Plan: Overeenkomsten Rijk-regioprogramma Amsterdam - Almere - Markermeer
Status: vastgesteld
Plantype: overeenkomsten
IMRO-idn: NL.IMRO.0000.IMsv13RRAAM-3001
toepassingsschaal: 1 : 10.000

Bestuursovereenkomst

Partijen:

  • a. Het Rijk, te dezen vertegenwoordigd door de Minister van Infrastructuur en Milieu, mevrouw drs. M.H. Schultz van Haegen, handelend als bestuursorgaan en als vertegenwoordiger van de Staat der Nederlanden, mede namens de staatssecretarissen van Infrastructuur en Milieu en Economische Zaken, en de Minister voor Wonen en Rijksdienst, de heer drs. S.A. Blok, handelend als bestuursorgaan, hierna genoemd, ‘het Rijk’,
  • b. De provincie Flevoland, te dezen vertegenwoordigd door de heer A. Gijsberts, gedeputeerde van de provincie, namens gedeputeerde staten van Flevoland ter uitvoering van het collegebesluit d.d. 12 november 2013, handelend als bestuursorgaan, en als vertegenwoordiger van de provincie Flevoland, namens de commissaris van de koning te Flevoland, gevolmachtigd op basis van artikel 176, tweede lid van de Provinciewet, hierna genoemd, ‘de provincie Flevoland’,
  • c. De provincie Noord-Holland, te dezen vertegenwoordigd door mevrouw E. Post MMC, gedeputeerde van de provincie, namens gedeputeerde staten van Noord-Holland ter uitvoering van het collegebesluit d.d. 29 oktober 2013, handelend als bestuursorgaan, en als vertegenwoordiger van de provincie Noord-Holland, namens de commissaris van de koning te Noord-Holland, gevolmachtigd op basis van artikel 176, tweede lid van de Provinciewet, hierna genoemd, ‘de provincie Noord-Holland’,
  • d. De provincie Utrecht, te dezen vertegenwoordigd door de heer drs. R.W. Krol, voorzitter NV-Utrecht en gedeputeerde van de provincie, namens gedeputeerde staten van Utrecht ter uitvoering van het collegebesluit d.d. 12 november 2013, handelend als bestuursorgaan, en als vertegenwoordiger van de provincie Utrecht, namens de commissaris van de koning te Utrecht, gevolmachtigd op basis van artikel 176, tweede lid van de Provinciewet, hierna genoemd, ‘de provincie Utrecht’,
  • e. De gemeente Almere, te dezen vertegenwoordigd door de heer ing.H.J.W. Mulder, wethouder van de gemeente Almere, namens het college van burgemeester en wethouders van Almere ter uitvoering van het collegebesluit d.d. 12 november 2013, handelend als bestuursorgaan, en als vertegenwoordiger van de gemeente Almere, gevolmachtigd op basis van artikel 171, tweede lid van de Gemeentewet, hierna genoemd, ‘de gemeente Almere’,
  • f. De gemeente Amsterdam, te dezen vertegenwoordigd door de heer M. van Poelgeest, wethouder van de gemeente Amsterdam, namens het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ter uitvoering van het collegebesluit d.d. 12 november 2013, handelend als bestuursorgaan, en als vertegenwoordiger van de gemeente Amsterdam gevolmachtigd op basis van artikel 171, tweede lid van de Gemeentewet, hierna genoemd, ‘de gemeente Amsterdam’,
  • g. De Stadsregio Amsterdam, te dezen vertegenwoordigd door de heer ir. E. Wiebes, portefeuillehouder openbaar vervoer, namens het dagelijks bestuur van de Stadsregio Amsterdam, hierna genoemd ‘de Stadsregio Amsterdam’.

hebben het volgende overwogen:

  • 1. dat het Kabinet op 6 november 2009 de Brief Rijksbesluiten Amsterdam-Almere-Markermeer/IJmeer (RAAM-brief) heeft vastgesteld en daarin heeft aangegeven, dat ten behoeve van het versterken van de internationale concurrentiepositie van de Noordelijke Randstad in deze regio in de komende decennia een drievoudige schaalsprong dient plaats te vinden in verstedelijking, infrastructuur en ecologie;
  • 2. dat het Rijk, de provincie Flevoland en de gemeente Almere op 29 januari 2010 een Integraal Afspraken Kader (IAK) hebben afgesloten, waarbij zij hebben vastgelegd hoe zij gezamenlijk vorm gaan geven aan deze schaalsprong ten aanzien van verstedelijking;
  • 3. dat het Rijk en de regio, zijnde de provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht, de Stadsregio Amsterdam en de gemeenten Amsterdam en Almere in het Rijk-regioprogramma Amsterdam-Almere-Markermeer (RRAAM) van 2010 tot 2013 de plannen uit de RAAM-brief hebben uitgewerkt en geoptimaliseerd;
  • 4. dat partijen op 25 maart 2013 bestuurlijke afspraken hebben gemaakt over de opgave en de daaraan gekoppelde keuzes en aanpak, zoals omschreven in de Rijksstructuurvisie;
  • 5. dat de Tweede Kamer op 2 oktober 2013 heeft besloten om de projectstatus van RRAAM te handhaven;
  • 6. dat, tegelijkertijd met de vaststelling van deze bestuursovereenkomst, de minister van IenM in samenspraak met de staatssecretarissen van IenM en EZ de Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer heeft vastgesteld en daarmee de MIRT-verkenning inclusief de planMER-procedure wordt afgerond, die in 2010 is gestart;
  • 7. dat, als deeluitwerking van deze bestuursovereenkomst het Rijk, de provincie Flevoland en de gemeente Almere afspraken hebben gemaakt in de Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0, die tegelijkertijd met de bestuursovereenkomst is vastgesteld;
  • 8. dat partijen alleen door samenwerking in staat zijn om de drieledige ambitie, zoals omschreven in de Rijksstructuurvisie, te verwezenlijken.

De partijen komen het volgende overeen:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

1.1 Begripsbepalingen

De in deze overeenkomst gehanteerde begrippen sluiten aan bij die van de Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer (RSV).

1.2 Doel van deze overeenkomst

De Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer is bindend voor het Rijk. Met deze bestuursovereenkomst leggen partijen de afspraken vast om tot uitvoering te komen van de drievoudige ambitie op het gebied van verstedelijking, bereikbaarheid en natuur & recreatie ter versterking van de internationale concurrentiepositie van de Noordvleugel, zoals uitgewerkt in de Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer.

1.3 Gebiedsafbakening

De afspraken in deze bestuursovereenkomst hebben betrekking op hetzelfde gebied als de Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer. Deze RSV gaat over het gebied Amsterdam-Almere-Markermeer in de context van de Noordvleugel.
De Noordvleugel bestaat uit het samenhangende stedelijke netwerk van het Noordzeekanaalgebied tot en met Utrecht, Amersfoort en Almere met Amsterdam in het centrum.

1.4 Opgaven

De opgaven zoals beschreven in de Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer en bedoeld in deze bestuursovereenkomst hebben betrekking op:

  • 1. de stedelijke ambitie bestaande uit de gebiedsontwikkelingen van Almere alsmede de ontwikkeling van de sociaaleconomische en fysieke infrastructuur van Almere;
  • 2. de bereikbaarheidsambitie bestaande uit een goede bereikbaarheid in de Noordvleugel en in het bijzonder de verankering van Almere in het infrastructurele netwerk;
  • 3. de ecologische ambitie bestaande uit een Toekomstbestendig Ecologisch Systeem in het Markermeer en het IJmeer die onder meer voldoet aan de Natura 2000 eisen.

Hoofdstuk 2 Toekomstperspectief

Partijen onderschrijven het volgende toekomstperspectief:

1) De Noordvleugel is een sterke internationaal concurrerende regio, waarin een aantrekkelijk vestigingsmilieu wordt gecreëerd met een goede bereikbaarheid en aantrekkelijke natuur- en recreatiegebieden.

2) Almere ontwikkelt zich tot een primair westelijk georiënteerde stad met 60.000 nieuwe woningen - voor zowel Almere zelf, de overige delen van de metropoolregio Amsterdam als de Utrechtse regio - en een forse groei van het aantal arbeidsplaatsen. Een diverse stedelijke omgeving wordt ontwikkeld met onder andere (hoog)stedelijke, landelijke en suburbane woonmilieus, die complementair zijn aan de al aanwezige woonmilieus in Almere en de regio. Het ontwikkelen van een goede sociale en economische structuur in Almere is onderdeel van de opgave, inclusief een financieel verantwoorde wijze van realiseren.

3) Met geplande investeringen in weg en openbaar vervoer op de corridor Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad kan de mobiliteitsgroei in de regio op goede wijze worden gefaciliteerd en de ontwikkeling van Almere worden voortgezet. In het toekomstperspectief is de stad Almere inclusief de nieuwe woninglocaties goed bereikbaar. Het toekomstige Almere wordt verdergaand verankerd in het stedelijk regionaal netwerk. De IJmeerverbinding is hierbij de stip op de horizon, gekoppeld aan de ontwikkeling van Almere Pampus. De IJmeerverbinding is een regionaal metro-achtig systeem dat loopt tussen Almere Centrum (via Almere Pampus en IJburg) en Amsterdam Zuid. Een IJmeerverbinding naar Amsterdam Centraal en een IJmeerweg in combinatie met een OV-verbinding blijven voor het Rijk een optie. In het vervolgonderzoek worden meerdere alternatieven voor de ontsluiting van Almere Pampus meegenomen, waaronder ook een ontsluiting via de Hollandse Brug.

Ten aanzien van de OV-verbinding heeft de provincie Noord-Holland een voorkeur voor het opwaarderen van de bestaande verbindingen. Indien wordt besloten tot een verbinding door het IJmeer, dan vindt de provincie Noord-Holland dat dit een ondergrondse verbinding dient te zijn. De gemeente Almere en de provincie Flevoland stellen positieve besluitvorming over de IJmeerverbinding als voorwaarde voor de ontwikkeling van Almere Pampus.

4) Het Markermeer-IJmeer is een Toekomstbestendig Ecologisch Systeem (TBES) waardoor een kwalitatief hoogwaardige leefomgeving ontstaat met aantrekkelijke natuur- en recreatiegebieden. Hierbij wordt ook invulling gegeven aan Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen. Het robuuste ecologische systeem creëert juridische ontwikkelruimte voor onder meer recreatieve, infrastructurele en stedelijke ontwikkelingen in en rond het Markermeer-IJmeer.

5) Via een organische ontwikkeling met een gefaseerde aanpak wordt toegewerkt naar dit toekomstperspectief. Organische ontwikkeling gaat uit van geleidelijkheid, adaptieve planning en een stap-na-stap aanpak, gericht op het benutten van kansen die zich voordoen. De stip op de horizon geeft de richting aan voor het handelen van overheden, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en burgers.

Hoofdstuk 3 Uitvoeringsafspraken

Met het oog op het realiseren van het toekomstperspectief zoals geschetst in hoofdstuk 2 maken partijen afspraken. In dit hoofdstuk worden voor elke ambitie de uitvoeringsafspraken geformuleerd. Voor de stedelijke ambitie Almere inclusief de economische ontwikkeling van Almere zijn de afspraken tussen Rijk, Almere en Flevoland opgenomen in de Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0.

3.1 Stedelijke ambitie

  • 1. Partijen spreken af dat met de adaptieve aanpak de (markt)vraag naar woningen en bedrijfslocaties van doorslaggevend belang is voor het tempo en de invulling van het ontwikkelen van het toekomstperspectief.
  • 2. Partijen monitoren voor het gebied de Noordvleugel de kwantitatieve en kwalitatieve actuele vraag naar en het aanbod van woningen. Onder duovoorzitterschap van de provincie Noord-Holland en het Rijk (namens deze vertegenwoordigers van de minister voor Wonen en Rijksdienst), wordt deze monitoring vanaf 2014 uitgevoerd. Partijen brengen de gezamenlijke rapportage jaarlijks uit.
  • 3. Na het uitbrengen van de rapportage in 2016 voeren partijen onder leiding van het ministerie van BZK een evaluatie uit naar de scope van de rapportage en onderliggende monitor, de inhoud en frequentie van rapporteren. Op grond van de evaluatie kunnen partijen tot bijstelling van de monitoring besluiten.
  • 4. Het ministerie van BZK agendeert de rapportage voor het bestuurlijk overleg MIRT Noord-Holland, Utrecht en Flevoland.

3.2 Bereikbaarheidsambitie

  • 1. Partijen spreken af dat in het kader van het project OV SAAL middellange termijn - conform de brief van de staatssecretaris van IenM d.d. 28 augustus 20131 - wordt ingezet op een investering waarmee de kwaliteitssprong naar hoogfrequent spoorvervoer concreet mogelijk wordt. Het betreft de uitbreiding van station Weesp van 6 naar 8 sporen. Met deze twee extra sporen kunnen de Intercity’s de Sprinters in deze corridor daar passeren. Na oplevering van deze infra-uitbreiding en ERTMS kan iedere tien minuten een Intercity en Sprinter rijden op de SAAL corridor.
  • 2. Partijen spreken af dat zij onder leiding van het Rijk (namens deze de minister van IenM) een vervolgonderzoek (MIRT-verkenning) starten naar verdere infrastructuurmaatregelen ten behoeve van de ontsluiting van Almere Pampus, als er:
    • a. in Almere ten opzichte van 2010 circa 25.000 woningen zijn gebouwd en
    • b. er zicht is op afronding van de realisatie van Amsterdam IJburg II.
  • 3. Bij het onder lid 2. bedoelde vervolgonderzoek neemt het Rijk in overleg met de andere partijen meerdere alternatieven mee in de afweging. De opties betreffen in ieder geval een alternatief met en zonder IJmeerverbinding (waaronder ontsluiting via de Hollandse Brug).
  • 4. Het go/no go-besluit dat partijen nemen na afloop van de MIRT-verkenning wordt gebaseerd op budgettaire inpasbaarheid, regionaal draagvlak, bereikbaarheids-, ruimtelijke, economische (o.a. MKBA) en leefbaarheidsargumenten (conform de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte).
  • 5. De gemeente Almere en de provincie Flevoland stellen positieve besluitvorming over de IJmeerverbinding als voorwaarde voor de ontwikkeling van Almere Pampus. Indien niet tot een IJmeerverbinding wordt besloten treden de partijen met elkaar in overleg over hoe de gezamenlijke ambitie ten aanzien van de versterking van de Noordvleugel en verantwoorde ontwikkeling van Almere kunnen worden bereikt.
  • 6. De gemeenten Almere en Amsterdam houden een IJmeerverbinding (OV) in de toekomst ruimtelijk mogelijk tot het moment dat hierover besluitvorming plaatsvindt. De gemeente Amsterdam heeft hiertoe in de Structuurvisie Amsterdam 2040 (uit 2011) de IJmeerverbinding voor openbaar vervoer opgenomen, via het tracé Almere, IJburg, Diemen naar de Zuidas, zoals uitgewerkt in het kader van RRAAM.
    Partijen nemen er kennis van dat ook de gemeente Diemen bereid is de komst van het in het kader van RRAAM uitgewerkte tracé van de IJmeerverbinding voor openbaar vervoer, gebundeld met het bestaande spoor in Diemen, ruimtelijk mogelijk te houden.
    Het Rijk hecht er aan dat de gemeente Almere de optie van een snelle verbinding tussen Almere Pampus en station Almere Poort en tussen Pampus, Centrum en Oosterwold openhoudt. De gemeente Almere is niet voornemens ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren die deze optie blokkeren.
  • 7. Partijen spreken af dat het Zuidelijk Tracé via Muiden niet in het vervolgonderzoek wordt betrokken.
  • 8. De gemeente Almere, de provincie Flevoland en de gemeente Amsterdam organiseren periodiek een evenement dat is gericht op de stip op de horizon bestaande uit de IJmeerverbinding als verbinding tussen het kerngebied van de Amsterdamse metropool en Almere.
  • 9. Partijen vinden een goede bereikbaarheid via de weg en met het openbaar vervoer van groot belang voor de realisatie van het toekomstperspectief. Daarom spreken de partijen af om de ontwikkeling op de corridors tussen Almere en Amsterdam en tussen Almere en Utrecht te volgen en in kaart te brengen. Het Rijk (voor deze vertegenwoordigers namens de minister van IenM) neemt daartoe het initiatief. Het in kaart brengen van de ontwikkeling valt uiteen in twee gedeelten:
    • a. het monitoren waarbij gebruik gemaakt wordt van beschikbare realisatiecijfers van de weg en het spoor bij Rijkswaterstaat en NS;
    • b. het prognosticeren, waarbij gebruik gemaakt wordt van prognoses voor de weg en het spoor die in andere (beleids)kaders beschikbaar komen.
  • 10. De monitorrapportage wordt jaarlijks opgesteld. Voor de prognoserapportage wordt aangesloten bij bestaande beleidscycli en de bestaande tempo’s waarin verkeer- en vervoerprognoses worden geproduceerd. Het gaat daarbij om een tussenperiode van maximaal vier tot vijf jaar. De rapportages worden opgesteld door of in opdracht van de minister van IenM.
  • 11. De rapportages worden door het ministerie van IenM afgestemd met de gemeenten Amsterdam en Almere, de Stadsregio Amsterdam en de provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht. Daarbij wordt zoveel als mogelijk gebruik gemaakt van bestaande overlegstructuren. Het ministerie van IenM agendeert de rapportages in het BO MIRT Noord-Holland, Utrecht en Flevoland.

3.3 Ecologische en recreatieve ambitie

  • 1. Partijen onderschrijven de keuze voor de luwtemaatregelen Hoornse Hop en de 1e fase van het project Marker Wadden, als eerste stappen naar een Toekomstbestendig Ecologisch Systeem (TBES) Markermeer-IJmeer.
  • 2. Het Rijk voert de luwtemaatregelen in de Hoornse Hop uit en draagt € 6 miljoen bij. De provincies Flevoland en Noord-Holland dragen ieder € 1,5 miljoen bij aan de realisatie onder voorwaarde dat het recreatief belang bij de natuurmaatregelen meegenomen wordt.
  • 3. Het Rijk draagt - onder voorwaarde dat ook derden voldoende meefinancieren - € 30 miljoen bij aan de 1e fase van het project Marker Wadden. Aanvullende middelen van derden zijn echter nog nodig.
  • 4. Het Rijk, de provincie Flevoland en de provincie Noord-Holland spreken af dat zij gezamenlijk de juridische en praktische mogelijkheden uitwerken om te komen tot een ecologisch boekhoudsysteem. De provincie Flevoland neemt hierin het voortouw en is (financieel) verantwoordelijk voor het boekhoudsysteem. De ambitie is om vast te leggen dat initiatiefnemers van grootschalige ruimtelijke ingrepen die effect hebben op het ecologisch systeem van Markermeer-IJmeer bijdragen aan TBES en andersom dat investeerders in het ecologisch systeem van Markermeer-IJmeer de mogelijkheid krijgen voor ruimtelijke/recreatieve ingrepen. Uitgangspunt is dat de boekhouding pragmatisch wordt opgesteld waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten op bestaande organisaties, systemen en structuren en modellen.
  • 5. Het Rijk, de provincie Flevoland en de provincie Noord-Holland spreken af dat zij ten behoeve van het boekhoudsysteem de voortgang van het TBES bijhouden door de effecten van de natuurmaatregelen en van de ruimtelijke ingrepen op het Markermeer-IJmeer te monitoren. Uitgangspunten daarbij zijn:
    • a. de bestaande monitoring die de instandhouding van de natuurdoelen volgens Natura 2000 en de Kaderrichtlijn Water in het IJsselmeergebied monitort. Rijkswaterstaat (RWS) voert als beheerder van het Markermeer deze monitoring uit;
    • b. aanvullende monitoring naar de effecten van de natuurmaatregelen wordt voor zolang nodig opgenomen in de bestaande monitoring; RWS is hiervoor verantwoordelijk. Aanvullende financiering voor uitvoering moet worden geborgd vanuit de natuurmaatregelen;
    • c. de provincie Flevoland is als vergunning verlenend bevoegd gezag voor de Natuurbeschermingswet (financieel) verantwoordelijk voor de registratie en waar nodig de monitoring van de effecten van ruimtelijke ingrepen op Natura 2000 en Kaderrichtlijn Water.
  • 6. Rijk, de provincie Flevoland en de provincie Noord-Holland spreken af dat de in het beheerplan Natura 2000 IJsselmeergebied beschreven nulsituatie, ook de nulsituatie voor de programmatische aanpak TBES beschrijft.
  • 7. Afhankelijk van de ecologisch effectiviteit van de voorgenomen natuurmaatregelen op Natura 2000 en Kaderrichtlijn Water doelen, budgettaire mogelijkheden en toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen bezien het Rijk, de provincie Flevoland en de provincie Noord-Holland op basis van het boekhoudsysteem of en welke vervolgstappen wanneer nodig zijn ten behoeve van het TBES.
  • 8. Rijk, de provincie Flevoland en de provincie Noord-Holland gaan afspraken maken met en over visserij in het Masterplan IJsselmeer-Markermeer. De resultaten hiervan zijn van belang voor het TBES.
  • 9. Namens het Rijk voert de minister van IenM (voor deze uit te voeren door Rijkswaterstaat, RWS) in samenwerking met de minister voor Wonen en Rijksdienst (voor deze uit te voeren door het Rijksvastgoed- en Ontwikkelingsbedrijf, RVOB) en provinciale en gemeentelijke overheden rondom het Markermeer en IJmeer een pilot uit naar kostenbesparing door optimalisatie van grondstromen (inclusief zandwinning). Kostenbesparing heeft betrekking op kostenvoordeel dan wel een efficiënte koppeling van natuur en duurzaamheid. Aan de hand van ervaringen met één of meerdere projecten in het Markermeer onderzoeken RWS en het RVOB of de in theorie gevonden potentiële optimalisaties zich ook voordoen in de praktijk. Bij de keuze voor de pilotprojecten wordt het project Marker Wadden betrokken. Partijen spreken af begin 2014 te starten met een of meer pilotprojecten.

3.4 Samenwerkingsstructuur en monitoring

  • 1. Partijen zetten de samenwerking na de totstandkoming van de Rijksstructuurvisie voort. De samenwerking in de volgende fase is gericht op de uitvoering van de drievoudige ambitie, met daarnaast aandacht voor de integraliteit, actualisatie van, en samenhang tussen de drie ambities. De samenwerking wordt daarom meer uitvoeringsgericht vormgegeven. Dit betekent dat sturing zoveel mogelijk direct door de uitvoerende partijen dicht op de projecten gebeurt. Daarnaast wordt aangesloten op de bestaande MIRT-overlegstructuren Noord-Holland, Utrecht en Flevoland.
  • 2. Partijen zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de afstemming tussen de uitvoering van de drievoudige ambitie met de verschillende andere ruimtevragende projecten in de Noordvleugel, zoals de Luchthaven Lelystad en windenergie.
  • 3. De samenwerkingsstructuur ziet er als volgt uit:
    • b. Er wordt een Stuurgroep Markermeer-IJmeer ingesteld om tot de gewenste ecologische versterking van het Markermeer-IJmeer te komen; hiermee komt het Opdrachtgeversoverleg Ecologie IJsselmeer (OEIJ) te vervallen.
      • 1. In de Stuurgroep hebben in ieder geval de provincies Noord-Holland en Flevoland, en vertegenwoordigers van de minister van IenM (incl. RWS) en de staatssecretaris van EZ namens het Rijk zitting.
      • 2. De Stuurgroep Markermeer-IJmeer is verantwoordelijk voor:
      • de afstemming van de ontwikkelingen in het Markermeer-IJmeer;
      • de ecologische boekhouding in samenhang met de natuurmonitoring;
      • het opdrachtgeverschap van verschillende projecten zoals de Hoornse Hop.
      • 3. De Stuurgroep Markermeer-IJmeer wordt voorgezeten door het ministerie van EZ en ambtelijk ondersteund door Rijkswaterstaat.

    • c. De bespreking van de beschikbare monitoringsrapportages, zoals genoemd in 3.1, 3.2 en 3.3 alsmede de afstemming tussen de drie ambities en andere majeure ontwikkelingen in de Noordvleugel vindt plaats in de MIRT-overleggen. Desgewenst worden de monitoringsrapportages geagendeerd in het BO MIRT. In aanvulling op de MIRT-overleggen komen partijen in 2014 en 2015 minimaal een keer per jaar bij elkaar met als doel de samenhang van de drievoudige ambitie Amsterdam-Almere-Markermeer te borgen en de uitvoering daar waar nodig kracht bij te zetten. Dit overleg wordt voorgezeten door de DG Ruimte en Water van het ministerie van IenM. Eind 2015 evalueren partijen de overlegstructuur.
    • d. De minister van IenM treedt op als regievoerend minister namens het Rijk. Namens de betrokken regionale partijen treedt de wethouder van Almere op als regievoerend bestuurder.

  • 4. Partijen spreken af dat zij op onderdelen waar overheden en maatschappelijke organisaties en marktpartijen elkaar kunnen versterken de samenwerking actief zullen voortzetten. Deze samenwerking doet zich in ieder geval voor bij:
    • de uitvoering van projecten (bijvoorbeeld Almere Data Capital) en de ontwikkeling van initiatieven (bijvoorbeeld gericht op het Markermeer-IJmeer) en het benutten van kansen in het kader van de afgesproken organische en adaptieve ontwikkelingskoers;
    • het reflecteren de hand van de monitoringsresultaten op de samenhang tussen de drie ambities door de maatschappelijke organisaties en marktpartijen. Partijen nemen hiertoe minimaal eens in de vier jaar (gekoppeld aan de evaluatie van de uitvoeringsafspraken, zoals bedoeld onder 4.1 lid 1) het initiatief.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

4.1 Wijzigingen

  • 1. Minimaal eens in de vier jaar wordt onder leiding van de minister van IenM bezien of de uitvoeringsafspraken in deze bestuursovereenkomst moeten worden gewijzigd. De eerste keer vindt dit uiterlijk in 2017 plaats.
  • 2. Wijziging van deze bestuursovereenkomst vindt mede plaats op basis van de monitoringsrapportages en met instemming van alle partijen.
  • 3. Elke partij kan de andere partijen schriftelijk verzoeken of via agendering in het BO MIRT Noord-Holland, Utrecht en Flevoland de uitvoeringsafspraken van de overeenkomst te wijzigen. De wijziging behoeft de schriftelijke instemming van alle partijen of een algemeen aangenomen besluit in het BO MIRT.
  • 4. De wijziging en het in lid 3 genoemde besluit worden door het Rijk als bijlage aan de overeenkomst gehecht, gepubliceerd in de Staatscourant en op www.ruimtelijkeplannen.nl.

4.2 Geschillenregeling

  • 1. Bij geschillen over deze overeenkomst treden partijen met elkaar in overleg. Dit overleg vindt plaats binnen drie maanden nadat een partij de wens daartoe aan de andere partijen schriftelijk heeft meegedeeld.
  • 2. Als na zes maanden na het in lid 1 bedoelde overleg geen oplossing voor het geschil is gevonden, stellen partijen gezamenlijk een bemiddelaar aan.
  • 3. De uitkomst van het geschil wordt vastgesteld door het BO MIRT. Indien dit leidt tot een aanpassing van de bestuursovereenkomst wordt dit door het Rijk gepubliceerd in de Staatscourant en op www.ruimtelijkeplannen.nl.

4.3 Inwerkingtreding, looptijd en beëindiging

  • 1. Deze overeenkomst treedt in werking op de dag na de (laatste) ondertekening en loopt zolang als voor een goede uitvoering daarvan noodzakelijk is, en wordt beëindigd op:
    • a. het moment dat de beoogde 60.000 woningen in Almere zijn gebouwd ten opzichte van 2010; dan wel
    • b. het moment dat partijen gezamenlijk tot beëindiging hiertoe besluiten in het BO MIRT in het kader van wijziging van de bestuursovereenkomst.
  • 2. Na ondertekening van deze bestuursovereenkomst wordt de zakelijke inhoud daarvan door het Rijk gepubliceerd in de Staatscourant en op www.ruimtelijkeplannen.nl.