direct naar inhoud van Artikel 31 Algemene bouwregels
Plan: Landelijk Gebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1916.lg2011-0010

Artikel 31 Algemene bouwregels

31.1 Bestaande bruggen en dammen

Bruggen en dammen zijn toegestaan, voor zover deze bouwwerken bestaand zijn en uitsluitend op de plaats waar deze bestaand zijn. Voor deze bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. vervanging van (karakteristieke) bruggen door dammen is niet toegestaan;
  • b. bij vervanging van een bestaande brug of dam, dient de nieuwe brug of dam op dezelfde plaats te worden gesitueerd als de brug of dam die vervangen wordt, waarbij de bestaande oppervlakte van het betreffende bouwwerk als maximum toegestane oppervlakte geldt;
  • c. de bouwhoogte van een brug (inclusief hekwerk), mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • d. de bouwhoogte van een dam (inclusief hekwerk), mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • e. burgemeester en wethouders winnen, alvorens een omgevingsvergunning te verlenen en voor zover dat in verband met het waterbeheer dan wel waterstaatkundige belangen van belang is, advies in bij de waterbeheerder.

31.2 Afwijken situering, oppervlakte en plaatsing nieuwe bruggen en dammen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 31.1 voor:

  • a. het vervangen van bruggen door dammen;
  • b. het bouwen van bruggen of dammen op een andere plaats dan op de bestaande plaatsen;
  • c. een grotere oppervlakte van bruggen of dammen;
  • d. het plaatsen van een nieuwe brug of dam ter ontsluiting van een (bouw)perceel.

31.2.1 Toelaatbaarheid afwijking

Burgemeester en wethouders maken uitsluitend gebruik van de in lid 31.2 genoemde afwijkingsmogelijkheid, indien en voor zover:

  • a. vaststaat dat de afwijking noodzakelijk is voor de bestemming ter plaatse van de gronden die met de brug of dam worden ontsloten, geen onevenredige hinder wordt veroorzaakt voor de omgeving en uit het oogpunt van verkeersveiligheid geen bezwaren bestaan;
  • b. burgemeester en wethouders, voor zover dat in verband met het waterbeheer dan wel waterstaatkundige belangen van relevant is, advies hebben ingewonnen bij de waterbeheerder en deze een positief advies heeft uitgebracht.
  • c. de afwijking niet leidt tot méér dan één ontsluiting per (bouw)perceel, behoudens het bepaalde in artikel 36.1 lid 1 onder a.;
  • d. door toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit en/of (cultuurhistorische) waarden van de betreffende gronden en/of aanwezige bebouwing dan wel de (cultuurhistorische) waarden verbonden aan de bestemming van de gronden en/of bebouwing, die aan het bestemmingsvlak grenzen;
  • e. de afwijking ruimtelijk dan wel landschappelijk goed worden ingepast, met inachtneming van hetgeen beschreven is de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf, ten aanzien waarvan burgemeester en wethouders advies kunnen inwinnen bij een landschapsdeskundige.

31.3 Bouwen langs wegen
31.3.1 Algemeen

Bij het bouwen van bouwwerken met een bouwhoogte van meer dan 1,5 m, op en in de gronden langs wegen, in het plan aangewezen met de bestemming Verkeer als bedoeld in artikel 17, dienen de in onderstaande tabel opgenomen geluidszones en minimale afstanden van bebouwing tot de daarbij aangegeven categorie wegen, in acht te worden genomen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen geluidsgevoelige gebouwen en overige gebouwen:

Bestemming   Categorie weg   geluidszones geluidsgevoelige gebouwen tot de weg (m)   minimale afstand van overige gebouwen tot de weg (m)  
Verkeer   Rijksweg   6002)   1501)  
Verkeer   Provinciale weg   2502)   502)  
Verkeer   Overige verharde wegen   2502)   202)  
1) gemeten uit de as van de dichtsbijgelegen rijbaan
2) gemeten uit de as van de weg; bij geluidsgevoelige gebouwen: waarneemhoogte van 4,5 m  

31.3.2 Geluidszones

Voor het bouwen van geluidsgevoelige gebouwen binnen de hier bedoelde zones geldt dat:

  • a. vooraf bij burgemeester en wethouders een akoestisch rapport moet worden ingediend, waarin zijn opgenomen: het onderzoek naar de geluidbelasting op de betreffende geluidsgevoelige gebouwen als gevolg van wegverkeerslawaai en het bijbehorende resultaat;
  • b. bouwen van geluidsgevoelige gebouwen binnen deze zones is uitsluitend toegestaan, indien: wordt voldaan aan de ter zake geldende grenswaarde(n) in of krachtens de Wet geluidhinder, zijnde de wettelijke voorkeursgrenswaarde of door burgemeester en wethouders vastgestelde hogere waarden inzake wegverkeerslawaai.

31.3.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 31.3.1 is niet van toepassing op:

  • a. de herbouw of uitbreiding van bouwwerken die bestaand zijn, overeenkomstig de daarvoor in dit plan geldende regels, voor zover de bestaande afstand tot de weg niet wordt verkleind;
  • b. bouwwerken die worden opgericht ten dienste van de verkeersbestemming.

31.4 Afwijken bebouwingsvrije zone langs wegen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 31.3.1 voor het bouwen van bouwwerken, geen geluidsgevoelige gebouwen zijnde, op een kortere afstand dan in de betreffende tabel is aangegeven.

31.4.1 Toelaatbaarheid afwijking

Burgemeester en wethouders maken uitsluitend gebruik van de in lid 31.4 genoemde afwijkingsmogelijkheid, indien en voor zover:

  • a. de verkeersveiligheid, de vrije verkeersstroom en/of de instandhouding dan wel beheer van de weg, door de bebouwing, niet in onevenredige mate worden verkleind;
  • b. burgemeester en wethouders schriftelijk advies hebben ingewonnen bij de wegbeheerder en deze een positief advies heeft uitgebracht.

31.5 Bebouwingsafstanden tot perceelsgrenzen
  • a. De afstand van gebouwen, geen kassen zijnde, tot perceelsgrenzen dient ten minste 3 m te bedragen, voor zover in de regels behorende bij de bestemming van de gronden waarop het betreffende gebouw wordt gerealiseerd anders is bepaald.
  • b. De afstand van kassen tot perceelsgrenzen dient ten minste 1 m te bedragen, voor zover in de regels behorende bij de bestemming van de gronden waarop de kassen worden gebouwd anders is bepaald.

31.6 Afwijken bebouwingsafstanden tot perceelsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 31.5, voor het bouwen van bouwwerken op een andere afstand dan in dat lid is aangegeven, waarbij:

  • a. hoofdgebouwen op een geringere afstand van dan wel op de perceelsgrens kunnen worden gesitueerd;
  • b. bijgebouwen op een geringere afstand van dan wel op de perceelsgrens kunnen worden gesitueerd, met dien verstande dat de voorgevel van de bijgebouwen dienen te worden opgericht op ten minste 3 m achter de voorgevel van de woning;
  • c. kassen op een geringere afstand van, dan wel op de perceelsgrens kunnen worden gesitueerd.

31.6.1 Toelaatbaarheid afwijking

Burgemeester en wethouders maken uitsluitend gebruik van de in lid 31.6 genoemde afwijkingsmogelijkheid, indien en voor zover:

  • a. de nadere situering van de gebouwen uit landschappelijk, planologisch, stedenbouwkundig en verkeerskundig oogpunt gewenst dan wel aanvaardbaar wordt geacht of;
  • b. de nadere situering uit een oogpunt van hetzij doelmatige bedrijfsvoering of de inrchting van terreinen noodzakelijk of gewenst wordt geacht;
  • c. de bebouwing ruimtelijk dan wel landschappelijk wordt ingepast, met inachtneming van de in de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf beschreven ruimtelijke kwaliteit en karakteristiek van erven en het gebied, ten aanzien waarvan burgemeester en wethouders advies kunnen inwinnen bij een landschapsdeskundige.