direct naar inhoud van 4.3 Ecologie
Plan: Bestemmingsplan Ebbingekwartier
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0014.BP506Ebbingekwarti-oh01

4.3 Ecologie

Beleid

In het stedelijk gebied levert de natuur een belangrijke bijdrage aan het leefmilieu en aan de beleving ervan van de mensen die er wonen, werken of studeren. In toenemende mate wordt daarom bij inrichting, renovatie, onderhoud en beheer rekening gehouden met de noodzakelijke voorwaarden voor een goede natuurlijke ontwikkeling in het gebied.

De aanwezigheid van dieren en planten in de stad is niet alleen mogelijk dankzij water- en groenstructuren - in dit geval het nabijgelegen Noorderplantsoen en het Oosterhamrikkanaal - die onderling en met het landschap buiten de stad verbonden zijn. Ook het stedelijke en stenige milieu biedt specifieke kenmerken en kansen voor verschillende planten en dieren. Gevels, daken en een enkele boom kunnen waardevolle natuurfuncties dragen. De vastgestelde doelsoortennota's bieden hiervoor de potentie en ambitie.

Voor het voorliggende plangebied geldt de Doelsoortennota 'Stenige biotopen stedelijk gebied'.

Plangebied

Het plangebied ligt in de binnenstad tussen de huidige Diepenring en de voormalige stadsgrenzen, de singels, zoals die in 1921 nog aanwezig waren. Het vormt onderdeel van de vastgestelde stedelijke ecologische structuur met de kwalificatie 'te versterken groenverbinding'. Het plangebied kenmerkt zich, ook in het nieuwe ontwerp, door een hoge mate van verstening met sterke antropogene invloeden. Natuurwaarden zijn hieraan gekoppeld. Het gaat om onder andere levensplaatsen voor gierzwaluwen, huismussen, roodstaarten, merels, gele helmbloem, klimop en kamperfoelie.

Ontwikkelingsmogelijkheden

Het stedelijk ecologisch beleid richt zich niet alleen op het behouden en versterken van ecologisch waardevolle gebieden en het opheffen van knelpunten, maar ook op het stedelijke milieu in het algemeen. Het uitgangspunt voor deze locatie is conform het doelsoortenbeleid:

1. het zoveel mogelijk handhaven van bomen en groen;

2. het waar mogelijk dak- en gevelvegetaties toepassen met gebruikmaking van inheemse soorten;

3. het indien mogelijk toepassen van faunavoorzieningen voor vogels (met name de gierzwaluw) en enkele vleermuiskasten of het toegankelijk maken van spouwruimten.

Conclusies in het kader van de Vogelrichtlijn en Flora- en faunawet

Het plangebied ligt op een ruime afstand van het Natura-2000-gebied Leekstermeer en van de ecologische hoofdstructuur (minimaal 4,5 km.). Gezien de afstand en de afscherming door bestaande bebouwing is er geen sprake van invloed ten gevolge van het voorliggend plan op beide gebieden.

De kans op aanwezigheid van beschermde soorten binnen het plangebied is beperkt aanwezig. Het gaat dan om mogelijke groeiplaatsen van muurplanten en verblijfplaatsen en nesten van vleermuizen en vogels. Alleen aantoonbaar gekwalificeerden kunnen volgens de Flora- en Faunawet daadwerkelijke groeiplaatsen en verblijfplaatsen uitsluiten. Onderhoud en beheerwerkzaamheden moeten zoveel mogelijk buiten het broedseizoen plaatsvinden.