direct naar inhoud van Artikel 10: Gemengd
Plan: Veenhuizen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1699.2010BP022-vg02

Artikel 10: Gemengd

10.1. Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. atelierruimten en galerieën;
  • b. bedrijven genoemd in de bijlage 1 Bedrijvenlijst onder de categorieën 1 en 2;
  • c. dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen;
  • d. detailhandel;
  • e. dienstverlenende en ambachtelijke bedrijven en/of instellingen;
  • f. horeca;
  • g. kantoren;
  • h. maatschappelijke voorzieningen;
  • i. musea;
  • j. praktijkruimten;
  • k. het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden werkactiviteit;
  • l. voorzieningen ten behoeve van de luchtvaart, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - locator";

alsmede voor:

  • m. cultuurgrond;
  • n. een brandweerkazerne, ter plaatse van de aanduiding 'brandweerkazerne';
  • o. sportvoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'sport';
  • p. monumenten, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument';
  • q. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm van de gebouwen en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • r. (openbare) nutsvoorzieningen', ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';

met daaraan ondergeschikt:

  • s. straten en paden;
  • t. (openbare) groenvoorzieningen;
  • u. water en waterstaatkundige voorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  • v. parkeervoorzieningen;
  • w. tuinen, erven en terreinen;
  • x. gebouwen;
  • y. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
10.2. Bouwregels
10.2.1. Algemeen

De goot- en bouwhoogte van gebouwen bedraagt, in afwijking van het gestelde onder 10.2.2, 10.2.3 en/of 10.2.4 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' en 'karakteristiek' niet meer dan de bestaande hoogte.

10.2.2. Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bedrijfsgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens, dan wel de aangegeven 'gevellijn';
  • b. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfsgebouw bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)“ aangegeven hoogte;
  • c. de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste de bestaande oppervlakte, met dien verstande dat de bestaande oppervlakte binnen het bouwperceel mag worden vergroot met ten hoogste 15% in de planperiode;
  • d. in afwijking van het bepaalde in sub c mag ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' het bebouwingspercentage ten hoogste het aangegeven percentage bedragen;
  • e. uitsluitend bestaande gebouwen zijn toegestaan.
10.2.3. Bedrijfswoningen en woningen

Voor het bouwen van (bedrijfs-)woningen gelden de volgende regels:

  • a. een (bedrijfs-)woning dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens, dan wel de aangegeven 'gevellijn';
  • b. de goot- en bouwhoogte van een (bedrijfs-)woning bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)“ aangegeven hoogte;
  • c. het aantal woningen zal niet meer bedragen dan het bestaande aantal.
10.2.4. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen bij (bedrijfs-)woningen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een (bedrijfs-)woning gelden de volgende regels:

  • a. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen binnen een bouwvlak, dan wel ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' te worden gebouwd;
  • b. de afstand tot de voorgevel van de (bedrijfs-)woning of het verlengde daarvan bedraagt ten minste 3 m;
  • c. de afstand van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt aan de vrijstaande zijde van de (bedrijfs-)woning ten minste 1 m;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een (bedrijfs-)woning bedraagt ten hoogste 60 m² , met inachtneming van de bepaling dat niet meer dan 50% van het bouwperceel mag worden bebouwd;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een (bedrijfs-)woning bedraagt ten hoogste 80 m² , mits het bouwperceel ten minste 500 m² bedraagt en met inachtneming van de bepaling dat niet meer dan 50% van het bouwperceel mag worden bebouwd;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een (bedrijfs-)woning bedraagt ten hoogste 100 m² , mits het bouwperceel ten minste 1000 m² bedraagt en met inachtneming van de bepaling dat niet meer dan 50% van het bouwperceel mag worden bebouwd;
  • g. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een (bedrijfs-)woning bedraagt ten hoogste 3,5 m;
  • h. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een (bedrijfs-)woning bedraagt ten hoogste 80% van de bouwhoogte van het bestaande hoofdgebouw;
  • i. indien aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een (bedrijfs-)woning worden voorzien van een kap, bedraagt de dakhelling ten minste 30° en ten hoogste 60°.
10.2.5. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m;
  • b. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - locator" bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 10 m.
10.3. Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bouwwerken, ten behoeve van:

  • a. de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het Beschermd dorpsgezicht;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. de woonsituatie;
  • g. de sociale veiligheid;
  • h. de externe veiligheid.
10.4. Specifieke gebruiksregels
10.4.1. Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. de bewoning van vrijstaande bijgebouwen;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een café en/of bar-/dancing;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan bedrijven die zijn genoemd in de bijlage 1 Bedrijvenlijst onder de categorieën 1 en 2;
  • d. het gebruik van de gronden voor paardenbakken.
10.5. Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 10.4.1 sub c in die zin dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de bijlage 1 Bedrijvenlijst onder de categorieën 1 en 2, mits het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in de bijlage 1 onder categorie 1 en 2, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd, maar in een individueel geval feitelijk een lagere milieubelasting kunnen hebben.
10.6. Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
10.6.1. Vergunningplicht

Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', is het verboden zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken.
10.6.2. Uitzondering

Het bepaalde in lid 10.6.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
10.6.3. Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning mag uitsluitend worden verleend indien:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische, ruimtelijke en natuurlijke waarden van het Beschermd dorpsgezicht;
  • b. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand niet kan worden hersteld;
  • c. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
  • d. het delen betreft van een pand of bijgebouwen die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken, en door sloop van deze delen geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.