3 Ecologie

Beleid
In de Groenstructuurvisie (maart 2009) is onderscheid gemaakt tussen de basisgroenstructuur en de nevengroenstructuur. In eerstgenoemde is de gemeente verantwoordelijk voor de openbare ruimte. Gestreefd wordt naar versterking van de functionele kwaliteit en complementering van de samenhang in het netwerk. In het onderhavige plangebied maakt geen deel uit van de groenstructuur van de stad omdat er in het straatbeeld nagenoeg geen groen aanwezig is. De Boteringeplaats vormt hierop een uitzondering.

In het stedelijk gebied leveren groen en stadsnatuur een belangrijke bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving als ook aan de beleving ervan door de mensen die er wonen, werken of studeren. In toenemende mate wordt daarom bij inrichting, renovatie, onderhoud en beheer rekening gehouden met de noodzakelijke voorwaarden voor een goede natuurlijke en duurzame ontwikkeling in het gebied.De aanwezigheid van groen, dieren en planten in de stad is mogelijk dankzij water- en groenstructuren die onderling en met het landschap buiten de stad verbonden zijn, zoals bijvoorbeeld de nabijgelegen Diepenring en het Noorderplantsoen. Het stedelijke en stenige milieu biedt bovendien specifieke kenmerken en kansen voor verschillende planten en dieren. Gevels, daken, een binnentuin, stoeptuin, en zelfs een enkele boom kunnen waardevolle natuur en leefomgevingsfuncties dragen. De vastgestelde Doelsoortennota (2008) biedt hiervoor de potentie en ambitie. Het plangebied van dit bestemmingsplan is gekenmerkt als 'Stenige biotopen stedelijk gebied'.

Plangebied
Het plangebied ligt aan de zuidkant van de Noorderhaven. Het vormt geen onderdeel van de vastgestelde stedelijke ecologische en groenstructuur. Het plangebied kenmerkt zich door een hoge mate van verstening.

Natuurwaarden in dit gebied bestaan onder andere uit levensplaatsen voor gierzwaluwen, huismussen, roodstaarten, merels, gele helmbloem, muurvarens, klimop en kamperfoelie. In het plangebied ligt de Boteringeplaats hier is een waardevolle historische tuin aanwezig.

Ontwikkelingsmogelijkheden

Het stedelijk ecologisch beleid richt zich niet alleen op het behouden en versterken van ecologische waardevolle gebieden en het opheffen van knelpunten, maar ook op het stedelijke milieu in zijn algemeen en in het bijzonder op het tegengaan van hittetoename. Het uitgangspunt voor deze locatie is volgens het doelsoortenbeleid:

  • 1. het zoveel mogelijk handhaven dan wel toevoegen van bomen en groen
  • 2. waar mogelijk dak en gevelvegetaties toepassen met inheemse soorten
  • 3. indien mogelijk faunavoorzieningen toepassen voor vogels (met name gierzwaluw) en enkele vleermuiskasten of het toegankelijk maken van spouwruimten.

Conclusies in het kader van de Vogelrichtlijn en Flora en faunawet
Het plangebied ligt op een ruime afstand van het Vogelrichtlijngebied Leekstermeer en tot de ecologische hoofdstructuur (minimaal 4 km). Mede gezien de afstand, de afscherming door bestaande bebouwing en gezien het feit, dat er in het voorliggend plan geen nieuwe ontwikkeling wordt voorzien is er geen sprake van invloed ten gevolge van het voorliggend plan op beide gebieden. De kans op aanwezigheid van beschermde soorten binnen het plangebied is beperkt aanwezig. Het gaat dan om mogelijke groeiplaatsen van muurplanten en verblijfplaatsen en nesten van vleermuizen en vogels. Zo bevindt zich op de kop van de gevel van pand nr 60 aan de Oude Kijk in 't Jatstraat een kleine populatie wettelijk beschermde gele helmbloem. In het hele plangebied maar met name in de Muurstraat bevinden zich voorts beschermde nestplekken van gierzwaluwen.

Alleen aantoonbaar gekwalificeerden kunnen volgens de Flora- en Faunawet daadwerkelijke groeiplaatsen en verblijfplaatsen uitsluiten. Onderhoud en beheerwerkzaamheden moeten zoveel mogelijk buiten het broedseizoen plaatsvinden.

3.4 Water

Beleid

Het beleid ten aanzien van water is vastgelegd in het Waterwerk, verbreed Groninger Rioleringsplan van de gemeente Groningen (planperiode 2014-2018). Daarnaast wordt gewerkt volgens de stedelijk wateropgave van het waterschap Noorderzijlvest en van het waterschap Hunze en Aa's.

De natuurlijke relatie van water met zijn omgeving ligt in steeds sterkere mate (mede) ten grondslag aan de ruimtelijke ontwikkeling. Het water als mede-ordenend principe. Water legt verbindingen tussen bodem, natuurlijke ontwikkeling en de gesteldheid en beleving van de woon- en werkomgeving.


Bij de planvorming wordt in een vroegtijdig stadium overleg met waterbeheerders gezocht (Watertoets). Omdat dit bestemmingsplan geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt is de watertoets hier minder relevant. Wel wordt het plan in het kader van het verplichte overleg voorgelegd aan het waterschap. De locatie valt binnen het beheergebied van waterschap Hunze en Aa`s. Het waterschap vervult een adviserende en toetsende rol.


Water, bodem en riolering

Het plangebied ligt binnen de diepenring van het centrum van Groningen. In het gebied bevindt zich geen oppervlaktewater. Het dichtstbijzijnde water is het water van de Noorderhaven en Lopendediep wat deel uitmaakt van de boezem (peilgebied van +0,53 m NAP). Dit bestemmingsplan heeft geen invloed op de waterstructuur of het functioneren van het watersysteem. Het gebied is volledig verhard en ruimte voor eventuele inbreidingen is niet aanwezig. Hierdoor zijn geen compenserende maatregelen noodzakelijk in verband met toename van afwaterend verhard oppervlak.


De drooglegging is de afstand van het oppervlaktewaterpeil tot aan de bovenzijde van het maaiveld. De ontwateringsdiepte is de afstand van de grondwaterstand tot aan het maaiveld. Het verschil tussen de drooglegging en de ontwateringsdiepte wordt veroorzaakt door de opbolling van het grondwater tussen de watergangen. De ontwateringsdiepte moet bij wegen en bomen minimaal 1,00 m zijn en bij gebouwen moet dit minimaal 0,20 m zijn beneden de afdekking van de bodem van de kruipruimte. Op dit moment bevinden zich geen peilbuizen in het plangebied die deel uit maken van het gemeentelijke meetnet waardoor er te weinig informatie is om een uitspraak te doen over de ontwateringsdiepte.

De drooglegging bij winterpeil t.o.v. het laagste relevante maaiveld bedraagt in het gebied meer dan 2 meter. De drooglegging in het gebied voldoet hiermee aan de uitgangspunten.

In het gebied van bestemmingsplan A-kwartier is een gemengd rioolstelsel aanwezig, dat begin jaren negentig van de vorige eeuw is aangelegd.

3.5 Milieu

3.5.1 Bedrijven

Op dit moment is in het plangebied sprake van kleine bedrijvigheid, horeca en detailhandel naast wonen. Het bestemmingplan regelt deze bestaande functies, conform het Bestemmingsplan Binnenstad (2014). Door middel van het aanhouden van een bepaalde afstand tussen een bedrijfsmatige activiteit en een woonbestemming wordt een goede ruimtelijke ordening nagestreefd, waarbij overmatige hinder zoveel mogelijk wordt voorkomen. De VNG brochure Bedrijven en milieuzonering geeft hiervoor een handreiking. In het plangbied komen geen bedrijven voor in de categorie 3 of 4 en deze worden hier ook niet toegestaan. In het gebied kunnen zich alleen bedrijven in de categorie 1 en 2 vestigen.


De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet milieubeheer (Wm) stellen regels aan de milieugevolgen die ontstaan door het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten. Het gaat daarbij om regels ten aanzien van het voorkomen of beperken van bijvoorbeeld geluidhinder, bodemverontreiniging en risicovolle situaties. In artikel 2.1 van de Wabo is aangegeven dat het verboden is een inrichting op te richten zonder daarbij in het bezit te zijn van een omgevingsvergunning. Dit verbod is niet van toepassing indien de inrichting in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) genoemd is als een type A of B inrichting. Indien het een type A of B inrichting is dan is respectievelijk geen melding of het doen van een melding verplicht.

3.5.2 Geluid (industrie, spoor en weg)

Wegverkeerslawaai

In het kader van de Wet geluidhinder wordt bij bestemmingsplannen gekeken naar spoorweg-, industrie- en wegverkeerslawaai. Op de wegen in het plangebied geldt een 30 km/uur regime. Wegen waarop deze maximumsnelheid geldt zijn niet zone-plichtig in kader van de Wet geluidhinder.


Industrielawaai

Op dit moment bevindt het plangebied zich grotendeels binnen de contour van Groningen West-Hoogkerk. Hoewel de contour in werkelijkheid veel kleiner is na het vertrek van de suikerfabriek in Groningen West. Formeel is de contour nog niet aangepast. Omdat er geen nieuwe ontwikkelingen zijn in het plangebied heeft dit echter geen consequenties (er hoeft geen hogere waarde procedure gevolgd worden).


Spoorweglawaai

De spoorlijn Groningen-Sauwerd ligt buiten de aandachtszone geluid.


Het bestemmingsplan

Uit het bovenstaande blijkt dat er ten behoeve van dit bestemmingsplan geen onderzoeken en /of maatregelen nodig zijn in kader van de Wet geluidhinder.

3.5.3 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit geeft het kwaliteitsniveau aan waaraan de buitenlucht moet voldoen om ongewenste effecten van luchtverontreiniging op de gezondheid van mensen te voorkomen. In deze wet staan luchtkwaliteitsnormen voor onder meer stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De voornaamste bron van luchtverontreiniging in Groningen is het wegverkeer. De bijdrage van het lokale verkeer aan de luchtverontreiniging wordt berekend met behulp van een wettelijk voorgeschreven model.
Het college van burgemeester en wethouders heeft in januari 2013 het 'Verslag luchtkwaliteit 2011 gemeente Groningen' met de bijbehorende luchtkwaliteitskaart vastgesteld. Op deze gedetailleerde kaart is per locatie/weg aan de hand van kleuren te zien wat de concentratie van luchtverontreiniging is. Het verslag luchtkwaliteit en de luchtkwaliteitskaart zijn gebaseerd op modelberekeningen en op meetgegevens van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit in Groningen en zijn te zien op internet: groningen.nl/luchtkwaliteit.

Uit het verslag luchtkwaliteit en de luchtkwaliteitskaart blijkt, dat in Groningen overal (ruimschoots) wordt voldaan aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen. Dit betekent, dat er vanwege de luchtkwaliteit geen belemmering is voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

3.5.4 Externe Veiligheid (transport, bedrijven/instellingen en buisleidingen)

Externe veiligheid gaat over overlijdensrisico's die mensen lopen vanwege productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, vaarwegen en buisleidingen. Gevaarlijke stoffen zijn bij voorbeeld vuurwerk, lpg, chloor, ammoniak en munitie. De term 'externe' veiligheid wordt gehanteerd omdat het overlijdensrisico van derden centraal staat. Het gaat om mensen die zelf niet deelnemen aan de activiteit die het overlijdensrisico met zich meebrengt.


Voor risicovolle inrichtingen, transportroutes en transportleidingen is wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is dit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transportroutes het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor hogedruk aardgastransportleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).


De genoemde kaders verplichten gemeenten om bij het opstellen van ruimtelijke plannen veiligheidsafstanden toe te passen waar nodig en het externe veiligheidsrisico zo laag mogelijk te houden. Veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en in het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico vormt het basisbeschermingsniveau voor individuele burgers, het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een ramp. Bij het vaststellen van ruimtelijke plannen dient de gemeente het groepsrisico te verantwoorden.


De Omgevingsdienst Groningen heeft voor het bestemmingsplan een risico-inventarisatie uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er binnen het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Wel is er in de omgeving van het plangebied een risicobron aanwezig, te weten de spoorlijn Groningen-Sauwerd. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van deze spoorlijn. Uit nader onderzoek is echter gebleken dat aan de veiligheidsnormen wordt voldaan. Dat wil zeggen dat voor deze risicobron wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico, alsmede voor het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Aangezien het plangebied op ongeveer 900 meter van het spoor ligt is het PAG niet relevant. Voor de meeste ongevallenscenario's geldt dat het effectgebied veel kleiner is dan 200 meter. Er zijn echter enkele scenario's met een groter effectafstand. Dit wordt veroorzaakt doordat het plangebied voor een deel binnen het invloedsgebied van het spoor ligt. Het bestemmingsplan Vishoek, Hoekstraat en Muurstraat heeft echter geen enkele toename van het GR tot gevolg. De verantwoording groepsrisico is uiteengezet in de veiligheidsstudie die als bijlage bij deze bestemmingsplantoelichting is toegevoegd.


De Veiligheidsregio Groningen heeft daarnaast geconstateerd dat, bij een ongeval met gevaarlijke stoffen op het spoor Groningen-Sauwerd in het plangebied toxische effecten mogelijk zijn. Uit beoordeling van de bestrijdbaarheid blijkt dat zowel het aspect bereikbaarheid als het aspect bluswatervoorziening voldoende is. Wel wordt opgemerkt dat de bestrijdbaarheid van incidenten op het spoor beperkt is. Uit de boordeling van het aspect zelfredzaamheid blijkt dat in het invloedsgebied geen sprake is van verminderd zelfredzame personen en dat de ontvluchting- en signaleringsmogelijkheden voldoende zijn. Hierdoor geven de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid geen aanleiding tot het treffen van maatregelen. Wel adviseert de veiligheidsregio om de bevolking bij een ramp niet alleen via het bestaande WAS maar ook op een andere wijze te alarmeren (radio, NL-Alert, televisie, geluidswagen, enz.).


Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheidssituatie geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

3.5.5 Bodem

In dit bestemmingsplan wordt de bestaande situatie vastgelegd. Er zijn geen ruimtelijke ontwikkelingen voorzien, anders dan mogelijke veranderen en/of vervangen van bestaande bebouwing.

Voor de hele binnenstad is in 2011 een Inventarisatie bodemkwaliteitsgegevens gemaakt. Hierin is aangetoond dat de bodemkwaliteit over het algemeen voldoet aan de normen die gekoppeld zijn aan het gebruik of de huidige functie. Uit deze inventarisatie blijkt dat er in de binnenstad 45 locaties bekend zijn die verdacht zijn van een ernstige bodemverontreiniging. De verdachtmakingen kunnen het gevolg zijn van bodembedreigende activiteiten, dempingen of een eerder bodemonderzoek. Geen van de verdachtmakingen ligt in de Vishoek, de Hoekstraat of in de Muurstraat.

 

Wel is het mogelijk dat er in het plangebied diffuse bodemverontreiniging aanwezig is die niet te herleiden is tot een bepaalde bron. Deze verontreinigingen zijn ontstaan door jarenlange gebruik van de bodem. Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Groningen blijkt dat in het plangebied een diffuse bodemverontreiniging voorkomt waarbij de te verwachten gemiddelde bodemkwaliteit onder de zogeheten 'Maximale Waarde Wonen' blijft. Bij het toepassen en hergebruik van grond dient de "Nota Bodembeheer: Beleidsregels voor de toepassing van grond en baggerspecie op landbodem" in acht genomen te worden.


Samenvattend kan gesteld worden dat de bodemgesteldheid geen bezwaar vormt voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

3.6 Kabels en leidingen

In bestemmingsplannen worden uitsluitend kabels en leidingen (gas, water, elektra, rioolpersleidingen) opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben en/of van belang zijn in het kader van beheer, externe veiligheid of gezondheidsrisico's. Het gaat dan altijd om de hoofdtransportstructuur. In elk bestemmingsplangebied bevinden zich uiteraard ook kabels en leidingen voor distributie en huisaansluitingen, maar die worden niet in het plan opgenomen.

In het plangebied bevinden zich geen kabels en leidingen die een specifieke bescherming in het bestemmingsplan behoeven.

Hoofdstuk 4 Juridische toelichting

4.1 Algemeen

Zoals in de leiding werd opgemerkt is de aanleiding voor het voorliggend bestemmingsplan de beëindiging van de prostitutie in het A-kwartier. Op 1 januari 2016 treedt de wijziging van bijlage 10 (Aanwijzingsbesluit (concentratie-) gebieden prostitutie-inrichtingen, escortbedrijven en seksinrichtingen) van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Groningen 2009 (APVG) in werking. Vanaf dat tijdstip is het exploiteren van een prostitutie-inrichting uitsluitend nog toegestaan in het Concentratiegebied Centrum Zuid-West / de Nieuwstad. De verleende exploitatievergunningen voor prostitutie-inrichtingen in de Vishoek, Hoekstraat en Muurstraat vervallen met ingang van die datum.

In het momenteel van kracht zijnde bestemmingsplan 'Binnenstad' zijn de bestaande prostitutiepanden in de Vishoek, Hoekstraat en Muurstraat positief bestemd (door middel van een aanduiding 'seksinrichting' op de verbeelding met een daaraan gekoppelde bestemmingsregel die seksinrichtingen ter plaatse toelaat, voor zover het bestaande seksinrichtingen betreft). Het expliciete gebruiksverbod voor seksinrichtingen is daarin niet van toepassing verklaard op de bestaande seksinrichting. Deze regeling dient te worden aangepast aan de hierboven geschetste ontwikkeling. Door middel van het voorliggende bestemmingsplan wordt hieraan gevolg gegeven.

Daarnaast is wijziging van enkele bestemmings- en bouwregels nodig om verbetering van het woon- en leefklimaat in de betreffende straten te bevorderen en ontwikkelingen te voorkomen, die daaraan afbreuk kunnen doen. Het nieuwe bestemmingsplan voorziet hierin.

4.2 Geldende bestemmingsplannen en overige regelingen

In het plangebied vigeert momenteel het onderstaande bestemmingsplan. Dit wordt gedeeltelijk door het voorliggend bestemmingsplan vervangen.

Bestemmingsplan   Vastgesteld door de gemeenteraad  
Binnenstad   26 november 2014  

4.3 Toelichting op de regels

4.3.1 Artikelsgewijze toelichting

Inleidende regels

De artikelen 1 tot en met 3 bevatten achtereenvolgens de in het plan gebruikte begrippen en hun definitie, de wijze waarop moet worden gemeten en de manier van omgaan met uitmetingsverschillen.

Bestemmingsregels

Artikel 4 Centrum

De bestemming 'Centrum' heeft betrekking op de bebouwing op de hoeken met de aanloopstraten (Oude Kijk in 't Jatstraat, Oude Boteringestraat). Deze bestemming vervangt de bestemming 'Centrum - 2' uit het geldende bestemmingsplan. De inhoud van de bestemming komt grotendeels overeen met de bestaande bestemmingsregeling voor de hoekpanden. Wel is de regeling voor de woonfunctie aangepast aan de nieuwe beleidsinzichten met betrekking tot woningsplitsing, woningvorming en kamerverhuur, zoals neergelegd in de Woonvisie 'Wonen in Stad', die de gemeenteraad op 24 juni 2015 heeft vastgesteld. Bij de toelichting op de bestemming 'Gemengd' wordt hierop nader ingegaan.

Artikel 5 Gemengd

De bestemming 'Gemengd' omvat alle bebouwing in het plangebied, met uitzondering van de panden op de hoek met de aanloopstraten, die onder de bestemming 'Centrum' vallen (verwezen wordt naar de toelichting op artikel 4). Deze bebouwing heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemmingen 'Gemengd - 1' en 'Gemengd - 2', die in het nieuwe plan zijn samengevoegd.

Ten opzichte van de huidige bestemmingen biedt de bestemming 'Gemengd' de verruiming dat daghoreca overal is toegestaan. Een definitie van daghoreca is opgenomen in artikel 1.

Daarnaast is de bestemmingsomschrijving ten opzichte van de huidige bestemmingen op een aantal punten aangescherpt.

Dit betreft in de eerste plaats de regeling voor de prostitutiepanden. De positieve bestemming van de bestaande prostitutiepanden (aanduiding 'seksinrichting' op de verbeelding en de daaraan in de bestemmingsomschrijving gekoppelde functie 'seksinrichtingen') is geschrapt en daarvoor in de plaats is een absoluut gebruiksverbod op seksinrichtingen opgenomen.

Verder voorziet het nieuwe bestemmingsplan in een restrictievere regeling voor de woonfunctie. Hiermee wordt, zoals in de toelichting op artikel 4 al werd opgemerkt, uitvoering gegeven aan het nieuwe beleid voor wonen in de Woonvisie. Door in de bestemmingsomschrijvingen de functie 'wonen' te vervangen door 'woningen' en een woning te definiëren als 'een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden', wordt bereikt dat alleen duurzame vormen van huishoudens zijn toegestaan. Een huishouden wordt namelijk omschreven als 'persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; daaronder niet begrepen kamerverhuur'. De minimum oppervlaktemaat voor een woning is vastgelegd op een gebruiksoppervlakte (GO) van 50 m2. Daarmee wordt voorkomen dat zeer kleine zelfstandige woningen worden gecreëerd die vergelijkbaar zijn met onzelfstandige woonruimten in een kamerverhuurpand. Wel is de vorming van meergeneratiewoningen bij recht toegestaan. De eis van 50 m2 GO geldt dan niet.

In dit artikel is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor een afwijking van de voorgeschreven gebruiksoppervlakte van een woning tot minimaal 40 m2. Van deze afwijkingsbevoegdheid zal slechts bij uitzondering gebruik worden gemaakt, namelijk in de gevallen waarin een bestaand casco niet groot genoeg is om een zelfstandige woning van minimaal 50 m2 GO te vormen.

Voorts is in het nieuwe bestemmingsplan een gebruiksverbod op kamerverhuur en bewoning van een woning anders dan door een huishouden opgenomen. Bestaand gebruik voor kamerverhuur is positief bestemd. Als peildatum voor 'bestaand' geldt de datum van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

De uitoefening van niet-woonfuncties is beperkt tot de begane grond. Via een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid kunnen deze functies ook op de verdiepingen worden toegelaten.

Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan zijn ook de bouwregels aangescherpt. Binnen de het huidige plan is de overwegende goot- en bouwhoogte maximaal 8, respectievelijk 12 meter. In het nieuwe plan is dit aangepast in 7,00 meter, respectievelijk 10,50 meter. Dit sluit beter aan op wat beoogd is met het vastleggen van deze maatvoering, namelijk om twee bouwlagen met kap mogelijk te maken. Voor de panden, die bestaan uit één bouwlaag met of zonder kap, is een maximale goothoogte van 4 meter en een maximale bouwhoogte van 7 meter voorgeschreven. Voor zover op deze percelen de aanduiding 'wetgevingszone - afwijkingsgebied' voorkomt zijn burgemeester en wethouders bevoegd om ten behoeve van een extra bouwlaag van de maximale goothoogte af te wijken tot een goothoogte van maximaal 7 meter en van de maximale bouwhoogte tot bouwhoogte van maximaal 10,50 meter. Dit kan alleen wanneer de aanvrager van de omgevingsvergunning heeft aangetoond dat deze extra bouwlaag noodzakelijk is voor de economische uitvoerbaarheid van het bouwplan. Daarnaast geldt onverminderd de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Voor een toelichting op deze criteria wordt verwezen naar subparagraaf 4.3.2.

Gehandhaafd is de regel dat de hoofdgebouwen dienen te worden afgedekt met een kap (behoudens bestaande situaties) met een minimale dakhelling van 45o en een maximale dakhelling van 60o. De afwijkingsbevoegdheid voor een platte afdekking of andere bovenbeëindiging dan een kap is echter iets verruimd, in die zin dat bij het maken van een dakopbouw niet langer de eis geldt dat deze binnen de denkbeeldige lijnen van de dakhelling, die maximaal is toegestaan, dient te worden gesitueerd. In plaats daarvan is de regel opgenomen dat deze geen groter volume mag hebben dan mogelijk is binnen een denkbeeldige kap met twee dakvlakken met een helling overeenkomstig de toegestane maximumdakhelling. Dit maakt het mogelijk om met de dakopbouw te schuiven.

Artikel 6 Verkeer - Verblijf

De bestemming 'Verkeer - Verblijf' omvat de openbare ruimte in het plangebied.

Artikel 7 Waarde - Archeologie

In dit artikel is opgenomen dat de gronden, naast het bepaalde in de andere voor die gronden

aangewezen bestemmingen, bestemd zijn voor het behoud van archeologische waarden.

Artikel 8 Waarde - Beschermd stadsgezicht

Het bestemmingsplan biedt bescherming aan het beschermd stadsgezicht Binnenstad. Het doel

hiervan is de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht om de karakteristieke, met de historische

ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied te onderkennen als

zwaarwegend belang bij de verdere ontwikkelingen binnen het gebied. De aanwijzing beoogt op die

wijze een basis te geven voor een ruimtelijke ontwikkeling die inspeelt op de aanwezige kwaliteiten,

daarvan gebruik maakt en daarop voort bouwt. De bescherming zal plaatsvinden door middel van

toetsing bij het beoordelen van de omgevingsvergunning. Met het oog hierop is een nadere eisenregeling in dit artikel opgenomen.

Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Dit artikel bevat de anti-dubbeltelregel. De redactie is conform artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening. Deze bepaling is ervoor om te voorkomen dat dezelfde grond meer dan eens betrokken wordt bij de toets van de aanvraag om een omgevingsvergunning en daarmee meer gebouwd kan worden dan is toegestaan.

Artikel 10 Algemene bouwregels

Parkeergelegenheid 

In lid 10.1 is bepaald dat een omgevingsvergunning voor het bouwen of verbouwen van gebouwen slechts wordt verleend wanneer wordt voorzien in voldoende parkeer- en/of laad- en losgelegenheid voor de beoogde functie. Voor het stellen van een parkeernorm worden de beleidsregels voor parkeren gehanteerd die op het moment van aanvragen van de vergunning gelden (momenteel de Beleidsregels Parkeernormen 2012). De verwijzing naar deze beleidsregels is toegestaan op grond van artikel 3.1.2, tweede lid, onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening. In principe dient op eigen terrein in de parkeerbehoefte te worden voorzien. Voor gevallen waarin dit door bijzondere omstandigheden redelijkerwijs niet kan worden gerealiseerd, of wanneer elders aan de parkeerbehoefte kan worden voldaan, kunnen burgemeester en wethouders gebruik maken van de opgenomen afwijkingsmogelijkheid (lid 10.3).

Stallingsruimte voor fietsen

In lid 10.2 is de stallingsruimte voor fietsen geregeld. De regels voor stallingsruimte voor fietsen zijn van toepassing bij nieuwbouw zowel als verbouw (het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een gebouw).

Onderdeel a bevat de eisen ten aanzien van woningen. Hiervoor geldt als norm dat inpandig of op het bij een woning behorende terrein een stallingsruimte wordt gerealiseerd met een vloeroppervlakte van minimaal 5 m2. Deze regeling sluit aan bij het Bouwbesluit, dat eisen bevat ten aanzien van de aanwezigheid en afmetingen van een bergruimte voor fietsen en scootmobielen bij een te bouwen woonfunctie (artikel 4.30 en artikel 4.31, lid 1, Bouwbesluit 2012). Op grond van onderdeel b kan hiervan worden afgeweken bij een woning met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2, wanneer een gemeenschappelijke stallingsruimte aanwezig is met een vloeroppervlakte van minimaal 1,5 m2 per woning. Het Bouwbesluit bevat een vergelijkbare uitzonderingsbepaling (artikel 4.31, lid 2, Bouwbesluit 2012).

Voor andere dan woonfuncties is een eis ten aanzien van de aanwezigheid van een stallingsruimte voor fietsen vastgelegd in lid 10.2, onderdeel c. Volgens onderdeel d wordt aan deze eis geacht te zijn voldaan wanneer de stallingsruimte beschikt over minimaal het aantal stalllingsplaatsen dat achter de desbetreffende functie is genoemd in bijlage 2 ('Normen stallingsruimte fietsen'). Hierbij wordt uitgegaan van een oppervlakte per fietsstallingsplaats van minimaal 1,5 m2. De cijfers in bijlage 2 zijn gebaseerd op de richtlijnen in de Beleidsregels Parkeernormen 2012.

De afwijkingsbevoegdheid in lid 10.3 is eveneens van toepassing op de regels ten aanzien van stallingsruimte voor fietsen.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

Dit artikel bevat de gebruiksregels die op alle bestemmingen van toepassing zijn.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel bevat een afwijkingsbevoegdheid, die op alle bestemmingen in het plangebied van toepassing zijn. Bedoeling van de bepaling is om relatief kleine afwijkingen van het bestemmingsplan toe te staan, zowel qua omvang als qua functie.

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 13

Dit artikel regelt het overgangsrecht. De redactie is conform de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel 14

Dit artikel bevat de zogenaamde slotregel, die bedoeld is voor een eenduidige vastlegging van de naam van het bestemmingsplan.

4.3.2 Referentiekader nadere eisen- en afwijkingsbevoegdheid

Een aantal bepalingen geven het bevoegd gezag de bevoegdheid om nadere eisen te stellen of bij een omgevingsvergunning van de planregels af te wijken.

De nadere eisen kunnen betrekking hebben op de plaats en afmetingen van de bebouwing. In de planregels wordt een aantal criteria voor de uitoefening van de nadere eisen-bevoegdheid gesteld, te weten:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

De bevoegdheid om af te wijken is van toepassing op een aantal specifieke bouwregels en regels, die het gebruik in enge zin regelen. Voor zover aangegeven zijn ook hierbij bovengenoemde criteria van toepassing.

In het onderstaande wordt nader uiteengezet hoe deze criteria moeten worden gehanteerd.

De woonsituatie

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening gehouden te worden met het instandhouden c.q. tot stand brengen van een redelijke lichttoetreding, alsmede de aanwezigheid van voldoende privacy.

Het straat- en bebouwingsbeeld

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden gestreefd naar het instandhouden c.q. tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat en bebouwingsbeeld. In het algemeen zal bij bebouwing worden gestreefd naar:

  • een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
  • een goede hoogte-breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is.

De verkeersveiligheid

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. tot stand brengen van een verkeersveilige situatie.

De sociale veiligheid

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden voorkomen dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is.

De milieusituatie

Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de milieuaspecten, zoals hinder voor omwonenden en verkeersaantrekkende werking.

De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden

Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed.

Hoofdstuk 5 Participatie en overleg

5.1 Participatie

Met de bewonersorganisatie A-kwartier, individuele bewoners en ondernemers is in de maanden voorafgaande en tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan een intensief participatietraject doorlopen. Hierbij konden ideeën worden ingebracht om van de prostitutiestraten, na beëndiging van de prostitutie, weer een leefbare en veilige buurt te maken. De resultaten van deze dialoog voor de fysieke leefomgeving zijn in het voorliggende bestemmingsplan vertaald.

5.2 Overleg

In het kader van het overleg, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, is het ontwerpbestemmingsplan gezonden aan:

  • 1. de provincie Groningen;
  • 2. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
  • 3. het waterschap Hunze en Aa's;
  • 4. de Veiligheidsregio Groningen;
  • 5. de Stichting Libau;
  • 6. de N.V. Nederlandse Gasunie;
  • 7. de N.V. Waterbedrijf Groningen;
  • 8. KPN Telecom;
  • 9. Enexis B.V.;
  • 10. Ziggo;
  • 11. Tennet TSO B.V.

Dit heeft geleid tot een aantal schriftelijke reacties, die hieronder worden samengevat en beantwoord.

Waterschap Hunze en Aa's;

Reactie

Het plan geeft inhoudelijk geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

Antwoord

Hiervan wordt kennis genomen.

Veiligheidsregio Groningen

Reactie

Op 6 oktober 2015 heeft Veiligheidsregio Groningen geadviseerd over het voorontwerp van dit bestemmingsplan (kenmerk advies Z/15/004626). Het advies is in voldoende mate verwerkt in het voorliggende ontwerpbestemmingsplan. Hierdoor geeft het ontwerpbestemmingsplan Veiligheidsregio Groningen geen aanleiding tot het naar voren brengen van een zienswijze.

Antwoord

Hiervan wordt kennis genomen.

Gasunie

Reactie

Het voornoemde plan is door door de Gasunie getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid.

Op grond van deze toetsing komt de Gasunie tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van haar dichtstbijgelegen aardgastransportleiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Antwoord

Hiervan wordt kennis genomen.

Tennet TSO B.V.

Reactie

Binnen de grenzen van het ontwerpbestemmingsplan Vishoek, Hoekstraat en Muurstraat heeft TenneT geen hoogspanningsverbindingen in beheer. TenneT heeft dan ook geen op-/aanmerkingen op genoemd plan.

Antwoord

Hiervan wordt kennis genomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid / exploitatie

Onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen heeft in het algemeen

betrekking op nieuwe ontwikkelingen waarvoor bestemmingswijzigingen nodig zijn en die door de

gemeente worden gerealiseerd. Het bestemmingsplan Vishoek, Hoekstraat en Muurstraat heeft echter betrekking op een reeds bebouwd deel van de gemeente, waarbij de ontwikkelingen aan het particuliere initiatief worden overgelaten. De door de gemeente te maken kosten bestaan uitsluitend uit plankosten en de kosten van onderzoek, dat nodig is met het oog op de voorbereiding van het plan. Deze uitgaven komen ten laste van de algemene middelen van de gemeente.

Omdat het voorliggende plan een actualisering vormt van geldende planologische regelingen en voornamelijk de bestaande toestand vastlegt, hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld. Voor zover functiewijziging heeft plaatsgevonden, is daarvoor vergunning verleend en strekt het voorliggende plan slechts tot inpassing daarvan. Voor het overige worden de bouwmogelijkheden, die volgens de vigerende regelingen bestaan, in het nieuwe bestemmingsplan niet gewijzigd of uitgebreid. Er doet zich dus geen mogelijkheid voor van kostenverhaal als bedoeld in afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening.