direct naar inhoud van 3.2 Geomorfologie en bodem
Plan: Landelijk Gebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1916.lg2011-0010

3.2 Geomorfologie en bodem

Deze paragraaf gaat in op de geomorfologische ontstaansgeschiedenis van het plangebied. Daarnaast wordt kort ingegaan op de huidige situatie en te verwachten toekomstige ontwikkelingen.

3.2.1 Ontstaansgeschiedenis

10.000 tot 5.000 jaar geleden
De ondergrond van het plangebied heeft zich gevormd in de laatste ijstijd in het Pleistoceen. Het landijs onttrok water van de zee, waardoor de Noordzee droog kwam te liggen. De wind heeft zand van de droog gelegen Noordzee in het westen van Nederland neergelegd in de vorm van kleine duinen, de dekzanden. In het gebied ten zuiden van Leidschendam is door de vroegere loop van rivieren rivierklei als ondergrond aanwezig, met daarboven zandafzettingen van de zee. De grens van de afzettingen van de rivierklei bevindt zich binnen het plangebied. In het begin van het Holoceen verbeterde het klimaat waardoor de zeespiegel en het grondwater stegen. De stijging van de zeespiegel zorgde ervoor dat het grondwater in de kustzone zover omhoog kwam dat een moerasgebied ontstond. Doordat plantenresten niet goed werden afgebroken, ontstond het basisveen.

5.000 tot 2.500 jaar geleden
Ongeveer 5.000 jaar geleden zijn in het Nederlandse kustgebied strandwallen gevormd. Een strandwal is een langgerekte zandrug die evenwijdig aan de kust door de golven is ontstaan. Tussen de strandwallen zijn strandvlakten gelegen. De strandwallen zijn door de wind verplaatst. Hierdoor ontstond duinvorming op de strandwallen. Deze duinen worden oude duinen genoemd.
Het gebied ten oosten van de strandwallen werd geleidelijk aan meer afgesloten van de zee. Het gebied kwam minder onder invloed te staan van getijdewisselingen.
Door de nog steeds stijgende zeespiegel steeg de grondwaterstand en ook de neerslag kon minder snel worden afgevoerd naar zee. Het gevolg was dat een nat moerassig gebied ontstond, waar door het slecht afbreken van plantenresten ook veen ontstond (Hollandveen).

2.500 tot 1.300 jaar geleden
Het terugdringen van de kustlijn veroorzaakte een steile kustrand. De golven maakten zand los van de rand, die tijdens stormen door de wind het land op werden geblazen. Zo zijn de jonge duinen ontstaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.lg2011-0010_0009.jpg"

1.300 jaar geleden tot heden

Rond de Romeinse tijd vonden de eerste veenontginningen plaats, maar pas rond 1200 werd op grote schaal veen ontgonnen. De eerste ontginningen vonden in de strandvlakten plaats. Het grondwater zakte door een verschuiving van de kustlijn, waardoor de strandvlakten konden worden gebruikt als weide- en hooilanden.
Voor de ontginningen was afwatering noodzakelijk. Door inklinking verlaagde het maaiveld en kwamen grote gebieden onder water te staan. Omdat het land lager lag dan de rivieren, werd natuurlijke afwatering bemoeilijkt. De akkers veranderden in weilanden en er moest worden overgegaan op kunstmatige afwatering. Het Zoetermeerse Meer was een natuurlijk veenmeer dat al voor de ontginning was ontstaan. De overige plassen ontstonden door grootschalige turfwinning en werden daarna weer drooggemaakt.. De eerste droogmakerij in Zuid Holland was de Zoetermeerse Meerpolder welke in 1614 werd leeggemalen. De andere polders zijn op een later tijdstip drooggelegd, een proces dat ca. 1870 was voltooid. Uitzondering zijn het gebied tegen Zoeterwoude waar geen veen voor turf is afgegraven en het oorspronkelijke maaiveld nog intact is en Vlietland waar 2e helft 20e eeuw door zandwinning opnieuw plassen ontstonden.

3.2.2 Huidige situatie

Het menselijk gebruik heeft ervoor gezorgd dat de bodem niet onaangetast is gebleven. In de loop der tijd hebben er ophogingen en afgravingen plaatsgevonden en is de bovenlaag van de bodem verstoord door het oprichten van bebouwing en het bewerken van het land. De oude bodems zijn nog het meest intact in delen waar geen turf is gewonnen en in de dijken omdat deze zijn blijven staan toen in de omgeving het veen voor de turfproductie werd afgegraven.

3.2.3 Toekomstige ontwikkelingen

Vooral veengronden zijn gevoelig voor inklinking. Het bestemmingsplan dient een verdere inklinking te voorkomen door een ontwatering van de gronden tegen te gaan, voor zover dit niet reeds is geregeld in de verordeningen van de waterbeheerders (dubbele regelgeving voorkomen). Daarnaast dient bij het toelaten van nieuwe ontwikkelingen rekening te worden gehouden met de draagkracht van de bodem. In dit verband is bijvoorbeeld een toename van het zware vrachtverkeer een aandachtspunt.

3.2.4 Aanbevelingen voor visie en juridische vormgeving vanuit geomorfologie en bodem
  • De draagkracht van de bodem is gering, waar bij (grootschalige) ontwikkelingen rekening mee moet worden gehouden.
  • Bij het bieden van gebruiksmogelijkheden voor de gronden moet de geschiktheid van de grond worden betrokken.
  • Het zoveel mogelijk beperken van inklinking van de bodem door onder andere het vasthouden van water.