direct naar inhoud van 3.11 Milieu
Plan: Landelijk Gebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1916.lg2011-0010

3.11 Milieu

Dit hoofdstuk gaat in op de relevante milieuthema's voor het plangebied. Deze zijn luchtkwaliteit, geluidhinder, geurhinder, lichthinder en externe veiligheid.

3.11.1 Huidige situatie

Lucht

De hoofdlijnen voor de regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm, ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd). In artikel 5.16, lid 1 Wm is bepaald, onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders onder meer een bestemmingsplan mogen vaststellen of wijzigen. Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan is het uitvoeren van een uitgebreid luchtkwaliteitsonderzoek wettelijk niet meer verplicht. Luchtkwaliteitseisen vormen dan in beginsel geen belemmering meer voor het uitoefenen van deze bevoegdheid.

De betreffende voorwaarden zijn:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een nieuwbouwproject leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een nieuwbouwproject draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging (d.w.z.: een concentratietoename van niet meer dan 3% van de grenswaarde (1,2 microgram/m³ = 3% van 40 microgram/m³);
  • een nieuwbouwproject past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Voor de luchtkwaliteit zijn met name de concentraties stikstofdioxide en fijn stof van belang. De concentraties van overige stoffen voldoen in Nederland ruimschoots aan de normen. In onderstaande tabel zijn de belangrijkste luchtkwaliteitseisen samengevat.

Stof   Norm   Niveau   Status  
Stikstofdioxide
(NO2)  
jaargemiddelde    40 µg/m3   grenswaarde
geldig vanaf 2015  
Fijn stof
(PM10)
   
jaargemiddelde    40 µg/m3   grenswaarde geldig vanaf 2011  
  daggemiddelde; overschrijding is toegestaan op niet meer dan 35 dagen per jaar.    50 µg/m3   grenswaarde geldig vanaf 2011  

Voor wat betreft de autonome situatie kan aan de hand van de Monitoringstool 2010 (zie bijlagen bij dit plan) worden afgeleid, dat voor PM10 overal in het plangebied ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden. Voor stikstofdioxide geldt, dat in 2015 nabij woningen in het plangebied wordt voldaan aan de normen. De ruimtelijke ontwikkelingen die mogelijk zijn op basis van dit plan zullen niets aan bovengenoemde conclusies wijzigen.

Ingevolge de AmvB 'Niet in betekenende mate bijdragen' is bepaald, dat bouwplannen tot 1500 woningen en één nieuwe ontsluitingsweg of 3000 woningen en twee nieuwe ontsluitingswegen, niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Dit plan voorziet in de bouw van maximaal dertien nieuwe woningen, zodat dat het betreffende plan geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, die 'in betekenende mate' bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

De luchtkwaliteitswetgeving vormt dan ook geen beletsel voor de uitvoering van dit plan.

Geluid

Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient bij nieuwe ruimtelijke plannen beoordeeld te worden of in het jaar van vaststelling van het bestemmingsplan en 10 jaar daarna, aan de normen uit de Wet geluidhinder kan worden voldaan en of binnen het plangebied sprake zal zijn van een aanvaardbaar akoestisch leefklimaat.

Voor dit bestemmingsplan is het aspect wegverkeerslawaai relevant omdat het plan nieuwe geluid-gevoelige bestemmingen (Ruimte voor ruimte) mogelijk maakt, die zijn gesitueerd binnen geluidzones van bestaande wegen.

Wegverkeerslawaai

In de Wet geluidhinder (art 74 Wgh) is bepaald, dat elke weg een geluidszone heeft, met uitzondering van woonerven en 30 km/u-wegen. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen zoals woningen, aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB mag in principe niet worden overschreden.

De geluidszone ligt aan weerszijden van de weg. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (binnenstedelijk of buitenstedelijk). Wegen van 30 km/h hebben geen geluidszone, maar in het kader van een goede ruimtelijke ordening (Wro) moet voor deze wegen wel aannemelijk worden gemaakt dat sprake zal zijn van een aanvaardbaar akoestisch leefklimaat.

De wegen binnen het plangebied waarlangs nieuwe geluidgevoelige bestemmingen zijn geprojecteerd zijn, de Stompwijkseweg, de Dr. van Noortstraat en het Oosteinde.

Het plan maakt de bouw van dertien nieuwe woningen mogelijk. Deze woonfucties zijn reeds opgenomen in het bestemmingsplan Landelijk Gebied - Ruimte voor ruimte 2010 dat op 18 september 2010 onherroepelijk is geworden. Dit bestemmingsplan is in het voorliggende bestemmingsplan Landelijk gebied overgenomen.

Voor zeven van de dertien nieuw geprojecteerde woningen uit het plan geldt, dat de gevelbelasting zal voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder.

Voor de overige zes nieuw geprojecteerde woningen geldt, dat de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder wordt overschreden. Laatstbedoelde woningen zullen een geluidbelasting ondervinden van maximaal 53 dB. Voor deze zes woningen is gelijktijdig met de procedure tot vaststelling van het eerdergenoemde bestemmingsplan een hogere waarden-procedure ingevolge de Wet geluidhinder doorlopen. Voor de betreffende zes woningen zijn door de gemeente hogere waarden verleend tot 53 dB.


Geurhinder
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden en vormt het nieuwe beoordelingskader voor stank (geurhinder) uit de veehouderij. Volgens de Wgv moet er een 'ruimtelijke scheiding' (afstand) zijn tussen veehouderij en geurgevoelig object (omwonende). De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De normen in de Wgv zijn onder andere afhankelijk van het type geurgevoelig object en of het dieren betreft met of zonder een geuremissie. De geurbelasting wordt berekend en getoetst met een verspreidingsmodel.

Gemeenten hebben meer beleidsvrijheid gekregen, doordat ze desgewenst zelf een andere norm mogen stellen dan in de Wgv is opgenomen.

In de Wgv zijn voor een groot aantal diersoorten (met bijbehorende stalsystemen) geuremissiefactoren opgenomen. In de Wgv zijn echter niet voor alle diersoorten geuremissiefactoren opgenomen. Voorbeelden hiervan zijn melkrundvee (melkkoeien, vrouwelijk jongvee) en paarden. Volgens artikel 4 van de Wgv geldt hiervoor een vaste afstand van tenminste 50 m voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom.

Het plangebied maakt geen deel uit van een concentratiegebied. Dit betekent dat voor veehouderijen, gelegen buiten de bebouwde kom, waar diersoorten gehouden worden met een geuremissiefactor, een norm van 8,0 odeur units per m³ geldt.

Wanneer een veehouderij echter wil uitbreiden of wanneer er sprake is van nieuwvestiging, of wanneer een gevoelige functie zich in de nabijheid van een veehouderij vestigt, dan zal een toetsing aan de Wgv moeten plaatsvinden.


Lichthinder
De laatste tien jaar worden er steeds meer kassen verlicht door speciale verlichting, zogenaamde assimilatieverlichting. Vooral rozen en andere snijbloemen blijken beter en sneller te groeien als ze meer licht ontvangen. Door in de wintermaanden verlichting op de planten te richten, is de kweker voor zijn bloemenproductie niet meer afhankelijk van de zomerzon.
Verreweg het grootste deel van het uitgestoten licht verlaat de kas via het dak. De lichtintensiteit is relatief hoog in vergelijking met die van wegen. Ook gaat het bij kassen relatief gezien om zeer grote oppervlakten.

Licht geeft informatie over de tijd en over de plaats van bevinden. Het is het daarom zaak de natuur zo min mogelijk te verstoren met licht. Een overdaad aan licht verstoort het bioritme van allerlei organismen en kan een heel ecosysteem ontwrichten. Dit heeft allerlei indirecte gevolgen. Veranderingen in de verhouding tussen licht en donker is vaak het natuurlijke signaal voor veranderingen in gedrag, zoals trek-, broed- en foerageergedrag

In het "Besluit Glastuinbouw" staan regels om lichthinder door assimilatieverlichting te beperken. Zo moet de gevel zijn afgeschermd. Deze afscherming moet leiden tot 95 % minder uitstraling op 10 m afstand van de kas. De lampen mogen niet buiten de kas zichtbaar zijn. In de periode van 1 september tot 1 mei is assimilatiebelichting verboden van 20.00 uur tot 24.00 uur. Er zijn enkele uitzonderingen op deze regel. Glastuinders die al voor 12 maart 1996 verlichting toepasten, zijn onderworpen aan regels van de gemeente.

In het beleidsplan openbare verlichting van de gemeente is het streven opgenomen om zo weinig mogelijk verlichting in het buitengebied op te nemen.


Externe veiligheid
Het externe veiligheidsbeleid is gericht beperking van risico's van risicovolle activiteiten. Bij risicovolle activiteiten kan gedacht worden aan bepaalde inrichtingen (chemische installaties, vuurwerkopslagplaatsen, LPG-stations), maar ook aan transport van gevaarlijke stoffen.
Als het gaat om inrichtingen moeten gemeenten in hun bestemmingsplannen en andere ruimtelijke besluiten rekening houden de veiligheidsnormen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het besluit regelt hoe een gemeente moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. Volgens de risicokaart van de provincie Zuid-Holland (http://geo.zuid-holland.nl/risicokaart_publiek) bevinden zich in het plangebied geen gevaarlijke stoffen. In de omgeving van het plangebied zijn wel gevaarlijke stoffen aanwezig (zoals munitie, LPG en propaan), maar de bijbehorende veiligheidszones vallen buiten de plangrens. Als het gaat om het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (circulaire Rnvgs). De circulaire beschrijft het rijksbeleid voor veiligheidsbelangen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Het gemeentelijk standpunt omtrent externe veiligheid is opgenomen in bijlage 2.

3.11.2 Toekomstige ontwikkelingen

Dit bestemmingsplan heeft een grotendeels consoliderend karakter, waarbinnen onder voorwaarden enkele nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt. Het betreft onder meer woningen binnen de Ruimte voor Ruimte-regeling en het toelaten van nieuwe (gevoelige) functies in vrijkomende agrarische bebouwing. Hiervoor kunnen hogere waarden worden aangevraagd. Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarvoor op dit moment al een bodemonderzoek uitgevoerd zou moeten worden. Bij het indienen van bouwaanvragen dient te worden aangetoond dat de bodem(kwaliteit) hiervoor geschikt is.

3.11.3 Aanbevelingen voor visie en juridische vormgeving vanuit milieu
  • Bij het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige functies moet voldaan worden aan de Wet Geluidhinder. Dit kan betekenen dat een hogere grenswaarde moet worden afgegeven.
  • Nieuwe functies mogen niet leiden tot significante verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • Wanneer een veehouderij wil uitbreiden of wanneer er sprake is van nieuwvestiging, of wanneer een gevoelige functie zich in de nabijheid van een veehouderij vestigt, dan zal een toetsing aan de Wgv moeten plaatsvinden.