direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kernen Hulst
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0677.bpkernen-001V

Toelichting

Hoofdstuk 1 Een nieuw bestemmingsplan

1.1 Waarom is een nieuw bestemmingsplan nodig?

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op de veertien kernen in de gemeente Hulst. Het bestemmingsplan is opgesteld in het kader van de actualiseringsoperatie bestemmingsplannen binnen de gemeente.

  • Wettelijk gezien moeten bestemmingsplannen om de tien jaar worden geactualiseerd. Met de actualisering kunnen gerealiseerde nieuwe initiatieven, zoals functieveranderingen, en regelingen worden ingepast en wordt de bestemmingsregeling afgestemd op actueel beleid en wetgeving. Tevens kan sneller medewerking worden verleend op basis van een actuele visie en nieuwe inzichten.
  • Het nieuwe bestemmingsplan wordt digitaal gemaakt. Dat betekent dat het bestemmingsplan op internet kan worden geraadpleegd, op ieder gewenst moment.
  • Het gemeentebestuur en de gemeentelijke organisatie kunnen inwoners, instanties en bedrijven met het nieuwe bestemmingsplan beter en sneller van dienst zijn.

1.2 En de andere bestemmingsplannen van de gemeente Hulst?

  • Voor het buitengebied, de grote bedrijventerreinen en Perkpolder zijn recent al nieuwe bestemmingsplannen en beheersverordeningen voor vastgesteld.
  • Daarnaast lopen er nog enkele kleinere bestemmingsplanherzieningen. Deze plannen hebben betrekking op concrete initiatieven en ontwikkelingen.

1.3 Wat zijn de hoofddoelstellingen van het nieuwe bestemmingsplan?

  • De hoofdopgave bestaat uit het opstellen van één digitaal raadpleegbaar bestemmingsplan waarin de bestaande situatie van de bebouwde kommen van de gemeente Hulst van een actuele planologische regelgeving wordt voorzien. Dit betekent dat de plannen op basis van de wettelijke ruimtelijke ordeningsstandaarden (hierna: RO-standaarden) worden opgesteld.
  • Het nieuwe bestemmingsplan is consoliderend van aard. Uitgegaan wordt van het bevestigen van de bestaande legaal tot stand gekomen situatie, waarbij op perceelsniveau gebruiks- en bouwmogelijkheden worden geboden die ruimte geven aan de wensen van deze tijd. Voorbeelden zijn ruimere erfbebouwingsmogelijkheden en het rechtstreeks toestaan van een grotere diversiteit aan activiteiten vanuit de woning. 
  • Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en plannen voor nieuwbouw waarvoor eerder een planologische procedure met succes is doorlopen, worden meegenomen in dit bestemmingsplan. Realisering van deze plannen ontmoet geen (stedenbouwkundige) problemen, hetgeen reden is geweest deze plannen mee te nemen. Andere nieuwe plannen worden niet in het nieuwe bestemmingsplan opgenomen. Indien dat aan de orde is, worden hiervoor afzonderlijke procedures gevoerd. Dat gebeurt in de vorm van partiële herzieningen of postzegelbestemmingsplannen op het moment dat concreet uitgewerkte plannen beschikbaar zijn, belangen zijn afgewogen, effecten zijn bekeken, en geconstateerd is dat het initiatief een juiste invulling geeft aan de visie voor dit gebied. Voor een aantal specifieke ontwikkelingen die in de voorbereidingen al vergevorderd zijn worden wel in dit bestemmingsplan meegenomen. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 2.6.
  • Alle soorten gebieden komen voor: centrumgebieden, woongebieden, bedrijfspercelen, bedrijventerreinen en sportcomplexen. Het is de bedoeling dat voor ieder gebiedstype een 'eigen bestemming' wordt opgenomen. Zo krijgen burgers en anderen direct inzicht in de gebruiks- en bouwmogelijkheden in hun gebied.
  • Het bestemmingsplan is zo toegankelijk en gebruiksvriendelijk mogelijk. Daarom wordt zoveel mogelijk informatie op de verbeelding zichtbaar gemaakt en wordt in de regels zo veel als mogelijk met tabellen gewerkt in plaats van met uitgeschreven teksten.

Omdat voor een groot gedeelte van het bestemmingsplan enkel het bestaande gebruik en bestaande functies worden vastgelegd, vervalt de noodzaak van onderzoek en toetsing met betrekking tot de planologische haalbaarheid en financieel-economische uitvoerbaarheid van (onderdelen uit) het plan. Een aantal ruimtelijke- en milieuaspecten dient bij de vaststelling van het bestemmingsplan te zijn getoetst. Overeenkomstig de in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen verplichting heeft de watertoets plaatsgevonden en zijn in relatie tot de bestemmingsregeling enkele milieuaspecten nagelopen en beoordeeld. De resultaten hiervan zijn in de plantoelichting opgenomen.

1.4 Welke gebieden zijn er te onderscheiden?

Het bestemmingsplan omvat 14 kernen: Clinge, Graauw-Paal, Heikant, Hengstdijk, Hulst, Kapellebrug, Kloosterzande, Lamswaarde, Nieuw-Namen, Ossenisse, Sint-Jansteen, Terhole, Vogelwaarde en Walsoorden. Onderstaand worden de ruimtelijke structuur van en de functies binnen deze bebouwde kommen beschreven.

1.4.1 Clinge

Historische ontwikkeling

Clinge is in 1815 gesticht en heeft zich vanaf het midden van de vorige eeuw (met name) langs de 's-Gravenstraat (en in mindere mate langs de Molenstraat en Kerkstraat) als lintdorp ontwikkeld. Door uitbreidingen met woningen aan de westzijde en een bedrijventerrein aan de oostzijde van de kern is het lintkarakter met de bijbehorende karakteristieke rafelige overgang naar het landelijk gebied deels (met name aan de westzijde en in mindere mate aan de oostzijde) verloren gegaan.

Ruimtelijke en functionele structuur

De ruimtelijke hoofdstructuur van Clinge wordt vooral bepaald door de 's-Gravenstraat, een circa 2 km en grotendeels aaneengesloten bebouwingslint, met een relatief groot aantal dwars daarop aantakkende dreven en polderwegen. De 's-Gravenstraat wordt voornamelijk gekenmerkt door een mix van diverse functies. Waarbij het centrum zich tussen de Kerkstraat en de Koningin Julianastraat heeft gevormd.

Aan de westzijde van de kern overheerst de woonfunctie. Hier is in een ruime verkavelingsopzet de wijk Clingepolder gerealiseerd. Door de opzet van de wijk en het ontbreken van een doorgaande verkeerstructuur is hier sprake van een rustig woongebied. Kenmerkend voor Clinge zijn de verschillende (woon)percelen aan de randen van het gebied met diepe percelen.

Aan de oostzijde van de kern bevindt zich het bedrijventerrein, dit bedrijventerrein heeft zich vanaf de jaren '30 ontwikkeld rondom het textielbedrijf aan de Clitexweg. Dit textielbedrijf is in de jaren '80 opgeheven. In de vrijgekomen bedrijfsbebouwing zijn nu een groot aantal bedrijven gevestigd met daarbij tevens een aantal bedrijfswoningen. De ontsluiting van het bedrijventerrein loopt via de Tiberghienweg en de 's-Gravenstraat door de kern van Clinge.

Aan de oostzijde van de 's-Gravenstraat is ten zuiden van het Malpartuusplein en de Sterredreef tevens een groot maatschappelijk cluster met onder meer een verzorgingsinstelling gelegen.

Aan de zuidzijde van het dorp gaat de bebouwing ongemerkt over in het, net over de grens in België gelegen dorp De Klinge.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpkernen-001V_0001.png"

Figuur 1.1: Luchtfoto Clinge

1.4.2 Graauw-Paal

Historische ontwikkeling

De vroegere nederzettingen van Graauw zijn door de zee ondergelopen. De huidige nederzetting is in 1687 gesticht na nieuwe inpolderingen. Graauw heeft zich vervolgens ontwikkeld langs de dijk tussen de Melopolder en de Willem Hendrikpolder. Dit is gestart bij de kruising met de voormalige zeedijk en later langs de Graauwsedijk. De oude haven is via de Geul van Saeftinghe lang bereikbaar gebleven, maar na de inpoldering van de Alsteinpolder heeft de haven van Paal de functie overgenomen. In de oksel tussen het lint aan de Dorpsstraat en de Graauwsedijk is in de 20e eeuw een nieuwe woonwijk ontwikkeld.

Paal is een dorp gelegen dat aan de Westerschelde bij het Verdronken Land van Saeftinghe ligt. Het oude haventje is in de 19e eeuw aangelegd ter vervanging van de haven in Graauw, Die door de inpoldering van de Van Alsteinpolder was komen te vervallen.

Ruimtelijke en functionele structuur

Graauw heeft zich ontwikkeld op de kruising van een dijk en een dorpslint. Beide linten zijn in de huidige situatie ook nog duidelijk herkenbaar. Aan de noordzijde van de kern ligt een dijk met langgerekte bebouwingsstroken. Aan de oostzijde de Dorpsstraat met gevarieerde lintbebouwing. Op het kruispunt van beide linten is een dorpsplein ontstaan. In de oksel van de beide lijnen is een planmatige ruim opgezette woonwijk ontwikkeld. Ten zuiden van het dorpslint liggen enkele sportvoorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpkernen-001V_0002.png"

Figuur 1.2: Luchtfoto Graauw

De structuur van Paal wordt door een groot deel bepaald door de aanwezigheid van de zeeweringen. De driehoekige opbouw bestaat uit twee linten langs de dijk en de dwarsverbinding van de Duivenhoeksestraat. De dijkovergangen op de koppen vormen de knooppunten van de kern. Binnen de kern is de woonfunctie overheersend. Kenmerkend voor Paal zijn de grote onbebouwde gebieden tussen de woningen. Buiten de dijk is, ten oosten van de kern, de jachthaven van Paal gelegen, alsmede een paviljoen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpkernen-001V_0003.png"

Figuur 1.3: Luchtfoto Paal

1.4.3 Heikant

Historische ontwikkeling

Heikant is onderdeel van een reeks van opvolgende bebouwingsconcentraties tussen Zuiddorpe en Sint Jansteen. Dit lint heeft zich ontwikkeld op een hoge dekzandrug langs de grens met België. Het oudste gedeelte van Heikant is gelegen aan de Magdalenastraat, Vlasstraat en Ellestraat. Op de locatie van Heikant is lang sprake geweest van verspreide bebouwing. In de loop van de tijd zijn de linten geleidelijk volgebouwd. De realisatie van de kerk met pastorie en begraafplaats gaf aanleiding tot de vorming van een centrum.

Ruimtelijke en functionele structuur

De ruimtelijke en functionele structuur van Heikant hangt erg samen met de ontwikkeling van Heikant als een lint. Langzamerhand is het lint dichtgeslibd met woningbouw en bedrijvigheid. Ook deze mix is nu nog duidelijk herkenbaar, met name langs het hoofdlint Vylainlaan-Julianastraat-Emmabaan. Het meer zuidelijk gelegen gebied kent een minder dominant straatprofiel en ook minder mix van verschillende functies. Dit gebied heeft voornamelijk een woonfunctie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpkernen-001V_0004.png"

Figuur 1.4: Luchtfoto Heikant

1.4.4 Hengstdijk

Historische ontwikkeling

Hengstdijk is een van de oudste dorpen van oost-Zeeuws Vlaanderen. De dijk waarop het dorp is gesticht is opgeworpen in 1161 bij de inpoldering van de Hengstdijkpolder. Na de inpoldering werd ter plaatse ook direct een parochie gesticht. Met de ligging aan de kreek de Vogel had het dorp een verbinding met de Westerschelde. De ligging aan de kreek heeft ook geleid tot de ontwikkeling van een groot aantal recreatievoorzieningen in de directe omgeving.

Ruimtelijke en functionele structuur

De dorpskern is overwegend een woongebied en omvat tevens enkele maatschappelijke en commerciële voorzieningen en enkele horecabedrijven. Het bosgebied aan de oostzijde is voor publiek toegankelijk (wandelpark).

Hengstdijk is een dijkdorp. De historische opbouw is nog steeds goed herkenbaar in de eenvoudige ruimtelijk-functionele hoofdstructuur en opzet van de dorpskern. De hoofdwegenstructuur wordt gevormd door de oudste straten: de oostwest gerichte afgegraven oude zeedijk (thans de Plevierstraat en de St. Josephstraat) en de loodrecht daarop staande Hengstdijkse-Kerkstraat. Met name langs deze straten is de kern geleidelijk tot stand gekomen. Hier bevinden zich dan ook de voornaamste functies en de oudere bebouwing. De bebouwingskarakteristiek is hier wat betreft verschijning, gebruik en situering divers. Vanaf de noord- en oostzijde is sprake van een toenemend verdicht ruimtelijk beeld.

Aan de west- en zuidzijde bevinden zich drie kleine planmatig ontwikkelde uitbreidingen / woongebieden die met een lusvormig stratenpatroon aansluiten op de hoofdwegenstructuur: de Norbertijnenstraat met hoofdzakelijk rijenbouw, de Kievitstraat en Meerkoetstraat met een meer gemengde bebouwingstypologie en de Bergeendstraat met lage vrijstaande woonbebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpkernen-001V_0005.png"

Figuur 1.5: Luchtfoto Hengstdijk

1.4.5 Hulst

Historische ontwikkeling

De historische ontwikkeling van Hulst hangt nauw samen met de vesting van Hulst (niet gelegen in het plangebied). Hulst verkreeg in 1180 stadsrechten en ontwikkelde zich in korte tijd uit tot een belangrijke vesting- en havenstad. Na de verwoesting in 1453 door de Gentenaren worden de vestingwerken opgebouwd. Door de ligging van de stad als een frontierstad is de stad regelmatig belegerd.

In 1975 wordt de haven van Hulst opgegeven, het Hellegat, waarmee Hulst een verbinding met de Westerschelde had, was verzand en werd verder ingepolderd. Vanwege de aanwezigheid van de vestingwerken waren uitbreidingen buiten de vesting lange tijd niet aan de orden. Pas vanaf de 20e eeuw ontstonden grootschalige uitbreidingen buiten de vestingwerken. Waarbij eerst langs de aanvoerswegen van buiten de stad werd gebouwd en later ook planmatige uitbreidingswijken, zoals Hulst Noord en later ook Hulst Zuid.

Ruimtelijke en functionele structuur

Hulst Noord en Hulst Zuid kenmerken zich voornamelijk als planmatige uitbreidingswijken. Hebben over het algemeen ook een ruimte opzet en een duidelijk onderscheid in wegenstructuur. Binnen de verschillende wijken zijn ook diverse maatschappelijke en commerciële functies aanwezig.

Tussen de verschillende uitbreidingswijken is duidelijk het tijdsbeeld waarin de wijk is gerealiseerd te herkennen.

In het noorden voornamelijk de na-oorlogse strokenverkaveling uit de jaren '50 en de tuindorp-structuur met veel groen tussen de woningen uit de jaren '70. De uitbreidingen ten zuiden van Hulst komen uit een latere periode, met name in de jaren '90 en sinds 2000.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpkernen-001V_0006.png"

Figuur 1.6: Luchtfoto Hulst Noord

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpkernen-001V_0007.png"

Figuur 1.7: Luchtfoto Hulst Zuid

1.4.6 Kapellebrug

Historische ontwikkeling

De Gentse Vaert was vroeger het kanaal tussen Gent en Hulst. Langs dit kanaal heeft vroeger een kapel gestaan. Om de kapel te kunnen bereiken is een brug gerealiseerd en langs de vaart is langzamerhand bebouwing ontstaan. Op deze locatie is Kapellebrug ontstaan. De Gentse Vaert is gedempt en heeft plaats gemaakt voor een wegverbinding. De aan de westzijde gelegen ontwateringssloot is in Kapellebrug voorzien van riolering en nog steeds herkenbaar als onbebouwde strook. De ligging aan het kanaal en de weg heeft geleid tot de ontwikkeling van Kapellebrug, waardoor een langgerekt dorpslint is ontstaan.

Ruimtelijke en functionele structuur

De structuur van Kapellebrug is nog sterk afhankelijk van de vroegere opbouw. De verbinding tussen Hulst en Gent is van grote invloed op de structuur van het dorp. Het dorp bestaat uit bedrijven en woningen die zich langs het lint zich afwisselen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpkernen-001V_0008.png"

Figuur 1.8: Luchtfoto Kapellebrug

1.4.7 Kloosterzande

Historische ontwikkeling

Kloosterzande is min of meer een dubbeldorp. De oorspronkelijke dijkdorpen Kloosterzande (omgeving Hof te Zandeplein en oostelijk deel Cloosterstraat) en Groenendijk (gelegen aan gelijknamige dijk / straat) zijn geleidelijk aan aaneengegroeid als gevolg van bebouwingsontwikkeling (uitbreiding en verdichting) langs de Cloosterstraat, het Poolsplein en de Hulsterweg.

Ruimtelijke en functionele structuur

Deze oudste gebiedsdelen zijn nog steeds goed herkenbaar, bepalen in grote mate de beeldkarakteristiek van de kern en vormen in onderlinge samenhang de ruimtelijke hoofdstructuur (ringstructuur).

Vooral langs deze ringstructuur zijn diverse karakteristieke en beeldbepalende panden aanwezig (waaronder de monumentale en cultuurhistorische waardevolle standerdmolen Groenendijk), is sprake van functiemenging (gemengd gebied) en bevinden zich de belangrijkste voorzieningen. Aan de zuidzijde bevindt zich een kwalitatief waardevol gebied met bijzondere elementen, waaronder de NH-kerk, het Hof te Zande en het bijbehorende park / bosgebied.

Dit gebied heeft deels een recreatieve functie voor de inwoners en vormt tevens een beeldkwalitatief waardevol overgangsgebied tussen de kern en het bedrijventerrein. Voorts zijn in dit gebied twee cultuurhistorisch van belang zijnde terreinen aanwezig met laat middeleeuwse resten van een kloostercomplex c.q. de uithof Ter Zande van de Cisterciënzer abdij Ter Duinen en de bijbehorende kapel.

Binnen de ringstructuur heeft verdichting / inbreiding met overwegend woningbouw plaatsgevonden. Dit gebied kent een gemengde woningtypologie met bouwhoogten tot maximaal 2 bouwlagen en kap en heeft een fijnmazige ontsluitingsstructuur. Ook is hier een relatief omvangrijk sportcomplex aanwezig. De meest recente uitbreiding bevindt zich aan de zuidwestzijde (woongebied Zoutedijk).

In Kloosterzande zijn momenteel drie gebieden aanwezig met enkele centrumfuncties: het Europlein, het Marijkeplein en het gebied Hof te Zandeplein nabij het voormalige gemeentehuis. Aan het Marijkeplein bevindt zich de belangrijkste supermarktvoorziening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpkernen-001V_0009.png"

Figuur 1.9: Luchtfoto Kloosterzande

1.4.8 Lamswaarde

Historische ontwikkeling

Lamswaarde is een wegdorp. Langs de oudere, doorgaande wegen (Jacobus de Waalstraat, Frederik Hendrikstraat, Dreef en Roversbergsepad) is langs het lint geleidelijk bebouwing ontstaan.

Ruimtelijke en functionele structuur

De historische structuur van het lint is nog goed herkenbaar. Kenmerkend voor deze straten zijn de wisselende bebouwingstypologie, rooilijnen en bebouwingshoogten. Verdichting en uitbreiding heeft langs zowel deze wegen als de Achterstraat plaatsgevonden. Aan de oostzijde van de Dreef is sprake van enige planmatige nieuwbouw van meer recente datum.

Aan de Jacobus de Waalstraat en de Achterstraat bevinden zich enkele rijksmonumenten: een kerkgebouw, een boerenhoeve met bakhuis en een voormalig klooster / schoolcomplex.

Lamswaarde is in overwegende mate een woongebied. Daarnaast omvat het ook enkele maatschappelijke en commerciële voorzieningen en functies, een tennisbaan,

voetbalvelden, een RK–kerk en een begraafplaats. In het gebied vindt in beperkte mate detailhandel en bedrijvigheid plaats. Aan de noordzijde van Lamswaarde is een grote dagrecreatieve voorziening aanwezig in de vorm van een restaurant en golfbaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpkernen-001V_0010.png"

Figuur 1.10: Luchtfoto Lamswaarde

1.4.9 Nieuw-Namen

Historische ontwikkeling

Nieuw-Namen is gevestigd op een quartaire marine strandafzetting, die zich verheft als een erosierest tot circa N.A.P +5 m (plaatselijk bekend als de Kauterberg). Deze pleistocene afzetting (de zogenaamde Formatie van Merksem) bestaat uit matig grove zanden (met plaatselijk ijzerhoudende banken) met een duidelijke gelaagdheid en komt bij Nieuw-Namen als enige plaats in Nederland aan de oppervlakte.

In 1214 vond een stormvloed plaats die het Hulster Ambacht zwaar trof. Het herstel van de dijken ging vooral uit van Vlaamse monniken, die hiervoor opereerden vanuit uithoven in de overstromingsgebieden.

In de eerste helft van de 12e eeuw stichtten Norbertijnen uit Drongen (bij Gent) een uithof op de hoogte van Hulsterloo, tegenwoordig Nieuw-Namen. Hulsterloo zou het oudste ontginningscentrum van de Vier Ambachten zijn. Over de ontwikkeling van Hulsterloo / Nieuw-Namen in de 14e en 15e eeuw is feitelijk weinig bekend. Historische en archeologische informatie met betrekking tot Hulsterloo blijft beperkt tot het uithof van de Norbertijnen op de Kauterberg. Tijdens de middeleeuwen groeide dit centrum uit tot een belangrijk bedevaartsoord. Over eventuele bewoning buiten het uithof is niets bekend.

Vanaf 1570 raakt de onmiddellijke omgeving van het dorp Hulsterloo / Nieuw-Namen geïnundeerd. In deze periode kende het dorp slechts een gering inwonertal. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog zijn schansen, forten en verdedigingslinies in de streek rond Hulst opgeworpen. Net bezuiden Hulsterloo / Nieuw-Namen verrees het fort Kieldrecht. De versterkingen zijn in de loop van de 18e eeuw vervolgens geïntegreerd in de Bedmarlinie, opgeworpen ter verdediging van de Zuidelijke Nederlanden.

De Kauter werd in 1858 een zelfstandige parochie. Ter herinnering aan het noordelijker gelegen dorp Namen, dat in 1717 verloren ging door overstromingen, werd De Kauter omgedoopt tot Nieuw-Namen in 1881.

Midden 19e eeuw was het inwonertal door steeds verdergaande inpoldering gegroeid tot bijna 1000. Het was een nederzetting van landarbeiders, vissers en baggerwerkers. In 1860 is aan de Hulsterloostraat de R.K. kerk gebouwd (de toren is in 1912 vervangen). Nieuw-Namen was jarenlang (vooral in het tweede kwart van de 20e eeuw) het centrum van textielindustrie in de streek rondom Hulst. Enkele in de kern aan de Veerstraat aanwezige voormalige fabrieksgebouwen en een bijbehorende woning zijn hiervan nog stille getuigen. De ruimtelijke ontwikkeling van Nieuw-Namen heeft plaatsgevonden binnen de contouren van de van oorsprong in deze omgeving aanwezige natuurlijke verhoging.

Aan weerszijden van het Kerkpad heeft in het verleden zandwinning plaatsgevonden onder andere voor de ijzerwinning en wegenbouw. In de zandgroeve (plaatselijk bekend als de Mr. Van der Heijden-groeve) zijn de strandafzetting en de afgraving in het landschap nog duidelijk herkenbaar. De groeve en de directe omgeving is in beheer bij Staatsbosbeheer.

Ruimtelijke en functionele structuur

Nieuw-Namen is een grensdorp. Dit is in grote mate bepalend voor de ruimtelijke hoofdstructuur en opbouw van de kern. Het Belgische (Kieldrecht) en Nederlandse kerndeel zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden: het grootste deel van dit grensdorp ligt op Belgisch grondgebied. Nieuw-Namen heeft een ogenschijnlijk onsamenhangend ruimtelijk patroon: de staatsgrens, die dwars door het bebouwd gebied loopt, versterkt dit diffuse beeld.

Nieuw-Namen heeft een overwegend compact kernbeeld. Dit betreft met name de oudere kerndelen nabij de staatsgrens. De bebouwingsstructuur is het meest verdicht aan de Hulsterloostraat bij de kerkomgeving en bij de grensovergang, welke de ruimtelijke zwaartepunten vormen in de kernstructuur.

In westelijke richting en in de noordrand is het bebouwingspatroon enigszins losser / meer open. Nieuwe(re) bebouwing bevindt zich met name aan de noordzijde van de kern en op enkele inbreidingslocaties.

In de wegenstructuur van Nieuw-Namen is de Hulsterloostraat duidelijk herkenbaar als dé hoofdstraat en belangrijkste structuurdrager door de oriëntatie, de lange rechtstand, de profielbreedte als ook door met name de in het midden en oostelijk straatdeel aanwezige overwegend gesloten bebouwingswanden en functiemenging / concentratie van voorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpkernen-001V_0011.png"

Figuur 1.11: Luchtfoto Nieuw-Namen

1.4.10 Ossenisse

Historische ontwikkeling

Het dorp Ossenisse is als een dijkdorp ontwikkeld. Belangrijk in de ontwikkeling van het dorp was de aanwezigheid van de kerk. Rond de kerk is het dorp verder uitgebreid.

Ruimtelijke en functionele structuur

Het dorp kent een eenvoudig rechthoekig stratenpatroon. Dit wordt hoofdzakelijk gevormd door de dijk en hoofdontsluitingsweg (de Lageweg) en de daarop aantakkende lusvormige ontsluitingsstructuur van de Dorpstraat, de Kipstraat en het Molenpad. Langs de zuidzijde van de Lageweg (globaal tussen de Kipstraat en de Hooglandsedijk) is sprake van karakteristieke bebouwing met gevarieerde goot- en bouwhoogten.

Nieuwbouw is beperkt gebleven en heeft vooral plaatsgevonden in vorm van verdichting of vervanging. Het dorp heeft daardoor een compact bebouwingsbeeld dat ook vanuit het omliggende landschap goed herkenbaar is. De kerk neemt binnen de ruimtelijke structuur een centrale positie in en verbijzondert het dorpssilhouet. Binnen het plangebied zijn op korte afstand van de feitelijke dorpskern langs de Weststraat enkele woningen aanwezig.

Ossenisse is primair een woonkern en heeft enkele maatschappelijke voorzieningen. Commerciële functies in de vorm van bedrijvigheid is in beperkte mate aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpkernen-001V_0012.png"

Figuur 1.12: Luchtfoto Ossenisse

1.4.11 Sint-Jansteen

Historische ontwikkeling

Sint-Jansteen is ontstaan rondom een verdedigbare versterking ten zuiden van Hulst. Het dorp heeft gedurende de Oostenrijkse Successieoorlog flink te leiden gehad gedurende het beleg van Hulst, waardoor van het dorp uitsluitend de kerk en een paar huizen bleven staan.

Het dorp is vervolgens opgebouwd en kende een grote groei ten tijde van de vlaslandbouw. Sint Jansteen was tot 1970 ook een zelfstandige gemeente.

Ruimtelijke en functionele structuur

De ruimtelijke structuur van de kern Sint Jansteen wordt voornamelijk gekenmerkt door de samenkomst van de historische routes Wilhelminastraat, Brouwerijstraat, en Hemelstraat/Hoofdstraat in het hart van het dorp. Deze historische routes met kenmerkende lintbebouwing vormen de kapstok waaraan latere planmatige uitbreidingen zijn opgehangen. Vanaf de routes is de kerktoren een oriëntatiepunt voor het centrum van Sint Jansteen. De ontsluitingsstructuur van de kern is gebaseerd op de provinciale weg N290 gelegen aan de noordzijde en omgeven door groen.

De kruising met De Verrekijker, de entree van het dorp, is een belangrijk knooppunt. Via de Geslechtendijk, welke een breed en groen profiel kent, wordt aangesloten op historische ontsluitingsstructuur en het centrum. De entree van Sint Jansteen wordt bepaald door een spie met bedrijfsbebouwing dat door het grootschalig karakter en lichte kleur een opvallende bouwmassa vormt.

1.4.12 Terhole

Historische ontwikkeling

Terhole is een plattelandsdorp dat is ontstaan langs de doorgaande weg tussen het voormalige veer Kruiningen-Perkpolder en Hulst.

Ruimtelijke en functionele structuur

Terhole is primair een rustige woonkern en heeft enkele maatschappelijke voorzieningen en

functies en in beperkte mate commerciële functies in de vorm van bedrijvigheid. Deze voorzieningen en commerciële functies / bedrijvigheid bevinden zich met name langs of in de randzone van de Notendijk en Hulsterweg met enige concentratie nabij de kruising van deze wegen.

De hoofdstructuur van het dorp wordt bepaald door de (hoofdontsluitingweg) Hulsterweg en de Notendijk. Beide zijn oude bebouwingslinten. Het dorp heeft zich hierlangs geleidelijk ontwikkeld en heeft een gevarieerd (deels oud) bebouwingspatroon met wisselende goot- en bouwhoogtes.

Twee lusvormige ontsluitingswegen takken aan op de Notendijk. Nieuwbouw heeft met name aan deze lussen plaatsgevonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpkernen-001V_0013.png"

Figuur 1.13: Luchtfoto Terhole

1.4.13 Vogelwaarde

Historische ontwikkeling

Vogelwaarde is een dubbeldorp, dat in 1970 is ontstaan bij de samenvoeging van de dorpen Boschkapelle en Stoppeldijk. In de Stoppeldijkpolder ontstond een nederzetting die in de jaren in betekenis toenam. Ook Boschkapelle ontstond na inpoldering van de Stoppeldijkpolder.

Ruimtelijke en functionele structuur

De hoofdstructuur van de kern bestaat uit een langgerekte, gekantelde T. Dit is het resultaat van de samensmelting van de twee kernen Boschkapelle aan de westzijde en Rapenburg (Stoppeldijk) aan de oostkant. Het Ruischendegat is de meest westelijke bebouwingsconcentratie in het plangebied.

De Bossestraat vormt de langgerekte verbindingsas. In westelijke richting loopt deze as nog door tot aan de Campensedijk. De verspreide bebouwing hierlangs behoort tot het cluster Ruischendegat. Het gebied tussen de beide oude kernen is langs deze as geleidelijk aan opgevuld met lintbebouwing en met planmatige kleinschalige woonbuurten en voorzieningen. Kenmerkend is dat deze vrijwel alle aan de noordzijde hebben plaatsgevonden zodat aan de zuidzijde van de Bossestraat tussen de lintbebouwing door het open landelijk gebied wordt ervaren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpkernen-001V_0014.png"

Figuur 1.14: Luchtfoto Vogelwaarde

1.4.14 Walsoorden

Historische ontwikkeling

De kern van Walsoorden is kort na de herdijking in 1622 van de Noorddijkpolder ontstaan langs de toegangsweg tot de haven. De haven was tot in de jaren '40 aanlegplaats voor de veerdienst over de Westerschelde naar Hansweert.

Ruimtelijke en functionele structuur

De structuur van Walsoorden wordt in grote mate bepaald door de aanwezigheid van het bedrijventerrein Walsoorden dat ten zuiden van de kern is gelegen en geen deel uit maakt van dit bestemmingsplan. De lintbebouwing aan de Walsoordensestraat bestaat voornamelijk uit woningen. Tussen deze woningen zijn op een aantal plaatsen enkele bedrijven gevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpkernen-001V_0015.png"

Figuur 1.15: Luchtfoto Walsoorden

Hoofdstuk 2 Uitgangspunten bestemmingsplan

2.1 Hoe gaan we om met de centrumgebieden en verspreid gelegen voorzieningen?

2.1.1 Centrumgebieden
  • In de voorheen geldende bestemmingsplannen worden detailhandelsvoorzieningen en overige centrumvoorzieningen zoveel geconcentreerd binnen centrumgebieden.
  • De centrumbestemmingen komen voor in de kernen Clinge, Heikant, Kloosterzande, Nieuw Namen en Sint Jansteen. Binnen de centrumbestemmingen is een groot aantal uiteenlopende functies toegestaan:
    • 1. woningen,
    • 2. detailhandel en dienstverlening (zoals een kapsalon, reisbureau, etc.),
    • 3. kantoren,
    • 4. maatschappelijke voorzieningen; (para)medische voorzieningen,
    • 5. lichte categorieën van (horeca)bedrijven,
    • 6. bijzondere functies (bijvoorbeeld dans- en sportscholen).
  • Het voordeel van een centrumbestemming is dat dat een uitwisseling van functies mogelijk is zonder dat hiervoor een planologische procedure nodig is. In het nieuwe bestemmingsplan wordt deze flexibiliteit overgenomen. De vraag kan worden gesteld of hiervoor een centrumbestemming of een of meer gemengde bestemmingen moeten worden gehanteerd. In de landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2008 is namelijk aangegeven dat de bestemming Centrum wordt toegepast wanneer sprake is van een dorps- of stadscentrum in planologische / stedenbouwkundige zin. Van de bestemming Gemengd wordt gebruik gemaakt voor gebieden met meerdere, van elkaar verschillende uitwisselbare hoofdfuncties, zonder dat van een centrumfunctie sprake is. In de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012 is deze aanbeveling echter losgelaten en wordt dit overgelaten aan de gemeenten. Gezien de huidige Centrumbestemmingen en de planologische / stedenbouwkundige situatie wordt in het nieuwe bestemmingsplan eveneens gebruik gemaakt van de bestemming Centrum.
  • In het nieuwe bestemmingsplan wordt de begrenzing van de centrumgebieden overgenomen van de voorheen geldende bestemmingsplannen.
  • In de voorheen geldende centrumbestemmingen is een ander gebruik dan wonen in een woning alleen toegestaan op de begane grond. In de voorheen geldende bestemmingsplannen zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen om op verdiepingen ook detailhandel en dienstverlening, kantoren en maatschappelijke voorzieningen toe te laten, indien is aangetoond dat geen mogelijkheden voor uitbreiding van de betreffende functie op de begane grond aanwezig zijn. Omdat deze regeling beperkend is voor bijvoorbeeld opslag, een keuken en/of uitbreiding van de commerciële functie op de verdieping, is gekozen om deze beperking niet te handhaven. In de praktijk zal het bovendien niet snel voorkomen dat de commerciële activiteit uitsluitend op de verdieping(en) wordt uitgeoefend en dat er op de begane grond wordt gewoond.
2.1.2 Voorzieningen buiten de centrumgebieden
  • De meeste bestemmingsplannen die nu moeten worden herzien, zijn opgesteld onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening, toen nog geen wettelijke RO-standaarden beschikbaar waren of volgens de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen, editie 2008 (SVBP2008). Volgens de SVBP2008 mocht de bestemming Centrum worden toegepast wanneer sprake is van een dorps- of stadscentrum in planologische / stedenbouwkundige zin. Als er sprake is van verspreid gelegen percelen (niet gelegen in een centrumgebied) waarin meerdere, van elkaar verschillende uitwisselbare hoofdfuncties moeten kunnen uitgewisseld, dan kan worden gebruik gemaakt van de bestemming Gemengd. In de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP2012 is dit onderscheid komen te vervallen. Voor de centrumgebieden is daarom gekozen deze bestemming over te nemen en voor de verspreid gelegen percelen de bestemming Gemengd op te nemen. De functies die in de bestemming Gemengd mogelijk worden gemaakt, moeten passen in de omgeving.
  • Buiten de centrumgebieden zijn verschillende winkels, dienstverleningsfuncties, kantoren en bedrijven gevestigd. Deze andere functies dan wonen kunnen zonder meer worden gecontinueerd.
  • In veel gevallen zijn voor de verspreid gelegen winkels, kantoren, de kleinere maatschappelijke voorzieningen en andere voorzieningen buiten de centrumgebieden in de voorheen geldende bestemmingsplannen gecombineerde bestemmingen opgenomen waarbij wonen vrijwel altijd een van de bestemmingen is: Woon- en Detailhandelsdoeleinden, Woon- en Kantoordoeleinden, Woon- en Horecadoeleinden. Hiermee zijn wijzigingen naar een woonfunctie mogelijk c.q. wordt de wijziging naar een woonfunctie bevorderd (in een aantal gevallen wordt ter plaatse al gewoond). In een enkel bestemmingsplan komt ook Detailhandels- en Kantoordoeleinden voor. Omdat de systematiek van de combineerde bestemmingen uit de voorheen geldende bestemmingsplannen volgens de nieuwe wettelijke RO-standaarden niet mogelijk is, worden deze in het nieuwe bestemmingsplan omgezet en/of ondergebracht binnen verschillende bestemmingen 'Gemengd' (zie hierna).
  • In het voorheen geldende bestemmingsplan Hulst Zuid zijn binnen de bestemming Detailhandel zowel detailhandel als dienstverlening toegestaan. Dit is niet in overeenstemming met de landelijke RO-standaarden. Omdat het gaat om twee gelijkwaardige functies, is ook hier een bestemming Gemengd opgenomen.
  • In verband hiermee worden de volgende gemengde bestemmingen gehanteerd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpkernen-001V_0016.png"

  • Voor de grotere maatschappelijke functies wordt de bestemming 'Maatschappelijk' opgenomen (overeenkomstig huidige bestemmingsplannen). Het betreft vaak de percelen met de meest gangbare maatschappelijke voorzieningen zoals scholen, gezondheidszorgvoorzieningen en sociaal-culturele voorzieningen. Ook de voorzieningen van overheidswege vallen onder de bestemming Maatschappelijk.
  • Voor begraafplaatsen is in de voorheen geldende bestemmingsplannen de regeling niet eensluidend: met en zonder bouwvlak. Niettemin wordt de regeling overgenomen. Verruiming van de bouwmogelijkheden door een groter bouwvlak kan namelijk (ook zonder extra bouwmogelijkheden) planschade veroorzaken.
2.1.3 Toelaatbaarheid van horeca
  • Voor horeca en bedrijvigheid is in de voorheen geldende bestemmingsplannen gebruik gemaakt van de Staat van Horeca-activiteiten en de Staat van Bedrijfsactiviteiten; de staten maken onderdeel uit van de regels. Voor de vestiging van horecabedrijven uit milieucategorie 2 (onder andere cafés) is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Binnen centrumbestemmingen zijn bedrijven behorende tot ten hoogste categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten rechtstreeks toegestaan. Voor kleinschalige bedrijfsfuncties in oude bebouwingslinten zijn met toepassing van een afwijkingsbevoegdheid bedrijven en bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten mogelijk. Voor bedrijven en bedrijfsactiviteiten op bedrijventerreinen wordt gebruikt gemaakt van een milieuzonering.
  • In het nieuwe bestemmingsplan wordt ook gebruik gemaakt van staten. Voor de toelaatbaarheid van horeca-activiteiten of -bedrijven is dit een Staat van Horeca-activiteiten die nagenoeg gelijk is aan de staat in de voorheen geldende bestemmingsplannen. Deze staat is opgenomen in als bijlage bij de regels. Rechtstreeks worden in beginsel uitsluitend lichte vormen van horeca-activiteiten toegestaan: categorie 1a en 1b. Horeca uit categorie 2 is mogelijk na afweging (van de milieueffecten).
  • Voor bedrijfslocaties en bedrijventerreinen worden twee verschillende staten toegepast, namelijk een Staat van Bedrijfsactiviteiten en een Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'. In hoofdstuk 4 'Uitgangspunten bedrijfslocaties en bedrijventerreinen' wordt hier verder op ingegaan.

2.2 Hoe gaan we om met woongebieden en woonpercelen?

2.2.1 Functies
  • In gebieden met overwegend een woonfunctie (de planmatige opgezette woongebieden) geldt als hoofduitgangspunt dat de woonfunctie in overwegende mate dient te worden behouden en dat het woonkarakter – zowel van de woning als van de woonomgeving – niet wezenlijk wordt aangetast. Dit betekent onder andere dat aan de toelaatbaarheid van bedrijven of bedrijfsactiviteiten beperkingen worden gesteld. De al aanwezige andere functies dan wonen kunnen zonder meer worden gecontinueerd. Voor de uitwerking van dit uitgangspunt wordt verwezen naar de betreffende uitgangspunten in hoofdstuk 2 'Centrumgebieden en verspreid gelegen voorzieningen'.
  • Wooncomplexen met service- en/of zorgvoorzieningen worden bestemd voor Wonen. Voor complexen waar intern (intramuraal) wonen met (intensieve) verpleging plaatsvindt, ligt een bestemming Maatschappelijk voor de hand. In de Regionale woningmarktafspraken voor Zeeuws-Vlaanderen (2013) is echter aangegeven dat bestaande particuliere woningvoorraad moet worden aangepast onder andere aan de zorgbehoefte van senioren in het kader van de extramuralisering. Dit kan ook gevolgen hebben voor genoemde complexen. In het de voorheen geldende bestemmingsplan Hulst Noord is een dergelijk complex (de Blaauwe Hoeve) voorzien van een (specifieke) woonbestemming. Deze systematiek wordt in het nieuwe bestemmingsplan gecontinueerd.
  • Voor zelfstandig gelegen en gebruikte garageboxen in de voorheen geldende bestemmingsplannen is in de wettelijke RO-standaarden geen bestemming aangereikt. De categorie 'Overig' is hier niet voor bedoeld. Omdat de garageboxen niet (altijd) horen bij aangrenzende woningen, wordt voor deze bouwwerken gekozen voor de bestemming 'Verkeer- Garages en bergplaatsen' met de aanduiding 'bouwvlak'.
2.2.2 Systematiek woonpercelen
  • In de meeste van de voorheen geldende bestemmingsplannen zijn de woonpercelen in hun geheel bestemd voor wonen. Daarbinnen is onderscheid gemaakt in een bouwvlak voor het hoofdgebouw en een vlak voor de erfbebouwing. In een enkel bestemmingsplan zijn voor de voortuinen de bestemming Tuin gehanteerd. Voorgesteld wordt in het nieuwe bestemmingsplan de systematiek van één woonbestemming voor het gehele perceel te hanteren. Dit biedt onder ander als voordeel dat kleine overschrijdingen voor de voorgevelrooilijn /voorste bouwgrens van het bouwvlak (zoals erkers en entreeportalen) zijn toegestaan. De grenzen van de vlakken zijn zo veel mogelijk overgenomen uit de voorheen geldende bestemmingsplannen.
  • Voor de reguliere woongebieden wordt een dieptemaat voor het hoofdgebouw opgenomen, veelal 12 of 15 m, afhankelijk van het woningtype. Binnen deze maatvoering zijn veelal nog uitbreidingsmogelijkheden voor het hoofdgebouw aanwezig. Daarachter kan erfbebouwing worden gerealiseerd of vergroot. Alleen waar sprake is van ondiepe percelen of achtererven en de bebouwing dus kort op andere bebouwing of op de openbare ruimte komt te staan wordt een kleinere maat aangehouden (10 m). Woningen behoeven niet geheel binnen het bouwvlak voor hoofdgebouwen te worden gebouwd. Ook binnen het vlak voor erfbebouwing mogen aan- of uitbouwen in gebruik worden genomen als woonruimten.
  • In bepaalde villa- en bungalowgebieden zijn de woningen verspreid over de woonpercelen gebouwd. Deze percelen zijn in de voorheen geldende bestemmingsplannen, met uitzondering van een woonbuurt in Hengstdijk, voorzien van een eigen bouwvlak en daarachter de aanduiding 'erf', in plaats van een bouwstrook waarbinnen de situering van de woningen dwingend is vastgelegd. De huidige systematiek wordt in het nieuwe bestemmingsplan overgenomen.
  • Voor de diverse woonwagenlocaties geldt dat per locatie de regels uit het geldende plan worden overgenomen.
2.2.3 Vastleggen bouwwijze van woningen/bebouwingstypologie
  • Alleen waar dat ruimtelijk-stedenbouwkundig gewenst is, wordt de bouwwijze van woningen vastgelegd. De afweging daarvan is al gemaakt in de voorheen geldende bestemmingsplannen. De bouwwijze van woningen wordt geregeld met aparte woonbestemmingen.
  • De open bebouwingsstructuur bij vrijstaande woningen wordt gewaarborgd door een afstand van vrijstaande hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen aan te houden van ten minste 3 meter. Hiervan zijn geen afwijkingsbevoegdheden opgenomen. De afstand van aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen tot één van de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste 3 meter. Dit sluit aan op de hedendaagse praktijk en de regeling uit de voorheen geldende bestemmingsplan die van toepassing was op verschillende locaties. Daarnaast worden de mogelijkheden van het bouwvergunningvrij bouwen toereikend geacht.
  • In de voorheen geldende bestemmingsplannen is bepaald dat gebouwen en overkappingen op ten minste 1 m uit de perceelsgrens worden gebouwd óf in de perceelsgrens. Deze regeling hield verband met artikel 56 boek 5 van het Burgerlijk wetboek ('tijdelijk gebruikmaken van erf van de buurman voor het verrichten van (onderhouds)werkzaamheden aan een bouwwerk'). De bepaling in de bestemmingsplannen wordt in de praktijk veelal als te star ervaren en wordt niet meer opgenomen in de nieuwe bestemmingsplannen.
2.2.4 Bouwhoogten
  • De maximaal toelaatbare goot- en bouwhoogte in het bestemmingplan zijn ook grotendeels overgenomen van de voorheen geldende bestemmingsplannen. Over het algemeen geldt voor woningen (hoofdgebouwen) een goothoogte van 4 of 6 m en een bouwhoogte van 8 of 10 m.
  • Voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen wordt een goothoogte van 3,3 m opgenomen en een bouwhoogte van 7,3 m.
  • Om enige flexibiliteit te kunnen bieden wordt een algemene afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het vergroten van de maximale goot- en bouwhoogte tot respectievelijk 6,3 en 10 meter. Hieraan worden voorwaarden verbonden ten aanzien van ruimtelijk-stedenbouwkundige kwaliteit en gevolgen voor de omgeving.
2.2.5 Oppervlakte bebouwing
  • In de meeste van de voorheen geldende bestemmingsplannen is bepaald dat het bouwvlak volledig mag worden bebouwd. Het vlak voor erfbebouwing buiten het bouwvlak mag voor ten hoogste 40% met maximum van 60 m². In een enkel bestemmingsplan is geen regeling voor maximum oppervlak voor bebouwing binnen het bouwvlak opgenomen, maar is wel een maximaal bebouwd oppervlak achtererf vastgelegd (inclusief overkappingen, maximaal 50% met maximum van 40 m².) Het begrip achtererf is in dat bestemmingsplan niet verklaard, zodat moet worden teruggevallen op het Besluit omgevingsrecht. Het achtererf kan daardoor liggen binnen het bouwvlak. De regeling is daardoor niet coherent. Voorgesteld wordt om vast te houden aan de regeling in de meeste voorheen geldende bestemmingsplannen waarin hoofdgebouwen alleen zijn toegestaan binnen bouwvlakken die overigens volledig mogen worden bebouwd (met inachtneming van eventuele andere bouwvoorschriften, zoals minimumafstandsmaten). Erfbebouwing, bestaande uit aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd (met uitzondering van de voortuin of het voorerfgebied.
  • In de voorheen geldende bestemmingsplannen voor reguliere woongebieden is de maximum oppervlakte aan erfbebouwing vastgelegd. Het bebouwde oppervlak van het achtererf, inclusief overkappingen, bedraagt maximaal 40% van het binnen de aanduiding 'bijgebouwen' gelegen deel van het erf met een maximum van 60 m². Met deze regeling wordt geen rekening gehouden met het gegeven dat de oppervlakten van de woonpercelen sterk uiteen kunnen lopen. Een regeling die gerelateerd is aan de oppervlakte van het perceel doet meer recht aan de plaatselijke situatie. De volgende staffelregeling is daarom opgenomen.

Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' per bouwperceel   aan- en uitbouw, bijgebouw, overkapping  
standaard   40% tot ten hoogste 60 m²  
perceelsoppervlak groter dan of gelijk aan 1.000 m²   ten hoogste 90 m²  
perceelsoppervlak groter dan of gelijk aan 2.500 m²   ten hoogste 120 m²  

  • Er wordt geen rekening gehouden met het bouwvergunningvrij bouwen. Dit is bij wet geregeld en kan buiten het gemeentelijk bevoegd gezag worden gewijzigd. Als dat gebeurt (en dat heeft al eens plaatsgevonden) dan divergeren de regeling en de bestemmingsplannen opnieuw. Bouwvergunningvrij bouwen en bestemmingsplannen vormen afzonderlijke toetsingskaders.
2.2.6 Andere activiteiten in woningen
  • In de woningen zelf worden steeds vaker activiteiten ontplooid met behoud van de woonfunctie. Daarbij gaat het om de zogenaamde 'vrije beroepen' die conform jurisprudentie zonder meer zijn toegestaan, en om andere beroepen die daarmee wat betreft milieu-uitstraling vergelijkbaar zijn. In de voorheen geldende bestemmingsplannen zijn deze aan huis gebonden beroepen rechtstreeks mogelijk gemaakt. Voor kleinschalige beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten, die formeel gezien niet onder de regeling voor aan-huis-gebonden-beroepen vallen, zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen. In de praktijk is het onderscheid tussen de verschillende activiteiten namelijk moeilijk te maken. Daarom is het onderscheid losgelaten en is voor alle soorten functies ten hoogste 25 m2 rechtstreeks toegestaan. De andere activiteiten dan wonen mogen alleen door de bewoner zelf worden uitgeoefend. Ruimten die zowel voor aan-huis-gebonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten als voor het gebruik van de eigen woning worden gebruikt (bijvoorbeeld een keuken of sanitaire ruimte) worden voor toetsing van de oppervlakte niet meegerekend.
  • De mogelijkheid voor logies met ontbijt (bed&breakfast) is overgenomen uit de Beleidsnotitie bed&breakfastvoorziening. Logies met ontbijt is onder voorwaarden toegestaan via een afwijkingsbevoegdheid tot een maximale omvang van 6 personen.
  • In de geldende bestemmingsplannen is het gebruik beperkt tot uitsluitend de woning (=hoofdgebouw met de daarbij behorende aan- en uitbouwen). Omdat de milieueffecten beperkt zullen zijn, kunnen de niet-woonfuncties in dit nieuwe bestemmingsplan ook worden uitgeoefend in een losstaand bijgebouw.
  • Het recht om een onderkomen voor mantelzorg op het eigen woonperceel te kunnen bouwen is tegenwoordig in de wet opgenomen en behoeft daarom niet in het bestemmingsplan te worden geregeld.

2.3 Hoe gaan we om met bedrijfslocaties, bedrijventerreinen en agrarische percelen?

  • Bedrijvigheid komt op diverse verspreide locaties voor: in de bebouwde kom en op bedrijventerreinen. Dit onderscheid komt in de bestemmingsregeling tot uitdrukking met de bestemming 'Bedrijven' en 'Bedrijventerrein'.
  • Voor de bedrijven in de bebouwde kom geldt in zijn algemeenheid dat alleen lichte bedrijvigheid worden toegestaan. Voor de afstemming op de woonomgeving wordt een geheel vernieuwde bedrijvenlijst opgenomen (Staat van functiemenging), ontleend aan de laatste VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. In de publicatie is aangegeven dat deze staat wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen en/of andere gevoelige functies. Het gaat daarbij in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De SvB 'functiemenging' kan indien gewenst ook worden toegepast in woonwijken waar een enkel bedrijf aanwezig is.
  • Voor de bedrijventerreinen (Clinge, Kapellebrug, enz.) wordt de gebruikelijke Staat van Bedrijfsactiviteiten gehanteerd, al wordt wel de meest actuele versie toegepast. De maximale milieucategorie is doorgaans 3.2 tot maximaal 4.2. Op de terreinen worden nagenoeg alle soorten (lokale) bedrijven toegestaan, met uitzondering van nieuwe:
    • 1. detailhandelsbedrijven die thuishoren in de centrumgebieden;
    • 2. zelfstandige kantoren;
    • 3. groothandels-, transport- en distributiebedrijven;
    • 4. geluidhinderlijke bedrijven en Bevi-inrichtingen.
  • De al bestaande bedrijven worden positief bestemd. Via een afwijkingsbevoegdheid kunnen dergelijke bedrijven worden toegestaan als ze naar aard en schaal passen op het bedrijventerrein.
  • Op sommige locaties worden specifieke vormen van bedrijvigheid mogelijk gemaakt.
  • De bouwmogelijkheden in het nieuwe bestemmingsplan worden op de eerste plaats ontleend aan de voorheen geldende bestemmingsplannen.
  • Uit ruimtelijk-kwalitatief oogpunt en uit oogpunt van veiligheid worden regels gesteld aan de opslag van goederen in de open lucht. Opslag binnen 2 m van een naar de weggekeerde perceelsgrens is niet toegestaan en de hoogte bedraagt ten hoogste maximaal 4 m.
  • In het voorheen geldende bestemmingsplan Kapellebrug is binnen de bestemming Bedrijf een bevoegdheid opgenomen om de categorie-indeling Staat van bedrijfsactiviteiten te wijzigen. Deze bevoegdheid wordt niet in het nieuwe bestemmingsplan opgenomen, omdat dan ook de inschaling van bedrijven (milieucategorie) kan wijzigen en daar voorziet de bevoegdheid niet in.
  • Voor agrarische percelen in het plangebied van het nieuwe bestemmingsplan voor de kernen wordt een sterk versimpelde regeling van de regeling in het buitengebied opgenomen. Nieuwe ontwikkelingen met afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden worden niet mogelijk gemaakt, wel wordt een wijzigingsbevoegdheid naar Wonen opgenomen.

2.4 Hoe gaan we om met recreatiegebieden en sportcomplexen?

  • De volkstuinen, openbare zwembaden en andere dagrecreatieve functies worden bestemd voor Recreatie-Dagrecreatie. Volkstuinen worden in een enkel geval nu nog geregeld binnen de bestemming Groen. Op grond van de landelijke RO standaard SVBP2012 ligt een recreatieve bestemming meer voor de hand.
  • Sportcomplexen krijgen een sportbestemming. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende sportactiviteiten omdat uitwisseling van gebruik binnen de locatie geen relevante ruimtelijke effecten zal hebben.
  • De bestaande bouwregeling wordt overgenomen.

2.5 Hoe gaan we om met de openbare ruimte, water, groen, natuur en cultuurhistorie?

2.5.1 Openbare ruimte, water, groen en natuur
  • De openbare ruimte wijzigt niet met de vaststelling van dit nieuwe bestemmingsplan. Waar sprake is van verkeersruimte en pleintjes, legt het bestemmingsplan de inrichting niet vast, maar biedt juist mogelijkheden voor verbetering of aanpassing aan de wensen van de buurt. Dit kan zonder het toepassen van extra procedures. Dit was in de huidige bestemmingsplannen al mogelijk en heeft goed gewerkt.
  • Belangrijke fietsverbindingen en de grotere en structurele waterpartijen en waterlopen moeten volgens de wettelijke standaard SVBP2012 worden bestemd voor Verkeer respectievelijk Water.
  • De belangrijkste (groen)structuurbepalende elementen en groenstroken worden bestemd als Groen. Omzetting naar verkeers- of parkeerruimte wordt daarmee voorkomen. Binnen de bestemming Groen zijn kleinschalige speelvoorzieningen en fiets- en voetpaden wel mogelijk.
  • Snippergroen wordt overeenkomstig vastgesteld gemeentelijk beleid in beginsel bestemd tot wonen.
  • Binnen de groen- en verkeersbestemming worden nutsvoorzieningen rechtstreeks mogelijk gemaakt tot een oppervlakte van 15 m² en een bouwhoogte van 3 m. Deze oppervlakte is afgestemd op het bouwvergunningvrij bouwen voor bouwwerken voor een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2 lid 18 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
  • Beschutte, overdekte zitgelegenheden op ontmoetingsplaatsen worden in de voorheen geldende bestemmingsplannen binnen de bestemming Groenvoorzieningen en Verkeersdoeleinden mogelijk gemaakt met toepassing van een afwijkingsbevoegdheid. In het nieuwe bestemmingsplan worden deze direct mogelijk gemaakt binnen beide bestemmingen. De maatvoering is gelijk aan de maatvoering van de hiervoor vermelde nutsvoorzieningen.
  • Grotere speeltuinen binnen de groenbestemming worden specifiek geregeld. Per geval zal moeten worden bepaald of regeling in het bestemmingsplan nodig is. Als richtsnoer voor ondergeschikt zou kunnen worden aangesloten op de hiervoor vermelde oppervlakte van zitgelegenheden op ontmoetingsplaatsen en van de nutsvoorzieningen: 15 m².
  • De natuurgebieden in binnen het plangebied bestemd als natuur. De gronden binnen de zone van 100 m van de bestaande natuurgebieden zijn bestemd conform het huidige gebruik en de bestaande mogelijkheden. Hier worden geen nieuwe activiteiten mogelijk gemaakt die invloed hebben op de instanthouding van de natuur.
2.5.2 Cultuurhistorie
  • Voor monumenten die op grond van wetgeving worden beschermd (zoals archeologisch vindplaatsen of gebouwde monumenten) wordt geen regeling in het bestemmingsplan opgenomen ter bescherming van de monumenten. Dit is dubbele wetgeving en daarom niet gewenst.
  • Voor archeologie is sinds de vaststelling van de voorheen geldende bestemmingsplannen nieuw beleid vastgesteld. Er is een facetherziening archeologie vastgesteld en in werking getreden. De regeling uit deze herziening is verwerkt in het nieuwe bestemmingsplan.
  • Overeenkomstig provinciaal beleid wordt binnen een afstand van 400 m rondom de standerdmolen Groenendijk uit 1744 en de Stadsmolen van Hulst uit 1792 binnen en buiten het plangebied rekening gehouden met de molenbiotoop van deze molen. Alleen voor het aanbrengen van hoogopgaande beplanting gelden beperkingen. Voor nieuwe bebouwingsmogelijkheden, via afwijking- of wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze moeten worden getoetst aan het belang van de molen. Bestaande planologische mogelijkheden worden niet beperkt door de molenbiotoop.
  • Landschappelijk en cultuurhistorisch waardevolle dijken zijn in de voorheen geldende bestemmingsplannen bestemd voor beschermde Dijk (bD). In het nieuwe bestemmingsplan wordt hiervoor overeenkomstig de wettelijke RO-standaarden een dubbelbestemming (Waarde - Cultuurhistorie – beschermde dijk) opgenomen.

2.6 Hoe gaan we om met ontwikkelingen?

  • Het bestemmingsplan is in hoofdzaak consoliderend, dat houdt in dat in principe nieuwe ontwikkelingen niet worden meegenomen. Echter zijn binnen het plagebied een aantal ontwikkelingen die in de procedure van dit bestemmingsplan worden meegenomen.
  • Onderdeel van deze ontwikkelingen is een ruimtelijke onderbouwing. Deze ruimtelijke onderbouwing is als een aparte bijlage opgenomen bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
  • Het gaat hierbij om de onderstaande ontwikkelingen:
    • 1. Sint Jansteen, Hoofdstraat 32. Deze ontwikkeling heeft betrekking op een functiewijziging van Maatschappelijk naar Wonen. Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat de ontwikkeling past binnen de geldende wet- en regelgeving en de beleidskaders van de gemeente. De ruimtelijke onderbouwing is opgenomen in Bijlage 9.
    • 2. Kloosterzande, Cloosterstraat 19. Deze ontwikkeling maakt de wijziging van het pension naar een gemengde bestemming mogelijk, daarnaast wordt het naastgelegen bedrijf teruggebracht tot een bedrijfscategorie 1. De ruimtelijke onderbouwing is opgenomen in Bijlage 10.
    • 3. Vogelwaarde, Bossestraat 118. Bij deze ontwikkeling is toepassing gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid die in het vigerende bestemmingsplan was opgenomen en is hier een bouwvlak opgenomen ten behoeve van de realisatie van een woning. De ruimtelijke onderbouwing is opgenomen in Bijlage 8.
    • 4. Nieuw-Namen, Verboomstraat 6. Deze ontwikkeling voorziet in het verplaatsen van het bouwvlak richting de zuidzijde ten behoeve van het verplaatsen van een woning. Daarnaast wordt – met advies van de gemeentelijk adviseur archeologie en aardkunde – de dubbelbestemming Waarde – Aardkunde 1 ter hoogte van het plangebied verkleind. De ruimtelijke onderbouwing is opgenomen in Bijlage 11.
    • 5. Grauw (Paal), Duivenhoeksestraat 25. Deze ontwikkeling ziet in de uitvoering van de wijzingsbevoegdheid die was opgenomen op het voorheen geldende bestemmingsplan voor het realiseren van één woning. De ruimtelijke onderbouwing is opgenomen in Bijlage 12.

Hoofdstuk 3 Bestemmingen

3.1 Het bestemmingsplan is digitaal

Het bestemmingsplan is digitaal beschikbaar

  • De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen.
  • Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) bindende afspraken waaraan het bestemmingsplan moet voldoen. De SVBP2012 kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de regels en het renvooi.
  • Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de wettelijke vereisten en is dus raadpleegbaar en uitwisselbaar.
  • De gemeente publiceert het bestemmingsplan vanaf het ontwerp op www.ruimtelijkeplannen.nl.

3.2 Hoe kan het bestemmingsplan worden geraadpleegd?

Uitgangspunt: bestemmingsregeling raadplegen vanaf het beeldscherm

  • Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan op het beeldscherm verschijnt via de verbeelding (kaart). De kleuren geven aan welke bestemmingen zijn gelegd. Bouwvlakken markeren de ruimte voor situering van gebouwen.
  • Door met een muis op een perceel te klikken, komt een overzicht in beeld van de relevante gebruiks- en bouwregels. Daartoe behoren ook de andere bepalingen, zoals voor afwijkingen, wijziging en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde.
  • In de digitale omgeving is een systeem nagestreefd, zodanig dat vanaf het beeldscherm een doorverwijzing naar de regels en ook naar de specifieke passage van de toelichting en bijlagen mogelijk is.

De toelichting

  • Voor een uitleg van de mogelijkheden die de bestemming op perceelsniveau biedt, kan worden doorgeklikt naar de betreffende paragraaf van de toelichting (hoofdstuk 3). In die paragraaf worden antwoorden op de volgende vragen gegeven.
    • 1. Waarvoor is de betreffende bestemming opgenomen?
    • 2. Welke functies zijn toegestaan?
    • 3. Hoeveel mag er worden gebouwd?
    • 4. Welke veranderingen worden verwacht?
    • 5. Wat zijn de belangrijkste verschillen met de vigerende bestemmingsregeling?

3.3 Agrarisch

Status: alleen aan de regels in Artikel 3 Agrarisch - Kernrandzone, Artikel 4 Agrarisch - Kwekerij en Artikel 5 Agrarisch met waarden - Natuur - en landschapswaarden kunnen rechten worden ontleend.  
3.3.1 Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?
  • Voor de agrarische bedrijven (aanwezig in vrijwel alle kernen) en losse agrarische percelen. De bestemming 'Agrarisch - Kwekerij' is specifiek opgenomen voor de kwekerijen in Vogelwaarde en Nieuw Namen.
  • Voor de percelen met specifieke landschappelijke en natuurwaarden is de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden opgenomen.

3.3.2 Welke functies zijn toegestaan?
  • Vanwege de aanwezigheid van milieugevoelige functies (vooral woningen) in de directe omgeving mogen de agrarische percelen uitsluitend worden gebruikt voor grondgebonden agrarische bedrijven, zoals akkerbouw of veeteelt (zie paragraaf 5.9). De bestemming 'Agrarisch - Kwekerij' komt in verschillende kernen voor. Omdat dergelijke kwekerijen niet direct passen in de omschrijving van grondgebonden bedrijven is voor deze bedrijven een specifieke bestemming opgenomen. Hiermee zijn deze bedrijven positief bestemd.
  • Andere specifieke functies binnen de bestemmingen zijn door middel van aanduidingen specifiek aangeduid en daarmee positief bestemd.
  • Nevenfuncties zijn niet mogelijk gemaakt.
  • Per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning mogelijk. Daar waar deze aanwezig zijn, zijn deze vrij nauwkeurig vastgelegd op de verbeelding. Verplaatsing van de woningen is zonder nadere afweging namelijk niet gewenst. In het bestemmingsplan is overigens geen mogelijkheid opgenomen voor verplaatsing (bijvoorbeeld met een wijzigingsbevoegdheid). In voorkomend geval zal hiervoor een afzonderlijke planologische procedure worden gevoerd.
  • Voor de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud en herstel van de aanwezige natuur- en landschapswaarden.
3.3.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
  • Voor de agrarische bedrijven zijn bouwvlakken opgenomen waarbinnen de bedrijfsgebouwen zijn toegestaan. De maximum goot- en bouwhoogten zijn aangegeven met een aanduiding; op de analoge weergave een percentage in een rond symbool.
  • De bouwvlakken mogen volledig worden bebouwd tenzij door middel van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' een maximaal percentage is aangegeven.
  • De inhoud van bedrijfswoningen is gemaximeerd op 1.000 m³. Voor de maximale oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen behorende bij de bedrijfswoning is de maximaal toegestane oppervlakte aan gebouwen en overkappingen behorende bij het bedrijf maatgevend. Reden hiervoor is dat er in de praktijk veelal sprake is van gemengd gebruik (bedrijfsmatig en particulier) van gebouwen. De maximum goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoningen is gelijk aan die voor de andere bedrijfsgebouwen.
3.3.4 Welke veranderingen worden verwacht?
  • Voor deze gronden worden geen bijzondere veranderingen verwacht waarvoor een specifieke regeling nodig is.
3.3.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de voorheen geldende bestemmingsregeling?
  • Er zijn specifieke gebruiksregels opgenomen om het grondgebonden karakter van de agrarische bedrijfsactiviteiten te waarborgen en zijn regels opgenomen voor de opslag van mest, het gebruik van mestopslagruimten, sleufsilo's, kuilvoerplaten en containervelden.
  • In het voorliggende bestemmingsplan is ook geregeld dat fruitteelt binnen een afstand van 50 m van woningen van derden, gronden waarop woningen van derden mogelijk zijn of terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie (minicampings daaronder inbegrepen) niet is toegestaan.
  • Ten aanzien van de bedrijfswoningen is van belang dat de inhoudsmaat is verruimd van 750 m³ naar 1.000 m³ en dat niet langer is geregeld dat per bedrijfswoning ten hoogste 2 bijgebouwen inclusief overkappingen zijn toegestaan.

3.4 Bedrijf en Bedrijventerrein

Status: alleen aan de regels in Artikel 6 Bedrijf en Artikel 8 Bedrijventerrein en kunnen rechten worden ontleend.  
3.4.1 Voor welke gebieden en percelen zijn de bestemmingen opgenomen?

Zie paragraaf 2.3:

  • bestemming Bedrijf: voor de verspreid in de kern gevestigde bedrijven, niet zijnde agrarische bedrijven, detailhandels- en horecabedrijven en kantoren;
  • bestemming Bedrijventerrein voor alle overige bedrijventerreinen.

Het onderscheid tussen beide bestemmingen volgt uit de wettelijke RO-standaarden.

3.4.2 Welke functies zijn toegestaan?
  • De aanwezige bedrijven kunnen in ieder geval hun bedrijfsactiviteiten voortzetten.
  • Op de genoemde bestemmingen worden nagenoeg alle soorten (lokale) bedrijven toegestaan, met uitzondering van nieuwe:
    • 1. detailhandelsbedrijven die thuishoren in de centrumgebieden;
    • 2. zelfstandige kantoren;
    • 3. geluidshinderlijke bedrijven en Bevi-inrichtingen.
  • Voor de toelaatbaarheid van bedrijven wordt gebruik gemaakt van twee lijsten waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn opgenomen en, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Het betreft de Staat van Bedrijfsactiviteiten en de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'. In paragraaf 5.9 wordt nader ingegaan op deze staten en de toegepaste milieuzonering/toelaatbare milieucategorieën.
  • Mocht een bedrijf worden beëindigd, dan zijn eenzelfde bedrijfstype of bedrijven die passen in de omgeving toegestaan.
  • De bedrijven uit een hogere milieucategorie dan algemeen toelaatbaar en bedrijven die niet voorkomen in de staten, worden specifiek geregeld. In sommige gevallen is een koppeling aan de staten niet gewenst. Het gaat dan vooral om gebouwen in de bebouwde kom waar nu niets anders plaatsvindt dan opslag en om bijzonder gelegen bedrijfspercelen buiten woon- of centrumbuurten of bedrijventerreinen. Hier is alleen het huidige gebruik geregeld.
  • Via afwijkingsbevoegdheden (artikel 6 lid 6.4.1 en 6.4.2 en artikel 8 lid 8.4.1) kunnen bedrijven worden toegestaan uit een hogere categorie of bedrijven die niet in de staten worden vermeld. Voorwaarde is dat deze bedrijven naar aard en invloed vergelijkbaar zijn met algemeen toelaatbare bedrijven.
  • Hiervoor is aangegeven dat detailhandel op bedrijventerreinen niet is toegestaan. Op sommige bedrijventerreinen is echter al detailhandel aanwezig. De vergunde en vigerende rechten zijn in dit nieuwe bestemmingsplan overgenomen.
  • Uit ruimtelijk-kwalitatief oogpunt en uit oogpunt van veiligheid worden regels gesteld aan de opslag van goederen in de open lucht. Opslag binnen 2 m van een naar de weggekeerde perceelsgrens is niet toegestaan en de hoogte bedraagt maximaal 4m.
  • Er zijn geen nieuwe bedrijfswoningen toegestaan. Hiermee wordt bereikt dat de bedrijfspercelen optimaal worden benut voor bedrijfsgebouwen. Naburige bedrijven hebben ook niet te maken met beperkingen in de bedrijfsvoering en milieuregelgeving in verband met nieuwe woningen. De bestaande bedrijfswoningen zijn als zodanig aangeduid en zijn daarmee positief bestemd.
  • Op enkele bedrijfslocaties zijn verkooppunten voor motorbrandstoffen gevestigd. Deze bijzondere bedrijfsfuncties zijn specifiek bestemd. Er zijn ook verkooppunten aanwezig waar LPG wordt verkocht. Dit is in het bestemmingsplan bevestigd en rondom het vulpunt van de LPG-installatie is een risicocontour opgenomen waarbinnen geen kwetsbare objecten aanwezig mogen zijn. Deze zijn niet aanwezig (zie paragraaf 5.11.2).
  • Binnen de bestemmingen Bedrijf en Bedrijventerrein zijn nutsvoorzieningen rechtstreeks toelaatbaar. Er gelden geen beperkingen daarvoor.
  • Voorts komen binnen de bedrijfsbestemmingen en op bedrijventerreinen bijzondere functies voor die niet passen binnen de algemeen toelaatbare categorieën van bedrijven. Deze functies zijn in verband met de locatie en het karakter specifiek aangeduid. Zo zijn er locaties waar naast de reguliere bedrijfsfuncties tévens specifieke bedrijfsfuncties zijn toegestaan en locatie waar uitsluitend bepaalde bedrijfsfuncties zijn toegestaan. In de bestemmingsomschrijving van de bestemming Bedrijf zijn daarvoor twee afzonderlijke tabellen opgenomen.
3.4.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
  • De bouwmogelijkheden in het nieuwe bestemmingsplan worden op de eerste plaats ontleend aan de voorheen geldende bestemmingsplannen. De bouwvlakken mogen volledig worden bebouwd met gebouwen en overkappingen, tenzij op de verbeelding anders is bepaald. Voor het bedrijventerrein Clinge geldt dat elk bouwperceel tot ten hoogste 75% mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen, tenzij op de verbeelding anders is bepaald.
  • De gebouwen en overkappingen zijn alleen toegestaan binnen een bouwvlak.
  • Door enige afstand aan te houden tot de voorste perceelsgrens, blijft de bebouwing in het straatbeeld (met parkeerruimte en groenstroken) passen.
  • De inhoud van bedrijfswoningen is gemaximeerd op 1.000 m³. Voor de maximale oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen behorende bij de bedrijfswoning is de maximaal toegestane oppervlakte aan gebouwen en overkappingen behorende bij het bedrijf maatgevend. Reden hiervoor is dat er in de praktijk veelal sprake is van gemengd gebruik (bedrijfsmatig en particulier) van gebouwen. De maximum goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoningen is gelijk aan die voor de andere bedrijfsgebouwen.
3.4.4 Welke veranderingen worden verwacht?
  • Op zich wordt uitgegaan van het behoud van de bedrijvigheid en mogelijk enige uitbreiding en vernieuwing van bedrijfsgebouwen. Intensivering van het gebruik van het bedrijfsperceel is wel te verwachten. Dit resulteert dan in uitbreiding van bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak.
  • Het valt te verwachten dat binnen de planperiode bedrijven worden beëindigd. Wanneer dat het geval is, dan kunnen zich ter plaatse nieuwe bedrijven vestigen. Zoals hiervoor (paragraaf 3.4.2) al is aangegeven kan dit dan uitsluitend eenzelfde bedrijfstype zijn of bedrijven die passen in de milieuzonering.
3.4.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de voorheen geldende bestemmingsregeling?
  • In de voorheen geldende bestemmingsplannen was een Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen die was gebaseerd op een VNG-brochure van destijds. Er is nu een nieuwe Staat opgenomen, die is ontleend aan de laatste VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering uit 2009 (zie paragraaf 5.9 en bijlage Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten).
  • Met de nieuwe Staat is een actueler toetsingskader beschikbaar. Enkele bedrijven zijn ten opzichte van de oorspronkelijke Staat lager ingeschaald door veranderingen in de techniek (minder hinder).
  • Voor de bedrijfspercelen die liggen in de kern is de oorspronkelijke Staat van Bedrijfsactiviteiten niet goed bruikbaar. Daar komt bij dat jurisprudentie steeds meer is gericht op het 'halen' van het afstandsvereiste.
  • Gekozen is voor het toepassen van de Staat van Bedrijfsactiviteiten met 'functiemenging'. Hierin zijn bedrijven opgenomen die in dit soort omgevingstype tussen woonbebouwing passend zijn. De mogelijkheden die het vorige bestemmingsplan bood, zijn op die manier in feite overgenomen. Tegelijkertijd wordt op adequate wijze rekening gehouden met de omgeving en jurisprudentie.
  • In de voorheen geldende bestemmingsplannen was een bevoegdheid opgenomen voor het stellen van nadere eisen omtrent situering van de gebouwen. Deze nadere eisenregeling kan nu worden toegepast voor alle kernen.

3.5 Bos

Status: alleen aan de regels in Artikel 9 Bos kunnen rechten worden ontleend.  
3.5.1 Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?
  • Er zijn enkele gebieden binnen de kernen aangewezen als bos. Het gaat dan vooral om het gebied in Hulst Noord, een aantal percelen in Heikant, Clinge en Nieuw-Namen.
3.5.2 Welke functies zijn toegestaan?
  • De bestemming Bos is bestemd voor bosgebied en voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van aanwezige en potentiële natuur- en landschapswaarden. Ondergeschikt aan die functie zijn functies zoals extensieve dagrecreatie, natuurbeheer en bruggen en paden toegestaan.
3.5.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
  • Binnen de bestemming Bos mogen geen gebouwen worden gebouwd. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn toegestaan met een maximale hoogte van 3 m zijn toegestaan mits geen onevenredige schade wordt toegebracht aan de waarden van het bosgebied.
3.5.4 Welke veranderingen worden verwacht?
  • Veranderingen worden niet verwacht.
3.5.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de voorheen geldende bestemmingsregeling?
  • Er zijn geen noemenswaardige verschillen met van de oorspronkelijke bestemmingsregeling.

3.6 Centrumbestemming

Status: alleen aan de regels in Artikel 10 Centrum kunnen rechten worden ontleend.  

3.6.1 Voor welke gebieden en percelen zijn de bestemmingen opgenomen?
  • Zie paragraaf 2.1.1: Centrum voor de centrumgebieden van alle kernen.
3.6.2 Welke functies zijn toegestaan?
  • De centrumbestemmingen bieden gebruiksmogelijkheden voor de functies wonen, dienstverlening, kantoor, horeca, bepaalde vormen van bedrijvigheid, maatschappelijke voorzieningen en andere vormen van cultuur en ontspanning. In Centrum is daarnaast ook detailhandel rechtstreeks toegestaan. Een uitwisseling van functies is daarmee mogelijk zonder dat daarvoor een planologische procedure nodig is.
  • In de centrumgebieden is grootschalige detailhandel in beginsel niet gewenst.
  • Wonen, met name op de verdieping, is belangrijk in het centrumgebied. Dit zorgt voor leefbaarheid, ook 's avonds. Woningen zijn toegelaten op de begane grond en op verdiepingen.
  • In woningen mogen bepaalde activiteiten worden uitgeoefend. Welke dat zijn en welke voorwaarden er gelden, wordt uitgelegd in de paragrafen 2.2.6 en 3.23.
  • Binnen detailhandel is geen onderscheid gemaakt in dagelijkse en niet-dagelijkse detailhandel (food/non-food), omdat uit jurisprudentie blijkt dat bepalingen die de toelaatbaarheid van detailhandelsvestigingen afhankelijk stellen van een branche, planologisch moeilijk (niet) zijn te onderbouwen.
  • Lichte vormen van bedrijvigheid zijn toegestaan. Omdat er al sprake is van een gebied met gemengde functies, kunnen dit bedrijven zijn uit ten hoogste categorie B1 van de staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging.
  • De toelaatbaarheid van horecabedrijven is gekoppeld aan de Staat van Horeca-activiteiten. Horecabedrijven behorend tot categorie 1 zijn algemeen toelaatbaar. De aanwezige horecabedrijven uit categorie 2 of 3 zijn bevestigd met een specifieke aanduiding. Verder kunnen ter plaatse van bestaande horecavestigingen uit categorie 1 ook horecabedrijven uit categorie 2 worden toegestaan. Hiervoor is in artikel 10.5.1 een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Voor een nadere toelichting op het instrument Staat van Horeca-activiteiten wordt verwezen naar paragraaf 5.10. en bijlage Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten van de toelichting.
3.6.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
  • Voor de centrumbestemmingen zijn bouwvlakken opgenomen waar hoofdgebouwen mogen worden gebouwd en daar waar bijgebouwen zijn toegestaan is de aanduiding 'bijgebouwen' opgenomen. De bouwvlakken mogen volledig worden bebouwd, tenzij op de verbeelding anders is bepaald. De oppervlakteregeling sluit aan bij die van de woonbestemmingen, waar de bebouwingsmogelijkheden afhankelijk zijn gesteld van de oppervlakte van de achtererven. Dit biedt enerzijds voldoende uitbreidingsmogelijkheden voor de centrumfuncties en houdt anderzijds voldoende rekening met de omgeving. Op enkele percelen is de bestaande bebouwing omvangrijker.
  • De maximum goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen sluit aan op het bouwregime uit de voorgeen geldende bestemmingsplannen en bieden voldoende ruimte. Een grotere hoogte is ongewenst in verband met de omgeving.
3.6.4 Welke veranderingen worden verwacht?
  • Gedurende de planperiode van tien jaar zullen zich wisselingen in het gebruik van de gebouwen voordoen. Zoals nieuwe winkels op percelen die nu nog als woonperceel in gebruik zijn of beëindiging van een winkel. Er zal sprake zijn van dynamiek in centrumgebieden. Ook uitwisseling met andere functies is denkbaar en past in dit gebied. Tevens is wonen toelaatbaar.
3.6.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de voorheen geldende bestemmingsregeling?
  • Enkele functies die voorheen onder maatschappelijke doeleinden vielen, behoren volgens wettelijke RO-ordeningsstandaarden tot de categorie 'cultuur en ontspanning'. In de nieuwe centrumbestemmingen wordt deze categorie daarom expliciet genoemd. Wat onder de functie 'maatschappelijk' valt, is in verband met de hiervoor genoemde standaarden eveneens expliciet uitgeschreven.

3.7 Detailhandel

Status: alleen aan de regels in Artikel 11 Detailhandel kunnen rechten worden ontleend.  

3.7.1 Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?
  • De bestemming Detailhandel is vooral opgenomen voor die detailhandelsbestemmingen die net buiten de centrumgebieden zijn gelegen en waar conform het voorheen geldende bestemmingsplan al detailhandel is toegestaan.
3.7.2 Welke functies zijn toegestaan?
  • Binnen deze bestemming is detailhandel toegestaan. Onder detailhandel wordt verstaan het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
  • Ook verkooppunten voor motorbrandstoffen (zonder lpg) zijn specifiek aangeduid.
  • Bedrijfswoningen zijn mogelijk gemaakt door middel van de aanduiding 'bedrijfswoning'.
3.7.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
  • De maximum goot- en bouwhoogten zijn aangegeven met een aanduiding; op de analoge weergave een percentage in een rond symbool.
  • Bouwvlakken mogen geheel worden bebouwd tenzij doormiddel van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' een ander percentage is aangegeven.
3.7.4 Welke veranderingen worden verwacht?
  • Voor de planperiode van het voorliggend bestemmingsplan (tien jaar) kunnen zich wisselingen in het gebruik van de gebouwen voordoen. Op dit moment bestaat geen inzicht of voor deze veranderingen een regeling in het bestemmingplan nodig is.
3.7.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de voorheen geldende bestemmingsregeling?
  • Er zijn geen wezenlijke verschillen met de oorspronkelijke bestemmingsregeling.

3.8 Dienstverlening

Status: alleen aan de regels in Artikel 12 Dienstverlening kunnen rechten worden ontleend.  
3.8.1 Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?
  • De bestemming Dienstverlening is alleen opgenomen voor de kernen Kapellebrug en Sint Jansteen waar deze functie solitair op verspreid gelegen plekken voorkomt, buiten de centrumgebieden. Binnen andere kernen komt dienstverlening feitelijk in combinatie met een andere functie voor waardoor dit gebruik beter onder kan worden gebracht bij een bestemming 'Gemengd' (zie ook paragraaf 3.9).
3.8.2 Welke functies zijn toegestaan?
  • Binnen deze bestemming is dienstverlening toegestaan. Onder dienstverlening wordt verstaan het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.
3.8.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
  • De maximum goot- en bouwhoogten zijn aangegeven met een aanduiding; op de analoge weergave een percentage in een rond symbool.
  • Bouwvlakken mogen geheel worden bebouwd tenzij doormiddel van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' een ander percentage is aangegeven.
3.8.4 Welke veranderingen worden verwacht?
  • Voor de planperiode van het voorliggend bestemmingsplan (tien jaar) kunnen zich wisselingen in het gebruik van de gebouwen voordoen. Op dit moment bestaat geen inzicht of voor deze veranderingen een regeling in het bestemmingplan nodig is.
3.8.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de voorheen geldende bestemmingsregeling?
  • Er zijn geen wezenlijke verschillen met de oorspronkelijke bestemmingsregeling.

3.9 Gemengde bestemmingen

Status: alleen aan de regels in Artikel 13 Gemengd - 1, Artikel 14 Gemengd - 2, Artikel 15 Gemengd - 3, Artikel 16 Gemengd - 4, Artikel 17 Gemengd - 5 , Artikel 18 Gemengd - 6, Artikel 19 Gemengd - 7, Artikel 20 Gemengd - 8, Artikel 21 Gemengd - 9 en Artikel 22 Gemengd - 10 en kunnen rechten worden ontleend.  
3.9.1 Voor welke gebieden en percelen zijn de bestemmingen opgenomen?
  • Voor de verspreid gelegen winkels, kantoren, de kleinere maatschappelijke voorzieningen en andere voorzieningen buiten de centrumgebieden. Bij vrijwel alle functies komen ook woningen voor of zijn woningen in de voorheen geldende bestemmingsplannen toegestaan.
3.9.2 Welke functies zijn toegestaan?
  • Zie schema paragraaf Voorzieningen buiten de centrumgebieden. Het bestemmingsplan voorziet in tien verschillende bestemmingen 'Gemengd'. Binnen iedere gemengde bestemming is een andere combinatie van bestemmingen mogelijk gemaakt, gebaseerd op de bestaande planologische situatie ter plaatse.
  • Met deze regeling kunnen de aanwezige functies anders dan wonen zonder meer worden gecontinueerd.
  • Wonen is toegelaten binnen 8 van de 10 gemengde bestemmingen (Gemengd - 1, 2, 3, 6, 7, 8, 9 en 10) binnen de bestemming 'Gemengd - 5' is de woonfunctie specifiek aangeduid. De aanwezige bedrijfswoningen zijn binnen de bestemming Gemengd - 1 specifiek aangeduid.
  • In woningen mogen bepaalde activiteiten worden uitgeoefend. Welke dat zijn en welke voorwaarden er gelden, wordt uitgelegd in de paragrafen 2.2.6 en 3.23.
  • De toelaatbaarheid van horecabedrijven (Gemengd - 3, Gemengd - 8 en Gemengd - 9) is gekoppeld aan de Staat van Horeca-activiteiten. De aanwezige horecafuncties uit deze categorieën kunnen zonder meer worden gecontinueerd. Deze zijn bevestigd met een specifieke aanduiding. Voor het reguleren van hinder van deze horecabedrijven beschikken de gemeente en de politie over de algemene plaatselijke verordening. Voor een nadere toelichting op het instrument Staat van Horeca-activiteiten wordt verwezen naar paragrafen 5.10. en bijlage Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten van de toelichting.
  • Maatschappelijke functies binnen de bestemming Gemengd - 10 zijn specifiek aangeduid.
3.9.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
  • Voor de bestemmingen zijn bouwvlakken opgenomen waar hoofdgebouwen mogen worden gebouwd en in sommige gevallen tevens aanduidingsvlakken 'bijgebouwen' waarbinnen alleen erfbebouwing is toegestaan. Deze systematiek sluit aan op de regeling voor wonen omdat deze bestemmingen doorgaans langs wegen en straten met woningen liggen. In de voorheen geldende bestemmingsplannen zijn de betreffende percelen veelal voorzien van de aanduiding 'erf'.
  • De bouwvlakken mogen voor 100% worden bebouwd tenzij door middel van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' een ander percentage is aangegeven.
  • Voor de aanduidingsvlakken 'bijgebouwen' gelden wel beperkingen. Hiermee wordt voorkomen dat de achtererven dichtslibben. De oppervlakteregeling sluit aan bij die van de woonbestemmingen waar de bebouwingsmogelijkheden afhankelijk zijn gesteld van de oppervlakte van de achtererven. Dit biedt enerzijds voldoende uitbreidingsmogelijkheden en houdt anderzijds voldoende rekening met de omgeving. Op enkele percelen is de bebouwing omvangrijker.
  • De maximum goot- en bouwhoogte van de (hoofd)gebouwen sluit aan op het bouwregime uit de voorheen geldende bestemmingsplannen en biedt voldoende ruimte. Een grotere hoogte is ongewenst in verband met de omgeving.
3.9.4 Welke veranderingen worden verwacht?
  • Gedurende de planperiode van tien jaar zullen zich wisselingen in het gebruik van de gebouwen voordoen. Zoals nieuwe winkels op een perceel dat nu nog als woonperceel in gebruik is of beëindiging van een winkel. Door marktwerking zullen immers functies worden beëindigd. De voorkeur wordt dan gegeven aan herinvulling van het pand in plaats van aan leegstand.
3.9.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de voorheen geldende bestemmingsregeling?
  • Oorspronkelijk waren alle functies anders dan wonen voorzien van gecombineerde bestemmingen. In het voorliggende bestemmingsplan is gekozen voor het onderbrengen van deze bestemmingen in verschillende bestemmingen Gemengd. Daarmee kan gemakkelijker worden ingespeeld op herinvulling van vrijkomende panden door een andere functie ter voorkoming van leegstand.
  • Binnen de gemengde bestemmingen is het gebruik verruimd ten opzichte van de voorheen geldende regeling.
  • Door de opsplitsing in tien afzonderlijke bestemmingen 'Gemengd' is het mogelijk het aantal aanduidingen te reduceren. Hierdoor ontstaat een rustiger kaartbeeld en zijn de regels beter leesbaar. Inhoudelijk zijn er geen verschillen met de voorheen geldende regelingen.

3.10 Groen

Status: alleen aan de regels in Artikel 23 Groen kunnen rechten worden ontleend.  
3.10.1 Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?
  • Voor de beeldbepalende groenstroken en groene gebieden veelal aan de randen van de kernen, op en langs de waterkeringen, rond de bedrijventerreinen en de sport- en recreatiecomplexen.
  • Daarnaast is de bestemming gehanteerd voor structurele groenvoorzieningen in de verschillende planmatig opgezette woongebieden en restpercelen en gebieden in de oksel van de infrastructuur.
3.10.2 Welke functies zijn toegestaan?
  • De groenvoorzieningen zijn vooral bedoeld voor (opgaande) beplanting. Daarnaast zijn daarbij behorende (lees: ondergeschikte) functies toegestaan, zoals bijvoorbeeld voet- en fietspaden, kleinschalige speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Structurele verkeers- en watervoorzieningen zijn als zodanig bestemd (voor Verkeer en Water).
  • Voor water is dus geen specifieke regeling nodig; voor een aangewezen en daarvoor speciaal ingericht gebied binnen groen wel. Grotere en speciaal aangewezen gebieden voor water zijn daarom specifiek geregeld (zie ook paragraaf 2.5.1).
  • Op enkele plaatsen komen bijzondere en extra te beschermen waarden in de groenvoorzieningen voor die specifiek zijn geregeld zoals cultuurhistorische waarden en natuur- en landschapswaarden.
  • Op enkele locaties zijn door middel van aanduidingen bepaalde verkeersvoorzieningen mogelijk gemaakt (ontsluiting). Voor het overige is omzetting van groenvoorzieningen naar verkeersruimte niet toegestaan.
3.10.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
  • Op deze bestemming mogen vrijwel uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
  • De enige gebouwen die in het bestemmingsplan - rechtstreeks - mogelijk worden gemaakt zijn gebouwen voor nutsvoorzieningen en overdekte zitgelegenheden op ontmoetingsplaatsen (voor jongeren en ouderen) tot een oppervlakte van 15 m² en een bouwhoogte van 3 m (zie ook paragraaf 2.5.1).
3.10.4 Welke veranderingen worden verwacht?
  • Van gemeentewege worden geen veranderingen verwacht. De huidige groenvoorzieningen blijven behouden.
  • Eventueel kan een ander beheer of herinrichting verandering aanbrengen in de verschijningsvorm.
  • Regelmatig wordt de gemeente benaderd door bewoners met de vraag of zij een stuk groen dat grenst aan hun woningen kunnen aankopen en in gebruik mogen nemen als tuin of als erf. In een aantal gevallen is hiermee ingestemd. Verwacht wordt dat ook de komende jaren dergelijke verzoeken zullen worden ingediend. Deze verzoeken zullen op hun merites worden beoordeeld.
3.10.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de voorheen geldende bestemmingsregeling?
  • Gebouwen voor nutsvoorzieningen en overdekte zitgelegenheden op ontmoetingsplaatsen zijn nu rechtstreeks mogelijk (voorheen alleen na afwijking).
  • Voor het overige zijn er geen wezenlijke verschillen met de oorspronkelijke bestemmingsregeling.

3.11 Horeca

Status: alleen aan de regels in Artikel 24 Horeca kunnen rechten worden ontleend.  
3.11.1 Voor welke percelen is de bestemming opgenomen?
  • Voor de (grotere) horecabedrijven in de categorieën 1 t/m 3 van de Staat van Horeca-activiteiten en overige specifiek aangegeven horecabedrijven in de kernen die liggen buiten de centrumgebieden (aangeduid met de bestemmingen Centrum).
3.11.2 Welke functies zijn toegestaan?
  • Per locatie is specifiek aangegeven of de betreffende horecavestiging valt onder categorie 1, 2 of 3 van de Staat van Horeca-activiteiten of dat er een specifieke horeca aanduiding op van toepassing is.
  • Wonen is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de woonaanduiding.
3.11.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
3.11.4 Welke veranderingen worden verwacht?
  • Voor de planperiode van het voorliggend bestemmingsplan (tien jaar) kunnen zich wisselingen in het gebruik van de gebouwen voordoen. Met een ander gebruik dan horeca is in dit bestemmingsplan geen rekening gehouden.
3.11.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de voorheen geldende bestemmingsregeling?
  • Er zijn geen verschillen met de oorspronkelijke bestemmingsregeling.

3.12 Kantoor

Status: alleen aan de regels in Artikel 25 Kantoor kunnen rechten worden ontleend.  
3.12.1 Voor welke percelen is de bestemming opgenomen?
  • Voor de (grotere) zelfstandige kantoren in de kernen die liggen buiten de centrumgebieden (aangeduid met de bestemmingen Centrum).
3.12.2 Welke functies zijn toegestaan?
3.12.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
3.12.4 Welke veranderingen worden verwacht?
  • Voor de planperiode van het voorliggend bestemmingsplan (tien jaar) kunnen zich wisselingen in het gebruik van de gebouwen voordoen. Met een ander gebruik dan kantoren is in dit bestemmingsplan geen rekening gehouden.
3.12.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de voorheen geldende bestemmingsregeling?
  • Er zijn geen verschillen met de oorspronkelijke bestemmingsregeling.

3.13 Maatschappelijk

Status: alleen aan de regels in Artikel 26 Maatschappelijk kunnen rechten worden ontleend.  

3.13.1 Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?
  • Voor uiteenlopende maatschappelijke voorzieningen buiten de concentratiegebieden voor centrumfuncties.
3.13.2 Welke functies zijn toegestaan?
  • In artikel 26 lid 26.1 onder a is een uitgebreide opsomming van de functies opgenomen die zijn toegestaan. Het betreft zowel:
    • 1. kleinere percelen met bijvoorbeeld een kerk, een dorpshuis molen of sociale voorzieningen;
      als
    • 2. grote gebieden waar bijvoorbeeld scholen, begraafplaatsen of bijzondere functies als de Stichting Tragel Zorg te Clinge zijn gevestigd.
  • De bijzondere functies zijn geregeld met een aanduiding.
3.13.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
  • Alle soorten bouwwerken voor het toelaatbare gebruik, met dien verstande dat gebouwen en overkappingen alleen mogen worden gebouwd in een bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'.
  • De bebouwingsmogelijkheden uit de voorheen geldende bestemmingsplannen zijn zo veel als mogelijk overgenomen. Geregeld is dat de bouwvlakken volledig mogen worden bebouwd, tenzij met een aanduiding (op de analoge weergave een percentage in een rond symbool) anders is aangegeven.
  • Er zijn geen nieuwe bedrijfswoningen toegestaan. Bestaande bedrijfswoningen zijn specifiek aangeduid en daarmee positief bestemd.
3.13.4 Welke veranderingen worden verwacht?
  • Voor de planperiode van het voorliggend bestemmingsplan (tien jaar) kunnen zich wisselingen in het gebruik van de gebouwen voordoen. Met een ander gebruik dan maatschappelijk is in dit bestemmingsplan geen rekening gehouden.
3.13.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de voorheen geldende bestemmingsregeling?
  • Er zijn geen noemenswaardige verschillen met de oorspronkelijke bestemmingsregeling.

3.14 Molen

Status: alleen aan de regels in Artikel 27 Molen kunnen rechten worden ontleend.  

De molen in Kloosterzande is als zodanig bestemd. Een ander gebruik dan molen is binnen deze bestemming niet toegestaan.

Gehecht wordt aan behoud van de open standerdmolen Groenendijk uit 1744 en de Stadsmolen van Hulst uit 1792 met in achtneming van bestaande rechten en belangen in de omgeving. Dit betekent dat het gewenst is dat de molen als werktuig kan blijven functioneren. In de omgeving van een molen kunnen daarom hoogtebeperkingen aan de orde zijn voor obstakels.

Overeenkomstig provinciaal beleid wordt binnen een afstand van 400 m rondom de molen binnen en buiten het plangebied rekening gehouden met de molenbiotoop van deze molen. Alleen voor het aanbrengen van hoogopgaande beplanting gelden beperkingen. Voor nieuwe bebouwingsmogelijkheden, via afwijking- of wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze moeten worden getoetst aan het belang van de molen. Bestaande planologische mogelijkheden worden niet beperkt door de molenbiotoop.

3.15 Natuur

Status: alleen aan de regels in Artikel 28 Natuur kunnen rechten worden ontleend.  

3.15.1 Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?
  • Er zijn enkele gebieden binnen de kernen aangewezen als natuur. Het gaat dan vooral om het gebied ook wel bekend als Reynaertland ten zuiden van Hulst, het gebied rondom de jachthaven in Paal en het gebied aan de oostzijde van de kern Hengstdijk.
3.15.2 Welke functies zijn toegestaan?
  • De bestemming Natuur is voornamelijk bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van aanwezige en potentiële natuur- en landschapswaarden. Ondergeschikt aan die functie zijn functies zoals extensieve dagrecreatie, natuurbeheer en bruggen en paden toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - estuarium' zijn de gronden nog specifiek bestemd voor de bescherming, het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het aanwezige estuarium.
3.15.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
  • Binnen de bestemming Natuur mogen geen gebouwen worden gebouwd. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn toegestaan met een maximale hoogte van 3 m zijn toegestaan mits geen onevenredige schade wordt toegebracht aan de waarden van het natuurgebied.
3.15.4 Welke veranderingen worden verwacht?
  • Veranderingen worden niet verwacht.
3.15.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de voorheen geldende bestemmingsregeling?
  • Er zijn geen noemenswaardige verschillen met van de oorspronkelijke bestemmingsregeling.

3.16 Recreatie - Dagrecreatie

Status: alleen aan de regels in Artikel 29 Recreatie - Dagrecreatie kunnen rechten worden ontleend.  
3.16.1 Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?
  • Verschillende dagrecreatieve voorzieningen zijn mogelijk binnen deze bestemming. Specifieke, aan recreatie gerelateerde functies zoals zwembaden, horeca, maneges, paardenbakken, golfbanen of daarbij behorende short golf faciliteiten en driving range, zijn specifiek aangeduid. Binnen deze bestemming komen daarnaast ook waarden voor die door middel van aanduidingen worden aangegeven.
3.16.2 Welke functies zijn toegestaan?
  • Zie hiervoor.
3.16.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
  • Alle soorten bouwwerken voor het toelaatbare gebruik, met dien verstande dat gebouwen en overkappingen alleen mogen worden gebouwd in een bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'.
  • De bebouwingsmogelijkheden uit de voorheen geldende bestemmingsplannen zijn zo veel als mogelijk overgenomen. Geregeld is dat de bouwvlakken volledig mogen worden bebouwd, tenzij met een aanduiding (op de analoge weergave een percentage in een rond symbool) anders is aangegeven.
  • Er zijn geen nieuwe bedrijfswoningen toegestaan. Bestaande bedrijfswoningen zijn specifiek aangeduid en daarmee positief bestemd.
3.16.4 Welke veranderingen worden verwacht?
  • Veranderingen worden niet verwacht.
3.16.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de voorheen geldende bestemmingsregeling?
  • In de voorheen geldende bestemmingsplannen waren de sporthallen en openbare zwembaden voorzien van de bestemming Maatschappelijke doeleinden of Recreatieve doeleinden. Zwembaden zijn in principe geregeld binnen de bestemming Sport, met uitzondering van de zwembaden die deel uitmaken van meerdere recreatieve voorzieningen.
  • Voor het overige zijn er geen noemenswaardige verschillen met de oorspronkelijke bestemmingsregeling.

3.17 Recreatie - Jachthaven

Status: alleen aan de regels in Artikel 30 Recreatie - Jachthaven kunnen rechten worden ontleend.  
3.17.1 Voor welke gebieden is de bestemming opgenomen?
  • Voor de jachthaven in de kern Paal.
3.17.2 Welke functies zijn toegestaan?
  • Dit is gedetailleerd aangeven in artikel 30, lid 30.1. Het gaat om een jacht- en passantenhaven met alles wat daarbij hoort. Vanwege de effecten op de omgeving is het bestaande aantal aanleg- en ligplaatsen vastgelegd.
3.17.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
  • Er mag uitsluitend worden gebouwd voor het toelaatbare gebruik. Gebouwen en overkappingen dienen daarbij te worden gebouwd in een bouwvlak.
  • De maximale goot- en bouwhoogten die binnen de bouwvlakken gelden zijn vastgelegde door middel van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'.
3.17.4 Welke veranderingen worden verwacht?
  • Veranderingen worden niet verwacht.
3.17.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de voorheen geldende bestemmingsregeling?
  • Er zijn geen noemenswaardige verschillen met van de oorspronkelijke bestemmingsregeling.

3.18 Sport

Status: alleen aan de regels in Artikel 31 Sport kunnen rechten worden ontleend.  
3.18.1 Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?
  • Voor de sportvelden, de sporthallen en de openbare zwembaden.
3.18.2 Welke functies zijn toegestaan?
  • Vanwege de omvang van de verschillende functies die binnen de bestemming Sport kunnen worden onderscheiden en de invloed die elke functie op zijn omgeving heeft, zijn sommige functies specifiek bestemd. Een vrije uitwisseling van functies is daardoor niet mogelijk.
  • Specifieke, sportgerelateerde functies zoals paardensport zijn aangeduid.
  • Aan de sportfunctie gerelateerde horeca is toegestaan.
3.18.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
  • Voor vrijwel alle sportvelden, sporthallen en sportscholen zijn bouwvlakken aangegeven waarbinnen de gebouwen moeten worden gesitueerd. In de meeste gevallen beslaan de bouwvlakken vrijwel de gehele bestemming. Dit biedt een grote mate van flexibiliteit.
  • Voor de grote(re) bouwvlakken is een laag bebouwingspercentage opgenomen.
  • Op de terreinen met de sportvelden wordt uitgegaan van relatief lage bouwhoogten. Eventuele nieuwbouw past daardoor altijd in de omgeving. De maximum bouwhoogten van de sporthallen zijn afgestemd op de huidige situatie.
  • De maximaal toelaatbare hoogte van zend- en ontvangstmasten voor telecommunicatiedoeleinden is in de regels vastgelegd op 40 m.
3.18.4 Welke veranderingen worden verwacht?
  • Er worden geen noemenswaardige veranderingen verwacht.
3.18.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de voorheen geldende bestemmingsregeling?
  • Er zijn geen noemenswaardige verschillen met de oorspronkelijke bestemmingsregeling.
  • De hoogteregeling voor zend-/ontvangstinstallaties voor telecommunicatie is geüniformeerd.

3.19 Tuin

Status: alleen aan de regels in Artikel 32 Tuin kunnen rechten worden ontleend.  

3.19.1 Voor welke gebieden en percelen is de bestemming opgenomen?
  • De tuinbestemming is opgenomen voor vrijwel onbebouwde gronden aan de achterzijde van zeer diepe woonpercelen en voor brede zijtuinen bij woningen.
  • Voor landschappelijke tuinen die al dan niet zijn gelegen bij woningen is de aanduiding 'landschapswaarden'. Het gaat hier vaak om onbebouwde percelen die zijn gelegen bij woningen die een landschappelijke functie hebben.
3.19.2 Welke functies zijn toegestaan?
  • Binnen de bestemming Tuin zijn tuinen toegestaan.
  • Ter plaatse van de specifieke aanduiding 'landschapswaarden', tevens voor het behoud en/of herstel van de aanwezige landschappelijke waarden.
  • Ter plaatse van de aanduiding 'waterberging', tevens voor waterberging.
3.19.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
  • Binnen de bestemming mag per perceel ten hoogste 1 gebouw worden gebouwd met een hoogte van 3 m en een oppervlakte van 6 m2.
  • Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 3 m.
3.19.4 Welke veranderingen worden verwacht?
  • Er worden geen noemenswaardige veranderingen verwacht.
3.19.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de voorheen geldende bestemmingsregeling?
  • Er zijn geen noemenswaardige verschillen met de oorspronkelijke bestemmingsregeling.

3.20 Verkeer

Status: alleen aan de regels in Artikel 33 Verkeer kunnen rechten worden ontleend.  

3.20.1 Voor welke gebieden is de bestemming opgenomen?
  • Alle doorgaande wegen, woonstraten en pleintjes inclusief niet structurele groen- en watervoorzieningen.
3.20.2 Welke functies zijn toegestaan?
  • De gebruikelijke verkeersfuncties met daarnaast bijbehorende groen- en speelvoorzieningen en water zijn toegestaan.
  • Op enkele plaatsen is met een aanduiding specifiek aangeduid dat de gronden bestemd als 'Verkeer' bedoeld zijn als 'verblijfsgebied'.
  • Evenementen zijn belangrijk voor de levendigheid van de centrumgebieden. Deze zijn dan ook algemeen mogelijk gemaakt.
3.20.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
  • Het gebruikelijke straatmeubilair is toegestaan, zoals bijvoorbeeld zitbanken, afvalbakken, afzetpaaltjes e.d..
  • In paragraaf 2.5.1 is al aangegeven dat, binnen de bestemming, gebouwen voor nutsvoorzieningen en overdekte zitgelegenheden op ontmoetingsplaatsen (voor jongeren én ouderen) tot een oppervlakte 15 m² en een bouwhoogte van 3 m overal rechtstreeks mogelijk zijn gemaakt. (De grotere nutsvoorzieningen zijn specifiek bestemd.)
3.20.4 Welke veranderingen worden verwacht?
  • Belangrijke veranderingen worden niet verwacht.
  • Eventueel kan een ander beheer of herinrichting verandering aanbrengen in de verschijningsvorm of het gebruik op detailniveau. Op hoofdlijnen wordt het karakter van het verkeers- en verblijfsgebied behouden.
3.20.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de vigerende bestemmingsregeling?
  • Gebouwen voor nutsvoorzieningen en overdekte zitgelegenheden op ontmoetingsplaatsen zijn nu mogelijk.
  • Voor het overige zijn er geen wezenlijke verschillen met de oorspronkelijke bestemmingsregeling.

3.21 Verkeer - Garages en bergplaatsen

Status: alleen aan de regels in Artikel 34 Verkeer - Garages en bergplaatsen kunnen rechten worden ontleend.  

3.21.1 Waarvoor is de bestemming opgenomen?
  • Voor de garages en bergplaatsen die niet op een bouwperceel van een aangrenzende functie zijn gesitueerd. Het gaat in vrijwel alle gevallen om garages en bergplaatsen die complexgewijs zijn gebouwd.
3.21.2 Welke functies zijn toegestaan?
  • De gebouwen mogen uitsluitend worden gebruikt voor de privéstalling van auto's en voor de opslag van goederen door particulieren. Bedrijfsmatige activiteiten in deze gebouwen zijn niet toegestaan.
3.21.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
  • Alle soorten bouwwerken, met dien verstande dat gebouwen en overkappingen alleen mogen worden gebouwd in een bouwvlak.
  • De bouwvlakken zijn doorgaans strak om de bestaande gebouwen gelegd.
3.21.4 Welke veranderingen worden verwacht?
  • Belangrijke veranderingen worden niet verwacht.
3.21.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de voorheen geldende bestemmingsregeling?
  • In de voorheen geldende bestemmingsplannen waren de garages en bergplaatsen voorzien van de gelijknamige bestemming. Volgens de wettelijke RO-standaarden is dit niet meer mogelijk. Er is een bestemmingscategorie 'Overig', maar hiervan dient zeer terughoudend gebruik van te worden gemaakt. Daarom is ervoor gekozen om de garages en bergplaatsen en bijbehorende gronden een eigen verkeersbestemming te geven.

3.22 Water

Status: alleen aan de regels in Artikel 35 Water kunnen rechten worden ontleend.  

3.22.1 Voor welke gebieden en percelen zijn de bestemmingen opgenomen?
  • Voor open water dat voor de waterhuishouding en in de ruimtelijke structuur belangrijk is. Voorbeelden hiervan zijn hoofdwatergangen en grotere waterpartijen binnen de bebouwde kom.
3.22.2 Welke functies zijn toegestaan?
  • Water en de daarbij behorende voorzieningen zoals bruggetjes voor langzaam verkeer. Tevens is hier verkeer te water en ondergeschikt groen toegestaan.
  • Op enkele plaatsen is de aanduiding 'brug' opgenomen om daarmee bruggen voor verkeer mogelijk te maken.
  • Daar waar zinvol is de aanduiding ' natuur- en landschapswaarden' opgenomen ter behoud, hersteld en ontwikkeling van aanwezige natuur- en landschapswaarden.
3.22.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
  • Uitsluitend keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen en steigers mogen worden gebouwd. Gebouwen en overkappingen zijn niet toegestaan.
3.22.4 Welke veranderingen worden verwacht?
  • Belangrijke veranderingen worden niet verwacht.
3.22.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de voorheen geldende bestemmingsregeling?
  • Inhoudelijk zijn er geen wezenlijke verschillen met de oorspronkelijke bestemmingsregeling. De regeling is iets vereenvoudigd en daardoor beter toegankelijk/leesbaar.

3.23 De woonbestemmingen

Status: alleen aan de regels in Artikel 36 Wonen , Artikel 37 Wonen - Aaneen of geschakeld, Artikel 38 Wonen - Bungalowpark, Artikel 39 Wonen - Gestapeld, Wonen - Vrijstaand 2 Artikel 40 Wonen - Twee-aaneen, Artikel 41 Wonen - Twee-aaneen niet geschakeld, Artikel 42 Wonen - Voorzieningen, Artikel 43 Wonen - Vrijstaand, Artikel 44 Wonen - Vrijstaand 2  Artikel 45 Wonen - Woonwagens en Artikel 46 Woongebied kunnen rechten worden ontleend.  

3.23.1 Voor welke gebieden en percelen zijn de bestemmingen opgenomen?

In dit bestemmingsplan zijn verschillende gedetailleerde woonbestemmingen opgenomen. Dit heeft als voordeel dat de artikelen beter leesbaar zijn. Bij raadpleging van het digitale bestemmingsplan worden alleen de regels getoond die voor het betreffende woningtype van belang zijn.

  • Voor woningen en wooncomplexen met zorg- en/of verpleegvoorzieningen de bestemming Wonen - Voorzieningen (artikel 42).
  • Voor het Sint Janshof in Sint Jansteen is een dermate specifieke regeling van toepassing dat hier een afzonderlijke bestemming voor is opgenomen; Wonen - Vrijstaand 2.
3.23.2 Welke functies zijn toegestaan
  • Binnen de bestemmingen mag uitsluitend worden gewoond. Andere activiteiten in woningen (de 'vrije beroepen', kleinschalige beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten en voor logies met ontbijt) zijn mogelijk. In paragraaf 2.2.6 is hierop al ingegaan.
  • Binnen de bestemming Wonen - Voorzieningen mag het wonen worden gecombineerd met zorgvoorzieningen of verpleging, (para)medische voorzieningen en dienstverlening. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een huisarts die regelmatig ter plaatse praktijk houdt, een fysiotherapie, een apotheek of een zorgkantoor.
3.23.3 Wat mag er worden gebouwd en hoeveel?
3.23.3.1 Regeling in bestemmingsplan
  • Zoals in paragraaf 2.2.3 al is aangegeven, wordt de bouwwijze van woningen geregeld met aparte bestemmingen.
  • De open bebouwingsstructuur bij vrijstaande woningen wordt gewaarborgd door een afstand van vrijstaande hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen aan te houden van ten minste 3 meter. Hiervan zijn geen afwijkingsbevoegdheden opgenomen. De afstand van aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen tot één van de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste 3 meter. Dit sluit aan op de hedendaagse praktijk en de regeling uit de voorheen geldende bestemmingsplan die van toepassing was op verschillende locaties. Daarnaast worden de mogelijkheden van het bouwvergunningvrij bouwen toereikend geacht.
  • In de gedetailleerde bestemmingen (zie paragraaf 3.23) is onderscheid gemaakt tussen een bouwvlak voor het hoofdgebouw en een vlak voor de erfbebouwing. Woningen behoeven niet geheel binnen het bouwvlak voor hoofdgebouwen te worden gebouwd. Ook op het erfbouwvlak (aangegeven met de aanduiding 'bijgebouwen') mogen aan- of uitbouwen in gebruik worden genomen als woonruimten.
  • De bouwvlakken mogen volledig worden bebouwd, met inachtneming van eventuele afstanden die moeten worden aangehouden tot bijvoorbeeld de zijdelingse perceelsgrens. Binnen het erfbouwvlak is de oppervlakte gemaximeerd. Hiervoor is een staffelregeling opgenomen (zie paragraaf 2.2.5). Omdat overkappingen vrijwel dezelfde ruimtelijke uitstraling hebben als genoemde gebouwen, worden overkappingen voor het bepalen van de bebouwingsmogelijkheden meegerekend.
  • Voor de afstanden tot zijdelingse perceelsgrenzen is binnen de bestemming Artikel 40 Wonen - Twee-aaneen een specifieke regeling opgenomen. Hierbij geldt voor de zone waarbij de hoofdgebouwen van de woningen niet op de perceelsgrens is gebouwd een hoogtebeperking voor gebouwen. Gebouwen mogen in deze zone een maximale goothoogte van 3,3 m en een maximale bouwhoogte van 7,3 m hebben. In figuur 3.1 is dit nader verduidelijkt

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpkernen-001V_0017.jpg"

Figuur 3.1 Verduidelijking artikel 40.2.b.1.

  • Buiten het bouwvlak en het vlak met de aanduiding 'bijgebouwen' zijn geen gebouwen en geen overkappingen toegestaan. Kleinschalige aan- of uitbouwen vóór de voorgevellijn - zoals erkers - zijn wel mogelijk (via artikel 58 lid 58.1 Overschrijding bouwgrenzen).
  • Het kan voorkomen dat bij grondverkoop of andere zaken dat een bouwperceel bij een woning is gelegen in twee verschillende woonbestemmingen. Het is dan toegestaan om binnen de ene woonbestemming erfbebouwing te realiseren bij een hoofdgebouw dat is gelegen in een andere woonbestemming, een en ander wel in achtneming van de regels van de betreffende bestemming. Hiervoor is in artikel 58 lid 58.4 Erfbebouwing een regeling opgenomen.

3.23.3.2 Vergunningvrij bouwen
  • Los van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, worden er op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) bouwmogelijkheden geboden. Alle bouwwerken die in artikel 2 van bijlage II van het Bor passen, zijn - ongeacht wat het bestemmingsplan aangeeft - vergunningvrij.
  • In de Wabo en het Bor wordt het begrip 'bijbehorend bouwwerk' gebruikt. Dit begrip is niet exact gelijk aan 'aan- en uitbouwen' en 'bijgebouwen'. Bij een 'bijbehorend bouwwerk' kan het ook gaan om een op zichzelf staande uitbreiding van het hoofdgebouw. Deze uitbreiding behoeft niet per definitie een aan- en uitbouw te zijn. Om deze reden is ervoor gekozen om de begrippen 'aan- en uitbouw' en 'bijgebouw' niet te vervangen door het nieuwe begrip 'bijbehorend bouwwerk' en om beide toetsingskaders los van elkaar te hanteren. Daarbij komt dat er in een hele lange periode veel jurisprudentie over 'aan- en uitbouwen' en 'bijgebouwen' is ontstaan, terwijl de jurisprudentie over het begrip 'bijbehorend bouwwerk' nog moet worden gevormd.
3.23.4 Welke veranderingen worden verwacht?
  • Een verbreding van de woonfunctie is de komende periode te verwachten. Hiervoor zijn specifieke regels opgenomen die daarin voorzien.
  • In het bestemmingsplan zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het realiseren van woningbouw.
3.23.5 Wat zijn de belangrijkste verschillen met de vigerende bestemmingsregeling?
  • De bouwwijze van woningen/bebouwingstypologie is vastgelegd met bestemmingen in plaats van met nadere aanwijzingen. Hiermee is de leesbaarheid/toegankelijkheid van de regeling vergroot.
  • De bebouwingsregeling voor de erfbouwvlakken is aangepast. Op de grotere percelen is nu 60 m² tot 120 m² aan gebouwen en overkappingen toegestaan. Voorheen was dit ten hoogste 60 m².
  • Wooncomplexen met service- en/of zorgvoorzieningen waar het accent ligt op intern wonen met verpleging zijn bestemd voor Wonen - Voorzieningen. In de voorheen geldende bestemmingsplannen is deze laatste categorie veelal bestemd voor Maatschappelijk.
  • In de voorheen geldende bestemmingsplannen was voor bepaalde percelen (zie paragraaf 2.2.2) één bouwvlak opgenomen dat voor ten hoogste 30% mocht worden bebouwd. Deze systematiek waarbij de situering van de woningen niet dwingend is vastgelegd, wordt in het nieuwe bestemmingsplan vervangen door het systeem van bouwvlak waarbinnen het hoofdgebouw is toegestaan en een vlak voor de erfbebouwing. De woningen worden daarmee weliswaar vastgelegd, maar daar staat tegenover dat er daardoor ruimere mogelijkheden bestaan voor erfbebouwing.
  • In de voorheen geldende bestemmingsplannen is bepaald dat gebouwen en overkappingen op ten minste 1 m uit de perceelsgrens worden gebouwd óf in de perceelsgrens. Deze regeling hield verband met artikel 56 boek 5 van het Burgerlijk wetboek ('tijdelijk gebruikmaken van erf van de buurman voor het verrichten van (onderhouds)werkzaamheden aan een bouwwerk'). De bepaling in de bestemmingsplannen is in de praktijk als te star ervaren en wordt niet meer opgenomen in de nieuwe bestemmingsplannen.
  • Het onderscheid tussen aan-huis-gebonden beroepen enerzijds en kleinschalige beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten anderzijds wordt losgelaten en voor alle soorten functies wordt ten hoogste 25 m² rechtstreeks toegestaan. Deze niet-woonfuncties kunnen volgens het nieuwe bestemmingsplan ook worden uitgeoefend in een losstaand bijgebouw.
  • Voor logies met ontbijt is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen tot maximaal 6 personen. De voorwaarden zijn overgenomen uit de Beleidsnotitie bed&breakfastvoorziening.

Hoofdstuk 4 Dubbelbestemmingen en overige bepalingen

4.1 Leiding - Gas

Status: alleen aan de regels in Leiding - Gas kunnen rechten worden ontleend.  

Er ligt in het plangebied één planologisch relevante gasleiding. Voor de beschrijving daarvan wordt verwezen naar de paragrafen 5.11.2 en 5.12. De gasleiding is als zodanig bestemd. De breedte van de bestemming bestaat uit de leiding zelf en de belemmerende strook (4 m aan weerszijden van de leiding). Aangezien de leiding samenvalt met andere bestemmingen is deze bestemming als dubbelbestemming opgenomen. voor de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' ( Artikel 47) mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Voor de samenvallende bestemmingen dient het bouwen steeds aan het leidingenbelang te worden getoetst.

4.2 Leiding - Water

Status: alleen aan de regels in Leiding - Water kunnen rechten worden ontleend.  

Binnen de kernen Sint-Jansteen en Kapellebrug is een waterleiding aanwezig. Deze waterleiding wordt in onderhavig bestemmingsplan beschermd door middel van de dubbelbestemming '48'

voor de dubbelbestemming Leiding - Water (Artikel 49) mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m. Voor de samenvallende bestemmingen dient het bouwen steeds aan het leidingenbelang te worden getoetst.

4.3 Waarde - Aardkunde 1

Status: alleen aan de regels in Waarde - Aardkunde 1  

Het aardkundig waardevol gebied in Nieuw-Namen is in het bestemmingsplan voorzien van een dubbelbestemming Waarde - Aardkunde 1. Binnen deze gronden zijn de gronden beschermd ten behoeve van de aanwezige aardkundige en landschappelijke waarden. Voor samenvallende bestemmingen dient voor het bouwen en het uitvoeren van werkzaamheden te worden getoetst aan de aardkundige en landschappelijke waarden, waarbij tevens advies wordt gevraagd aan een erfgoed- of geologisch deskundige.

4.4 Waarde - Archeologie

Status: alleen aan de regels in Waarde - Archeologie 1, Waarde - Archeologie 2, Waarde - Archeologie 3 kunnen rechten worden ontleend.  

In paragraaf 5.5 wordt ingegaan op het aspect archeologie en op het archeologiebeleid van de gemeente Hulst. Daarin is aangegeven dat in het plangebied verschillende archeologische (verwachtings)waarden voorkomen en dat deze een beschermende regeling in het voorliggende bestemmingsplan behoeven.

De bestemmingsregeling is in samenspraak met Edufact tot stand gekomen en houdt eveneens rekening met de eventueel op grotere diepten aanwezige archeologische waarden. Uitgangspunt van deze regeling is dat voor graafwerkzaamheden waarbij de oppervlakte groter is dan de vrijstellingsoppervlakte en de verstoringsdiepte dieper reikt dan deze aangeduid op de vrijstellingenkaart, een omgevingsvergunning nodig is.

Omdat de archeologische (verwachtings)waarden samenvallen met een groot aantal andere bestemmingen, zijn zogenoemde dubbelbestemmingen gehanteerd. De dubbelbestemmingen zijn met arceringen (kruizen) op de verbeelding weergegeven.

De dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie zijn opgenomen in de artikelen Waarde - Archeologie 1 t/m Waarde - Archeologie 3. Binnen deze dubbelbestemmingen is het volgende geregeld.

  • Voordat er voor een samenvallende bestemming (bijvoorbeeld Wonen) een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend, moet eerst worden nagegaan of daardoor geen onevenredige schade aan de archeologische waarden wordt toegebracht. Om deze afweging mogelijk te maken is het bouwen afhankelijk gemaakt van een omgevingsvergunning.
  • Voor andere werkzaamheden dan bouwen (bijvoorbeeld graven) is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig. Deze wordt niet verleend indien daardoor in onevenredige mate schade aan de archeologische waarde wordt of kan worden toegebracht. Slechts onder bepaalde voorwaarden is geen omgevingsvergunning noodzakelijk.

Het onderscheid tussen de verschillende archeologische bestemmingen is de oppervlaktemaat, waarboven bij een bodemverstoring een onderzoeksplicht geldt. Deze oppervlaktematen zijn:

In alle gevallen geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek wanneer werkzaamheden niet dieper dan op de vrijstellingenkaart is weergegeven worden uitgevoerd. Deze vrijstellingenkaart is opgenomen in Bijlage 4 van de regels. Op deze kaart wordt voor de verschillende gebieden verschillende vrijstellingsdieptes vrijgegeven:

  • 0 m -mv
    Wettelijk beschermde archeologische monumenten en waterbodems.

  • 0,40 m –mv
    Zones met hoge en gematigde verwachting
    met uitzondering van de wettelijk beschermde monumenten en waterbodems.

  • vrijgesteld
    Zones met lage archeologische verwachting (laag 1-2)
    het betreft jongere afzettingen van Walcheren voor zover gelegen binnen de polders die dateren van ná 1532;
    Zones die middels selectebesluiten van de gemeenten werden vrijgesteld.

Omdat in de loop van de tijd (i.c. de planperiode van het bestemmingsplan) steeds meer kennis over het archeologisch erfgoed wordt verkregen, kan het zijn dat in een bepaalde situatie toch geen archeologisch onderzoek nodig is, ook al worden de hiervoor genoemde oppervlaktematen overschreden. Daarom in is elk artikel met een archeologische dubbelbestemming de bepaling opgenomen dat kan worden afgezien van archeologisch onderzoek indien het bevoegd gezag (doorgaans burgemeester en wethouders) beschikt over een verklaring van de archeologisch deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarde van de betrokken locatie niet nodig is.

4.5 Waarde - Beschermd Stadsgezicht

Status: alleen aan de regels in Waarde - Beschermd Stadsgezicht kunnen rechten worden ontleend.  

Een gedeelte van het beschermde stadsgezicht van Hulst is gelegen binnen het plangebied van onderhavig bestemmingsplan. Ter plaatse is dan ook de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd Stadsgezicht' opgenomen.

4.6 Waarde - Cultuurhistorie beschermende dijken

Status: alleen aan de regels in Waarde - Cultuurhistorie beschermde dijken kunnen rechten worden ontleend.  

Enkele dijken binnen Kloosterzande, Volgelwaarde en Ossenisse zijn bestemd als beschermde dijk. Hiermee wordt behoud van het dijklichaam en van de aanwezige beplanting nagestreefd.

4.7 Waterstaat - Waterkering

Status: alleen aan de regels in Waterstaat - Waterkering kunnen rechten worden ontleend.  

De waterkerende dijken zijn planologisch geregeld met de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering ( Artikel 56). De begrenzing van de bestemming is afgestemd op het in de Keur watersysteem waterschap Scheldestromen 2011 aangewezen waterstaatswerk (zie paragraaf 5.3.2.). De beschermingszones die te maken hebben met de stabiliteit van de waterkering en eventuele toekomstige dijkverzwaringen zijn niet in de bestemming opgenomen. Er wordt namelijk van uitgegaan dat de Keur voldoende waarborgen biedt voor de bescherming van de waterkering en de beschermingszones. Voor werken in en op de waterkering is namelijk een ontheffing van de Keur, i.c. een watervergunning nodig.

Om dezelfde reden is evenmin een eis van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden opgenomen. Hiermee wordt dubbele regelgeving voorkomen.

Op de gronden mogen voor de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m. voor de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Onder voorwaarden is het bij een omgevingsvergunning mogelijk hier vanaf te wijken. Één van de voorwaarden is dat de waterstaatkundige belangen door de bouwactiviteiten niet worden geschaad.

4.8 Algemene regels

Status: alleen aan de regels in Hoofdstuk 3 Algemene regels kunnen rechten worden ontleend.  

In hoofdstuk 3 Algemene regels zijn regels opgenomen die voor alle bestemmingen in dit bestemmingsplan van toepassing of relevant zijn. Daarnaast zijn in dit hoofdstuk algemene wijzigingsregels opgenomen en wijzigingsbevoegdheden die betrekking hebben op meerdere bestemmingen.

4.8.1 Anti-dubbeltelregel

In artikel 57 is een anti-dubbeltelregel opgenomen. Dit artikel is verplicht voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Bro. Het doel van dit artikel is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. Om hiervan een voorbeeld te geven: binnen de bestemming Wonen mag een bepaald percentage van het erf worden bebouwd. Indien het absolute oppervlak (uitgedrukt in m²) niet is bereikt, kan door het bijkopen van een stuk erf van het aangrenzend perceel extra bebouwing tot dit maximum worden gerealiseerd. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat het overgedragen erf nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.

4.8.2 Algemene bouwregels

Artikel 58 Algemene bouwregels bevat twee leden.

  • In lid 58.1 is een regeling opgenomen voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn op de verbeelding aangeduid met een dikke lijn.
  • Lid 58.2 bevat een regeling voor bestaande maten die afwijken van de voorgeschreven maten in deze regels. Het artikel betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, - onbedoeld - geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht komen te vallen. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak (3 augustus 2005) blijkt dat deze algemene bepaling aanvaardbaar is. Een gedetailleerde inventarisatie en individuele beoordeling van afwijkingen zijn niet nodig. Essentieel is dat het gaat om bevestiging van bestaande, afwijkende situaties, zodat bij beoordeling van bouwaanvragen direct duidelijk is welke maat bepalend is: namelijk de bestaande maat. Hiermee ligt objectief de strekking van de bepaling vast. Daar waar daadwerkelijk andere situaties worden nagestreefd, is dit door andere bestemmingen of bouwbepalingen vastgelegd. Dit komt overigens in dit bestemmingsplan niet voor. In de bepaling is nadrukkelijk vastgelegd dat op de bedoelde bestaande afwijkingen het overgangsrecht niet van toepassing is. Onder de oppervlaktematen valt ook het bebouwingspercentage.
  • In lid 58.3 is een regeling opgenomen waarmee wordt vastgelegd dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' binnen de verschillende bestemmingen, het maximum aantal woningen niet wordt overschreden. Hiervoor is op de verbeelding een aanduiding opgenomen. Als op de verbeelding geen aanduiding is opgenomen geldt dat voor grondgebonden woningen per bouwperceel maximaal één woning gerealiseerd mag worden. In de huidige situatie geldt dat er binnen de kernen op enkele percelen nog een woning gebouwd mag worden. Om te voorkomen dat meer woningen gebouwd worden dan met dit plan beoogd, wordt de bepaling van het bouwperceel nader vastgelegd op de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. In beginsel wordt uitgegaan van de vergunde situatie en het kadastraal perceel. Meerdere kadastrale percelen kunnen in ruimtelijke zin ook als één geheel worden aangemerkt, als de inrichting van de percelen ten dienste staat van de woning als geheel. Hiermee wordt voorkomen dat bouwpercelen worden gesplitst ten einde meer woningen te kunnen realiseren.
  • Lid 58.4 regelt dat erfbebouwing binnen de bestemmingen Wonen, Wonen - Aaneen of geschakeld, Wonen - Bungalowpark, Wonen - Twee-aaneen, Wonen - Twee-aaneen niet geschakeld en Wonen - Vrijstaand ook voor hoofdgebouwen gelegen binnen een andere bestemming Wonen is toegestaan.
  • Lid 58.5 bevat een regeling voor het ondergronds bouwen. Het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m2. Daarnaast bedraagt de diepte van ondergrondse bouwwerken maximaal 4 m.
4.8.3 Algemene gebruiksregels

Artikel 59 is vooral bedoeld om duidelijk te maken welk gebruik in ieder geval strijdig is met onderhavig bestemmingsplan. In dit geval betreft dat het gebruik van een woning door meer dan één huishouden.

4.8.4 Algemene aanduidingsregels

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op nieuwe geluidgevoelige bebouwing als gevolg van het industrielawaai.

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met een LPG-installatie.

Alleen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gezoneerd industrieterrein' zijn geluidzoneringsplichtige bedrijven toegestaan. Andere bedrijven zijn hier overigens ook toegestaan.

4.8.5 Algemene afwijkingsregels

In artikel 61 zijn verschillende afwijkingsbevoegdheden opgenomen. Met deze bevoegdheid kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het bestemmingsplan.

In lid 61.1 is een algemene afwijkingsregel opgenomen voor het bouwen van hogere hoofdgebouwen met een goothoogte van 6,3 m en een bouwhoogte van 10 m. Voorwaarde hiervoor is dat deze afwijking past in het bestaande stedenbouwkundig beeld en dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bouw- en gebruiksmogelijkheden van omliggende percelen.

In lid 61.2 is een algemene afwijkingsregel opgenomen waarbij voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde een hogere bouwhoogte kan worden toegestaan, mits deze niet hoger is dan de maximale bouwhoogte binnen het bouwvlak, of indien geen bouwvlak is opgenomen maximaal 6 m.

Voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsplanbepalingen (de bouwregels) zoals maten en bouwgrenzen is in lid 61.3 een algemene afwijkingsregel opgenomen.

Daarnaast bevat lid 61.4 een mogelijkheid om de huisvesting van arbeidsmigranten onder voorwaarden met een omgevingsvergunning mogelijk te maken.

4.8.6 Algemene wijzigingsregels
4.8.6.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

In lid 62.1 is een algemene flexibiliteitsbepaling opgenomen om voor bepaalde onderdelen van bestemmingen of gebouwen dan wel bouwwerken af te wijken van de bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Deze bepaling gaat verder dan die van artikel 58 lid 58.2. Vandaar dat hier altijd een wijziging voor nodig is van burgemeester en wethouders. Overigens geldt ook hier dat deze bepalingen als algemene regel gelden voor alle bestemmingen.

Het criterium 'van belang voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken' kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als bij nader inzien:

  • open water dat als zodanig is bestemd een andere vorm moet krijgen;
  • een bruggetje dat anders moet worden geconstrueerd of een stukje moet opschuiven;
  • een fietspad iets anders moet aansluiten op een kruising;
  • een detailhandelsbestemming moet worden aangepast om een betere entree van één of meer winkels mogelijk te maken.

Het gaat in de meeste gevallen om de praktische uitvoering van het plan, waarbij geen belangen van derden worden geschaad.

Het criterium 'in verband met de werkelijke toestand van het terrein' is vooral aan de orde in situaties waarbij een terrein of gebied een geheel nieuwe inrichting krijgt en waarbij in het veld maar weinig aanknopingspunten zijn. Bij het uitzetten van het gebied blijkt dat de afmetingen niet exact gelijk zijn aan de coördinaten op tekening/in het digitale bestand en dat de situering van de nieuwe openbare wegen en de uitgeefbare percelen iets moet worden aangepast. Gezien de nauwkeurigheid van tegenwoordig, gaat het daarbij om centimeters in plaats van meters.

4.8.6.2 Algemene voorwaarden voor wijzigingsbevoegdheden

In het bestemmingsplan is de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' opgenomen. Op basis van deze aanduiding kan het college de hier geldende bestemmingen onder voorwaarden wijzigen.

De voorwaarden hebben onder andere betrekking op:

  • a. het voldoen aan het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid;
  • b. een, voor de beoogde functie, geschikte bodemkwaliteit;
  • c. de bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden;
  • d. het inzichtelijk maken van de gevolgen van de ontwikkeling op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse;
  • e. de bescherming van eventueel aanwezig beschermde inheemse planten en diersoorten.

4.8.6.3 Wijzigingsbevoegdheden

In dit bestemmingsplan zijn per kern diverse wijzigingsbevoegdheden opgenomen. In lid 62.3 tot en met 62.9 zijn de wijzigingsbevoegdheden per kern juridisch vastgelegd. Deze wijzigingsbevoegdheden hebben veelal betrekking op de wijziging naar een woonbestemming met bijbehorende bestemmingen zoals 'Tuinen', Verkeer', 'Groen' en 'Water'. Daarnaast zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen om herstructurering mogelijk te maken.

  • Binnen de kern Clinge zijn 13 wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
  • Binnen de kern Graauw zijn 3 wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
  • Binnen de kern Heikant zijn 12 wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
  • Binnen de kern Kapellebrug zijn 2 wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
  • Binnen de kern Nieuw-Namen zijn 4 wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
  • Binnen de kern Terhole is 1 wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
  • Binnen de kern Vogelwaarde zijn 6 wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Binnen overige kernen Hengstdijk, Kloosterzande, Lamswaarde, Ossenisse, Sint-Jansteen en Walsoorden zijn geen wijzigingsbevoegdheden opgenomen. De wijzigingsbevoegdheden die voorheen was opgenomen in Hulst Noord en Paal zijn inmiddels ingevuld. Derhalve zijn hier geen wijzigingsbevoegdheid meer opgenomen.

4.8.7 Overige regels
4.8.7.1 Werking wettelijke regeling

In dit artikel is bepaald dat voor de wettelijke regelingen waar in de regels naar verwezen worden, de regels gelden zoals deze luiden op moment van vaststelling van het bestemmingsplan.

4.8.7.2 Parkeerregeling

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen moet het bevoegd gezag toetsen of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid en wordt voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen. Met de regeling zoals hier is opgenomen wordt hierin voorzien. Hierbij geldt dat ten aanzien van voldoende parkeergelegenheid wordt gerefereerd aan de bepalingen zoals zijn opgenomen in parkeerbeleid. De gemeente Hulst kent geen specifiek parkeerbeleid maar hanteert hiervoor de CROW-normen. Bij toetsing aan dit artikel dient dan ook uit te worden gegaan van de meest recente parkeerkencijfers en richtlijnen voor laden en lossen.

4.9 Overgangs- en slotbepalingen

Status: alleen aan de regels in Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels kunnen rechten worden ontleend.  

Dit hoofdstuk van de regels bevat 2 artikelen.

4.9.1 Overgangsrecht

In artikel 64 Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 64.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 64.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen. Van de mogelijkheid die artikel 3.2.3 Bro biedt om hieraan een persoonsgebonden overgangsrecht te koppelen, is geen gebruik gemaakt.

4.9.2 Titel van het bestemmingsplan

De titel of de naam van het bestemmingsplan is vastgelegd in artikel 65 van de regels.

Hoofdstuk 5 Sectoraal onderzoek

5.1 Inleiding

Voor het ontwikkelen en in stand houden van een prettig leefklimaat dient bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden te worden met de milieuhygiënische aspecten die door het plangebied en/of de omgeving hiervan worden opgelegd. Door rekening te houden met deze aspecten kan een goed leefklimaat worden ontwikkeld, waar mensen graag wonen, werken en recreëren. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.

5.2 Bodem

5.2.1 Beleid en normstelling

Volgens artikel 3.1.6 van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

voor ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

5.2.2 Onderzoek en conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in functiewijzigingen, die een noodzaak voor het in beeld brengen van de bodemkwaliteit ter plaatse hebben. Om deze redenen is een historisch of verkennend bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan niet noodzakelijk. Bij concrete plannen zal in de toekomst in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen een actueel bodemonderzoek moeten worden overlegd. Geconcludeerd wordt dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.3 Water

5.3.1 Beleid en normstelling

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn meegenomen in de totstandkoming van de definitieve versie.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.

Waterschapsbeleid

Waterschap Scheldestromen is verantwoordelijk voor het beheer van het binnendijkse oppervlaktewater in Zeeland. Doel van het waterbeheer is het bereiken en in stand houden van een goede toestand van dit oppervlaktewater, zowel wat de waterkwaliteit betreft als de waterkwantiteit. Voor het plangebied van het voorliggend bestemmingsplan is het plan van het voormalige waterschap Zeeuwse Eilanden van toepassing. Het gaat hierbij om 'integraal waterbeheer': waterzuiveringsbeheer en watersysteembeheer.

Het waterschap streeft met het beleid, beheer en onderhoud naar een optimale status en aanwezigheid van oppervlaktewater en grondwater, dat van geschikte kwaliteit is voor mens en omgeving. Dit wordt bereikt met veilige en duurzame systemen voor wateraanvoer, -afvoer en -berging. Het waterschap draagt zorg voor een veilig en goed bewoonbaar gebied met gezonde en duurzame watersystemen. Recreatief medegebruik en 'beleving' van het water hebben daarbij ook de aandacht.

Gemeentelijk beleid

Op 9 november 2013 is de visienota van het Stedelijk waterplan door de gemeenteraad van de gemeente Hulst vastgesteld. De visie ten aanzien van de thema’s verantwoordelijkheden, waterkwantiteit, waterkwaliteit en ecologie, water en ruimtelijke ordening, afvalwater en afkoppelen regenwater, monitoring en evaluatie en organisatie en communicatie is waar mogelijk gebaseerd op bestaande wet- en regelgeving, zoals vastgelegd door de EU, Rijk, provincie Zeeland, Waterschap Scheldestromen en de gemeente Hulst.

Daarnaast heeft de gemeente Hulst het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Hulst 2016-2021 vastgesteld. Het GRP dient onder andere om aan te geven hoe invulling wordt gegeven aan de zorgplicht voor de doelmatige inzameling en transport van afvalwater. Verder geeft de gemeente in dit document aan hoe ze omgaat met het grond- en hemelwater op haar grondgebied.

Alle nieuwbouw- en herstructureringsprojecten worden toekomstbestendig uitgevoerd. Verhard oppervlak wordt in principe volledig afgekoppeld. In een rioleringsplan (of waterparagraaf) zal worden nagegaan waar hemelwater kan worden ingezet voor de lokale waterhuishouding en aan welke eisen daarbij moet worden voldaan. Het hemelwater dat niet aan deze criteria voldoet, zal worden ingezameld en afgevoerd naar de RWZI.

5.3.2 Onderzoek

Huidige situatie

Algemeen

De bodem in het plangebied bestaat uit zeekleigrond. In het plangebied is voor het grootste deel sprake van grondwatertrap VI. Verder komen ook de grondwatertrappen Vb, II, III, IV en Vb in het plangebied voor. In de tabel staat weergegeven wat deze watertrappen inhouden.

De maaiveldhoogte in het plangebied varieert tussen circa NAP -1,2 en +1,5 m.

Tabel 5.1 Watertrappen

grondwatertrap   gemiddelde hoogste grondwaterstand (m-mv)   gemiddelde laagste grondwaterstand (m-mv)  
II   <0,4   0,5-0,8  
III   <0,4   0,8-1,2  
IV   >0,4   0,8-1,2  
V   0,25-0,4   >1,2  
VI   0,4-0,8   >1,2  
Vb   25-40   >120  

Oppervlaktewater

Het oppervlaktewater in de gemeente Hulst is onder te verdelen in een paar hoofdgroepen, te weten:

  • Oppervlaktewatersysteem in de polders (sloten en waterlopen);
  • Kreekrestanten;
  • Buitenwater (Westerschelde).

Het oppervlaktewatersysteem, in de verschillende polders die Hulst rijk is, is een van de belangrijkste randvoorwaarden voor de gebruiksmogelijkheden in de gemeente. De afwatering in de gemeente rust op de aanwezigheid van een aantal gemalen die overtollig oppervlaktewater lozen op buitenwater (Westerschelde). Het waterschap Scheldestromen is algemeen waterbeheerder in Hulst. Het watersysteem van gegraven watergangen zorgt voor een zoetwatervoorraad, alsmede de ontwatering van de gemeente. De structuur in het watersysteem is tamelijk kunstmatig (gegraven), maar op enkele plekken volgt het de lijnen van voormalige kreken. De watersystemen bestaan uit primaire, secundaire en tertiaire waterlopen. Het primaire stelsel is een stelsel van hoofdwaterlopen dat naar het gemaal loopt. In dit stelsel wordt een streefpeil aangehouden. Het secundaire stelsel zorgt voornamelijk voor de kleinschalige afvoer van percelen en voert af naar het primaire stelsel. Naast primaire en secundaire waterlopen liggen binnen de gemeentegrenzen enkele kreekrestanten. Voorbeelden hiervan zijn de Graauwse Kreek, Zestig Voet, De Vogel en de Kreken rondom ‘Groot Eiland’.

De Westerschelde beschikt tevens over hoge natuurwaarden van regionaal/ nationaal belang. Belangrijkste voorbeeld hiervan zijn de slikken en schorren van het Verdronken land van Saeftinge. Naast deze natuurfunctie heeft met name de Westerschelde een zeer belangrijke vaarwegfunctie. De Westerschelde vormt immers de toegang tot de Antwerpse havens, één van de grootste wereldhavens. Een deel van de buitenwateren valt bij eb droog. Deze zandbanken, slikken en schorren, hebben zeer hoge natuurwaarden.

Riolering

Woningen binnen de kernen zijn allen aangesloten op de riolering (met uitzondering van éen woning in Heikant). Binnen de gemeentegrenzen ligt eveneens een aantal rioolwatertransportleidingen. Dit zijn de belangrijkste toevoerleidingen naar de rioolwaterzuiveringsinstallaties in en buiten de gemeente.

Waterkeringen (waterveiligheid)

Een belangrijke randvoorwaarde voor het bewoonbaar en bruikbaar maken van de gronden in de gemeente is de waterveiligheid. De polders en kernen waaruit Hulst bestaat, staan onder voortdurende dreiging van de waterstanden op de Westerschelde. De bescherming tegen het overstromingsgevaar bestaat uit een veelheid aan waterstaatswerken, te weten primaire waterkeringen die buitenwater keren, en regionale waterkeringen.

De primaire waterkeringen die buitenwater keren (categorie A) zijn de primaire waterkeringen langs de Westerschelde. Deze waterkeringen, alsmede de daarin aanwezige waterstaatswerken zijn van ‘primair’ belang voor de waterveiligheid in de gemeente. De primaire waterkeringen vormen tezamen een stelsel van Dijkringen.

Hulst is gelegen in Dijkring 32 (Zeeuws Vlaanderen). Regionale waterkeringen zijn overige waterkeringen die geen direct buiten water keren, maar wel van belang zijn bij eventuele calamiteiten. Deze keringen, die ook wel compartimenteringsdijken worden genoemd, zijn de overblijfselen van de polder en dijkenstructuur van weleer. Omwille van hun natuurlijke, landschappelijke, of cultuurhistorische functie waren deze voormalige waterkeringen reeds op vele vlakken ruimtelijk van belang en beschermenswaardig. Omwille van hun potentiële nut in geval van een dijkdoorbraak bij een primaire waterkering zijn deze regionale keringen door de provincie aangewezen als regionale waterkering. De regionale waterkeringen kunnen ondanks het kleinere formaat en mindere staat van onderhoud toch een groot overstromingsbeperkend of overstromingsvoorkomende rol vervullen.

Toekomstige situatie

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Er zijn geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen gepland. Binnen de bestemmingsregels bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al dan niet bouwvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.

Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid worden aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water worden gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

5.3.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van het aspect water. Het aspect water staat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg. De vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem in het plangebied.

5.4 Ecologie

5.4.1 Toetsingskader

De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

5.4.2 Onderzoek

Gebiedsbescherming

Om negatieve effecten op de gebieden te voorkomen is in de Wet natuurbescherming een vergunningplicht opgenomen. Ruimtelijke ontwikkelingen die negatieve effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van Natura 2000, zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.

Binnen de gemeente Hulst zijn enkele natuurgebieden aanwezig waarvan de waarden van zodanig belang zijn, dat ze zijn aangewezen als Natura 2000-gebied. Deze gebieden genieten daardoor wettelijke gebiedsbescherming. Het gaat enerzijds om de buitendijkse gebieden Westerschelde en het Verdronken land van Saeftinghe, en anderzijds om de Vogelkreek. De gebieden zijn gelegen buiten het plangebied van onderhavig bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpkernen-001V_0018.png"

Figuur 5.1: Ligging Natura 2000-gebieden in de gemeente Hulst

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) of Natuurnetwerk Nederland, is een wettelijk voorgeschreven samenhangend netwerk van bestaande en toekomstige natuurgebieden in Nederland. Het vormt de basis voor het nationale natuurbeleid. Streven is de ernstig bedreigde biodiversiteit in Nederland te stabiliseren. Vanaf 2014 zijn de provincies hiervoor verantwoordelijk, de rijksoverheid heeft de taken met betrekking tot de verdere ontwikkeling van het netwerk aan hen overgedragen. Het Natuurnetwerk Nederland is opgebouwd uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones en heeft een planologische bescherming.

De plangebieden van onderhavig bestemmingsplan zijn niet gelegen binnen gebieden die zijn aangewezen als Natuurnetwerk Nederland (Zeeland). Aan de randen van de kernen zijn dergelijke beschermde gebieden wel aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpkernen-001V_0019.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpkernen-001V_0020.png"

Figuur 5.2: Natuurnetwerk Zeeland in gemeente Hulst en omgeving

De huidige situatie vormt geen aantasting van de beschermde natuurwaarden. Negatieve effecten als gevolg van het continueren van de huidige situatie of enige bouwactiviteiten zijn niet te verwachten.

Soortbescherming

De Wet natuurbescherming heeft betrekking op de in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën, vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op vaatplanten. Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Dat betekent onder andere dat opzettelijke verstoring niet is toegestaan. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met de Europees beschermde soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn. Van deze laatste groep is een lijst opgesteld met vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn en een lijst met vogels waarbij inventarisatie gewenst is. Komen soorten van de hierboven genoemde beschermingsregimes voor dan is de eerste vraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op de beschermde soorten. Treden er effecten op dan dient er gekeken te worden of er passende maatregelen getroffen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en / of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen.

Naast Europees beschermde soorten kent de Wet natuurbescherming een lijst met Nationaal beschermde soorten (Artikel 3.10). De Wet natuurbescherming maakt invulling van de wet door provincies mogelijk, hierdoor kunnen provincies een eigen invulling geven aan de bescherming van soorten van de lijst nationaal beschermde soorten. In provincie Zeeland gelden vrijstellingen voor de algemene soorten voor de overige soorten gelden de verbodsbepalingen uit Artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming.

5.4.3 Conclusie

Gebiedsbescherming: Natuurbeschermingswet 1998
Het plangebied ligt nabij Natura 2000-gebieden en Natuurnetwerk Zeeland. De huidige situatie vormt geen aantasting van de beschermde natuurwaarden. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in het continueren van de huidige situatie. Negatieve effecten zijn dan ook niet te verwachten.

Soortbescherming: Flora- en faunawet
Bij vergunningplichtig bouwen, vergunningvrij bouwen en regulier onderhoud en beheer van tuinen en gebouwen geldt rechtstreeks de Wet natuurbescherming en is het in voorkomende gevallen noodzakelijk ontheffing aan te vragen als een activiteit een negatief effect kan hebben op een beschermde soort. Daarbij dient bijvoorbeeld rekening te worden houden met de aanwezigheid van broedende vogels of vleermuizen in tuinen en in/op of onder daken.

Onderhavig bestemmingsplan is consoliderend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Er is dan ook geen sprake van bedreiging van beschermde soorten.

Bij de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of het afwijken van specifieke bestemmingen moet een nadere beoordeling beschikbaar zijn. Mogelijk dient op termijn een ontheffing ingevolge de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd.

5.5 Archeologie

5.5.1 Inleiding

Het archeologisch beleid van de gemeente Hulst is vastgelegd in het bestemmingsplan Archeologische & Aardkundige Waarden. Het archeologiebeleid van de gemeente Hulst omvat de volgende onderdelen:

  • Archeologische beleidskaart: vrijstelling in oppervlakte;
  • Vrijstellingenkaart Landbodem: vrijstelling in diepte.
5.5.2 Archeologisch beleid gemeente Hulst 2016

In het nieuwe archeologische beleid is een inventarisatie gemaakt van alle bodemlagen, inclusief het overstromingspakket met daarin geulen en kreken. Per geologische laag is de verwachting op archeologische waarden bekeken en ingedeeld in categorieën van archeologische verwachting op waarden in deze laag.

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen het buitengebied en de gewaardeerde kernen, omdat de kernen specifieke archeologische waarden uit de middeleeuwen en/of nieuwe tijd bevatten die kenmerkend zijn voor een dorp of stad. Daarbij staat niet enkel de opbouw van de bodem centraal, maar vooral wat de mens met en in die bodem heeft gedaan. In de gewaardeerde kernen op de archeologische beleidskaart is met zekerheid bewoning geweest en is er vaak sprake van ophoogpakketten die door menselijk handelen tot stand zijn gekomen.

Als instrument van het archeologiebeleid dient de Archeologische beleidskaart van de gemeente Hulst 2016. De hoogste verwachting is hierbij leidend (zie Bijlage 2).

Het archeologiebeleid van de gemeente Hulst is het resultaat van het samenvoegen van meerdere beleidsdocumenten waardoor de hoogste verwachting is opgenomen in het kaartbeeld. In het kader van het Zeeuws-Vlaamse samenwerkingsverband is gekozen om Zeeuws-Vlaanderenbreed eenzelfde methodiek in beleid te voeren. Op de beleidskaart zijn in totaal 7 verschillende categorieën opgenomen, verschillend van vrijgesteld oppervlakte en diepte. De categorieën 4 en 5 zijn om die reden in oppervlaktevrijstellingsgrenzen verruimd. Categorie 6 is volledig vrijgesteld van onderzoek.

5.5.3 Stads- en dorpskernen

De gemeente heeft op basis van het in 2011 opgestelde beleid een selectiebesluit gemaakt in welke dorpen en steden zij meer onderzoek wil doen naar de ontstaansgeschiedenis van dit dorp of deze stad. Deze selectiebesluiten, met uitzondering van de kern Nieuw-Namen, zijn ongewijzigd overgenomen in het herziene beleid. (In Nieuw-Namen zijn in het recente verleden ontdekkingen gedaan die niet stroomlijnen met het eerdere opgestelde beleid in 2011, daarom is in het vigerende beleid Nieuw-Namen opgenomen in het selectiebesluit. De volgende dorpen en steden zijn daarbij opgenomen in het beleid en zijn aangeduid als gewaardeerde kern op de Archeologische Beleidskaart (zie bijlage 2), Categorie 3). Het gaat hierbij niet om de gehele bebouwde kom maar om het deel dat op de Archeologische Beleidskaart als oranje zone (Categorie 3) is aangeduid.

5.5.3.1 Clinge (enkel molen)

Clinge is gelegen in de in 1616 (her)dijkte Clingepolder. Aan de andere kant van de rijksgrens ligt het Belgische dorp De Klinge. Het langgerekte dorp Clinge bestaat voornamelijk uit aaneengesloten lintbebouwing. De lange dorpsstraat ('s-Gravenstraat) loopt bijna ongemerkt over in het Belgische De Klinge. In de periode 1850-1950 heeft de bebouwing aan de 's-Gravenstraat en Molenstraat zich verdicht. De beleidskaart uit 2006 komt hierbij te vervallen. Enkel nog de zone bij de molen wordt als kern gezien, met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1. Het overig deel van de kern van Clinge valt onder Waarde - Archeologie 2, waarbij de hoge verwachting bestaat vanwege het dekzand in de ondergrond (500 m² vrijstelling).

5.5.3.2 Heikant

Heikant is een langgerekt dorp, dat onderdeel uit maakt van de lintbebouwing Sint Jansteen-Heikant-Koewacht-Zuiddorpe, die gelegen is in het dekzandgebied. Het oudste gedeelte van het dorp bevindt zich aan de Magdalenastraat, Vlasstraat en Ellestraat. Er is echter niet veel oude bebouwing over. Na de bouw van de RK-kerk (1931) met begraafplaats en pastorie aan de Julianastraat, vond hier enige centrumvorming plaats. Heikant is vergroeid met 't Hoekje (niet opgenomen in begrenzing van dit bestemmingsplan). Omdat geen archeologische informatie voorhanden is, is geen nadere lokale waardering te geven. In het beleid is het bebouwde gebied rond 1830 als begrenzing voor een nieuw terrein van archeologische (dorps- of stadskern-)verwachting opgenomen, met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1.

5.5.3.3 Hengstdijk

De parochie werd in 1161 gesticht en is een van de oudste in Oost-Zeeuws Vlaanderen. De kerk is in 1263 verplaatst naar het huidige Hengstdijk. De dijk waarop het is gebouwd werd opgeworpen in 1161. Hengstdijk is een dijkdorp. Rond 1830 bestond de kern uit bebouwing aan de dijk (Plevierstraat-Sint Josephstraat) en langs de daar dwars op staande Hengstdijkse Kerkstraat. Bij het kruispunt van deze straat en de dijk bevond zich de RK-kerk (die in 1892 werd vervangen door de huidige kerk). In de periode 1830-1950 verdichtte en verlengde de bebouwing zich enigszins langs de bestaande wegen. Omdat geen archeologische informatie voorhanden is, is geen nadere lokale waardering te geven. In het beleid is het bebouwde gebied rond 1830 als begrenzing voor een nieuw terrein van archeologische (dorps- of stadskern-)verwachting opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1), met uitzondering van het westelijke deel, waar de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 is opgenomen.

5.5.3.4 Hulst

Binnen het bestemmingsplan Kernen Hulst is de vesting Hulst buiten het plangebied gehouden. Hiervoor is recent een apart bestemmingsplan opgesteld. Het selectiebesluit heeft betrekking op alleen de vesting. De overige delen van Hulst (Hulst Noord en Hulst Zuid) zijn niet opgenomen als gewaardeerde kern, maar hier is op basis van de ondergrond de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2.

5.5.3.5 Kapellebrug

Het dorp is gelegen in de St. Jansteenpolder (bedijkt vóór 1585), aan de Belgische grens en is tegenwoordig praktisch aan Sint Jansteen vast gegroeid. In Kapellebrug ligt de kapel van O.L. Vrouw van Ter Eecken. Deze kapel wordt al heel vroeg genoemd in de stadsrekening van Hulst. Tussen 1570 en 1580 werd de kapel verwoest door de Watergeuzen, in 1623 werd ze weer opgebouwd. Door verval werd de kapel in 1933 opnieuw gebouwd op de oorspronkelijke fundamenten. Kapellebrug bestaat uit lintbebouwing langs de voormalige turfvaart, Gentsevaart (nu de N290). Omdat weinig archeologische informatie voorhanden is, is geen nadere lokale waardering te geven. In het beleid is het bebouwde gebied rond 1830 als begrenzing voor een nieuw terrein van archeologische (dorps- of stadskern-)verwachting opgenomen en heeft in het bestemmingsplan de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 gekregen.

5.5.3.6 Kloosterzande

Kloosterzande heeft zich ontwikkeld rond de uithof Ter Zande (AMK 13788). Het betreft een uithof met kapel van de Cisterciënzer abdij Ter Duinen, uit circa 1250. Het grote, omgrachte en ommuurde complex werd verwoest in 1576. De kapel werd weer opgebouwd in 1609 (de huidige NH-kerk). In de 17e eeuw werd het Hof te Zande gebouwd ter plaatse van de voormalige uithof. Kloosterzande vormt tegenwoordig min of meer een dubbeldorp met Groenendijk. Groenendijk dankt zijn ontstaan aan een schuilkerk voor katholieken die aan het eind van de 17e eeuw werd gebouwd aan de 'groene' scheidingsdijk tussen de Zandepolder (bedijkt voor 1170) en de Mariapolder (bedijkt rond 1200). Kloosterzande vormt tegenwoordig min of meer een dubbeldorp met Groenendijk, beiden dijkdorpen. Rond 1830 bevond de bebouwing van Kloosterzande zich in de omgeving van het Hof te Zandeplein en aan het oostelijk deel van de tegenwoordige Cloosterstraat. De bebouwing van Groenendijk bevond zich aan weerszijden van de gelijknamige dijk.

In de periode 1850-1950 groeide Groenendijk vast aan Kloosterzande, doordat de bebouwing aan de tegenwoordige Cloosterstraat zich verlengde. Uitbreiding en verdichting vonden eveneens plaats langs overige bestaande wegen of dijken, zoals de Hulsterweg en het Poolsplein. Omdat geen archeologische informatie voorhanden is (naast het kloostercomplex AMK-terrein 13788), is geen nadere lokale waardering te geven. In het beleid is het bebouwde gebied rond 1830 als begrenzing voor een nieuw terrein van archeologische (dorps- of stadskern-)verwachting opgenomen en heeft in het bestemmingsplan de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 gekregen.

5.5.3.7 Nieuw-Namen (fort)

Het huidige Nieuw-Namen heette vroeger Hulsterloo. In een oorkonde uit het jaar 1136 wordt Hulsterloo al genoemd. Het vroeg-middeleeuwse Hulsterloo is bekend geworden door een kapel en een klooster van Norbertijnen, die mogelijk ter plekke van de Kapellenberg hebben gestaan. Na de verwoesting van de kapel en de eigendommen van de Norbertijnen in 1578 en 1580 en de grote overstromingen in die jaren is het dorp verlaten. Door de steeds verder gaan inpolderingen van het Verdronken Land van Saefthinge groeide de nederzetting weer in de 19e eeuw en kreeg hij de naam Kauter. In 1858 werd een eigen parochie opgericht onder de naam Nieuw-Namen, naar het verdronken dorp Namen. Nieuw-Namen is een grensdorp, dat ligt naast het Belgische dorp Kieldrecht. Het dorp heeft zich in de periode 1850-1950 niet veel uitgebreid. De bebouwing heeft zich slechts verdicht. In 1860 werd in de hoofdstraat (de Hulsterloostraat) een RK-kerk gebouwd met een pastorie en een begraafplaats.

In Nieuw-Namen wordt de zone bij het fort als vindplaats gezien, met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1. Het overig deel van de kern van Nieuw-Namen heeft de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2, waarbij de hoge verwachting bestaat vanwege het dekzand in de ondergrond (500 m² vrijstelling).

Voor de kern Nieuw-Namen geldt enkel een vrijstelling van 50 m² voor het fort (dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1). Voor het overige deel van Nieuw-Namen geldt en vrijstelling van 500 m² (dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2).

5.5.3.8 Ossenisse

Het oude Ossenisse wordt al vermeld in 1170 en in het begin van de 13e eeuw wordt het genoemd als parochie. Het oude Ossenisse lag vermoedelijk meer westelijk, in de huidige Westerschelde. Na de bedijking in 1401, ontstond het huidige dorp in de Nijspolder, deze is herdijkt in 1610. De abdij Ter Duinen had een uithof in Ossenisse, de locatie is echter niet bekend. Ossenisse heeft een eenvoudig rechthoekig stratenpatroon. Rond 1830 bestond de kern uit enige bebouwing aan de Dorpsstraat bij de RK-kerk. In de periode 1850-1950 heeft enige uitbreiding plaats gevonden langs de Dorpsstraat, de zuidzijde van de Lageweg (verlenging naar het westen) en de westzijde van de Kipstraat. Achter de bebouwing van de Dorpsstraat werden diverse boerenschuren opgetrokken. Omdat geen archeologische informatie voorhanden is, is geen nadere lokale waardering te geven. In het beleid is het bebouwde gebied rond 1830 als begrenzing voor een nieuw terrein van archeologische (dorps- of stadskern-)verwachting opgenomen en heeft in het bestemmingsplan de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 gekregen.

5.5.3.9 Sint Jansteen

Sint Jan ter Steene was een heerlijkheid. Vermoedelijk heeft er een kasteel met kapel gestaan. Steen kan verwijzen naar stenen huis of toren, een verdedigbare versterking. In 1256 was Sint Jan ter Steene een parochie met kerk en halverwege de 14e eeuw bezat het dorp een gasthuis met 'capelrie'. In 1747 werd het dorp platgebrand. De nieuwe kapel werd in 1936 gebouwd op de plaats van een oude kapel. Ten oosten van het dorpen lagen enkele schansen.

Sint Jansteen maakt onderdeel uit van de lintbebouwing Sint Jansteen-Heikant-Koewacht-Zuiddorpe die gelegen is in het dekzandgebied. De bebouwing breidde zich uit aan de bestaande wegen in de vorm van lintbebouwing, bijvoorbeeld richting Kapellebrug en richting Heikant.

Omdat geen archeologische informatie voorhanden is, is geen nadere lokale waardering te geven. In het beleid is het bebouwde gebied rond 1830 als begrenzing voor een nieuw terrein van archeologische (dorps- of stadskern-)verwachting opgenomen en heeft in het bestemmingsplan de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 gekregen.

5.5.3.10 Conclusie

Voor de gewaardeerde kernen geldt een vrijstelling in diepte zoals op de vrijstellingenkaart is weergegeven en een oppervlakte gelijk of kleiner dan 50 m².

De ontstaansgeschiedenis van de kernen Graauw, Lamswaarde, Vogelwaarde, Terhole en Walsoorden zijn voor de gemeente Hulst geen onderwerp van onderzoek. De relatief jonge ouderdom van deze kernen wordt door de gemeente niet archeologisch relevant geacht. Resten van bewoning zijn op oude kaarten vanaf 1811 goed gedocumenteerd waardoor archeologie een beperkte toegevoegde waarde heeft naar onderzoeksvragen ten aanzien van de ontstaansgeschiedenis van deze kernen.

5.5.4 Archeologische vindplaatsen/terreinen van archeologische waarde

In 2017 vond een update plaats van de vindplaatsanalyse uit 2011. Deze zijn weergegeven op de Vindplaatsenkaart in het vigerende beleid. Hierbij zijn alle archeologische vindplaatsen opgenomen die door de gemeente als archeologisch waardevol worden geacht. Het gaat om vindplaatsen die niet als kern zijn opgenomen op de Archeologische Beleidskaart maar als terrein met een bekende archeologische waarde (Categorie 2). Deze vindplaatsen hebben een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1. Voor de diepte wordt verwezen naar de vrijstellingenkaart.

5.6 Cultuurhistorie

Cultuurhistorie is – omdat het in belangrijke mate bepalend is voor de regionale identiteit – benoemd tot één van de omgevingskwaliteiten van Zeeland. Naast het vastleggen van de verschillende objecten zijn in de cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) ook verschillende gebieden opgenomen met bijzondere cultuurhistorische waarden. De provincie Zeeland geeft prioritair aandacht aan deze gebieden en heeft hier inpasbaarheidstrategieën voor opgesteld, afhankelijk van hun waarde en ontwikkelingsmogelijkheden. De strategieën zijn:

  • behoud cultuurhistorische elementen en relicten;
  • behoud door ontwikkeling en versterken van de samenhang;
  • herkenbaarheid als voorwaarde voor inpassen nieuwe ontwikkeling.
5.6.1 Historische geografie

Voor historische geografie zijn een aantal categorieën en elementen onderscheiden, op basis van hun belang voor de ontwikkeling van het landschap. Ze geven inzicht in de ontwikkeling van de diverse functies, die het stedelijk en landelijk gebied voor de mens door de tijd heen hebben gehad. Deze elementen zijn allemaal geïnventariseerd, wanneer ze nog herkenbaar waren in het landschap. Verdwenen elementen zijn niet opgenomen.

De waardering van het element is gemaakt op grond van samenhang, gaafheid, kenmerkendheid (voor gebied en/of ontwikkeling) en zeldzaamheid. Er wordt onderscheid gemaakt in een redelijk hoge, hoge en zeer hoge waardering. In het plangebied komen geen historisch geografische elementen voor.

Bij (steden)bouwkunst zijn zowel de historische betekenis (zowel lokaal als nationaal) als de architectonische en stedenbouwkundige waarde van belang. Dit laatste houdt in dat gekeken is naar gaafheid, kenmerkendheid en uniciteit van een bouwwerk, een onroerend object of een stedenbouwkundig gebied. De Rijksmonumenten zijn geselecteerd volgens artikel 1b van de Monumentenwet 1988: alle vóór ten minste vijftig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde; terreinen welke van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken.

Binnen de gemeente In Hulst komen tal van cultuurhistorische elementen voor. Er zijn veel cultuurhistorisch waardevolle gebouwen te vinden, welke kenmerkend zijn voor de omgeving. Vrijwel elke kern kent één of meerdere Rijksmonumenten. Aangezien deze monumenten zijn beschermd door middel van de monumentenwet zijn binnen dit bestemmingsplan geen extra beschermende regels opgenomen.

De bouwwerken en ensembles uit de periode 1850-1945 zijn rond 1990 op rijksinitiatief op basis van criteria als gaafheid, kenmerkendheid voor periode en herkenbaarheid geselecteerd (MIP-objecten en -gebieden).

Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van Zeeland valt het oude centrum en gedeeltelijk ook gedeelten van de gebieden Hulst Noord en Hulst Zuid binnen het reeds aangewezen (beschermd) stadsgezicht. Het gebied binnen dit beschermd stad- en dorpsgezicht wordt in onderhavig bestemmingsplan planologische beschermd door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd Stadsgezicht'.

5.6.2 Waardevolle gebieden

Voor de cultuurhistorisch waardevolle gebieden is gekeken naar concentratie en samenhang van waardevolle elementen. De grotere concentraties ‘gestapelde’ waarden zijn met de Belvederegebieden afgedekt. Daarnaast is in landschappelijk opzicht de geschiedenis van Zeeland steeds bepaald geweest door de omgang met vooral het buitenwater, in mindere mate het binnenwater. Daarom is gekozen voor het toevoegen van een aantal waardevolle gebieden, die de Zeeuwse waterlandgeschiedenis (‘Omgang met water’) aangeven in het tegenwoordige landschap. Dit zijn:

  • Kuststroken;
  • Verdronken gebieden;
  • Oud-Noord-Bevelandpolder;
  • Deltawerken;
  • Staats-Spaanse Linies;
  • Landfront Vlissingen.

Op grond van de cultuurhistorische hoofdstructuur maken de kernen in onderhavig bestemmingsplan geen onderdeel uit van een van bovenstaande gebieden.

De bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' is naast grondgebonden agrarische bedrijven tevens bedoeld voor het behoud en het herstel van de aanwezige natuur- en/of landschappelijke- en/of cultuurhistorische waarden.

Binnen de bestemmingen 'Agrarisch - Kernrandzone' en 'Groen' is de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' opgenomen om de aanwezige cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en ontwikkelen. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is diezelfde aanduiding opgenomen ter behoud van de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.

5.6.3 Conclusie

Aangezien onderhavig bestemmingsplan conserverend van aard is en er geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, worden er geen cultuurhistorisch waardevolle objecten bedreigd. De aanwezige cultuurhistorisch waardevolle objecten worden bovendien door middel van dubbelbestemmingen en/of aanduidingen beschermd.

5.7 Aardkundige waarden

Het landschap in de gemeente Hulst is van nature vormgegeven door water en wind. Stormvloeden zijn van grote betekenis geweest voor de vorming ervan. De gecombineerde werking van zeewater, rivierwater en wind heeft naast de vorm van het landschap ook de samenstelling van de ondergrond bepaald. De natuurlijke ontstaansgeschiedenis is niet altijd meer in het huidige landschap te herkennen. Het land is door de mens in gebruik genomen, in cultuur gebracht. In eerste instantie is de wijze waarop de mens het landschap in gebruik heeft genomen sterk beïnvloed door de aardkundige omstandigheden van het landschap. De hogere delen in het landschap, zoals oeverwallen en strandwallen, hebben door hun hogere ligging lange tijd de vestigingslocaties van de mensen bepaald. Naarmate de (technische) mogelijkheden, de welvaart en de bevolkingsgroei toenamen, zijn ook de in eerste instantie ongunstige gebieden in cultuur gebracht. Met alle technische kennis en mogelijkheden van deze tijd heeft het Zeeuwse landschap de huidige vorm gekregen. Vanuit aardkundig oogpunt gezien is het gehele Zeeuwse landschap van aardkundige betekenis. Het is echter, gezien de vele andere functies van het landschap, niet mogelijk/wenselijk om de hele provincie of gemeente als aardkundig waardevol gebied op de kaart te zetten. Daarom werd voor de gemeente Hulst een Aardkundig waardevolle gebiedenkaart (selectie van aardkundig waardevolle gebieden) gemaakt, waaruit de gemeente vervolgens 2 gebieden heeft uitgekozen om planologisch te beschermen.


In de gemeente Hulst liggen de volgende Aardkundig waardevolle gebieden:

  • Verdronken Land van Saefthinge
    Uniek schorrengebied waarin vele verdronken resten vanaf de prehistorie verborgen liggen. Het gebied is door stormvloeden (1515, 1530 en 1570) en militaire inundaties (1584-1585) ondergelopen. Het gebied lag strategisch ten opzichte van Antwerpen, waar een Kasteel gelegen was, verschillende dorpen en vuurbakens. Het is een groot vogelgebied.
  • Nieuw-Namen Meester van der Heijdengroeve
    Ongeveer 3 miljoen jaar geleden was hier een kustvlakte met sporen van zee-egels en wormen. Een half miljoen jaar later was de zee teruggetrokken en ontwikkelde hier een bodem, die nu nog als een harde ijzerzandsteenbank te zien is. Alle jongere afzettingen daarboven zijn verdwenen. Tussen het Pleistocene dekzand van ca 13.000 jaar geleden en 2,5 miljoen jaar geleden zit dus een gat.
    Het gebied is zo uniek en heeft niet alleen in de gemeente, maar ook in heel Europa een bijzondere waarde. Om die reden krijgt de groeve een planologische bescherming in het bestemmingsplan als aardkundige waarde. De begrenzing is deze waar de groeve ligt, de terreinen die eraan grenzen waar geen bebouwing staat.

  • Hengstdijk De Putting
    Dit is een poelgebied bestaande uit laaggelegen poelgronden. Het heeft een hollebollig karakter als gevolg van veenwinning (moernering). In 2015 werd De Putting opnieuw ingericht en werden delen van de oude verkaveling in ere hersteld.
    Dit gebied is recent hersteld qua verkaveling via een provinciaal project. Het gebied herbergt meerdere waarden waaronder aardkundig door menselijk handelen. Dit is voor de gemeente minder bijzonder. Om die reden is het niet planologisch beschermd als aardkundige waarde.

  • Hulst Laagte met randwal (pingo)
    Een pingo is een overblijfsel is uit de laatste ijstijd. Ook dit fenomeen – al zal dit nog nader moeten worden onderzocht- is zeer uniek voor de gemeente Hulst maar ook voor heel Zuidwest-Nederland. Het gebied is qua oppervlakte goed afgebakend en niet erg groot.

  • Sint Jansteen Dekzandgebied
    Tijdens de laatste ijstijd werd hier dekzand afgezet door de wind. Het zand waaide op uit het Noordzeebekken dat tot die tijd nog grotendeels droog stond. In tegenstelling tot de rest van Zeeland bleef in het zuidelijk deel van Zeeuws-Vlaanderen het dekzand lang aan het oppervlak liggen. Rond 500 voor Christus waren deze dekzandgebieden bedekt met veen, maar deze is nu weer verdwenen door erosie en afgraven van veen (moernering). Vanaf 300 na Christus rees de zeespiegel en werd het klimaat warmer en natter. Er ontstonden veel kreken. Sommige kreken doorsneden het dekzandgebied. De mix van deze twee landschappen uit twee verschillende perioden met een verschillende ontstaansgeschiedenis is bijzonder. Dit gebied is erg groot en loopt door naar het westen tot in Aardenburg. De gemeente zal dit gebied niet planologisch beschermen omdat zij de ruimtelijke ontwikkeling van hoger belang acht dan de aardkundige waarde van dit fenomeen. Een planologische bescherming zou het gebied op slot zetten en dat is niet wat de gemeente wil.

Het Verdronken Land van Saeftinghe en de Meester van der Heijdengroeve werden door de Provincie Zeeland tevens aangewezen tot Aardkundig Monument.

De gemeente Hulst heeft op basis van de inventarisatie uit 2008 en vaststelling door de Provincie Zeeland in 2013 van de Aardkundig waardevolle gebieden een keuze gemaakt om twee van deze aardkundig waardevolle gebieden een planologische bescherming te geven in het paraplubestemmingsplan Hulst Archeologische en Aardkundige waarden (2016). Bij deze keuze is de afweging gemaakt om kleinere gebieden op te nemen die zonder bescherming mogelijk door dynamische ruimtelijke ontwikkelingen zouden kunnen verdwijnen. Binnen het plangebied heeft de gemeente onderstaande aardkundige waarde specifiek beschermd:

Nieuw-Namen - Meester van der Heijdengroeve

In deze groeve, tot begin van de 21ste eeuw grotendeels in gebruik als vuilnisbelt, komen lagen uit het Plioceen aan de oppervlakte. Dit is de laatste periode van het Boven-Tertiair (of Neogeen). Deze periode gaat vooraf aan het Pleistoceen. De afzettingen in de groeve zijn ongeveer 3 miljoen jaar geleden gevormd toen dit gebied een kustvlakte was met (Pliocene) zanden aan het oppervlak. Dit maakt deze plek uniek in Nederland!

In de onderste lagen van de groeve die zichtbaar zijn komen resten van zandbanken voor waarin dieren zoals zee-egels, krabben en wormen gangen gemaakt hebben. Deze zijn nu nog herkenbaar als gat en als versteende gang (zie Afbeelding 5).

Aan het begin van het Pleistoceen, circa 2,5 miljoen jaar geleden, ontwikkelde zich een bodem in de kustsedimenten. De kust lag toen niet meer bij Nieuw-Namen. Een mooi en opvallend restant van deze bodem zijn de ijzerzandsteenbanken die nu nog in de groeve te zien zijn. Dit is een hele harde laag en juist omdat deze laag zo hard is, is de kauterheuvel bewaard. De lagen die erna bovenop afgezet zijn, zijn verdwenen. Enkel de schelpen die verkit zijn in het zand zijn nog overgebleven . Er zit in tijd een gat van 2,5 miljoen jaar tussen de Pliocene zandlaag en het pleistoceen dekzand dat nu aan het oppervlak ligt. In dat Pleistocene dekzand komen ook archeologische sporen en resten voor uit de Vroege en Late prehistorie. Zo werden vele vuursteenvondsten ontdekt en twee handgevormde potten uit de Bronstijd (ca. 1000 voor Christus).

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpkernen-001V_0021.png"

Figuur 5.3 versteende wormgang uit zandbanken. (Bron: Edufact!)

Vanaf de 17e eeuw was deze locatie een zandgroeve. In de 20ste eeuw werd de grote zandput opgevuld met voornamelijk huishoudelijk afval. In 1963 kwam daar een eind aan en in 1983 werd de groeve een klein deel (zie Afbeelding 6) opengesteld voor geïnteresseerden. In 2010 vond een grote bodemsanering plaats in de groeve en werd de huisvuilbelt grotendeels verwijderd. Staatsbosbeheer heeft de groeve opnieuw ingericht en opengesteld voor het grote publiek.

5.8 Geluid

5.8.1 Beleid en normstelling

Woningen en onderwijsgebouwen/ scholen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidsgevoelige functie aangemerkt. Indien in een bestemmingsplan nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidszone van een weg of indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidszone van een bedrijventerrein. Een nieuwe geluidsgevoelige functie dient te voldoen aan bepaalde wettelijke normen.

5.8.2 Toetsing/beoordeling

In het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij het aantal geluidsgevoelige functies kan uitbreiden. Akoestisch onderzoek is dan ook niet nodig.

5.8.3 Conclusie

Het aspect wegverkeerslawaai of industrielawaai is voor voorliggend bestemmingsplan niet relevant.

5.9 Bedrijven en milieuhinder

5.9.1 Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
5.9.2 Onderzoek

Milieuzonering

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Hoe hoger de milieubelasting van het bedrijf, hoe hoger de categorie is waaronder het bedrijf valt. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering en is ingedeeld volgens de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI) die onder andere wordt gebruikt door het Centraal bureau voor de Statistiek en de Kamers van Koophandel. In dit bestemmingsplan worden twee verschillende staten gehanteerd:

  • Voor de bedrijventerreinen wordt de Staat van Bedrijfsactiviteiten gehanteerd. In deze staat wordt iedere milieucategorie vertaald naar een minimaal aan te houden richtafstand ten opzichte van een rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype). Voor een gemengd gebied (en daarmee te vergelijken gebieden) gelden kleinere afstanden. Daarnaast dient in de milieuzonering rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van eventuele bedrijfswoningen op een bedrijventerrein. Het gaat uitdrukkelijk om indicatieve afstanden. In een concrete situatie wordt de werkelijk aan te houden afstand bepaald. Op de bedrijventerreinen zijn bedrijven tot ten hoogste categorie 3.2 toelaatbaar. Lagere categorieën zijn echter ook aan de orde: maximaal categorie 3.1 of categorie 2.
  • Voor de overige bedrijven wordt de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' als uitgangspunt genomen, omdat deze bedrijven verspreid in de kernen in de omgeving van woningen en maatschappelijke voorzieningen liggen. In deze Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' wordt niet gewerkt met richtafstanden, maar met de bouwkundige situatie ten opzichte van milieugevoelige functies in het plangebied en de directe omgeving. In de kernen blijven de huidige bedrijfsactiviteiten gehandhaafd. De bedrijfsbestemmingen grenzen aan een aantal percelen direct aan de woonbestemmingen. Daarom worden ter plaatse van de bedrijfsbestemmingen bedrijven uit maximaal categorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' algemeen toelaatbaar geacht.

Voor een uitgebreide toelichting op beide staten en de toepassing daarvan wordt verwezen naar Bijlage 5.

Inschaling van bedrijven

Met behulp van beide staten wordt ook de mate van milieubelasting van de al aanwezige bedrijven en bedrijfsactiviteiten globaal beoordeeld. Dit heeft geresulteerd in een inschaling van de verschillende bedrijven in de desbetreffende milieucategorieën van de staten. Hieruit blijkt dat de meeste bedrijven die zijn gevestigd in de bebouwde kom in categorie B1 vallen. Categorie B1-bedrijven kunnen direct naast of beneden woningen in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging worden toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.

De meeste bedrijven op de bedrijventerreinen vallen in de categorieën 2, 3.1. of 3.2. Enkele bedrijven vallen in categorie 4.1. Deze bedrijven passen vanwege de aard en omvang niet in de hiervoor aangegeven milieuzonering. Voor deze bedrijven gelden op grond van milieuwetgeving beperkingen voor de bedrijfsvoering. In planologisch opzicht zullen bestaande rechten echter worden gerespecteerd.

Voor zover bedrijven in de bebouwde kom niet aan milieuwetgeving kunnen voldoen, is verplaatsing gewenst naar een bedrijventerrein waar ook op langere termijn kan worden voldaan aan de (veranderende) milieuwetgeving en dat voldoende ruimte biedt voor een gezonde bedrijfsontwikkeling.

Een aantal bedrijven kan niet worden ingeschaald in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' en Staat van Bedrijfsactiviteiten. Ook voor deze bedrijven zullen de huidige bedrijfsactiviteiten in planologisch opzicht worden gerespecteerd. Door middel van specifieke aanduidingen worden deze bedrijven concreet geregeld.

Zowel voor de bedrijven die niet passen binnen de aangegeven milieuzonering als de bedrijven die niet kunnen worden ingeschaald is het van belang dat de huidige bedrijven reeds lange tijd in het plangebied zijn gevestigd.

Klachten over bedrijven

Bij de gemeente zijn geen klachten van omwonenden over de aanwezige bedrijven bekend.

5.9.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van woningen binnen het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Tevens worden bedrijven door het voorliggende bestemmingsplan niet in hun bedrijfsvoering beperkt. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de vaststelling van dit bestemmingsplan daarom niet in de weg.

5.10 Horeca

5.10.1 Beleid en normstelling

Voor het reguleren van horecabedrijven is een Staat van Horeca-activiteiten beschikbaar. In dit bestemmingsplan wordt hiervan gebruik gemaakt.

Vergelijkbaar met de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt bij de uitwerking van een ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:

  • indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
  • onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
  • uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.

Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten drie hindercategorieën onderscheiden (waarvan één categorie met drie subcategorieën): lichte, middelzware en zware horeca. Voor een uitgebreide toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten wordt verwezen naar Bijlage 6.

5.10.2 Onderzoek

Inschaling en toelaatbaarheid

Uit milieuhygiënisch oogpunt kunnen in het plangebied horeca-activiteiten uit maximaal categorie 1 rechtstreeks toelaatbaar worden geacht. Dit zijn lichte horecabedrijven die over het algemeen slechts beperkt hinder veroorzaken voor omwonenden. De gemeente kiest echter voor een scherper toelatingsbeleid en laat in navolging van de voorheen geldende bestemmingsplannen alleen horecabedrijven toe waar deze in het verleden al toelaatbaar waren.

Inschaling van horecabedrijven

De thans gevestigde horecabedrijven zijn geïnventariseerd en ingeschaald in de desbetreffende milieucategorieën van de Staat. Daaruit blijkt dat ongeveer de helft van de bedrijven in categorieën 1a of 1b valt. De cafés en de bedrijven met zalenverhuur vallen in categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten.

Het bovenstaande betekent niet dat de uitoefening van activiteiten uit een hogere categorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De Staat van Horeca-activiteiten geeft namelijk een algemene indeling van de hinderlijkheid van horecabedrijven. De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. In bepaalde gevallen kan onder voorwaarden worden meegewerkt aan de vestiging van een zwaardere categorie. Dit is het geval als het bedrijf als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld.

Klachten over horecabedrijven

Voor zover bij de gemeente bekend veroorzaken de horecabedrijven geen structurele en/of parkeerhinder.

5.10.3 Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering voor horeca die in de bestemmingsplanregeling en op de verbeelding is opgenomen, zorg gedragen voor een goede afstemming tussen gevoelige functies (zoals woningen) en horeca-activiteiten.

5.11 Externe veiligheid

5.11.1 Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschreden wordt.

Bevi-inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Voor nieuwe situaties geldt voor het PR in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR. Wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

De provincie heeft beleid opgesteld voor het omgaan met het groepsrisico voor gevallen waarbij het invloedsgebied bij weertype F1.5 (zeer stabiel, zeer licht winderig 1,5m/s) groter is dan 1500 m. Afgesproken is om dan uit te gaan van het invloedsgebied bij weerklasse D5 (overdag, het meest voorkomende weertype met wind, 5m/s).

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Op enkele punten wijkt het BEVT af van het BEVI. Het Basisnet is landelijk knelpuntvrij opgeleverd. Dat betekent dat bij het vaststellen geen kwetsbare objecten binnen de PR 10-6 contour( basisnetafstand) zijn geconstateerd. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in besluiten die betrekking hebben op gronden in de omgeving van een basisnetroute en besluiten van bestemmingsplannen waarvan gronden binnen de basisnetafstand van een basisnetroute liggen. Nieuwe kwetsbare objecten zijn niet toegestaan binnen de basisnetafstand. Hiermee worden ontwikkelingen bedoeld waarin het vorige bestemmingsplan of beheersverordening niet voorzag. Bij bestemmingsplanprocedures zorgt de gemeenteraad er voor dat er geen kwetsbare objecten binnen de basisnetafstand geprojecteerd worden.

In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn basisnetafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet voor het Basisnet Weg plasbrandaandachtsgebieden benoemd . Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt verder dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

5.11.2 Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

In (de omgeving van) het plangebied zijn verschillende risicorelevante inrichtingen aanwezig. Op deze inrichtingen wordt hierna ingegaan.

Binnen de gemeente Hulst zijn diverse risicorelevante inrichtingen aanwezig. In deze paragraaf wordt bekeken of er risicorelevante inrichtingen binnen de kernen aanwezig zijn of van invloed zijn op de kernen Clinge, Graauw, Paal, Heikant, Hengstdijk, Hulst, Kapellebrug, Kloosterzande, Lamswaarde, Nieuw-Namen, Ossenisse, Sint-Jansteen, Terhole, Vogelwaarde en Walsoorden.

Clinge

Op basis van de risicokaart wordt geconcludeerd dat er in of nabij de kern Clinge geen risicorelevante inrichtingen aanwezig zijn.

Graauw

In de nabijheid van de kern Graauw is, aan de Willem Hendriksstraat 12 een risicorelevante inrichting aanwezig. Het betreft een bedrijf waar de opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het betreft hier de opslag van Propaan of een ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas in een propaantank van 5.000 liter. De bijbehorende risicoafstand (PR 10-6) bedraagt 15 m. De afstand vanaf de inrichting tot de kern Graauw is ruim 250 m. Het bestemmingsplan wordt dan ook niet beïnvloed door de aanwezigheid van deze inrichting.

Heikant

Aan de Julianastraat 52 in de kern Heikant is een inrichting aanwezig waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Voor deze inrichting is echter geen PR 10-6 contour aanwezig. De terreingrens vormt de feitelijke risicocontour. Aangegeven wordt dat het groepsrisico niet wordt overschreden. Aangezien onderhavig bestemmingsplan niet voorziet in wijzigingen ten opzichte van de bestaande situatie, heeft deze inrichting geen invloed op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Aangrenzend aan het plangebied van Heikant is aan de Vylainlaan 14 ook een risicorelevante inrichting aanwezig. Ter plaatse van het bedrijf vindt de opslag van propaan of een ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas plaats in een propaantank van 3.000 liter. De bijbehorende risicoafstand (PR 10-6) bedraagt 10 m. De risicocontour is gelegen binnen de inrichtingsgrenzen en reikt derhalve niet tot aan het plangebied. Nader onderzoek is, ook gezien het conserverende karakter van dit bestemmingsplan, niet nodig.

Ook ter plaatse van de Oud Ferdinandusdijk 20 vindt opslag van propaan of een ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas plaats. Hier vindt de opslag plaats in een propaantank van 8.000 liter. De bijbehorende risicoafstand (PR 10-6) bedraagt 15 m. Deze risicocontour is gelegen binnen de inrichtingsgrenzen en reikt niet tot het plangebied.

Hengstdijk

In of nabij de kern Hengstdijk zijn conform de risicokaart geen risicobronnen aanwezig.

Hulst

In of nabij de kern Hulst zijn diverse risicorelevante inrichtingen aanwezig:

  • Kreekzoom 2 (zwembad); opslag chloorbleekloog. Geen PR 10-6 contour aanwezig;
  • Spoorweg 2 (zwembad); opslag chloorbleekloog. Geen PR 10-6 contour aanwezig;
  • Zoutestraat 109; opslag gevaarlijke stoffen. Risicocontour blijft binnen inrichtingsgrenzen en heeft geen invloed op aangrenzende milieugevoelige bestemmingen.

Deze risicovolle inrichtingen hebben dan ook geen invloed op onderhavig conserverend bestemmingsplan.

Kapellebrug

In of nabij de kern Kapellebrug zijn twee risicorelevante inrichtingen aanwezig. De bijbehorende adressen zijn Gentsevaart 79 en Gentsevaart 8. Dit betreffen beide benzineservicestations met LPG. De aan te houden risicocontouren houden voornamelijk verband met de aanwezigheid van LPG. De vulpunten, reservoirs, en afleverinstallaties zijn voorzien van een risicocontour. Binnen de betreffende risicocontouren zijn in de huidige situatie echter geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig. Aangezien onderhavig bestemmingsplan vooral de bestaande situatie voortzet, hebben de inrichtingen geen invloed op de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Kloosterzande

Binnen de kern Kloosterzande zijn enkele risicorelevante inrichtingen aanwezig:

  • Emmastraat 19 (zwembad); opslag chloorbleekloog. Geen PR 10-6 contour aanwezig;
  • Oudeweg 16; opslag gevaarlijke stoffen. De oriënterende waarde met betrekking tot groepsrisico wordt niet overschreden. De risicocontour is gelegen binnen de inrichtingsgrenzen en niet van invloed op functies buiten de inrichting;
  • Hulsterweg 44; Opslag van propaan of een ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas in een propaantank van 5.000 liter. De bijbehorende risicoafstand (PR 10-6) bedraagt 15 m. Deze contour is deels gelegen buiten de inrichting.

Deze risicovolle inrichtingen hebben geen invloed op onderhavig conserverend bestemmingsplan.

Lamswaarde

In of nabij de kern Lamswaarde zijn conform de risicokaart geen risicobronnen aanwezig.

Nieuw-Namen

In of nabij de kern Nieuw-Namen zijn conform de risicokaart geen risicobronnen aanwezig.

Ossenisse

Nabij de kern Ossenisse is een risicorelevante inrichting aanwezig aan het Molenpad 9. Ter plaatse van het bedrijf vindt de opslag van propaan of een ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas plaats in een propaantank van 3.000 liter. De bijbehorende risicoafstand (PR 10-6) bedraagt 10 m. De risicocontour reikt echter niet tot aan het plangebied.

Paal

In of nabij de kern Paal zijn conform de risicokaart geen risicobronnen aanwezig.

Sint-Jansteen

In of nabij de kern Sint Jansteen zijn conform de risicokaart geen risicobronnen aanwezig.

Terhole

In of nabij de kern Terhole zijn conform de risicokaart geen risicobronnen aanwezig.

Vogelwaarde

In of nabij de kern Volgelwaarde zijn twee risicorelevante inrichtingen aanwezig:

  • Bossestraat 155; Opslag van propaan of een ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas plaats in een propaantank van 3.000 liter. De bijbehorende risicoafstand (PR 10-6) bedraagt 10 m. De risicocontour reikt echter niet tot aan het plangebied;
  • Hengstdijksekeiweg 3; Opslag van propaan of een ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas plaats in een propaantank van 3.000 liter. De bijbehorende risicoafstand (PR 10-6) bedraagt 10 m. De risicocontour reikt echter niet tot aan het plangebied.

Gezien de afstand tot het plangebied van onderhavig conserverend bestemmingsplan, hebben deze inrichtingen geen invloed op de uitvoerbaarheid.

Walsoorden

In of nabij de kern Walsoorden zijn conform de risicokaart geen risicobronnen aanwezig.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Vervoer van gevaarlijke stoffen in leidingen

Binnen de gemeente Hulst vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats door de aardgasleiding A-667 (uitwendige diameter: 48 inch, maximale werkdruk: 80 bar). Doordat het voorliggende bestemmingsplan consoliderend van aard is, zal het groepsrisico niet toenemen. De aanwezigheid van de leiding staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpkernen-001V_0022.png"

Figuur 5.4: Fragment risicokaart met leidingentracé en vervoer gevaarlijke stoffen over water

Aan de westzijde van de kern Hulst loopt een gasleiding van de Gasunie. Het betreft de gasleiding A 530. Deze leiding kent echter geen plaatsgebonden risicocontour. Het Groepsrisico dient conform artikel 12 van het BEVB (Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen) vastgesteld te worden. In Bijlage 13 is een kwalitatieve risicoanalyse opgenomen. HIeruit blijkt dat er geen knelpunten zijn voor wat betreft het plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Binnen de gemeente Hulst zijn overigens meer gasleidingen aanwezig. Deze zijn echter niet gekwalificeerd als gevaarlijk in het kader van externe veiligheid. Desalniettemin worden de betreffende leidingen in onderhavig bestemmingsplan wel beschermd. Zie ook paragraaf 5.12.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het water

In de omgeving van het plangebied vindt vervoer plaats van gevaarlijke stoffen over de vaarwegroute van de Westerschelde en haar mondingen. De gevaarlijke vaarroutes zijn opgenomen in het in ontwerp zijnde basisnet als zijnde “Rode vaarweg” ofwel zeevaartroute. In 2003-2004 is door middel van een kwantitatieve risico analyse (QRA) een herberekening van de potentiële risico's van het scheepstransport van gevaarlijke scheepsladingen op de Westerschelde uitgevoerd (Actualisatie Risicoanalyse (Wester)Schelde; Det Norske Veritas, juni 2011, prognose 2015-2030). Uit deze QRA blijkt dat het plaatsgebonden risico ten gevolge van de Westerschelde in geen enkel geval aan land komt. Daarom vorm het plaatsgebonden risico geen belemmering voor het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpkernen-001V_0023.png"

Figuur 5.5 Groepsrisico zeevaartroute Westerschelde ter hoogte van Terneuzen (Det Norske veritas, 2011)

Uit de hiervoor vermelde QRA blijkt tevens dat het groepsrisico ten gevolge van de Westerschelde het hoogste is nabij Vlissingen. Het groepsrisico overschrijdt de oriëntatiewaarde echter niet.

Gezien het feit dat dit bestemmingsplan consoliderend van aard is, voorziet dit niet in nieuwe ontwikkelingen op het water. De vaarweg beschikt in tegenstelling tot Basisnet Weg en Basisnet Spoor niet over een Plasbrandaandachtsgebied (PAG), maar hier is sprake van een vrijwaringszone van 40 m, gemeten vanaf de vaarroute. Zie figuur 5.5

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpkernen-001V_0024.png"

Figuur 5.6 Vrijwaringszone basisnetwater (gele onderbroken lijn)

Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Binnen de gemeente Hulst vindt beperkt vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg plaats. Het gaat hierbij voornamelijk om het laden en lossen bij twee bedrijven. Hiervoor heeft de gemeente twee routes vastgelegd in de Routering vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze routering is vastgesteld op 13 april 2017. De frequentie van het vervoer is zodanig dat de PR-contour ter plaatse niet buiten de weg is gelegen.

5.11.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

5.12 Planologisch relevante leidingen en straalpaden

Binnen de plangebieden van onderhavig bestemmingsplan zijn planologisch relevante leidingen aanwezig in de vorm van waterleidingen en gasleidingen. Een overzicht van de aanwezige leidingen is opgenomen in figuur 5.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0677.bpkernen-001V_0025.png"

Figuur 5.7 Overzicht water- en gasleidingen binnen de gemeente Hulst

Binnen de kernen Heikant, Sint-Jansteen, Hulst, Clinge, Terhole, Vogelwaarde, Hengstdijk, Kloosterzande en Lamswaarde is een gasleiding aanwezig. Deze gasleiding wordt in onderhavig bestemmingsplan beschermd door middel van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'.

Binnen de kernen Sint-Jansteen en Kapellebrug is een waterleiding aanwezig. Deze waterleiding wordt in onderhavig bestemmingsplan beschermd door middel van de dubbelbestemming 'Leiding - Riool'.

Buiten deze planologisch relevante leidingen zijn er binnen de plangebied geen kabels en leidingen aanwezig die planologische bescherming behoeven.

5.13 Luchtkwaliteit

5.13.1 Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Tabel 5.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate (Nibm)

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.

5.13.2 Onderzoek

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en biedt alleen beperkte uitbreidingsmogelijkheden binnen de kernen. Deze ontwikkelingen hebben slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking. Hierdoor kan zonder verdere berekening worden geconcludeerd dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wm kan daarom achterwege blijven.

5.13.3 Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat de Wm de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu.

Hoofdstuk 6 Handhaving

Toezicht en handhaving staan hoog op de politieke en maatschappelijke agenda. Naleving van regelgeving is in onze maatschappij bepaald geen vanzelfsprekendheid. Gezien de grote risico’s waarmee we leven, die in het verleden tot grote rampen en crisissen hebben geleid, is naleving wel van cruciaal belang. Er wordt immers vanuit gegaan dat het naleven van de gestelde regels leidt tot een kleinere kans op overtredingen/risico’s. Voorwaarde daarbij is wel dat de gestelde regels eenduidig, correct, duidelijk zijn gesteld en toepasbaar zijn op de situatie. De druk op de controles van vergunningen, waarmee wordt toegezien op de naleving van de gestelde regels, is groot. Daarom worden er eisen gesteld aan de wijze waarop het toezicht wordt uitgevoerd.

De gemeente Hulst heeft hiervoor, samen met de andere gemeenten in Zeeuws-Vlaanderen een integraal Handhavingsplan voor Zeeuws-Vlaanderen opgesteld. Daarnaast heeft de gemeente Hulst specifiek voor het gebied van de ruimtelijke ordening en bouwen een handhavingsstrategie opgesteld.

Het sleutelwoord in deze strategie is ‘toezicht’. Onder toezicht wordt verstaan het controleren of, en in hoeverre, wettelijke bepalingen worden nageleefd. Eventuele overtredingen van de regels en voorschriften worden tijdens het uitoefenen van toezicht gesignaleerd en daarop worden dan eventuele acties ondernomen. Er zijn twee vormen van toezicht te onderscheiden, namelijk preventief en repressief toezicht. Preventief toezicht is het controleren van wettelijke bepalingen zonder dat daartoe een aanleiding bestaat in de vorm van concrete aanwijzingen voor niet-naleving van de wettelijke bepalingen. Er wordt van repressief toezicht gesproken als het toezichtbezoek gebaseerd is op aanwijzingen voor niet-naleving.

Er dient wel op gelet te worden dat repressief toezicht niet als doel heeft strafbare feiten op te sporen voor een strafrechtelijke procedure. Opsporing is, in tegenstelling tot toezicht, het instellen van een onderzoek naar strafbare feiten, als voorbereiding op strafvorderlijke beslissingen. Opsporing staat dus los van het uitoefenen van toezicht. Het vergt aparte bevoegdheden. Een opsporingsactie kan alleen worden gestart door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.

Toezicht moet goed, eenduidig uitgevoerd worden en heeft drie uitgangspunten, namelijk onafhankelijkheid, transparantie en professionaliteit. Deze drie uitgangspunten vormen dan ook het raamwerk van deze toezichtstrategie en zullen achtereenvolgens worden toegelicht. Een onafhankelijke toezichthouder is van onschatbaar belang. De toezichthouder dient dan ook objectief een controlebezoek uit te voeren. Deze onafhankelijkheid wordt onder meer beïnvloed door de wijze waarop binnen de gemeentelijke organisatie voor de uitvoering van de handhavende taken ruimte is gemaakt en de mate waarin dezelfde medewerker zowel de vergunning verleent als toezicht op de naleving van de vergunning houdt.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Bro in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wro de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en plankosten, deze te verhalen op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. De gemeente legt dit kostenverhaal bij voorkeur vast in een privaatrechtelijke overeenkomst met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst kan worden gesloten en het kostenverhaal dus niet anderszins is verzekerd, wordt een exploitatieplan opgesteld. Dat exploitatieplan wordt dan tegelijkertijd met het bestemmingsplan vastgesteld. In onderhavig bestemmingsplan worden geen rechtstreekse ontwikkelingen toegestaan die exploitatieplanplichtig zijn.

7.2 Vooroverleg ex art. 3.1.1. Bro

7.2 Vooroverleg ex art. 3.1.1. Bro

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. Bro is het concept-ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de diverse overlegpartners. De resultaten van het overleg zijn opgenomen in Bijlage 7.