Plan: | Bestemmingsplan Kranenburg-Stadspark |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0014.BP504KranenbStadsp-vg01 |
De volgende paragrafen gaan in op de milieuaspecten die relevant zijn voor dit bestemmingsplan. Achtereenvolgens wordt ingegaan op bedrijven(terreinen), geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodem.
Bedrijven kunnen hinder (geur, stof of geluid) of gevaar veroorzaken en daardoor de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Dit moet zoveel mogelijk worden voorkomen, vooral bij woongebieden of gevoelige bestemmingen. Anderzijds is het zaak, dat bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden.
In de woonwijk Buitenhof zijn bedrijven toegestaan in de categorieën 1 en 2, conform de beschrijving van de VNG in “Bedrijven en milieuzonering”. Dergelijke bedrijven passen binnen een woonomgeving. Op het bedrijventerrein Kranenburg zijn bedrijven toegestaan tot en met de categorieën 3.1 uit de beschrijving van de VNG in “Bedrijven en milieuzonering”.
De voorschriften van dit bestemmingsplan staan geen nieuwe bedrijven toe die vanwege de aard van de bedrijvigheid een risicocontour hebben die buiten het eigen terrein is gelegen.
De Wet ruimtelijke ordening schrijft de zorg voor een goede ruimtelijke ordening voor. Bedrijfsmatige activiteiten kunnen invloed hebben op de leefomgeving. Het aanhouden van een bepaalde afstand tussen een bedrijfsmatige activiteit en een woonbestemming is een middel om overmatige hinder te voorkomen. De VNG uitgave “Bedrijven en milieuzonering”geeft hiervoor een handreiking. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet milieubeheer stellen regels aan de milieugevolgen die ontstaan als gevolg van bedrijfsmatige activiteiten. Het gaat daarbij om regels ten aanzien van het voorkomen of beperken van bijvoorbeeld geluidhinder, bodemverontreiniging en risicovolle situaties. In artikel 2.1 Wabo is aangegeven dat het verboden is een inrichting op te richten zonder daarbij in het bezit te zijn van een oprichtingsvergunning. Dit verbod is niet van toepassing indien de inrichting in het activiteitenbesluit (Barim) genoemd is als een type A of B inrichting. Indien het een type A of B inrichting is, dan is respectievelijk geen melding of het doen van een melding verplicht.
Geluid (weg, spoor en industrie)
Geluid is één van de factoren die invloed kan hebben op de beleving van de leefomgevingskwaliteit. Daarom moet er bij nieuwe ruimtelijke- of verkeersontwikkelingen akoestisch onderzoek plaatsvinden om de geluidsituatie in beeld te brengen.
Hierbij moet de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen worden getoetst aan de wettelijke geluidnormen. Hierbij worden drie bronnen van geluidhinder onderscheiden:
Voor de bestaande situatie in dit plangebied zijn wegverkeerslawaai en industrielawaai relevant.
Wegverkeerslawaai
In en langs het plangebied liggen Rijks- en Provinciale wegen zoals de Weg der Verenigde Naties, Laan 1940-1945, Peizerweg, Eemsgolaan en Hunsingolaan. Al deze wegen vallen onder de werkingssfeer van de Wet geluidhinder.
De geluidbelasting vanwege deze wegen op nabijgelegen woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen kan op een aantal drukke punten hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Deze wet heeft geen gevolgen voor de bestaande situatie. Een maatregel om het wegverkeerslawaai te beperken is het toepassen van stil asfalt. Waar nodig en (technisch) mogelijk zal een wegdek bij groot onderhoud worden vervangen door stil asfalt.
Industrielawaai
Een deel van het plangebied grenst aan het gezoneerd industrieterrein Groningen West-Hoogkerk. Deze zone is vastgesteld bij Koninklijk Besluit. De geluidsuitstraling van dit industrieterrein is dusdanig dat de 50 dB(A) contour gedeeltelijk over het plangebied ligt. Het betreft hier voornamelijk het noordelijk deel van het Stadspark. De zone heeft geen invloed op de bestaande situatie.
In deze paragraaf komen drie onderdelen aan de orde te weten: luchtkwaliteit, de IMR-contour en geurkwaliteit.
Lucht
De Wet luchtkwaliteit 2007 geeft het kwaliteitsniveau aan waaraan de buitenlucht moet voldoen om ongewenste effecten van luchtverontreiniging op de gezondheid van mensen te voorkomen. In deze wet zijn luchtkwaliteitsnormen vastgelegd voor onder meer stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).
De voornaamste bron van luchtverontreiniging in Groningen is het wegverkeer. De bijdrage van het lokale verkeer aan de luchtverontreiniging wordt berekend met behulp van een wettelijk voorgeschreven model. Voor het bestemmingsplan Kranenburg - Stadspark is nagegaan wat de concentraties zijn van de luchtverontreinigende stoffen en of er luchtkwaliteitsnormen worden overschreden. Hierbij is gekeken naar de jaren 2010 en 2020. De concentraties zijn berekend voor de meest drukke wegen in het plangebied Kranenburg. Als input voor de berekeningen zijn verkeerscijfers gebruikt uit het verkeersmodel Regio Groningen - Assen (RGA), versie 1.2., Hiernaast is gebruik gemaakt van de monitoringstool van Rijkswaterstaat. De gemeente heeft in haar Duurzaamheidsbeleid opgenomen dat er ook getoetst wordt aan de veel strengere gezondheidskundige advieswaarde voor fijn stof van de Wereld Gezondheidsraad (WHO).
Uit het onderzoek blijkt dat de onderzochte situaties voldoen aan de luchtkwaliteitsnormen.
Dit betekent, dat er vanwege de luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. De gezondheidskundige advieswaarde voor fijn stof wordt, net als in grote delen van Nederland, wel overschreden. Dit betekent, dat aan luchtkwaliteit gerelateerde gezondheidklachten niet kunnen worden uitgesloten. Lokale maatregelen bieden echter geen oplossing om aan de normen te voldoen, omdat de achtergrondconcentratie al hoger is dan deze advieswaarde. De overschrijding van de WHO-norm is daarom geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
Voor een toelichting/onderbouwing wordt verwezen naar de bijlage: Notitie luchtkwaliteit ten behoeve van het bestemmingsplan Kranenburg - Stadspark (bijlage).
IMR-contour
Begin 2008 is er voor de suikerfabrieken een nieuwe IMR-contour vastgesteld. IMR staat voor Integratie Milieu en Ruimtelijke ordening. Binnen de IMR-contour hanteert de gemeente een restrictief beleid voor de bouw van nieuwe woningen. De IMR-contour heeft geen consequenties voor bestaande woningen of vervangende nieuwbouw. Voor dit plangebied ligt het noordelijke deel van het Stadspark binnen de IMR-contour. Omdat er geen nieuwe woningbouwprojecten voorzien zijn in dit deel van het plangebied heeft de IMR-contour geen invloed op dit bestemmingsplan. Met de sluiting van de suikerfabriek in de stad Groningen wordt sinds 2010 gewerkt aan een nieuwe IMR-contour. De verwachting is dat deze nieuwe contour in de loop van dit jaar (2013) vastgesteld wordt.
Figuur 1: IMR-contour 2008
Geur
De belangrijkste bron van geur vanwege bedrijvigheid is de suikerfabriek. De suikerfabriek
veroorzaakt in de herfstperiode een geurbelasting. De normen waaraan de suikerfabriek moet voldoen zijn in de vergunningen, welke zijn gebaseerd op de Wet milieubeheer, vastgelegd.
Externe veiligheid gaat over overlijdensrisico's die mensen lopen vanwege productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, vaarwegen en buisleidingen. Gevaarlijke stoffen zijn bij voorbeeld vuurwerk, lpg, chloor, ammoniak en munitie. De term 'externe' veiligheid wordt gehanteerd omdat het overlijdensrisico van derden centraal staat. Het gaat om mensen die zelf niet deelnemen aan de activiteit die het overlijdensrisico met zich meebrengt.
De minister van VROM is verantwoordelijk voor de coördinatie van het externe veiligheidsbeleid voor gevaarlijke stoffen. Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI, VROM, 2004, laatst gewijzigd 2009) bevat veiligheidsnormen voor bedrijven. Het beleid voor gevaarlijk transport staat in de nota 'Vervoer gevaarlijke stoffen', opgesteld door het ministerie van Verkeer en Waterstaat (2005) in nauwe samenwerking met VROM. Voor aardgastransportleidingen geldt het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (1-1-2011). Op dit moment wordt nieuw wettelijk instrumentarium ontwikkeld voor het transport van gevaarlijke stoffen (Besluit Transport Externe Veiligheid (BTEV) en Basisnetten Weg, Spoor en Water.
De genoemde kaders verplichten gemeenten om bij het opstellen van ruimtelijke plannen veiligheidsafstanden toe te passen en het externe veiligheidsrisico zo laag mogelijk te houden. Veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en in het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico vormt het basisbeschermingsniveau voor individuele burgers, het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een ramp. Bij negatieve veranderingen van het groepsrisico moet de gemeente een verantwoording van het groepsrisico afleggen.
Het Steunpunt externe veiligheid Groningen heeft voor het bestemmingsplan een risico-inventarisatie uitgevoerd. Hieruit blijkt dat het plangebied te maken heeft met een aantal risicobronnen. Deze bevinden zich zowel binnen het plangebied als in de omgeving. Het betreft de volgende bronnen:
Er is één risicobron buiten het plangebied die van invloed zijn op de externe veiligheid in het plangebied, te weten:
Voor alle risicobronnen wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden van het plaatsgebonden risico, alsmede voor het plasbrandaandachtsgebied (PAG).
Delen van het plangebied liggen binnen het invloedsgebied van één of meerdere van de genoemde risicobronnen. De Milieudienst van de gemeente Groningen heeft een kwantitatieve analyse van het groepsrisico uitgevoerd voor zowel de Rijksweg A7, provinciale weg N370 als de hoge druk aardgasleiding. Uit de berekeningen blijkt dat de hoogte van het groepsrisico past binnen het bestaande wettelijke kader. De zogenaamde oriëntatiewaarde, een belangrijke ijkwaarde, wordt niet overschreden. Voor meer informatie wordt verwezen naar de rapportage van de groepsrisico-berekeningen in de risico-inventarisatie. Deze rapportage maakt deel uit van het bestemmingsplan. Op basis van het bestemmingsplan vindt er geen wijziging plaats ten aanzien van het groepsrisico. De verantwoording groepsrisico is uiteengezet in de veiligheidsstudie die als bijlage is toegevoegd.
In 2009 is er door het Steunpunt Externe Veiligheid Groningen het groepsrisicoberekening voor het LPG tankstation Century gemaakt. Uit deze berekening blijkt dat het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt. Voor deze bestaande situatie wordt momenteel gekeken hoe de gemeente hiermee in de toekomst mee om wil gaan.
VW garage Century is onlangs verhuisd naar het industriegebied Groningen Zuidoost (Bornhomstraat). Het tankstation met LPG is echter niet mee verhuisd maar aan de Paterswoldseweg blijven zitten. Dit maakt de vestiging van een nieuwe ontwikkeling waar veel bezoekers komen in de directe omgeving van het LPG station moeilijk.
In het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI, 2004) wordt b.v. een hotel met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 per object aangemerkt als een zgn. 'kwetsbaar object'. Dit betekent dat deze niet binnen een plaatsgebonden risicocontour van een risicovolle inrichting (in dit geval het LPG-tankstation) geprojecteerd mag worden. In dit geval dienen de volgende afstanden in acht te worden genomen:
De rode cirkels in onderstaande figuur geeft deze afstanden weer:
Plaatsgebonden risicocontouren LPG Century Paterswoldseweg
Mocht Martiniplaza de locatie van het vrijkomende garagebedrijf willen benutten voor een uitbreiding van haar activiteiten, dan is voor deze nieuwe ontwikkeling een verantwoording van een mogelijke toename van het groepsrisico vereist.
Verder is het aspect Externe Veiligheid een belangrijk aandachtspunt bij een eventuele nieuwe invulling van de Novo-locatie op de hoek van de Campinglaan/Peizerweg. Omdat de toetsingsafstand tot de hier aanwezige hoge druk gasleiding mede afhankelijk is van de doelgroepen die op deze locatie mogelijk worden gehuisvest (niet zelfredzame gehandicapte kinderen), dient een nadere verantwoording ten aanzien van het groepsriscio te worden afgelegd. Dit is afhankelijk van een concreet bouwplan.
Omdat hierover nog geen besluitvorming heeft plaatsgevonden, is deze nieuwe ontwikkeling nu nog niet mee genomen in dit bestemmingsplan.
Tevens geldt dat voor de spoorlijn Groningen-Sauwerd er sprake is van overschrijding van de oriëntatiewaarde. De verantwoording groepsrisico (die deel uitmaakt van de veiligheidsstudie voor het bestemmingsplan 'HOV 3e fase Busbaan Paterswoldseweg – Emmabrug') is toegevoegd als bijlage.
De regionale brandweer heeft de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid in dit kader onderzocht. Uit de beoordeling van deze twee aspecten blijkt het volgende.
Uit de beoordeling van het aspect bestrijdbaarheid blijkt dat de geplande bedrijfsbebouwing in het deelgebied 'Driehoek Peizerweg' slechts één ontsluiting heeft en niet is voorzien van bluswatervoorzieningen. De regionale brandweer adviseert daarom dit deelgebied te voorzien van een tweede ontsluiting en van adequate bluswatervoorzieningen. Hierbij geldt de handleiding B&B als uitgangspunt. Uit de beoordeling van het aspect bestrijdbaarheid blijkt verder dat langs het spoor, de A7, de N370 en ter plaatse van Camping Stadspark Groningen nauwelijks bluswatervoorzieningen aanwezig zijn. Verbetering van de bluswatervoorziening hier zou wenselijk zijn, maar het betreft een bestaande situatie waarbij geen nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien.
Uit de beoordeling van het aspect zelfredzaamheid blijkt, dat binnen de 100% letaliteitgrens van een aardgastransportleiding langdurig verblijf van verminderd zelfredzame personen wordt toegestaan (was in het voorontwerp-bestemmingsplan wijzigingslocatie 2). De regionale brandweer adviseert langdurig verblijf van verminderd zelfredzame personen niet toe te staan, tenzij passende maatregelen worden getroffen. Uit de beoordeling van het aspect zelfredzaamheid blijkt verder dat direct naast het LPG-tankstation de vestiging van kwetsbare objecten mogelijk wordt gemaakt (was in het voorontwerp-bestemmingsplan wijzigingslocatie 3).De regionale brandweer adviseert om een bestemmingswijziging voor deze locatie niet toe te staan zolang het LPG-tankstation aanwezig is.
Naar aanleiding van het advies van de brandweer en het feit dat er nog geen concrete bouwplannen voor de Novo-locatie en de Auto-Century-locatie zijn ontwikkeld, komen in dit ontwerp-bestemmingsplan de 2 wijzigingsbevoegdheden voor deze locaties niet meer voor.
De externe veiligheidssituatie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Met deze herziening van het bestemmingsplan Kranenburg- Stadspark wordt de bestaande situatie vastgelegd, er zijn geen ontwikkellocaties benoemd. Voor dit bestemmingsplan is een inventarisatie uitgevoerd van de bodemkwaliteit. Deze inventarisatie is als bijlage bij dit plan gevoegd.
De bodemkwaliteit voldoet over het algemeen aan de normen die gekoppeld zijn aan het gebruik of de huidige functie. In het plangebied zijn echter wel diverse bronnen van verontreiniging aanwezig en is er mogelijk sprake van een diffuse (lichte) verontreiniging van de bodem.
Bronverontreiniging
Eventuele bronverontreiniging wordt veroorzaakt door huidige of voormalige bedrijfsfuncties en/ of dempingen en ophogingen met verontreiniging.
Binnen het plangebied bevinden zich diverse locaties die verdacht zijn van een (ernstige) bodemverontreiniging. De verdachtmaking kan het gevolg zijn van bodembedreigende activiteiten in het verleden of een eerder bodemonderzoek. Daarnaast bevinden zich binnen het plangebied diverse (voormalige en huidige) bedrijfsterreinen, ophogingen en dempingen en (buiten gebruik gestelde of verwijderde) tanks, waardoor de bodem plaatselijk verontreinigd kan zijn.
Bij de aanpak van de bodemverontreiniging moet aangesloten worden bij de geplande ontwikkelingen. De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van een bodemonderzoek en voor een sanering ligt bij de veroorzaker, de eigenaar en/of de belanghebbende. Het uitgangspunt is dat de locatie geschikt wordt gemaakt voor het beoogde gebruik.
Voordat met de sanering kan worden begonnen, moet de gemeente Groningen als bevoegd gezag op grond van de Wet bodembescherming instemmen met de voorgestelde sanering. De gemeente ziet toe op de juiste uitvoering van de sanering en van grondverzet in het algemeen.
Voor de locaties die verdacht zijn van (ernstige) bodemverontreiniging is een bodemonderzoek bij de aanvraag van een Wabo-vergunning in ieder geval noodzakelijk.
Diffuse verontreinigingen
Eventuele diffuse bodemverontreiniging ontstaat door jarenlang gebruik en is niet tot een specifieke bron te herleiden. Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Groningen blijkt dat in dit plangebied diffuse (lichte) bodemverontreiniging voorkomt ten aanzien van PAK (10 VROM) en minerale olie. Bij het toepassen en hergebruik van grond dient de “Nota Bodembeheer: Beleidsregels voor de toepassing van grond en baggerspecie op landbodem” in acht genomen te worden.
Op het terrein van de Drafbaan in het Stadspark worden jaarlijks evenementen gehouden, waaronder muziekfestivals, zoals het Bevrijdingsfestival en de viering van Gronings Ontzet. Ook is het plek voor het circus. De drafbaan valt onder het regime van de Wet milieubeheer (Wm). Er geldt voor de evenementen een maximum van 12 dagen per jaar. De geluidsnormen voor de evenementen worden geregeld in de milieuvergunning.