Plan: | Bestemmingsplan Hortusbuurt - Noorderplantsoen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0014.BP513HortusbuurtNo-vg01 |
De vroegste geschiedenis
De Hortusbuurt is gelegen op de Hondsrug. Deze zandrug steekt vanouds nadrukkelijk uit boven het omringende laaggelegen kleigebied, de oorspronkelijke stroomdalen van de Hunze aan de oostzijde en de Drentse A aan de westzijde. De Hortusbuurt maakt samen met de binnenstad en het plangebied Binnenstad-Oost deel uit van een terrein van hoge archeologische waarde. Binnen dit gebied ligt in de ondergrond de bewonings- en ontstaansgeschiedenis van Groningen opgeslagen, en is dus zeer waardevol voor de stad. Hieronder wordt een kort overzicht gegeven van de ontstaans- en bewoningsgeschiedenis van de Hortusbuurt in de diverse (archeologische) perioden.
Midden-ijzertijd
In de prehistorie is de Hondsrug in verschillende perioden bewoond geweest. De oudste sporen van agrarische activiteit dateren van circa 300 voor Christus, de midden-ijzertijd. Het betreft twee waterputten, die werden aangetroffen bij archeologische opgravingen aan de noordzijde van het Guyotplein. Het erf dat bij deze twee waterputten behoorde, is tot ongeveer het begin van de jaartelling verplaatst in oostelijke richting. Enkele los gevonden scherven ten oosten van de Nieuwe Kerk wijzen in deze richting. In de derde eeuw bevond het erf zich in de omgeving van de Nieuwe Kijk in 't Jatstraat en Grote Kruisstraat, om daarna uit het archeologische blikveld te verdwijnen.
Middeleeuwen
In de vroege Middeleeuwen concentreerde de bewoning op de Hondsrug zich in de latere binnenstad. In het gebied dat nu de Hortusbuurt genoemd wordt lag zeer verspreid een klein aantal boerenbedrijven, waarschijnlijk in de omgeving van de latere Nieuwe Kerk. Daar splitste zich de oude landroute vanuit Drenthe in tweeën naar de kleigebieden in het noorden.
Uitsnede kaart van Jacob van Deventer, circa 1565. Splitsing van de huidige Nieuwe Boteringestraat en de verdwenen Cleiweg ter hoogte van de Nieuwe Kerk
Naarmate het toenmalige dorp Groningen in de loop van de Middeleeuwen haar grenzen verlegde, schoven de bijbehorende akkers en essen steeds verder naar buiten. De uiteindelijke noordrand van die noord-es moet ongeveer worden gezocht bij het huidige Noorderplantsoen. Rond 1100 na Christus werd deze noord-es gescheiden van de bebouwing van Groningen door de aanleg van een stadswal en gracht. Aan het einde van de Oude Boteringestraat werd toen een poort gebouwd. In de 16de eeuw werd vóór deze poort een rondeel aangelegd. Aan de buitenkant daarvan lag een brede gracht. Na demping van deze gracht rond 1620 kwam op de plaats hiervan en van het rondeel de Ossenmarkt en het Guyotplein te liggen, waarschijnlijk mede omdat op de grachten niet kon worden gebouwd.
Late Middeleeuwen
Aan het einde van de Middeleeuwen werd de es opgedeeld in kleine stukjes, waardoor deze het karakter van moestuin kreeg. Tegelijkertijd was er buiten de stadse wallen en grachten sprake van bebouwing, waaronder enkele molens. Deze bebouwing bevond zich langs de wegen en was geconcentreerd bij een knooppunt van vaar- en landwegen aan de zuidoostkant van het plangebied: ongeveer de kruising van de Turfsingel-noordzijde met het Gedempte Boterdiep. Hier kwam het rond 1400 gegraven Selwerderdiep samen met de stadsgracht en liep de oostelijker gelegen Kleisloot of Boterdiep dood tegen een dam. De westelijke oever van deze Kleisloot kon bij een archeologische begeleiding van het plaatsen van een ondergrondse afvalcontainer worden opgetekend ter hoogte van de Brouwerstraat. Het Selwerderdiep liep in noord-noordwestelijke richting tot onder het noordelijke deel van de Nieuwe Ebbingestraat om tenslotte via ongeveer de Rodeweg uit te komen in een oude bocht van de Hunze bij de wijk De Hoogte. De Kleisloot en -weg vormde een water- en landverbinding met Bedum. Het gedeelte van de Kleisloot dat in het begin van de 17de eeuw in de Nieuwe Stad kwam te liggen, werd verbreed. Het Selwerderdiep werd gedempt en overbouwd.
De nieuwe stadsuitleg (1616- 1624)
Aan het einde van de 16de eeuw bleek het verdedigingssysteem van de stad Groningen niet langer afdoende. Na de Reductie van Groningen in 1594, waarbij de stad van Spaanse handen overging in staatse, werd in nauw overleg met Prins Maurits besloten de verzwakte 15de -eeuwse omwalling te vervangen door een nieuw verdedigingsstelsel. Stadsonderbouwmeester, na 1623 stadsbouwmeester, Garwer Peters, bracht dit plan met enkele verbeteringen tot uitvoering in de periode 1616-1624. Het nieuwe verdedigingsstelsel was opgebouwd uit een 7000 meter lange zware aarden wal, met onderwal en natte gracht en omvatte in totaal 17 bastions, ook wel dwingers genoemd, 7 poorten en 5 waterpoorten.
Kaart van Nicolaes van Geelkercken, 1616. Te zien is het al gerealiseerde en nog uit te voeren deel van de nieuwe vestingwal met links de noordelijke uitleg (Hortusbuurt)
De uitleg kwam vooral aan de noordzijde van de middeleeuwse stad tot stand. Ondanks door de Ommelanden geuite twijfels over de wenselijkheid van een dergelijke grote uitbreiding, die bijna een verdubbeling van het bestaande stadsoppervlak betekende, nam het stadsbestuur de uitbreiding voortvarend ter hand. De aanwezige moestuinen verdwenen naar het noordelijkste deel van de Hondsrug, buiten de nieuwe Boteringepoort; de molens kregen een plaats op de nieuwe bastions of dwingers. De geologische gesteldheid van de bodem en de logische verlenging van de noord-zuid lopende straten in de middeleeuwse stad en de vorm van de vesting bepaalden de richting van de nieuwe straten.
Het stratenpatroon
De Kijk in 't Jatstraat, de Boteringestraat en de Ebbingestraat werden vanuit de middeleeuwse stad verlengd; door de verbindende dwarsstraten ontstond een orthogonaal stratenpatroon. De Nieuwe Boteringestraat volgt globaal het beloop van een al bestaande weg over het verlengde van de zandrug, een laatste uitloper van de Hondsrug. De Nieuwe Ebbingestraat loopt niet exact parallel aan de Boteringestraat omdat deze diende uit te komen in het midden van een courtine (courtine (F.): het tussen twee naar de veldzijde uitstekende punten van een bastion gelegen stuk muur of wal) van de nieuwe vesting. Alleen het beloop van de smallere Nieuwe Kijk in 't Jatstraat, die als enige niet aansloot op een stadspoort, is volledig nieuw ontworpen. De dwarsstraten staan loodrecht op de Nieuwe Boteringestraat, in die tijd de belangrijkste straat in dit stadsdeel. Zij eindigen aan de oost- en westkant op de nieuwe stadswallen. Zo is een regelmatig raster ontstaan van drie noord-zuidgerichte hoofdstraten, de Nieuwe Kijk in 't Jatstraat (circa twaalf meter breed), de Nieuwe Boteringestraat en de Nieuwe Ebbingestraat (beide circa zestien meter breed). De loodrecht hierop staande dwarsstraten hebben een breedte van ongeveer twaalf meter.
Verkaveling
De vormgeving van het verkavelingspatroon in de noordelijke uitleg is in sterke mate bepaald door de dan geldende militair-wetenschappelijke denkbeelden over de inrichting van de ídeale stad. In deze periode van de Hollandse Renaissance gingen esthetische regels samen met bouweconomische principes. De rechthoekige structuur werd ook wenselijk geacht voor het volledig en gemakkelijk verkavelen van de uit te geven percelen. In de oorspronkelijke opzet voor de indeling van het gebied ging het stadsbestuur uit van een regelmatige blokverkaveling met een standaardperceel van 2 bij 5 roeden (circa 8 bij 20 meter). Kenmerkend voor de verkaveling is het in rechthoekige bouwblokken aaneengesloten bouwen in de naar de openbare weg gekeerde voorgevelrooilijn. Omdat de blokken maar langzaam vol raakten, werd al snel afgeweken van het standaardperceel. Langs de Nieuwe Boteringestraat bijvoorbeeld is de perceelsbreedte in veel gevallen 1½ roeden bij een diepte van 11 roeden (bijna 50 meter). Ook in de lengte van de bouwblokken komen afwijkingen voor. Dit komt onder andere door het beloop van de Nieuwe Boteringestraat die in noordelijke richting steeds dichter bij de Nieuwe Kijk in 't Jatstraat komt te liggen. De tussenliggende bouwblokken worden steeds kleiner en onregelmatiger. Opvallend is het verschil in diepte tussen de westelijke en oostelijke bouwblokken aan de Ossenmarkt/Guyotplein. In het oostelijke bouwblok lopen de percelen diep tot aan het Nieuwe Kerkhof, met aan de achterzijde veelal dienstgebouwen als stallen en koetshuizen.
Openbare ruimte
Bij de invulling van het regelmatige stratenpatroon kwamen onbebouwde open ruimten voor, waarbij de Boteringestraat de centrale as vormde. Aan de noordzijde van het Lopende Diep werd ten behoeve van de veehandel een rechthoekig marktplein aangelegd, de Ossenmarkt. Het westelijke deel van de Ossenmarkt is het latere Guyotplein. Meer naar het noorden, op het hoogste punt van de uitleg, werd in 1622 een rechthoekig kerkhof aangelegd, dat aanvankelijk het Nieuwe kerkhof van Sint Walburg werd genoemd. Hier stond in de 16de eeuw al een kapel. Dit kerkhof wordt aan één korte zijde begrensd door de Nieuwe Boteringestraat en aan de beide lange zijden door twee dwarsstraten; de Zuiderkerkstraat en de Noorderkerkstraat. Na een pestepidemie kreeg het kerkhof een ommuring. Pas in de jaren 1660-1665 werd in het midden van het terrein de Nieuwe Kerk gebouwd naar een ontwerp van Coenraet Roeleffs en geïnspireerd op de Noorderkerk te Amsterdam. De gelijkarmige kruiskerk is gebouwd op een symmetrisch grondplan en staat centraal op het kerkhof, dat de naam Nieuwe Kerkhof kreeg. De radiaal aangelegde toegangspaden met boombeplanting zijn een mooi voorbeeld van de geometrische, 17de-eeuwse aanleg.
Bebouwing
In het begin bepaalde het stadsbestuur dat de percelen verpacht en zoveel mogelijk bebouwd moesten worden en wel met een stenen gebouw van tenminste twee verdiepingen om het gebied een echt stedelijk karakter te geven. De vroegste bebouwing concentreert zich vooral langs het Lopende Diep en Ossenmarkt, Marktstraat en het begin van zowel de Nieuwe Boteringestraat en de Nieuwe Ebbingestraat. Vooral aan de Ossenmarkt, de Spilsluizen en de Marktstraat verrezen brede en monumentale dwarshuizen. Elders waren dit diephuizen of kleine eenlaagse huisjes. Over het algemeen raakten de grote bouwblokken maar langzaam vol. Kennelijk was de behoefte aan de aangeboden bouwkavels niet erg groot en konden maar weinigen voldoen aan de verplichting om in twee lagen te bouwen. Aan de drie hoofdstraten, met uitzondering van het begin van de Nieuwe Ebbingestraat en de Nieuwe Boteringestraat, en vooral aan de dwarsstraten bestond de bebouwing over het algemeen uit woonhuizen van slechts één bouwlaag met een kap, zogenaamde eenkamerwoningen. Onder de bedstede was vaak een keldertje aangebracht. Op diverse plaatsen, afhankelijk van de eigendomssituatie, hebben deze huisjes een blinde achtergevel en geen tuin. Met name langs de randen van de Hortusbuurt bleven bouwblokken tot in de 19de eeuw grotendeels onbebouwd.
Voor de hele Hortusbuurt is een driedeling te maken, die nu nog steeds zichtbaar is:
De woonhuizen uit de tweede groep zijn qua opzet vergelijkbaar met die van de binnenstad. Vooral in de tweede helft van de 19de eeuw en in de 20ste eeuw zijn diverse 17de eeuwse huizen gemoderniseerd en vergroot. Divers eenlaagse huizen werden verhoogd met een bouwlaag.
De periode 1650 - 1874
Omstreeks 1650 zijn de terreinen in de noordelijke uitleg nog maar voor een klein deel bebouwd, met uitzondering van bebouwingsconcentraties nabij de stadskant bij de Spilsluizen en de Noorderhaven, de Ossenmarkt, de Nieuwe Boteringestraat, de Nieuwe Ebbingestraat en het Boterdiep.
De kaart van Haubois met links de Hortusbuurt, circa 1643
Vooral de omgeving van de Ossenmarkt is bij de meer welgestelde burgers in trek. Zij laten grote woonhuizen op fors bemeten en brede percelen bouwen. De stadsbestuurders streefden naar een standaardbreedte, maar daar werd in de praktijk vanaf geweken. De percelen werden zo'n 13 tot 16 meter breed. Het terrein tussen de Grote Kruisstraat, de Grote Rozenstraat en de Nieuwe Kijk in 't Jatstraat werd naar verhouding intensiever gebruikt doordat het in 1642 in handen kwam van de Groninger Academie (Universiteit), die er de Hortus Botanicus vestigde. Deze Hortus, waaraan de buurt haar naam ontleent, is ontstaan uit een particuliere kruidentuin, die de Groninger apotheker Henricus Munting in 1626 aanlegde aan de Grote Rozenstraat. In de tweede helft van de 17de eeuw heeft de stedenbouwkundige structuur amper wijzigingen ondergaan als gevolg van langdurige economische recessie. Bovendien was het aantal inwoners van de stad sterk achteruitgegaan als gevolg van een pestepidemie in de jaren twintig van de 17de eeuw. Wel werden in de noordelijke uitleg twee gasthuizen gesticht, het Anna Varwers Gasthuis (1635) aan de Nieuwe Kijk in 't Jatstraat en het Juffer Tette Alberda Gasthuis (1658) aan het Nieuwe Kerkhof. Later, vanaf de tweede helft van de 19de eeuw, zouden er nog meer volgen.
Kadastrale Minuut, circa 1832
Tot ver in de 19de eeuw bleef de Hortusbuurt een gebied met een uitgesproken landelijk karakter door de aanwezigheid van de wallen, veel moestuinen, koemelkerijen en tuinen op de grote binnenterreinen, waaronder de Hortus Botanicus. Het westelijke gedeelte van de Ossenmarkt werd in de 18de eeuw beplant met bomen zoals dat rondom het oostelijke deel al eerder gebeurde. Zij heette voortaan Beplante Ossenmarkt. Pas vanaf 1890 kreeg dit westelijke deel de naam Guyotplein, genoemd naar de oprichter van het eerste Nederlandse Doofstommen Instituut (Groningen, 1790). De Ossenmarkt behield tot 1892 de functie als veemarkt. In dat jaar vertrok deze naar de nieuwe Veemarkt in de Oosterpoortwijk.
Het westelijke gedeelte nabij de Noorderhaven en omgeving ontwikkelde zich meer en meer als havengebied. In 1733 werd tussen de Zoutstraat en de Havenstraat een diep bouwblok bebouwd met een voor die tijd imposant, nog bestaand dubbel pakhuis van vijf bouwlagen ten behoeve van een rietsuikerraffinaderij. Deze heeft bestaan tot 1824. Ten westen hiervan, op de plaats van de huidige Werfstraat, lag de scheepstimmerwerf van de West Indische Compagnie. Een herinnering aan de militaire functie van de vesting zijn de kazernegebouwen die in de eerste decennia van de 19de eeuw werden gebouwd op het grote binnenterrein in het bouwblok ten noorden van het Nieuwe Kerkhof, de 'Nieuwe Kazernen'.
Wijzigingen in de waterhuishouding
Het nieuwe stadsdeel telde in het noorden slechts twee poorten: de Nieuwe Boteringepoort (1617) en de Nieuwe Ebbingepoort (1621). Ten oosten van de Ebbingepoort vormde de ligging van twee bestaande waterwegen, de Cleisloot en het Selwerderdiep, een probleem. Men wilde de courtine van de Ebbingepoort niet laten verzwakken door twee waterpijpen. Dit resulteerde in de aanleg van slechts één waterpoort in de courtine direct naast de Ebbingepoort. Een gedeelte van de Cleisloot kwam door de aanleg van de vesting binnen de stadsgrenzen te liggen en werd Boterdiep genoemd, nadat het tot een vaart werd vergraven. Om te voorkomen dat overtollig water uit het hoger gelegen Schuitendiep overstroomde in de Cleisloot, werd de monding van het Boterdiep afgesloten door een dam. In 1623 werd hierop de Steenmarkt aangelegd, een overslagplaats voor goederen. Deze open ruimte aan het begin van het Boterdiep is nog steeds te herkennen in de situatie ter plaatse.
Het Lopende Diep en de Noorderhaven aan de zuidkant van de uitleg zijn een vergraving van de laatmiddeleeuwse stadsgracht. Via een waterpoort in de 17de-eeuwse wal stond de Noorderhaven in open verbinding met de zee. Het diep kreeg met de nieuwe uitleg een nieuwe functie. Scheepvaartverkeer over het Schuitendiep (aan de oostkant van de stad) en over het Reitdiep (aan de noordwestkant) werd hier langs geleid. De kaden aan weerszijden, vanaf de Oude Ebbingepoort tot aan de Kranepijp in het westen, werden in 1626 aangelegd. De scheepstimmerwerf van de West Indische Compagnie aan de noordzijde van het diep, net binnen de nieuwe wallen, zorgde voor economische bedrijvigheid in het westelijke deel van de Noorderhaven en omgeving.
Onderwijs
In 1868 werd ten noorden van de Hortus aan de Grote Kruisstraat de eerste Rijks-HBS van Nederland gebouwd. Het monumentale gebouw kreeg een groot voorplein en werd later uitgebreid met diverse vleugels. Een belangrijke bouwimpuls kwam in het begin van de 19de eeuw uit het onderwijs met de komst van het Doveninstituut van Henri Daniël Guyot, predikant van de Waalse gemeente in Groningen. Door de aankoop van drie percelen aan de Ossenmarkt werd de basis gelegd voor verdere ontwikkeling van deze locatie en latere schaalvergroting. Daardoor werd de structuur van het westelijke bouwblok aan de Ossenmarkt sterk gewijzigd. Het Guyot-complex van het Doofstommeninstituut werd in 1893 uitgebreid met een schoolgebouw en een Israëlitisch kosthuis aan het begin van de Nieuwe Kijk in 't Jatstraat. Ook werden er lagere scholen gebouwd, veelal op de nog opengebleven binnenterreinen zoals aan de Violenstraat. Een van de vroegste gemeentelijke schoolgebouwen van de stad werd gebouwd in 1840 aan de Nieuwe Kijk in 't Jatstraat, de Noorderbewaarschool. Het gebouw is een van de twee laatst overgebleven bewaarscholen in de stad en is nog steeds als school in gebruik.
Rond de 17de -eeuwse Hortus Botanicus werd in 1899 aan de Grote Rozenstraat een voor zijn tijd ultramodern Botanisch Laboratorium gebouwd met aansluitende dienstwoningen en voorzieningen (ontwerp rijksbouwmeester J. van Lokhorst). Kort voor de eeuwwisseling nam de groei van de universiteit een hoge vlucht. Door onderwijsontwikkelingen in vooral de medische en exacte vakken werden, veelal aan de randen van de binnenstad op de voormalige vestingterreinen, moderne en praktische ingerichte laboratoria gebouwd. De Universiteit trok ook andere onderwijsinstellingen aan. Aan de Boteringesingel werden twee scholen gebouwd ten behoeve van het lager onderwijs en het beroepsonderwijs (ambachtsschool). De westelijke school werd in circa 2000 gesloopt; hier staat nu een appartementencomplex. In 1924 volgde de bouw van de eerste Christelijke HBS aan de zuidzijde van de Grote Rozenstraat tegenover het Botanisch Laboratorium.
Na de ontmanteling van de vesting (1874)
Met de totstandkoming van de Vestingwet in 1874 konden de vestingwerken gesloopt worden. De stad was overvol geraakt en de nauwe toegangspoorten vormden een belemmering voor het toenemende verkeer. Dit leidde tot het ontstaan van krotwoningen en sloppenbuurtjes, niet alleen in de binnenstad. Berucht waren de sloppenstraatjes in het westelijke deel van de Hortusbuurt, gelegen tussen de Grote Rozenstraat en de Grote Leliestraat die doodliepen op de vestingwal. Buiten de stadspoorten werd op grote schaal illegaal gebouwd. De door het Rijk aangestelde 'ingenieur der Domeinen', F.W. van Gendt, maakte in 1876 een globaal plan van ontmanteling en uitleg. Aan de noordkant van de stad projecteerde hij een stadspark op de vier 17de -eeuwse bolwerken, gelegen tussen het Boterdiep en Reitdiep: de Boteringe-, de Jats-, de Kruid- en de Reitdiepsdwinger. Voor het oostelijke deel was het plan minder gedetailleerd omdat over dit gebied onderhandelingen gaande waren met de provincie. Twee jaar later, in 1880, volgde een gedetailleerde stedenbouwkundige bewerking van het plan Van Gendt door de Haagse architect Bert Brouwer. Hierin is alleen de Jatsdwinger nog voor plantsoenaanleg bestemd.
Noorderplantsoen
De ontmanteling van de vesting leidde tot een aantal ingrijpende ruimtelijke wijzingen, niet alleen ter plaatse van de wallen zelf, maar ook voor de aan de buitenzijde aanliggende gronden. De prijs die de Staat der Nederlanden vroeg voor de voormalige militaire terreinen was zodanig dat de gemeente volstond met de aankoop van het gedeelte tussen Boterdiep en Reitdiep. Het plan Brouwer en het daaropvolgende schetsontwerp van stadsbouwmeester J.G. van Beusekom leidden in 1879 tot de realisatie van een park dat zich uitstrekte over de voormalige Jatsdwinger en de noordelijke helft van de Kruiddwinger: het gebied tussen de Nieuwe Boteringestraat en de Grote Kruisstraat. De ovaalvormige openbare ruimte uit het plan Brouwer is overgenomen als centrale ruimte met een vijverpartij. De hoogteverschillen, structuur van de vesting en de heersende mode bepaalden de aanleg van het Noorderplantsoen in Engelse landschapsstijl. Kenmerkend zijn de asymmetrische aanleg, slingerende paden, waterpartijen, zichtlijnen in combinatie met hoogteverschillen en zacht glooiende grasvelden. In 1881 werd het plantsoen uitgebreid met het gebied van de voormalige Boteringedwinger naar ontwerp van P.H. Harreveld, stadsopzichter der plantsoenen. Tegelijkertijd werd de Utrechtse landschapsarchitect H. Copijn aangetrokken voor het ontwerp en aanleg van het laatste parkdeel op het resterende zuidelijke deel van de Kruiddwinger en de Reitdiepsdwinger.
Overzicht van de gefaseerde aanleg van het Noorderplantsoen
Handel, industrie en nijverheid
In het laatste kwart van de 19de eeuw had de stad zich ontwikkeld tot het centrum van de bloeiende graanhandel. De Korenbeurs (1864) was de plek waar al het inlandse graan werd verhandeld. Aan de Noorderhaven en omgeving verrezen tal van grote graanpakhuizen en overslagbedrijven. De imposante schaal en omvang van een aantal pakhuizen zoals 'Albion' en 'Engeland' getuigen van deze ontwikkeling. Ook het Boterdiep in het oostelijk deel van het plangebied trok diverse handel en nijverheid aan. Ook hier werden pakhuizen gebouwd (westzijde) en vestigden zich bedrijven. Aan het Nieuwe Kerkhof oostzijde, achter de Nieuwe Kerk, vestigden zich kleinschalige bedrijfjes (smederijen, tabak, pakhuizen) waarvan enkele zouden uitgroeien tot fabrieken van naam en faam zoals de rijwielfabriek van Fongers en de tabaksfabriek van Theodorus Niemeijer.
De periode 1900 - 1945
In de eerste helft van de 20ste eeuw vinden in het gebied weinig structuurwijzigingen plaats. Op de nog open terreinen in het gebied werden bijzondere functies ondergebracht. Zo werd in 1909 op de plek van de voormalige scheepswerf aan de Noorderhaven bij het Noorderplantsoen de Coöperatieve Stoomzuivelfabriek en Melkinrichting 'Stad en Lande' gebouwd. De allure van de plek vertaalde zich in de architectuur van het gebouw in Jugendstil. De fabriek ging al in 1923 failliet maar het gebouw is blijven bestaan en aangepast voor bewoning. In 1929 werd aan het noordelijke deel van de Nieuwe Kijk in 't Jatstraat (westzijde) een confectieatelier gebouwd (ontwerp architect G. Saville). Het complex nam bijna het gehele bouwblok in beslag tussen de Nieuwe Kijk in 't Jatstraat, de Noorderbinnensingel en de Grote Appelstraat. Het gebouw werd later in gebruik genomen door het Volkenkundig Museum en is nu verbouwd tot wooneenheden. In 1908 volgde de bouw van de watertoren aan de Noorderbinnensingel. Hoe landelijk de noordkant van de Hortusbuurt nog was, blijkt uit de aanwezigheid van grote gemeentelijke kassen en kwekerijen op deze plek en het complex van het aangrenzende Remonstrants Gasthuis. De watertoren werd gebouwd ten behoeve van de watervoorziening van het Academisch Ziekenhuis. De toren bezit een voor Nederland unieke stalen constructie naar Duits ontwerp. Tot in de jaren zeventig bleef de toren in gebruik.
Watertoren met gemeentekassen, circa 1955
Vooroorlogse stadssanering
Nog tot in de jaren dertig van de 20ste eeuw bestonden er in het westelijke gedeelte van de Hortusbuurt sloppenbuurtjes waarvan de kleine straatjes en steegjes met eenvoudige eenlaagse arbeiderswoningen dood liepen op de vergraven wal van het Noorderplantsoen nabij de Noorderbinnensingel. Kort voor de Tweede Wereldoorlog in 1939 volgde een grootscheepse sanering van dit gebied. De sloppen werden gesloopt om plaats te maken voor een groot complex etagewoningen van drie bouwlagen met kappen. De lange gesloten gevelwand loopt evenwijdig met de wal van het Noorderplantsoen en is op een aantal plaatsen onderbroken waar de bestaande zijstraten uitkomen. Een poortdoorgang in het zuidelijke gedeelte verschaft toegang naar een groot binnenterrein met hofwoningen, eveneens uit 1939. Ten noorden van het complex was in 1931 nog een nieuw gasthuis gebouwd aan de Noorderbinnensingel, het Jan Luitjes of Jannes Baroldi Gasthuis. Het ligt evenwijdig aan de wal van het Noorderplantsoen maar het middeldeel van de hofbebouwing is iets teruggeplaatst uit de rooilijn (ontwerp E. van Linge).
Stadsvernieuwing langs de Noorderbinnensingel, 1939
In de periode na 1945 gaat de universiteit als eigenaar van onroerend goed in de binnenstad een steeds belangrijker rol spelen. Diverse pogingen worden ondernomen om aan de onhoudbare situatie van de behuizing der Alfa-faculteitsafdelingen in de binnenstad een eind te maken. Na diverse plannen werd uiteindelijk in 1965 besloten om de gehele Alfa-faculteit onder één dak te brengen in de Hortusbuurt. Na het definitieve vertrek van de Hortus en de botanische kassen naar Haren (1966) kwam in 1967 het Alfa-gebouw van de huidige Faculteit Gedrags- en Maatschappijwetenschappen tot stand aan de Grote Kruisstraat. Het grootschalige gebouw vormt een grote afwijking in de historische fijnmazige structuur van het Hortusgebied.
Luchtfoto van de Hortusbuurt vanuit het zuiden, circa 1955
In de jaren zeventig en tachtig vond aan de randen in het noordelijke deel nabij de Nieuwe Kijk in 't Jatstraat en de Noorderbinnensingel stadsvernieuwing plaats. Tegelijkertijd raakte de watertoren aan de Noorderbinnensingel haar functie definitief kwijt.
Het Struktuurplan binnenstad Groningen 1969
In de Tweede Nota over de Ruimtelijke Ordening in Nederland (1966) werd voor de stad Groningen een inwoneraantal voorspeld van 250.000 à 500.000 inwoners in het jaar 2000. Dit zou mede tot stand worden gebracht door een nationaal beleid dat er op gericht was de dichtslibbing van het westen te voorkomen door de werkgelegenheid te stimuleren in Noord-Nederland. Als grootste noordelijke stad betekende dit voor Groningen een omslagpunt in het ruimtelijk ordeningsbeleid doordat het gemeentebestuur een daadkrachtige omwenteling beloofde om Groningen klaar te stomen voor de 21ste eeuw. In het Struktuurplan binnenstad Groningen werd dat als volgt aangegeven: 'Nieuwe ontwikkelingen sluiten nagenoeg altijd aan bij een voorafgaande. Een verkregen aanzet is dus meestal van veel betekenis voor de toekomst. Een dergelijke aanzet wordt alleen doorbroken door relatief zeer grote ingrepen.' Dit is een trendbreuk met de ontwikkelingen kort na de Tweede Wereldoorlog die vooral op herstel gericht waren.
Om de groei te faciliteren werd door het gemeentebestuur een koers uitgezet die heeft geleid tot plannen voor een stad met een gelede vorm, die ook wel sectorenstad werd genoemd. In deze opzet is de gedachte verwerkt om de onvermijdelijke schaalvergroting van binnen (lees: centrum binnen de Diepenring) naar buiten toe geleidelijk te laten verlopen. Hieraan is vorm gegeven door in het centrum de specifieke city-functies in een sterk geconcentreerde bebouwing met beperkte bebouwingshoogte te groeperen en de meer ruimte vragende voorzieningen in een hoge, meer open bebouwingsvorm aan de randen onder te brengen en met elkaar te verbinden door een nieuw aan te leggen rationeel netwerk van wegen.
Kaart uit het Struktuurplan Binnenstad Groningen 1969
De plannen uit 1969 zouden voor de Hortusbuurt een totale herinrichting betekenen. Ondanks het feit dat de meest ingrijpende plannen niet zijn uitgevoerd, heeft het tot op de dag van vandaag wel degelijk ruimtelijke consequenties gehad. Het gebied rondom het Boterdiep zou een ambachtelijke functie moeten krijgen, wat deels nog te zien is in dit gebied. Dit geldt ook voor de winkels aan de Nieuwe Ebbingestraat en de wooneenheden in het gebied tussen de Nieuwe Ebbingestraat en de Nieuwe Boteringestraat, dat planologisch gezien het hart van de Hortusbuurt vormt. Ook werd er al in de plannen uit 1969 aangestuurd op de aanwezigheid van functies uit de dienstensector rondom de Ossenmarkt, wat tot uiting is gekomen in kantoren rondom de Ossenmarkt om zo aansluiting te zoeken bij de functies van de aangrenzende binnenstad. In respectievelijk 1998 en 1999 werden hier een rechtbank en een parkeergarage aan toe gevoegd.
Ondanks het feit dat dit drastische plan niet tot uitvoering is gebracht, is er wel een zeer kenmerkend voorbeeld voortgebracht van de bedoelingen van dit Struktuurplan. Twee jaar eerder is namelijk het eerdergenoemde Alfagebouw in de Hortusbuurt gerealiseerd. Het was namelijk de bedoeling dat de Rijksuniversiteit een zeer prominente rol in de binnenstad zou krijgen door het gehele gebied (3 à 4 hectare) vanaf het academiegebouw tot aan het Noorderplantsoen, ten westen van de Nieuwe Kijk in 't Jatstraat in te ruimen voor universiteitsgebouwen. Dit zou betekenen dat de bestaande huizenblokken gesloopt moesten gaan worden. Hier moet wel bij worden opgemerkt dat deze plannen in 1969 nog volop in studie en discussie waren, waardoor van een totale uitvoering van deze plannen nooit concreet sprake is geweest.
De Doelstelling binnenstad Groningen 1972
Vanaf 1972 veranderde er veel. In dat jaar bereikt de gemeente een inwoneraantal van 171.593, maar de groei stokte en Groningen kreeg een links college dat anders dacht over de ontwikkeling van de stad dan haar voorgangers. Naast het feit dat de groeicijfers uit de jaren zestig als te optimistisch werden gezien, en daardoor de vernieuwingsdrang minder werd, kwam er ook een herwaardering van de bestaande stad op gang. Dit betekende dat de grote universiteitsuitbreidingen morfologisch en typologisch gezien niet meer in de nieuwe plannen voorkwamen. Zeker de sloop die daarvoor nodig zou zijn geweest paste niet meer binnen de doelstellingen. 'Kaalslag is de vrucht van onverantwoord optimisme' is een niet mis te verstane uitspraak in de Doelstelling binnenstad Groningen 1972 die in opdracht van het nieuwe gemeentebestuur tot stand is gekomen. 'Aan bestaande gebouwen moet een zeker bestaansrecht worden toegekend. Slechts in het uiterste geval mag worden overgegaan tot ingrepen, welke gehele of gedeeltelijke afbraak tot gevolg hebben'.
Meer specifiek werd er besloten dat gebieden waar uitsluitend of overwegend werd gewoond, in principe niet voor andere bestemmingen dan wonen ontwikkeld dienden te worden. Met name op straatniveau werd daarentegen gestreefd naar een verscheidenheid aan bestemmingen, om daarmee zoveel mogelijk functies en activiteiten per oppervlakte-eenheid te herbergen binnen de bestaande korrelgrootte. De hoger gelegen verdiepingen werden in belangrijke mate voor wonen bestemd. Daarbij moest de straatwand van een bouwwerk een open en attractieve beleving voor de voetganger betekenen. 'Het gebouw moet geen grimmige, maar juist een vriendschappelijke, warme indruk maken, en van grote instellingen mogen binnenterreinen niet groter zijn dan de lokale maaswijdte.'
Deze stap naar meer kleinschaligheid en leefbaarheid is ook terug te vinden in de richtlijnen om bouw en verbouw van gebouwen in ruimte aan te laten sluiten bij kleinschalige centrumactiviteiten en de wensen van voetgangers. Blokken mochten als bouwmassa in principe niet uitgestrekter zijn dan door de bestaande maaswijdte werd gedicteerd, opdat voorkomen werd dat een te uitgestrekte ongedifferentieerdheid (monocultuur) zou ontstaan van bouwtrant, materiaal, kleur, bestemming en kwaliteit. 'Een uitzonderingspositie kan alleen gemaakt worden als de aard van de bestemming daar op overtuigende wijze aanleiding toe geeft, zoals bijvoorbeeld bij grote zalen. Plaatselijke overbouwingen kunnen een verrijking betekenen, maar alles moet worden gedaan om dominerende massaliteit ten opzichte van de omgeving te vermijden.'
Beschermd stadsgezicht 1991
In januari 1991 werd de binnenstad van Groningen – en daarmee ook de Hortusbuurt – door het rijk aangewezen als beschermd stadsgezicht. De wettelijke figuur van het beschermd stadsgezicht is verankerd in de Monumentenwet uit 1988. Dit besluit kan gezien worden als feitelijk sluitstuk van een veel langer bewustwordingsproces, dat begin jaren zeventig al was gestart. De noodzakelijke afbraak die gepaard zou gaan met de grootschalige stadsvernieuwingsplannen uit de jaren zestig leidde namelijk tot verzet in de samenleving en tot een tegenbeweging. De Monumentenwet uit 1961 had reeds de basis gelegd om historische gebouwen te kunnen behoeden voor sloop. In de wet was ook de aanzet voor een regeling gemaakt die de omgeving van beschermde monumenten een zekere bescherming moest bieden. Dit werd verder uitgewerkt in de Wet op de beschermde stads- en dorpsgezichten. Als gevolg hiervan kwam een grote stroom aanwijzingen van beschermde gezichten op gang. Erfgoed moest een vanzelfsprekend onderdeel van de ruimtelijke ordeningsdiscussie worden. In vervolg op de ontwikkeling van het beschermd gezicht als instrument kwam er ook geld uit Den Haag om de dikwijls verpauperde binnensteden uit het slop te trekken. De in dat kader door het rijk op kaarten aangegeven zogenaamde BeeldBepalende Panden (BBP's) konden in de jaren '70 en '80 van de vorige eeuw hersteld worden met Volkshuisvestingssubsidies.
Een groot deel van de Groninger binnenstedelijke bebouwing, waaronder honderden woonhuizen en verscheidene kerken en gasthuizen zijn als monument beschermd, omdat deze geheel of gedeeltelijk een historisch waardevolle karakteristiek bezit. Het zijn deze kenmerken en kwaliteiten die het hoofdmotief vormen voor het besluit de binnenstad van Groningen in 1991 aan te wijzen als beschermd stadsgezicht. Doel van de aanwijzing is de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit te onderkennen als zwaarwegend belang bij de verdere ontwikkeling binnen het gebied. De aanwijzing beoogt een ruimtelijke ontwikkeling die inspeelt op de aanwezige kwaliteiten en daarop voortbouwt.
De jaren negentig
In de jaren negentig zijn er in Groningen diverse ruimtelijke ingrepen gedaan, om de stad op een gerichte, vanuit de overheid geregisseerde manier aantrekkelijker te laten zijn voor bedrijven en bewoners. Het Groninger museum en het Gasuniegebouw zijn hiervan bekende iconische voorbeelden. Enkele ontwikkelingen die passen binnen deze tijdgeest zijn op incidentele schaal aan de flanken van de Hortusbuurt gerealiseerd. Een appartementencomplex aan het Noorderplantsoen en de Violenhof zijn hier voorbeelden van. Ook de rechtbank aan het Guyotplein en de parkeergarage Ossenmarkt kunnen in dit licht worden gezien.
Een ander grootschalig plan werd in 1993 aan de oostkant van de Hortusbuurt in de gordel van de voormalige vestingwerken ontwikkeld. Het zogenaamde CiBoGa-terrein (voormalig Circusterrein, oude Bodenterrein en het terrein van de voormalige Gasfabriek) werd gezien als een interessant binnenstedelijk gebied van circa 10 hectare. Onder invloed van de herwaardering van het wonen in de binnenstad, werd het gebied gezien als een belangrijke schakel tussen de verschillende stadsdelen. Terwijl het gebied in de structuurplannen van de jaren tachtig als een barrière werd gezien, voorzag men in de jaren negentig voor dit gebied juist een scharnierfunctie tussen het ziekenhuisgebied en de Hortusbuurt. Dit betekende dat de Nieuwe Ebbingestraat en het Boterdiep als verzorgings- en ontsluitingsgebied zou gaan dienen voor dit woongebied.
De jaren na 2001
Waar de rol van de overheid decennialang sterk sturend is geweest, is er sinds het bestemmingsplan van 2001 in toenemende mate sprake van particuliere bouwinitiatieven in de Hortusbuurt. De groeiende vraag naar jongerenhuisvesting kan als een verklaring worden gezien. Deze ontwikkelingen hebben in aantal weliswaar weinig grote gevolgen gehad, maar leiden met enige regelmaat tot een ander straatbeeld. Daar waar het bebouwing van binnenterreinen betreft, is het met name de woonkwaliteit van omliggende woningen die erdoor geraakt wordt, doordat uitbreidingen van het woonoppervlak of optoppingen van daken een reductie van licht, lucht en ruimte tot gevolg hebben.
Op enkele plaatsen heeft vervangende nieuwbouw plaatsgevonden, zoals in de Grote Appelstraat waar twee nieuwe woonblokjes zijn gebouwd. Ook op enkele plekken aan de Nieuwe Kijk in 't Jatstraat en aan het Boterdiep zijn nieuwe appartementencomplexen gebouwd in respectievelijk vier en vijf bouwlagen. De overige nieuwbouw beperkt zich tot pandsgewijze ontwikkelingen waarbij één of meerdere lagen zijn opgetopt en in een enkel geval is er vervangende nieuwbouw gepleegd van een individueel pand. De meeste van deze ontwikkelingen konden plaatsvinden binnen de ruimte die het 2001 vastgestelde bestemmingsplan bood. In paragraaf 2.1.4 wordt de werking van dit bestemmingsplan geëvalueerd. De uitbreiding van de universiteit blijft hier buiten beschouwing, deze is geregeld via een apart bestemmingsplan.
De Hortusbuurt in zijn omgeving
Structuren binnen het plangebied
Het plangebied is op te delen in drie gebieden van verschillende stedenbouwkundige importantie:
Gebiedsindeling Hortusbuurt
Ad 1. De radialen
De Diepenring
De Diepenring is een binnenstedelijke ruimte die mede het beeld (mental map) van de stad bepaalt. Het profiel over de kades en het water samen met de omringende bebouwing maken de ruimte tot een bijzondere in het stedelijk weefsel. Nergens is de relatie tussen de Hortusbuurt en het stadscentrum zo sterk als hier. Over de totale lengte van de Diepenring is altijd wel ergens een zichtlijn op de torens van de binnenstad. Met name op deze plek bevindt zich het oudste en tegelijk het meest monumentale gedeelte van de Hortusbuurt. De bebouwing langs de Diepenring bepaalt voor een groot deel het gezicht van dit stadsdeel. Het beeld is dat van een gevarieerd binnenstedelijk karakter met een aantal grote monumentale stedelijke functies, pleinen (Ossenmarkt en Guyotplein) en gebouwen (voormalige pakhuizen, de nieuwe rechtbank, enzovoort). De grote pakhuizen (Albion en Engeland) laten de industriële ontwikkelingsgeschiedenis van de stad op deze plek zien en zijn als zodanig van betekenis voor de afleesbaarheid van de stad. Zij zijn ondertussen verbouwd tot bedrijfsruimtes met daarboven woningen. Stedelijke functies (detailhandel/bedrijven/horeca) komen vrijwel aaneengesloten op de begane grond voor. Ook het wonen is goed vertegenwoordigd (voor het belangrijkste deel op de verdiepingen).
De Diepenring heeft als verdeelring rond het directe centrum een belangrijke verkeersfunctie. Deze functie blijft hij ook in de toekomst houden (zie verder paragraaf 2.1.5 'Toekomstige ontwikkelingen'). De Noorderhaven laat de oude betekenis van de stad als haven en overslagplaats zien. In het verlengde hiervan zijn ook de onder- en bovenkades van de voormalige Spilsluizen van bijzondere betekenis. De bruggen verbinden de beide stadsdelen (centrum en Hortusbuurt) met elkaar en liggen op ongeveer gelijke afstanden van elkaar.
Op de kruising van de belangrijkste noord-zuid verbinding en het water van de Diepenring ligt een belangrijk stedelijk plein dat door de Nieuwe Boteringestraat in twee delen wordt opgesplitst: de Ossenmarkt en het Guyotplein. Onder de Ossenmarkt is een parkeergarage gebouwd. De Ossenmarkt zelf heeft nu een pleinfunctie waar af en toe evenementen worden georganiseerd. Het Guyotplein is in tegenstelling tot de verharde Ossenmarkt groen ingericht.
Guyotplein, Ossenmarkt, Spilsluizen en Noorderhaven
De Nieuwe Ebbingestraat
De Nieuwe Ebbingestraat is één van de oorspronkelijke radialen van de stad. Dit is in het beeld van de straat zeer nadrukkelijk zichtbaar in de lange zichtlijnen die er in de hele straat richting de Martinitoren zijn. Tot op heden heeft de straat de functie van aanloopstraat vanuit het noordoosten van de provincie naar de stad behouden. Het stedelijk belang is goed afleesbaar in de aanwezige architectuur. De maat en het profiel van de straat, de schaal van de bebouwing, de tamelijk eenduidige bebouwingshoogte en de aaneengesloten winkelbebouwing maken de Nieuwe Ebbingestraat tot een bijzondere binnenstedelijke ruimte, die zich onderscheidt van de overige straten in de Hortusbuurt. De Nieuwe Ebbingestraat kenmerkt zich nog altijd door een hoge dynamiek met functiewisselingen (tussen horeca, detailhandel en dienstverlening) en kleinschalige verbouwingen en uitbreidingen. Op de verdiepingen is de woonfunctie nadrukkelijk aanwezig. Hoewel door de ringweg rond de stad veel doorgaand verkeer is verdwenen, heeft de straat nog steeds een belangrijke verkeersfunctie.
Nieuwe Ebbingestraat
De Nieuwe Boteringestraat
De Nieuwe Boteringestraat is in de stedenbouwkundige hoofdstructuur van de stad van bijzondere betekenis. Hij maakt onderdeel uit van de historisch belangrijkste noord-zuidroute (radiaal) van Groningen. Alle voor de stad belangrijke openbare ruimtes zijn gelegen aan deze route (Ossenmarkt, het Nieuwe Kerkhof en het Noorderplantsoen). Door deze afwisseling van grote openbare ruimtes en door wanden omsloten straatgedeeltes heeft de straat als totaal een aangename en bijzondere ruimtelijke werking. In het stedelijk weefsel heeft de route aan betekenis ingeboet, omdat de functie voor het autoverkeer naar het noorden - via de Moesstraat en verder - is overgenomen door de route via de Bedumerweg. In sommige gebouwen langs de route en met name rond de Ossenmarkt is de historische betekenis nog steeds afleesbaar. De relatie met de binnenstad is aan het begin van de Nieuwe Boteringestraat, zowel ruimtelijk als functioneel (rechtbank en parkeergarage), zeer sterk. Nog steeds komen langs de Nieuwe Boteringestraat veel gemixte functies voor. Het wonen in de straat neemt toe, naarmate het Noorderplantsoen wordt genaderd. Ook op de verdiepingen wordt gewoond. In het noorden wordt de straat begrensd door het groen van het Noorderplantsoen, terwijl over de as van de straat het zicht op de toren van de voormalige kerk aan de Moesstraat aanwezig is.
Nieuwe Boteringestraat
De Nieuwe Kijk in 't Jatstraat
Evenals de Nieuwe Ebbinge- en de Nieuwe Boteringestraat sluit ook de Nieuwe Kijk in 't Jatstraat naadloos aan op de stedelijke structuur van het centrum. Functioneel zijn voor een belangrijk deel van de straat de universiteitsfuncties bepalend. Van oudsher komen stedelijke functies en buurtfuncties naast elkaar voor, wat nog steeds in het straatbeeld afleesbaar is in de architectuur en uitstraling. Sommige stedelijke functies (voormalige HBS aan het Kamerlingheplein) zijn uit de straat verdwenen, maar in het beeld van de straat behouden gebleven. Over de lengte van de straat komt het wonen tussen de andere functies frequent voor. Naar het noorden toe, verder van het centrum, nam van oudsher de betekenis van deze straat af. Daar sloeg de ruimtelijke slijtage van de stad dan ook het eerst toe. Op enkele plekken is nu in het straatbeeld de stadsvernieuwingsarchitectuur uit het begin van de tachtiger jaren zichtbaar. Ook meer recent zijn hier nog enkele nieuwbouwplannen ten behoeve van de woonfunctie uitgevoerd.
Ad 2. De voormalige bolwerken
Boterdiep en Ebbingekwartier
Al in de 16e eeuw functioneerde het gebied rond het Boterdiep als overslagplaats voor handel. Veel eigendom van panden aan de Nieuwe Ebbingestraat liep oorspronkelijk door tot aan het Boterdiep. De gevels aan het Boterdiep waren dan ook vaak achterkanten; hier was geen noodzaak om representatieve architectuur te realiseren. Ten gevolge van de demping van het water kent het Boterdiep als ruimte een schaalprobleem. De bebouwingshoogte van de omringende randen (rafelig) is vaak te laag ten opzichte van de grote maat van de openbare ruimte. Recent hebben op enkele plekken aan het Boterdiep nieuwbouwontwikkelingen plaatsgevonden waarbij door middel van een grote maat de stedenbouwkundige structuur wordt opgewaardeerd.
Nieuwbouw aan het Boterdiep
De Beren - Bloemsingel
De noordoostelijke hoek van de voormalige bolwerken werd in de 20ste eeuw eerst in gebruik genomen als circusterrein. Hier werd aan eind van de 20ste eeuw de eerste fase van het woongebied CiBoGa opgeleverd. Het stedenbouwkundig plan bestaat uit de invulling van zogenaamde schotsen. Elke schots heeft een eigen identiteit en eigen architect. De eerste twee schotsen zijn het complex De Beren en de Monnikhof. De Beren herbergt een mix aan functies. Op de begane grond is een winkelcentrum gevestigd. Erboven wordt gewoond. De Monnikhof volgt qua bebouwing (deels) de voormalige vesting.
Winkelcentrum De Beren
Noorderplantsoen
Het Noorderplantsoen is met zijn royale afmetingen op de schaal van de stad een bijzondere, cultuurhistorisch waardevolle ruimte. De ruimte is van betekenis voor de woonkwaliteit van de gehele binnenstad en de omliggende vooroorlogse schilwijken. Het is het belangrijkste groenelement in de directe nabijheid van de Hortusbuurt. Tegenover de continuïteit van de bebouwing en de veelal versteende openbare ruimte staat de waardevolle en contrastrijke uitzondering van het Noorderplantsoen, het groene hart van de stad en een oase van rust.
Noorderplantsoen
Ad 3. De gebieden tussen de radialen
Tussen Noorderplantsoen en Nieuwe Boteringestraat
In de beide Appelstraten is de woonfunctie dominant aanwezig. Op het binnenterrein aan de Grote Appelstraat is een voormalig fabrieksgebouw getransformeerd tot woonfunctie en bevinden zich garageboxen. In de Grote Appelstraat hebben in het afgelopen decennium diverse ontwikkelingen plaatsgevonden waarbij de stedenbouwkundige structuur is gehandhaafd. Het gaat om nieuwbouw van woningen in drie en vier lagen hoog. In de Kleine Appelstraat is veel kleinschalige bebouwing (één laag met kap) bewaard gebleven. De Grote Kruisstraat is een buurtontsluitingsroute (busroute) en een belangrijke fietsroute tussen binnenstad en Oranjebuurt. De straat wordt gedomineerd door het Alfagebouw van de RUG (faculteit Gedragswetenschappen). Hiertegenover, aan het Kamerlingheplein, staat het hoofdgebouw van de voormalige Rijks-HBS.
De Grote Rozenstraat wordt gedomineerd door de universiteitsfunctie, maar doordat deze plaatsvindt in verschillende gebouwen uit verschillende architectonische bouwstijlen en periodes, is het kleinschalige karakter van de straat overeind gebleven. Recent heeft er op het binnenterrein een uitbreiding van de RUG plaatsgevonden (zie bestemmingsplan De Oude Hortus).
De Leliestraat heeft een gevarieerd straatbeeld. Oude en nieuwere bebouwing komen naast elkaar voor. Nergens in de stad is de gasthuisdichtheid groter dan hier. De nieuwe rechtbank sluit met haar achterkant aan op de Kleine Leliestraat. De inrichting van de openbare ruimte doet aan de kant van de Grote Leliestraat gedateerd aan.
De Havenstraat en de Zoutstraat verwijzen in hun naamgeving naar het verleden van de stad. De Havenstraat wordt gedomineerd door de nieuwbouw op de plek van de voormalige graansilo's van Albion. Ook in de Zoutstraat staat een groot monumentaal voormalig pakhuis. Het wonen in de beide straten heeft de overige functies, die hier van oudsher nog zaten, geheel verdreven. De zichtlijnen op de Diepenring en op de toren van de Der Aakerk maken de nabijheid van het stadshart manifest en leveren een mooi karakteristiek straatbeeld op.
Kleine Rozenstraat en voormalige Rijks-HBS aan het Kamerlingheplein
Tussen Nieuwe Boteringestraat en Boterdiep
In de Violenstraat is aan de architectuur van de bebouwing goed te zien dat in deze straat vroeger veel bedrijfjes hebben gezeten. De bebouwing in de straat is zowel naar volume als in uitstraling divers. Een voormalig schoolgebouw is verbouwd tot wooneenheden. Op de plek van een ander voormalig schoolgebouw is een wooncomplex in de vorm van een modern gasthuis gerealiseerd. Een semi-openbare route maakt binnendoor verbinding met het Nieuwe Kerkhof. Aan het begin van de Violenstraat zijn plannen ontwikkeld om een nieuw gymlokaal te bouwen. Een bouwvergunning is in 2011 verleend. Ook naar de verschillende gasthuizen op het binnenterrein aan de noordkant van de straat lopen diverse semi-openbare routes. De Violenstraat is in de Hortusbuurt een uitzondering; het is een volkomen versteende straat. De straat mist voorts de beslotenheid die veel van de andere straten in dit stadsdeel wel hebben.
De kwaliteit van de straten rond de Nieuwe Kerk wordt in sterke mate beïnvloed door de aanwezigheid van de kerk in deze groene monumentale openbare ruimte. Het wonen is sterk vertegenwoordigd, maar ook veel bedrijven en kantoren komen in dit gebiedje voor. Aan de randen van het Nieuwe Kerkhof is veel verbouwd de afgelopen jaren. Enkele panden zijn individueel opgehoogd tot vier bouwlagen. De Marktstraat loopt ten zuiden van het Nieuwe Kerkhof en komt uit op de Ossenmarkt. De Marktstraat wordt sterk bepaald door de monumentale bebouwing die hier de straatwanden bepaalt en door de directe en voelbare relatie met de Ossenmarkt enerzijds en de Nieuwe Ebbingestraat anderzijds. Wonen, kantoren en bedrijven komen door elkaar voor.
De Brouwer-, de Pijp-, de Koren - en de Wipstraat zijn allen korte straatjes tussen Nieuwe Ebbingestraat en Boterdiep. Zij hebben een mengfunctie: bedrijfjes en dienstverlening komen aaneengesloten voor en er is veel wonen op de verdieping.
Moderne hofstructuur in de Violenstraat
De rand langs het Noorderplantsoen
In de Werfstraat komt statige bebouwing voor die een samenhangend architectonisch beeld oplevert. De monumentale voormalige melkfabriek maakt er onderdeel van uit. De Noorderbinnensingel, tussen de Grote Leliestraat en de Grote Kruisstraat, wordt bepaald door een krachtige bebouwingswand, bestaande uit een appartementencomplex. Dit complex diende als vervanging voor de ergste wantoestanden op het gebied van wonen van eind vorige eeuw en werd nog voor de Tweede Wereldoorlog gerealiseerd. Het deel van de Noorderbinnensingel tot aan de Nieuwe Boteringestraat bestaat uit diverse, ook in kwaliteit verschillende, architectonische invullingen variërend in hoogte van één-laag-plus-kap tot vier bouwlagen. Enkele stadsvernieuwingsprojecten komen langs deze rand voor. Tot slot de strook tussen de Boteringesingel en de Noorderbinnensingel, die vrijkwam na de ontmanteling van de vesting Groningen. Hier is de stedenbouwkundige situering karakteristiek. Op een smalle, langgerekte strook grond, tussen de Nieuwe Ebbingestraat en de Nieuwe Boteringestraat, werd bebouwing neergezet: aanvankelijk twee scholen en in de jaren dertig vrijstaande luxueuze villabebouwing, allen gericht op het Noorderplantsoen. In de jaren '90 van de vorige eeuw is een woongebouw gerealiseerd op de hoek van de Boteringesingel en de Nieuwe Boteringestraat.
Bijzondere bebouwing - de verborgen stad
Gasthuizen
Door de afmetingen van de bouwblokken in de 'nieuwe stad' ontstonden grote binnenterreinen waarop oorspronkelijk moestuinen werden aangelegd. Toen de stad na de komst van de Vestingwet (1874) buiten de omwalling mocht groeien, waren dit de plekken waar nog uitbreiding kon worden gerealiseerd. Dit leidde tot de voor Groningen bekende gasthuizen, waarvan er een groot aantal nog steeds functioneert. De overmaat in de oorspronkelijke bouwblokken heeft tot een zeer divers, voor het oog verborgen, stedelijk beeld geleid. De gemiddelde kwaliteit van de gasthuizen en bijzondere binnenterreinen die nog over zijn is hoog. Zij voegen een dimensie toe aan de gelaagdheid van de stad: de verborgen stad. Binnen de grotere bouwblokken manifesteren de gasthuizen met daarbinnen weer een open ruimte zich als nieuwe, kleinere bouwblokken. Deze schaalspong verrast en geeft een extra dimensie aan de stedenbouwkundige structuur in de Hortusbuurt. De meeste gasthuizen zijn gerenoveerd en hebben nog steeds (of weer) een woonfunctie. Anderen zijn verdwenen: daar resteert slechts een parkeerplaats. In de nieuwbouw is een aantal moderne (semi)gasthuizen gerealiseerd (Violenstraat en Grote Kruisstraat). De gasthuizen vallen onder het Beschermd Stadsgezicht en de meeste zijn aangewezen als monument.
Pieternellagasthuis
De voormalige Hortus Botanicus
Het binnenterrein is eigendom van de RUG. Het is in zijn beplanting en ruimtelijke samenhang nog vrijwel intact, een stukje 'verborgen stad' met een monumentaal karakter. Het terrein wordt omsloten door bebouwing van de RUG. Op het binnenterrein staat een groot aantal zeldzame en monumentale bomen. In 2010 is voor het gebied een eigen bestemmingsplan vastgesteld. Om die reden wordt het gebied nu buiten dit bestemmingsplan gehouden.
Welstandsnota
Het gehele plangebied valt in de welstandsnota onder gebiedstype "Historische binnenstad". Vanwege de diversiteit en complexe ruimtelijke verhoudingen is geen algemene beschrijving te geven waaruit sneltoetscriteria zijn te destilleren. Het centrumgebied wordt naast de historische waarde tevens gekenmerkt door dynamiek door de eeuwen heen. Gevolg hiervan is een subtiele balans tussen contrasten en overeenkomsten, zowel in schaal, vorm, volume, geleding, textuur als in kleur.
Archeologische bescherming
De ondergrond van het gehele gebied van de Hortusbuurt, tussen Noorderplantsoen, het gedempte Boterdiep en de middeleeuwse binnenstad, is te beschouwen als waardevol. Het gehele plangebied van de Hortusbuurt maakt deel uit van een perceel van hoge waarde (AMK-terrein). De kans om bij grondverzet archeologisch belangwekkende sporen aan te treffen is groot, alhoewel minder dan in de middeleeuwse binnenstad. Een gedetailleerde kennis van het gebied ontbreekt, vooral omdat in een bebouwd gebied archeologische verkenningen niet kunnen worden uitgevoerd en de dichtheid van opgravingen en waarnemingen in het gebied tamelijk laag is. Het gehele gebied krijgt daarom een archeologische dubbelbestemming, Waarde - Archeologie - 1. Dit houdt in dat werkzaamheden die het bodemarchief roeren omgevingsvergunningsplichtig zijn wanneer zij groter zijn dan 50 vierkante meter en dieper dan 30 centimeter reiken.
Beschermd stadsgezicht Binnenstad
Ingevolge artikel 20 van de Monumentenwet is de aanwijzing van het Beschermd stadsgezicht Groningen (Binnenstad) op 23 januari 1991 formeel van kracht geworden. Het bestemmingsplan Hortusbuurt -Noorderplantsoen valt bijna geheel binnen dit Beschermd stadsgezicht. De toelichting bij het besluit tot aanwijzing van het Beschermd stadsgezicht (rijksdienst voor de Monumentenzorg, februari 1988) is opgenomen in bijlage 1. Doel van de aanwijzing tot Beschermd stadsgezicht is de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van de Hortusbuurt te onderkennen als zwaarwegend belang bij verdere ontwikkelingen in het gebied. Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening moet de aanwijzing Beschermd stadsgezicht worden geëffectueerd in een bestemmingsplan.
Voor Hortusbuurt zijn de te beschermen waarden de stedenbouwkundige verkavelingstructuur met de radialen en haaks daarop staande dwarsstraten, de bijzondere grootschalige open ruimten (rond Nieuwe Kerkhof en Ossenmarkt/Guyotplein) en de structuur van het Noorderplantsoen. In functioneel opzicht is het verschil tussen Nieuwe Ebbingestraat (met name winkels) en de overige radialen (gemixte functies en veel wonen op begane grond) interessant. Het Boterdiep wijkt in functioneel opzicht eveneens af (van oorsprong veel bedrijvigheid). Hier wijst een rafelige en verspringende rooilijn op een oudere structuur. De veelvuldig voorkomende gasthuizen in het plangebied zijn van belang voor het Beschermd stadsgezicht. De karakteristieke lange zichtlijnen maken de hoogteligging van de uitloper van de Hondsrug zichtbaar. Tot slot speelt de hoge boombeplanting in het Noorderplantsoen een belangrijke ruimtelijk-visuele rol als structurele begrenzing van de 17e eeuwse stad.
De 17de eeuwse noordelijke stadsuitleg ontleent zijn historisch-stedenbouwkundige waarde vooral aan de uitzonderlijke, op geometrische principes gebaseerde structuur. De bebouwing in het gebied heeft, met uitzondering van de zuidelijke rand, vrijwel geheel een 19de en vroeg-20ste eeuws karakter. De vele eenlaagse huisjes gaan in hun karakter terug tot de 17e en 18e eeuw. De 19e eeuwse aanblik is het gevolg van de bouw van dakkapellen of akeneeltjes. In aansluiting op de oude stad vormen drie noord-zuid gerichte hoofdroutes, doorsneden door vier oost-west lopende reeksen zijstraten een patroon van vrijwel rechthoekige, gesloten bouwblokken. Als bijzondere open ruimtes zijn Ossenmarkt/Guyotplein en het Nieuwe Kerkhof binnen dit patroon opgenomen. Ondanks de kenmerkende verschillen in straatbreedte, bebouwingshoogten en bebouwingsoriëntatie tussen de hoofdstraten en de zijstraten is in deze uitleg in veel minder sterke mate een overheersende structuurrichting aanwezig dan in de oude stad. Hieraan wordt ook bijgedragen door de strakke, rechtlijnige ruimtevorming, waardoor zeer lange zichtlijnen in alle straatruimten mogelijk zijn.
Historisch Ruimtelijke waarderingskaart bij het Beschermd Stadsgezicht (deel Hortusbuurt) met de van belang zijnde historische ruimtebegrenzingen. De vette lijn = rooilijn, bebouwingsschaal en historisch bebouwingsbeeld. De bolletjeslijn = rooilijn en bebouwingsschaal. De dunne lijn = rooilijn/situering. De zigzaglijn staat voor niet-historische ruimtebegrenzing als gevolg van rooilijnverlegging, sloop
Cultuurhistorisch waardevolle structuren, gebieden en gebouwen
Kenmerkend, en passend in de sterke woonfunctie van het noordelijke binnenstadsgedeelte, zijn de gasthuizen die in de tweede helft van de 19de eeuw deels aan de straat, maar vooral op een aantal binnenterreinen zijn gebouwd. De meeste hebben een centrale poorttoegang aan de straatzijde. De binnenruimten van deze gasthuizen vormen hierbij een extra waarde.
De karakteristieke lange zichtlijnen maken de hoogteligging van de uitloper van de Hondsrug zichtbaar en leiden er ook toe dat de hoge boombeplanting van het Noorderplantsoen in vrijwel de gehele Hortusbuurt een belangrijke ruimtelijk-visuele rol speelt. Hierdoor is deze zone als structurele begrenzing van de 17de eeuwse stad duidelijk herkenbaar gebleven waaraan wordt bijgedragen door de transformatie tot stadspark waarin waterpartijen en hoogteverschillen als restanten van de gebastionneerde omwalling zijn opgenomen.
De profilering en inrichting van de openbare pleinen en ruimten.
Kenmerkend voor het bebouwingsbeeld is de grote variatie van bouwstijlen in type en ouderdom. Er is een afwisselend straatbeeld van samenhangende straatwanden/bouwblokken die worden gevormd door individuele panden. Daarnaast zijn de vele (voormalige-) onderwijspanden -met een eigen schaalgrootte- kenmerkend voor de buurt. In het bebouwingsbeeld is een duidelijk onderscheid te zien tussen hoofdstraten met veelal panden van drie lagen met kap en de zijstraten met woningen van één laag met kap. Daarnaast is er nog een aantal straten die een variatie laten zien van één laag met kap tot drie lagen. In deze straten is een langdurend transformatieproces te zien waarbij de (kleine) woningen meegroeien met de woonwensen van de bewoners. Dit groeiproces is nog steeds gaande. De diepenring en het Boterdiep, als meest stedelijke straten, kennen een variërende hoogte die gaat tot vijf bouwlagen, met enkele uitschieters naar boven.
Monumenten
Voor aanpassingen/wijzigingen aan monumenten moet een omgevingsvergunning voor een monumentenactiviteit worden aangevraagd. Enkele ondergeschikte aanpassingen/wijzigingen aan monumenten zijn sinds 1 januari 2012 vergunningvrij. De monumenten kennen elk hun eigen beschermingsregime: de rijksmonumenten volgens de Monumentenwet van 1988 en de gemeentelijke monumenten op grond van de Erfgoedverordening van 2010. In het gebied zijn de volgende monumenten aanwezig (de gasthuizen zijn cursief weergegeven):
Waardevol Groen
Cultuurhistorische waardenkaart
Op grond van de aanwijzing Beschermd stadsgezicht en nieuw rijksbeleid met betrekking tot het opnemen van cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan, is het streven erop gericht de bestaande cultuurwaarden in het gebied te beschermen. Onderstaande cultuurhistorische waardenkaart van de Hortusbuurt en het Noorderplantsoen omvat, naast de beschermde monumenten op grond van de Monumentenwet en de Erfgoedverordening, de beeldbepalende panden, ruimtelijke structuren, historisch groen en de archeologische waarden.
De beeldbepalende panden zijn waardevol voor het straat- en bebouwingsbeeld, maar hebben (nog) geen beschermde status. In het bestemmingsplan vallen deze panden onder het algemene regime dat in een straat of deel van een straat geldt. Ter informatie zijn deze panden toch in de cultuurwaardenkaart opgenomen.
Cultuurhistorische waardenkaart van Hortusbuurt - Noorderplantsoen
Evaluatie bestemmingsplan van 2001
Dit bestemmingsplan vervangt het bestemmingsplan uit 2001. Dit plan was het eerste bestemmingsplan na de aanwijzing tot Beschermd Stadsgezicht. Het bestemmingsplan heeft ruim tien jaar gediend als kader voor ontwikkelingen. Het bestemmingsplan liet ruime bouwmogelijkheden toe omdat per straat met een generieke hoogte werd gewerkt. Deze varieerde van drie tot vijf lagen, met inachtneming van een bebouwingspercentage en vloerindex. De toegestane hoogtes en dieptes waren in veel gevallen ruimer dan de bestaande situatie van dat moment.
De voorgaande bestemmingsplannen hebben hun werking gehad en ervoor gezorgd dat de Hortusbuurt van een verpauperde wijk in de jaren zestig, aanvankelijk rijp voor de sloop ten behoeve van uitbreiding van de universiteit, is ontwikkeld tot een gevarieerde en populaire woonwijk in de binnenstad van Groningen. Binnen de vorige bestemmingsplanperiode (2001-2012) is een aantal ontwikkelingen te zien variërend van kleinschalige pandsgewijze uitbreidingen tot herontwikkeling van enkele grote percelen. Langs de radialen (Nieuwe Ebbingestraat, Nieuwe Boteringestraat en Nieuwe Kijk in 't Jatstraat) en het Nieuwe Kerkhof zijn veel individuele panden opgehoogd met één of meerdere bouwlagen tot de toegestane hoogte van vier bouwlagen. Langs het Boterdiep is in een aantal gevallen een vijfde bouwlaag toegevoegd. In de straten tussen de radialen zijn op diverse plaatsen nieuwbouwontwikkelingen geweest waarbij meerdere panden zijn gesloopt en herbouwd ten behoeve van de woonfunctie (onder andere Grote Appelstraat en Grote Kruisstraat). De hoogte van deze ontwikkelingen is drie bouwlagen en in enkele gevallen vier bouwlagen.
Intensivering van de binnenterreinen
Met de vergroting van panden is ook de druk op de binnenterreinen toegenomen. Kenmerkend voor de Hortusbuurt zijn de verschillende karakters van de binnenterreinen. Open en vaak groene binnengebieden (gasthuizen, tuinen) worden afgewisseld met intensief bebouwde binnenterreinen van de bouwblokken langs het Boterdiep en de Nieuwe Ebbingestraat. De groene en open binnenterreinen zijn grotendeels onaangetast gebleven. Deels omdat deze onder de werking van de Monumentenwet 1988 vallen (de gasthuizen) en deels omdat deze als tuin een kwalitatieve waarde vertegenwoordigen voor bewoners. Juist de binnenterreinen waar vanouds al bebouwing stond zijn in een aantal gevallen verder verdicht. De vraag naar intensivering is dan ook vooral aanwezig in de binnenhoven die geen vanzelfsprekende groene of open kwaliteit bieden. Het zijn de binnenhoven die tussen de wal en het schip vallen. Op het eerste gezicht zijn het wellicht oninteressante ruimtes, maar zij bieden als achterkant van de stedelijke zijde wel degelijk lucht, licht en rust voor omwonenden.
Het bestemmingsplan van 2001 was gericht op ontwikkeling. Het ging uit van het principe dat in elke straat gebouwd mag worden tot een basishoogte van drie tot vijf bouwlagen. Het stratenpatroon en de rooilijnen werden gehandhaafd, maar daarbinnen was een grote mate van transformatie mogelijk. Zodoende werd verpaupering tegengegaan door sloop en nieuwbouw mogelijk te maken. Door toepassing van de vloerindex moest voldoende licht, lucht en ruimte op het binnenterrein worden gegarandeerd. Anno 2012 is gekozen voor een nieuwe systematiek voor het bestemmingsplan. Enerzijds wordt dit ingegeven door veranderende wetgeving waarbij aangesloten dient te worden bij landelijke uitgangspunten (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen, SVPB). Anderzijds zijn er ontwikkelingen die een minder op ontwikkeling gericht systeem vragen.
Verschraling woonmilieuaanbod
Het afgelopen decennium is vooral gebouwd voor de woonfunctie: appartementen en jongerenhuisvesting (studenten). De Hortusbuurt (zie ook onder paragraaf 2.2 over “wonen”) is een populaire woonbuurt voor studenten geworden. De gemeente kiest er expliciet voor om studentenhuisvesting in de binnenstad te laten plaatsvinden. In de binnenstad zijn geen beperkingen opgelegd aan het aantal kamers dat mag worden geëxploiteerd. In overige wijken buiten de binnenstad gebeurt dat wel. Veel van de aanwezige planologische ruimte is benut voor het bouwen van wooneenheden voor studenten. Deze ontwikkeling neemt de laatste jaren een grote vlucht vanwege de introductie van lichte bouwtechnieken en moderne materialen. Hierdoor kunnen goedkoper en gemakkelijker dan voorheen bestaande gebouwen worden uitgebreid (in hoogte en diepte) en wordt het gemakkelijker op moeilijk bereikbare binnenterreinen te bouwen.
Het is wenselijk om in de Hortusbuurt een gedifferentieerd woonmilieu te behouden. De mogelijkheden in het oude bestemmingsplan bieden de ruimte voor pandsgewijze uitbreidingen in de gehele wijk. Hierdoor bestaat het risico dat de wijk zich ontwikkelt tot een eenzijdig woonmilieu, uitsluitend voor jongeren. Dit gaat met name ten koste van starters en jonge gezinnen wanneer grondgebonden woningen (één of twee lagen met kap) transformeren tot studentenpanden (drie of vier bouwlagen). Het is wenselijk om een deel van het woonmilieu dat nu geschikt is voor starters en gezinnen (de grondgebonden woningen met tuin) te behouden. Dit woonmilieu komt in een aantal straten tussen de radialen voor.
Betere bescherming cultuurhistorische waarden
Sinds 1 januari 2012 moet in bestemmingsplannen worden aangegeven op welke wijze aanwezige cultuurhistorische waarden worden beschermd. De Monumentenwet 1988 regelt een deel van de bescherming van cultuurhistorische waarden. Daar waar het gaat om cultuurhistorische stedenbouwkundige structuren moet bescherming via het bestemmingsplan worden geregeld. In de Hortusbuurt is het straten- en verkavelingspatroon waardevol. Via de verbeelding (plankaart) werd dit in eerdere bestemmingsplannen beschermd en wordt dat ook in dit bestemmingsplan beschermd. Voor een aantal (ensembles van) panden wordt een meer beschermende regeling voorgesteld. Het gaat om een aantal éénlaagse panden met kap in de straten tussen de radialen. Deze vertellen de ontstaansgeschiedenis van de buurt en het is wenselijk om deze ook vanuit dat oogpunt te bewaren. Ze representeren geen eigen monumentale waarden.
Korrel
De korrelmaat, ofwel gemiddelde pandbreedte, in de Hortusbuurt is karakteristiek voor het gebied. In de stadsplattegrond is de middeleeuwse structuur van percelen nog goed herkenbaar. Deze korrelgrootte werd via het vorige bestemmingsplan geregeld. Het bestemmingsplan is niet het juiste instrument om de gevelindeling te beschermen. Dit is een welstandsaspect. De middeleeuwse structuur gaat echter verder dan de gevel. Om deze, ook naar de toekomst toe, beter te beschermen, wordt bekeken in hoeverre de monumentenverordening moet worden aangepast om ook deze percelering te beschermen. Hierdoor kan de regeling voor de korrel in het bestemmingsplan vervallen.
Vertaling naar een nieuw bestemmingsplan
Functionele structuur
Voor de radialen geldt een bestemming Gemengd, Centrum - 1 of Centrum - 2. Deze mengbestemmingen regelen een zekere mate van flexibiliteit en functiewisseling. Binnen deze bestemmingen zijn veel functies toegestaan (zakelijke en maatschappelijke dienstverlening, detailhandel, horeca, wonen). Deze zijn onderling uitwisselbaar. Het is niet gewenst om de detailhandelsfunctie ongelimiteerd over het gehele gebied uit te breiden. Sturing is gewenst om met name de Nieuwe Ebbingestraat als detailhandelsstraat te kunnen versterken. Om die reden is er onderscheid gemaakt in de bestemming Gemengd en Centrum-1/Centrum-2. Binnen Gemengd is detailhandel tot slechts 200m² bij recht toegestaan. Dit geldt voor alle radialen met uitzondering van de Nieuwe Ebbingestraat. Hiermee wordt voorkomen dat grotere winkels zich hier vestigen ten koste van locaties in de Nieuwe Ebbingestraat (en binnenstad). Daarnaast wordt wel ruimte geboden voor kleine detailhandelszaken die in principe geen bedreiging vormen voor het kernwinkelgebied.
Voor de Nieuwe Ebbingestraat geldt de bestemming Centrum - 1. Het is wel gewenst om te sturen op de woonfunctie op de begane grond. De Nieuwe Ebbingestraat functioneert doordat er een gesloten strip met publieksaantrekkende functies (detailhandel, dienstverlening, horeca) bestaat. Deze zorgt voor een levendig straatbeeld. Hoewel de straat het moeilijk heeft (leegstand) is er sinds 2010 wel weer een opleving te zien en worden er weer aantrekkelijke functies gehuisvest. Het is niet gewenst om woonfuncties op de begane grond toe te staan. De woonfunctie heeft geen publieksaantrekkende werking en levert niet het gewenste levendig straatbeeld op. In de Nieuwe Ebbingestraat moet worden voorkomen dat met direct recht woonfuncties op de begane grond ontstaan. Dit geldt ook voor het gebied rondom De Beren. Op het Boterdiep is dit probleem er niet. Hier komen al woonfuncties op de begane grond voor en de straat behoort niet tot het kernwinkelgebied. In Centrum - 1 is wonen op de begane grond niet toegestaan, in Centrum - 2 (net als in Gemengd) wel. Wonen op de verdieping is overal toegestaan.
De overige gebieden hebben een woonbestemming. Hier zijn in principe geen andere functies gewenst. Zo kan concentratie worden nagestreefd, maar kan ook het woonmilieu beter worden beschermd. Ook het noordelijk deel van de Nieuwe Kijk in 't Jatstraat heeft de woonfunctie. Deze radiaal heeft niet de betekenis die de Nieuwe Boteringe- en Ebbingestraat wel hebben. Hier ligt de nadruk op wonen. Kleinschalige bedrijvigheid en beroepen aan huis zijn toegestaan binnen de woonbestemming zolang de woonfunctie als overwegende functie in stand blijft.
De overige voorkomende functies zijn apart aangeduid op de verbeelding (plankaart). Het gaat om maatschappelijke en commerciële functies (onderwijs, kerk, bedrijven, kringloopwinkel en brommer/fietsenzaak). Sturing op eventuele herinvulling is gewenst omdat het vaak grote panden betreft. Het is niet gewenst dat deze panden, na functieverlies, zonder sturing kunnen transformeren naar woon- en / of centrumfuncties. Om die reden vallen ze niet onder de bestemming Centrum of Gemengd.
Horeca draagt in principe bij aan de aantrekkelijkheid van het centrumgebied. Desalniettemin is het belangrijk om sturing te houden op het aantal en de locatie van horecavestigingen. Zonder sturing kan een onacceptabele toename ontstaan waarbij de woonfunctie kan worden aangetast. Daarnaast zorgt een grote concentratie van (avond)horeca ervoor dat er met name overdag te weinig levendigheid in het straatbeeld ontstaat. Er is voor gekozen om horeca alleen toe te staan daar waar het voorkomt (aanduiding 'horeca'). Uitbreiding kan middels een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid binnen de bestemmingen Centrum - 1 en Centrum - 2, met dien verstande dat uitsluitend horeca van categorie 2 extra kan worden toegestaan.
Stedenbouwkundige structuur – hoogte
Bij het bepalen van de toegestane hoogtes is uitgegaan van een basishoogte voor de buurt die op basis van de ontstane situatie representatief is. Op verschillende locaties in het plangebied is de basishoogte ingeperkt dan wel verruimd.
Redenen voor verruiming zijn:
Redenen voor inperking zijn:
Hieronder staat toegelicht wat verstaan wordt onder de basishoogte en op welke locaties en waarom daarvan wordt afgeweken.
Basishoogte
Voor het plangebied geldt een basishoogte van drie bouwlagen. Hierdoor blijven op pandniveau ontwikkelingen mogelijk zonder dat er een risico ontstaat op een te eenzijdig woonmilieu. Dit betekent dat in een deel van het plangebied één bouwlaag minder is toegestaan dan op grond van het bestemmingsplan van 2001 mogelijk was. Hiervoor is gekozen omdat enerzijds drie bouwlagen aansluit bij de aanwezige bebouwingsstructuur en anderzijds omdat hierdoor de druk op het woonmilieu niet wordt vergroot door een onevenredige toename van studentenhuisvesting. Deze basishoogte geldt onder meer voor het noordelijke deel van de Noorderbinnensingel waar nog pandsgewijs ontwikkelde woningen voorkomen en in het noordelijke deel van de Nieuwe Kijk in 't Jatstraat. De bestaande bouwhoogte varieert hier van één laag met kap tot drie lagen. Wanneer een aantal bestaande woningen van één laag met kap transformeren naar twee lagen met kap of drie lagen, wordt het karakter van de straat en de bestaande woonkwaliteit (van omwonenden) niet aangetast.
Beperking basishoogte
Zoals in de vorige alinea aangegeven is het gewenst om het bouwregime in bepaalde straten terug te brengen. Op deze manier blijft er in de Hortusbuurt een gevarieerd woonmilieu bestaan. In enkele straten wordt de aanwezige bouwsubstantie vastgelegd zonder uitbreidingsmogelijkheden. Dit geldt voor bebouwing in de Grote en Kleine Appelstraat, Kleine Kruisstraat, Kleine Rozenstraat en delen van de Grote en Kleine Leliestraat, Havenstraat en Zoutstraat. Hierdoor blijft tevens een deel van de cultuurhistorisch waardevolle eenlaagse panden met kap beschermd via het bestemmingsplan. Woningen binnen dit regime zijn wellicht vaak te klein voor de huidige bewoners wanneer er sprake is van toekomstige gezinsuitbreiding. De rest van de buurt biedt qua (mogelijke) woningtypologie ruimte om deze categorie bewoners op te kunnen vangen.
Verruimen basishoogte
Voor enkele delen van het plangebied is het niet bezwaarlijk om (met direct recht) een hogere bebouwing dan de basishoogte van drie bouwlagen toe te staan. Dit geldt voor de bebouwing langs de radialen en de Diepenring. Langs het zuidelijke deel van de Nieuwe Kijk in 't Jatstraat, de Nieuwe Boteringestraat en de Nieuwe Ebbingestraat geldt een hoogte van drie lagen met kap. Dit zijn voor het plangebied belangrijke straten met functies in de plint. Bovenop deze (stedelijke) plinten wordt de ruimte geboden voor woningen van twee lagen met daarboven een voor deze straten karakteristieke kapverdieping. De diepenring en het Boterdiep zijn de belangrijkste stedelijke ruimtes in het plangebied. Hier is een hoogte toegestaan van vier bouwlagen en voorziet het bestemmingsplan in een afwijkingsmogelijkheid voor een vijfde bouwlaag. Zodoende wordt binnen het plangebied ook ruimte geboden aan (nieuwe) complexen voor studentenhuisvesting.
Bestaande afwijkingen
In meerdere straten komen situaties voor waarbij één of meerdere panden hoger zijn dan de hierboven omschreven situaties. Deze afwijkingen zijn positief bestemd in dit bestemmingsplan. Reden hiervoor is dat het om bijzondere -te beschermen- gebouwen gaat, of dat er binnen de geldigheidsduur van dit bestemmingsplan (10 jaar) geen intenties of plannen zijn om de betreffende afwijkingen ongedaan te maken. Tot slot wordt ook het Nieuwe Kerkhof afwijkend van bovengenoemde methode bestemd. Hier wordt de bestaande -gevarieerde- hoogte vastgelegd. Door de aanwezigheid van panden uit de verschillende bouwperiodes is hier de ontstaansgeschiedenis van de Hortusbuurt rondom één stedelijke ruimte goed af te lezen.
Stedenbouwkundige structuur – bebouwingspercentage (binnenterreinen)
Zoals beschreven hebben veel binnenterreinen kwaliteit vanwege hun openheid. Net als in het vorige bestemmingsplan worden deze beschermd door geen bouwmogelijkheden te bieden. In dit bestemmingsplan krijgen deze binnenterreinen de bestemming Tuin. Een groot deel van de binnenterreinen langs het Boterdiep en de Nieuwe Ebbingestraat is wel intensief bebouwd. Dit is een gevolg van de functionele inrichting: de detailhandelsfunctie vraagt een groter oppervlakte op de begane grond van het binnenterrein. Bovendien zijn veel van de binnenterreinen tussen Boterdiep en Nieuwe Ebbingestraat bebouwd geraakt omdat de eerste als achterkant gold van de laatste. Percelen (en ook bebouwing) liepen vaak door in de diepte van het bouwblok. Op deze binnenterreinen is het bebouwingspercentage 100% en dit wordt gehandhaafd. De vloerindex in het vorige bestemmingsplan zorgde ervoor dat niet het gehele binnenterrein werd volgebouwd tot vier of vijf bouwlagen. Nu de vloerindex niet meer gehanteerd wordt, is ervoor gekozen om de hoogte op de nog aanwezige binnengebieden te beperken tot 4 of 7 meter en, indien voorkomend, de bestaande hoogte. Zo wordt een zekere mate van openheid bereikt zonder de bouwmogelijkheden op deze binnenterreinen op slot te zetten.
Tot slot zijn er enkele binnenterreinen die niet beschermingswaardig zijn als tuin en die in functioneel opzicht niet intensiever bebouwd zullen worden vanwege het wegvallen van de detailhandelsfunctie. Het gaat om bouwblokken tussen de Nieuwe Boteringestraat en Nieuwe Kijk in 't Jatstraat in. Voor deze bouwblokken is gekozen om achter de achtergevel van de bestaande hoofdmassa geen hoge bebouwing toe te staan. Zo wordt het aanwezige woonmilieu niet bedreigd door (hoge) bebouwing op het achtererf. Ten opzichte van het huidige bestemmingsplan levert dit in een enkel geval een beperking van de bouwmogelijkheden op, maar sluit het voor het grootste deel aan bij wat op grond van de toegestane vloerindex mogelijk was.
Stedenbouwkundige structuur – straatbeeld
In het vorige bestemmingsplan werd het kenmerkende straatbeeld van wanden bestaande uit een verzameling van individuele panden beschermd met behulp van de maximale 'korrelmaat'. Hiermee werd de maximale breedte van een pand of straatgevel geregeld. Het bestemmingsplan is niet de juiste plek voor een dergelijke (cosmetische) bepaling. De korrelmaat is derhalve niet in dit bestemmingsplan opgenomen. Vanwege de waarde die aan het straatbeeld wordt gehecht krijgt deze (of een vergelijkbare) regeling een plek in de Welstandsnota. Ook wordt bekeken in hoeverre de monumentenverordening moet worden aangepast.
In principe maakt dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Er wordt binnen de bestemmingen voldoende ruimte geboden om een voortdurende dynamiek op te vangen die hoort bij het binnenstedelijk gebied. Hiervoor zijn ook de binnenplanse afwijkingsbevoegdheden opgenomen. Wel speelt er in de toekomst een aantal ontwikkelingen in (de omgeving van) het plangebied. Deze worden kort toegelicht.
Toiletvoorzieningen/kiosk Noorderplantsoen
Het Noorderplantsoen wordt op dagen met mooi weer steeds meer gebruikt voor dagrecreatie. Voor de zomers van de afgelopen jaren mogen we spreken van massaal verblijf op de grasvelden en de randen van de waterpartijen. Praktisch onvermijdelijk worden de bosschages erom heen gebruikt als natuurtoilet. Door de intensiteit leidt dat tot overmatige onhygienische vervuiling en stank. Dit is één van de grote ergernissen van de gebruikers van het Noorderplantsoen. Om het recreatieve gebruik te faciliteren heeft de gemeente de afgelopen jaren mobiele toiletten geplaatst, maar door het gebrek aan controle en de snelle vervuiling tijdens de gebruikstijdstippen werd er regelmatig geklaagd over deze toiletten. Daarom wil de gemeente op het kruispunt Leliesingel-Nassaulaan een beheerde semipermanente toiletvoorziening met hieraan gekoppeld een verkooppunt van kleine (alcoholvrije) versnaperingen plaatsen. Door aan deze toiletvoorzieningen een verkooppunt van versnaperingen te koppelen, is ook via een exploitant het beheer, de toiletschoonmaak en het schoonhouden van de ruime omgeving van de kiosk geregeld. De exploitant zal tevens voor de gemeente fungeren als signaleerder en doormelder van ongewenste zaken. Het Noorderplantsoen heeft een speciale status in de stad Groningen. Een klein bouwwerk als kiosk annex toiletvoorziening aan het plantsoen toevoegen eist bijzondere aandacht. Gestreefd wordt naar een hoge ontwerpkwaliteit. De locatie van de kiosk is gekozen in overleg met professionals vanuit de vakgebieden monumenten, ecologie en landschapsontwerp. Bij het kiezen van de locatie op het kruispunt Leliesingel-Nassaulaan is in aanmerking genomen dat op deze plek de open zichtassen intact blijven. Ook ligt de locatie op het einde van een zichtas over de vijver en dit past goed in het vocabulair van de Engelse landschapsstijl met vergezichten en monumentaliteit ten aanzien van objecten in het park. De locatie bedient zowel de passanten over de Leliesingel als de bezoekers van de speelweide. Omdat het al een relatief drukke plek is, wordt de ecologie van het plantsoen niet noemenswaardig verstoord. Tevens gaat de plaatsing van de kiosk op de gekozen locatie niet ten koste van bestaande bomen. Met de komst van de toiletvoorziening annex kiosk komt een einde aan de tijdelijke plaatsing van standaard laagwaardige toiletten en aan de standplaatsvergunning op deze plek. Er is een prijsvraag uitgeschreven voor jonge architecten. In de jury zit een afgevaardigde vanuit het vakgebied landschap en erfgoed, die de plannen zal toetsen vanuit de inpassing in de stijl van het Noorderplantsoen.
Herinrichting Diepenring
Een belangrijke ontwikkeling is de opwaardering van de Diepenring. Hiervoor is de Visie Diepenring ontwikkeld. In de visie wordt de Diepenring het visitekaartje van de binnenstad genoemd. De Diepenring zelf is de ketting (rondom de binnenstad) waaraan een aantal parels hangen. Deze parels geven de Diepenring een eigen karakter en identiteit. Binnen het plangebied liggen drie van deze parels: Noorderhaven, Ossenmarkt en Spilsluizen. Voor elk van de parels zijn doelstellingen geformuleerd (beknopt weergegeven).
De Noorderhaven is karakteristiek vanwege de historische haven met bijbehorende bebouwing (pakhuizen naast arbeiderswoningen). De nadruk ligt hier op het versterken van de historische architectuur en de relatie met het Noorderplantsoen. De wens is om een verblijfsplek te creëren aan het water ter hoogte van de Werfstraat. Voor de Ossenmarkt is de doelstelling om historische plekken beter met elkaar te verbinden (visueel). De Ossenmarkt moet een plek worden voor evenementen, ontmoeten en flaneren. De Spilsluizen kenmerken een zeer dynamisch gebied. Doelstelling hier is om de doorstroom van langzaam verkeer ruimte te geven en om de groene openbare ruimte toegankelijk te maken. Eén van de doelstellingen van de Visie Diepenring wordt met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt. In het groen aan de noordkant van het water wordt de mogelijkheid gecreëerd om op twee locaties de horecafunctie (terras) uit te oefenen.
Verder worden in de visie voorstellen gedaan met betrekking tot herinrichting van de Diepenring. Het idee is de parkeerfunctie te beperken, zodat meer ruimte ontstaat voor een aantrekkelijk ingerichte kade. Eén van de uitgangspunten is het creëren van meer verblijfsplekken op of aan het water, mogelijk in combinatie met terrasfuncties, zoals onder andere bij de Spilsluizen.
Ebbingekwartier
Voor het Ebbingekwartier (voorheen CiBoGa) is een apart bestemmingsplan vastgesteld. Binnen dit gebied wordt het terrein van de voormalige gemeentelijke gasfabriek herontwikkeld, een ontwikkeling die ook van invloed is op dit plangebied. Voor het stedenbouwkundig concept van het Ebbingekwartier hebben vier belangrijke uitgangspunten/ambities de leidraad gevormd:
Met het realiseren en toevoegen van meer stedelijke functies in het Ebbingekwartier is er een mooie kans voor het gebied: aansluiting op de structuur van het omringende stedelijke weefsel. Er is plek voor functies die kenmerkend zijn voor, en horen bij een binnenstedelijk gebied. Daarnaast is er de aanwezigheid van het absolute centrum van de stad vlak om de hoek. Dit betekent dat op deze plek een gevarieerd stuk stad kan worden gemaakt.