direct naar inhoud van 5.5 Milieu
Plan: Bestemmingsplan Binnenstad-Oost 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0014.BP508BinnenstadOos-vg01

5.5 Milieu

De volgende paragrafen gaan in op de milieuaspecten die relevant zijn voor dit conserverend bestemmingsplan. Achtereenvolgens wordt ingegaan op bedrijven, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid en bodem.

5.5.1 Bedrijven

Bedrijven kunnen hinder (geur, stof of geluid) of gevaar veroorzaken en daardoor de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Dit moet zoveel mogelijk worden voorkomen, vooral bij woongebieden of gevoelige bestemmingen. Wel is het zaak, dat bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden.

In de woonwijk zijn bedrijven toegestaan in de categorieën 1 en 2 conform de beschrijving van de VNG in 'Bedrijven en milieuzonering'. Dergelijke bedrijven passen binnen een woonomgeving. Binnen het plangebied bevinden zich echter enkele bedrijven van een hogere categorie dan 2: aan Schuitendiep 82 en 88-2 en aan de Oudeweg 10. Deze bedrijven bevinden zich van oudsher in deze woonwijk, veroorzaken geen overlast voor de omgeving en zijn vergelijkbaar met categorie-2. Zij worden beschermd onder het overgangsrecht. De voorschriften van dit bestemmingsplan staan geen nieuwe bedrijven toe die vanwege de aard van de bedrijvigheid een risicocontour hebben die buiten het eigen terrein is gelegen.

De Wet ruimtelijke ordening schrijft de zorg voor een goede ruimtelijke ordening voor. Bedrijfsmatige activiteiten kunnen invloed hebben op de leefomgeving. Het aanhouden van een bepaalde afstand tussen een bedrijfsmatige activiteit en een woonbestemming is een middel om overmatige hinder te voorkomen. De VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' geeft hiervoor een handreiking. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet Milieubeheer stellen regels aan de milieugevolgen, die ontstaan als gevolg van bedrijfsmatige activiteiten. Het gaat daarbij om regels ten aanzien van het voorkomen of beperken van bijvoorbeeld geluidhinder, bodem- verontreiniging en risicovolle situaties. In artikel 2.1 Wabo is aangegeven dat het verboden is een inrichting op te richten zonder daarbij in het bezit te zijn van een oprichtingsvergunning. Dit verbod is niet van toepassing, indien de inrichting in het activiteitenbesluit (Barim) genoemd is als een type A- of B-inrichting. Indien het een type A-inrichting is, dan is vestiging zonder melding mogelijk; als het een B-inrichting is dan is het doen van een melding verplicht.

5.5.2 Geluid

Geluid is één van de factoren met een mogelijke invloed op de beleving van de leefomgevings- kwaliteit. Daarom moet er bij nieuwe ruimtelijke of verkeersontwikkelingen akoestisch onderzoek plaatsvinden om de geluidsituatie in beeld te brengen. Hierbij moet de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen worden getoetst aan de wettelijke geluidnormen. Hierbij worden drie bronnen van geluidhinder onderscheiden: wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Voor de bestaande situatie in dit plangebied zijn de eerste twee bronnen van geluidhinder relevant.

Wegverkeerslawaai

In en langs het plangebied liggen 50-kilometerwegen, zoals de Petrus Campersingel, de Oostersingel, het Damsterdiep en het Schuitendiep. Alle 50-kilometerwegen vallen onder de werkingssfeer van de Wet geluidhinder. De geluidbelasting vanwege deze wegen op nabijgelegen woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen kan op een aantal drukke punten hoger zijn dan de voorkeurs- grenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Deze wet heeft geen gevolgen voor de bestaande situatie. Echter voor de hoek Damsterdiep-Nieuwe Weg is een hogere-waarde-procedure gevoerd, evenals voor de onderwijsfunctie van het nieuwe gebouw aan het Damsterplein. De meeste overige wegen in het bestemmingsplan zijn 30-kilometerwegen en niet zoneplichtig in het kader van de Wet geluidhinder. Een maatregel om het wegverkeerslawaai te beperken, is het toepassen van stil asfalt. Waar nodig en (technisch) mogelijk, kan een wegdek bij groot onderhoud worden vervangen door stil asfalt.

Industrielawaai

De geluidszone van Industrieterrein Groningen Zuidoost loopt gedeeltelijk over het plangebied van Binnenstad-Oost. Na berekening van de huidige 50 dB(A)-contour van Industrieterrein Groningen Zuidoost blijkt, dat de geluidszone teruggelegd kan worden, omdat de etmaalwaarde van de geluidbelasting minder dan 50 dB(A) bedraagt (zie bijlage 1 bij deze toelichting). In dit bestemmingsplan is de geluidszone van industrieterrein Groningen Zuidoost teruggelegd tot op de grens van het plangebied.

5.5.3 Luchtkwaliteit

Hierna wordt kortheidshalve gesproken van de 'Wet luchtkwaliteit', die op 15 november 2007 in werking is getreden. Formeel gaat het hier echter om de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen).

De Wet luchtkwaliteit geeft het kwaliteitsniveau aan waaraan de buitenlucht moet voldoen om ongewenste effecten van luchtverontreiniging op de gezondheid van mensen te voorkomen. In deze wet zijn luchtkwaliteitsnormen vastgelegd voor onder meer: stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), koolmonoxide (CO), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en benzo(a)pyreen. Hiervan zijn NO2 en PM10 het meest relevant, omdat in Nederland alleen voor deze twee stoffen regelmatig en/of op ruime schaal normoverschrijdingen voorkomen.

De voornaamste bron van luchtverontreiniging in Groningen is het wegverkeer. De bijdrage van het lokale verkeer aan de luchtverontreiniging wordt berekend met behulp van een wettelijk voorgeschreven model. Dit model is mede gebaseerd op gegevens van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit. Zo worden in het model ook de zogenoemde achtergrondconcentraties verdisconteerd (dat wil zeggen: de luchtverontreiniging van bijvoorbeeld bedrijven, huishoudens en verder gelegen bronnen). Voor het voorliggend bestemmingsplan is nagegaan wat de concentraties zijn van de luchtverontreinigende stoffen en of er luchtkwaliteitsnormen worden overschreden. Hierbij is gekeken naar de jaren 2009 en 2019. De concentraties zijn berekend voor de vier meest drukke wegen in het plangebied, te weten: het Damsterdiep, de Oostersingel, de Turfsingel en de W.A. Scholtenstraat.

Als input voor de berekeningen zijn verkeerscijfers gebruikt uit het verkeersmodel Regio Groningen - Assen (RGA), versie 1.2. Uit de berekening blijkt dat de situatie voldoet aan de luchtkwaliteits- normen. Dat betekent dat er vanwege de luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

De normen en de (berekende) luchtkwaliteit worden weergegeven in bijlage 2 bij deze plantoelichting.

5.5.4 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over overlijdensrisico's die mensen lopen vanwege productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, vaarwegen en via buisleidingen. Gevaarlijke stoffen zijn bijvoorbeeld: vuurwerk, lpg, chloor, ammoniak en munitie. De term 'externe' veiligheid wordt gehanteerd, omdat het overlijdensrisico van derden centraal staat. Het gaat om mensen die zelf niet deelnemen aan de activiteit die het overlijdensrisico met zich meebrengt.

De minister van I&M is verantwoordelijk voor de coördinatie van het externe veiligheidsbeleid voor gevaarlijke stoffen. Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI, VROM, 2004, laatst gewijzigd 2009) bevat veiligheidsnormen voor bedrijven. Het beleid voor gevaarlijk transport staat in de nota 'Vervoer gevaarlijke stoffen', opgesteld door het ministerie van Verkeer en Waterstaat (2005) in nauwe samenwerking met VROM. Voor aardgastransportleidingen geldt het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (1-1-2011). Onlangs is het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV) vastgesteld. Het BTEV is vergelijkbaar met het BEVI en bevat risiconormen voor transportroutes.

De genoemde kaders verplichten gemeenten om bij het opstellen van ruimtelijke plannen veiligheidsafstanden toe te passen en het externe veiligheidsrisico zo laag mogelijk te houden. Veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en in het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico vormt het basisbeschermingsniveau voor individuele burgers, het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een ramp. Bij negatieve veranderingen van het groepsrisico moet de gemeente een verantwoording van het groepsrisico afleggen.

De gemeente Groningen heeft voor het bestemmingsplan een risico-inventarisatie uitgevoerd. Deze inventarisatie is als bijlage 3 bij deze plantoelichting gevoegd. Uit de inventarisatie blijkt dat er binnen het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Wel is er een aantal risicobronnen in de omgeving van het plangebied: het UMCG (een gasflessendepot) en de spoorlijn Groningen-Sauwerd.

Uit nader onderzoek is gebleken dat aan de veiligheidsnormen wordt voldaan. Dat wil zeggen dat voor het UMCG geldt dat de risicobronnen op het UMCG-terrein geen normoverschrijdingen op de omgeving geven. Voor de spoorlijn Groningen-Sauwerd geldt dat wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico, alsmede aan de normen voor het plasbrand- aandachtsgebied (PAG). Aangezien het plangebied op circa 650 meter van het spoor ligt, is het PAG hier niet relevant.

Voor het groepsrisico geldt dat voor de meeste ongevallenscenario's het effectgebied veel kleiner is dan 200 meter. Er zijn echter enkele scenario's met een grotere effectafstand. Het plangebied ligt daarom voor een deel binnen het invloedsgebied van de spoorlijn. Op basis van een kwantitatieve analyse van deze spoorlijn uit 2006 (uitgevoerd door Ingenieursbureau Oranjewoud) is geconcludeerd dat het groepsrisico op dit traject boven de oriëntatiewaarde ligt. Het voorliggende bestemmingsplan draagt echter niet of nauwelijks bij aan de hoogte van het groepsrisico en zal niet tot knelpunten leiden.

De regionale brandweer heeft daarnaast geconstateerd dat uit de beoordeling van het aspect bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid blijkt, dat beide aspecten in het plangebied voldoende zijn. Het voorliggende bestemmingsplan geeft daarom geen aanleiding tot het treffen van maatregelen.

Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheidssituatie geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.5.5 Bodem

In het voorliggend bestemmingsplan wordt de bestaande situatie vastgelegd. Er zijn geen ontwikkellocaties benoemd, behalve die op de hoek Nieuweweg-Damsterdiep. Voor dit plan is een bodeminventarisatie uitgevoerd. Deze is als bijlage 4 bij deze plantoelichting gevoegd.

Het gebied is volgens de bodemfunctiekaart voornamelijk bestemd voor de functies: bebouwing, infrastructuur, industrie en ander groen. De bodemkwaliteit voldoet over het algemeen aan de normen die gekoppeld zijn aan het gebruik of de huidige functie.

Bodemverontreiniging kan bestaan uit bronverontreiniging of diffuse verontreiniging. Bronveront- reiniging is een verontreiniging die kan worden gekoppeld aan een bron of oorzaak. Dit in tegenstelling tot diffuse verontreiniging, die ontstaan is door jarenlang gebruik van de bodem en waarbij de verontreiniging niet tot een specifieke bron is te herleiden.

Bronverontreiniging

Binnen het plangebied zijn 93 locaties bekend die verdacht zijn van een ernstige bodemveront-reiniging. De verdachtmakingen kunnen het gevolg zijn van bodembedreigende activiteiten of dempingen of zij blijken uit een eerder bodemonderzoek.

Bij zes locaties is een geval van ernstige bodemverontreiniging vastgesteld. Voor vijf van de zes locaties is de sanering als niet spoedeisend beoordeeld en voor één locatie wel. Op vier van de zes locaties heeft een deelsanering plaatsgevonden. Hieronder valt ook de locatie, waarbij de sanering als spoedeisend is beoordeeld.

Bij de aanpak van bodemverontreiniging moet aangesloten worden bij de geplande ontwikkelingen. De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van een bodemonderzoek en voor een sanering ligt bij de veroorzaker, de eigenaar en/of de belanghebbende. Het uitgangspunt is dat de locatie geschikt wordt gemaakt voor het beoogde gebruik.

Voordat met de sanering kan worden begonnen, moet de gemeente Groningen - als bevoegd gezag op grond van de Wet bodembescherming - instemmen met de voorgestelde sanering. De gemeente ziet toe op de juiste uitvoering van de sanering en van grondverzet in het algemeen. Voor de locaties die verdacht zijn van (ernstige) bodemverontreiniging is een bodemonderzoek bij de aanvraag van een Wabo-vergunning in ieder geval noodzakelijk.

Diffuse verontreiniging

Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Groningen blijkt dat in het plangebied diffuse bodemverontreiniging voorkomt, waarbij de te verwachten gemiddelde bodemkwaliteit onder de zogenaamde 'Maximale Waarde Wonen' blijft.

Bij het toepassen en hergebruik van grond dient de 'Nota Bodembeheer: Beleidsregels voor de toepassing van grond en baggerspecie op landbodem' in acht genomen te worden.