direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijf
Plan: Boxtel-Noord
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0757.BP06noord2010-ONH1

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Bedrijf” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen ten behoeve van het uitoefenen van industriële en ambachtelijke bedrijven alsmede groothandelsbedrijven voor zover die zijn genoemd in bijlage Staat van bedrijven onder de categorieën A, B en C, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen (vanaf categorie 3.1);
  • b. bedrijfswoningen, indien en voor zover de gronden zijn voorzien van de aanduiding "bedrijfswoning” op de verbeelding;
  • c. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen;

met de daarbij behorende:

  • d. tuinen, erven en terreinen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

en:

  • h. gebouwen voor opslag en met werkplaats ten behoeve van een sociale werkvoorziening ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – sociale werkvoorziening” op de verbeelding.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Voor het bouwen van de in lid 3.1 onder a genoemde gebouwen gelden de aanduidingen op de verbeelding en de volgende bepalingen:

  • a. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goothoogte van een gebouw mag niet meer dan de op de verbeelding in het bouwvlak aangegeven goothoogte bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan de op de verbeelding in het bouwvlak aangegeven bouwhoogte bedragen.


3.2.2 Voor het bouwen van de in lid 3.1 onder b genoemde bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning” op de verbeelding;
  • b. de op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan bestaande bedrijfswoning mag worden gehandhaafd, hersteld of vervangen mits de inhoud ervan niet wordt vergroot. De voorgaande volzin is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, doch zijn gebouwd in strijd met het toen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.


3.2.3 Voor het bouwen van de in lid 3.1 onder c genoemde aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. in afwijking van het bepaalde in lid 3.2.1, sub a mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd mits de aan- en uitbouwen en bijgebouwen 3 meter achter de voorgevel(rooilijn) van de bedrijfsbebouwing of van de bedrijfswoning worden gesitueerd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag per bedrijfswoning niet meer dan 50 % van het achtererfgebied bedragen met een maximum van 100 m2 per hoofdgebouw;
  • c. de goothoogte van een aan- of uitbouw mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van de bedrijfswoning vermeerderd met 0,30 meter;
  • d. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning verminderd met 3 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte ten minste 3 meter bedraagt;
  • e. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3,50 meter bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 5 meter bedragen.


3.2.4 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van vlaggenmasten en lichtmasten mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.

3.3 Nadere eisen

3.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de milieusituatie; en
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.


3.3.2 Bij toepassing van het bepaalde in lid 3.3.1 is het bepaalde in artikel 30, lid 2 van toepassing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.4.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder a en toestaan dat een bedrijfsgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 25 m² bedraagt;
  • b. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer bedraagt dan de op de verbeelding in het bouwvlak aangegeven goot- bouwhoogte;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de milieusituatie; en
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.


3.4.2 Bij toepassing van het bepaalde in lid 3.4.1, sub c is het bepaalde in artikel 30, lid 2 van toepassing.


3.4.3 Op de voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning op grond van lid 3.4.1 is de procedure in artikel 34, lid 1 van toepassing.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 31, lid 1 wordt in ieder geval gerekend:

  • a. woondoeleinden, behoudens de op de verbeelding aangeduide bedrijfswoningen;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan die welke zijn genoemd in bijlage Staat van bedrijven onder de categorieën A, B en C;
  • c. de uitoefening van een seksinrichting.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.6.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, met inachtneming van de milieusituatie, afwijken verlenen van:

  • a. het bepaalde in lid 3.1, sub a juncto lid 3.5, sub b en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage Staat van bedrijven onder de categorieën A, B en C doch daarin niet wordt genoemd, mits het geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen betreft;
  • b. het bepaalde in lid 3.1, sub a juncto lid 3.5, sub b en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd genoemd in bijlage Staat van bedrijven onder categorie 3 mits het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de onder categorieën A, B en C vallende bedrijven;
  • c. bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf worden ten minste de volgende milieucomponenten in de beoordeling betrokken: het al dan niet continue karakter van de bedrijfsactiviteit, geluidhinder, geurproductie, stofuitworp, gevaar, visuele hinder, verontreiniging van lucht, bodem en water, verkeersaantrekking.


3.6.2 Op de voorbereiding van een besluit tot afwijken op grond van lid 3.6.1 is de procedure in artikel 34, lid 1 van toepassing.