direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Roerdompstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0513.0706BProer-DF01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding planherziening

Op de locatie aan de Roerdompstraat 1 zijn 15 woningen voorzien. De woningen komen op de plek van de voormalige brede school. De locatie ligt binnen het plangebied van het bestemmingsplan Korte Akkeren (februari 2013). Ter plaatse geldt de bestemming 'Maatschappelijk'. Omdat het realiseren van woningen niet past binnen dit bestemmingsplan dient de bestemming gewijzigd te worden.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt in het westen van Gouda, ten westen van de oude kern. Het betreft de locatie van de voormalige brede school, op het adres Roerdompstraat 1. Op onderstaande figuur is het plangebied aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0706BProer-DF01_0001.png"    afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0706BProer-DF01_0002.png"  

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Juridische status plangebied

Binnen het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Korte Akkeren'. Dit plan is vastgesteld op 13 februari 2013. In het vigerende bestemmingsplan zijn de gronden bestemd tot Maatschappelijk. De realisatie van 15 woningen is in strijd met deze bestemming. Voor de functiewijziging dient een (postzegel) bestemmingsplan opgesteld te worden. Voor het plangebied zal voor het grootste deel de bestemming “Wonen” worden opgenomen.

1.4 Bij het plan behorende stukken

Voorliggend bestemmingsplan Roerdompstraat bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding) regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is opgebouwd conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) en de binnen de gemeente Gouda gehanteerde standaard. Hoofdstuk 1 tot en met 4 gaan in op de huidige situatie, het relevante beleid en de gebiedsaspecten. Vanaf hoofdstuk 5 tot en met hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de voorgenomen ontwikkelingen en op welke wijze deze in het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

2.1 Ontstaansgeschiedenis en ruimtelijke structuur

2.1.1 Gouda algemeen

Gouda is ontstaan op de kruising van de Hollandsche IJssel en het veenstroompje de Gouwe. Aan diezelfde Gouwe ontleent de stad haar naam. Rond de elfde eeuw is vanaf de oeverwal van de Hollandsche IJssel een start gemaakt met de ontginning van de enorme veenkussens. Hierbij wordt de grond verkaveld in de typische langwerpige percelen, met sloten ertussen ter ontwatering.
Vanaf de veertiende eeuw begon men met de grootschalige winning van turf als brandstof voor stedelingen en bedrijven. Hierdoor ontstonden plassen die later ten dele weer werden drooggelegd. In de tweede helft van de negentiende eeuw wordt een begin gemaakt met de uitbreiding van de stad Gouda buiten de singels. De eerste grote stadsuitbreidingen dateren van na 1901. Door de vestiging van nieuwe bedrijven en uitbreiding van de bestaande bedrijven ontstaat een grote behoefte aan arbeiderswoningen.

2.1.2 Korte Akkeren

Korte Akkeren is van oorsprong een veengebied waar turf gestoken werd. Turf was een belangrijke brandstof. In de middeleeuwen kwamen er tuinderijen en boomgaarden met groenten en fruit. De naam Korte Akkeren komt het eerst voor in 1375. Door het rooien van het Goudse Bos waren korte percelen tuinland ontstaan, waarop door tuinders fruitbomen werden gekweekt.

In de 15e eeuw ontwikkelden zich buitenwijken buiten de stadsvesten. Vanaf 1870 werd Gouda een fabrieksstad met een relatief grote arbeidersbevolking. Na de komst van een kaarsenfabriek en een garenspinnerij rond 1860 werd met de bouw van arbeiderswijk, de Korte Akkeren, begonnen.

Door invoering van de Woningwet in 1901 werd er planmatig en gestructureerd gebouwd. Woningen werden niet langer in het wilde weg neergezet, maar in blokken met een stratenplan. Plannen voor buurten en zelfs hele wijken werden er gemaakt. In de jaren dertig werd er als gevolg van de economische crisis weinig gebouwd. De omgeving van de Burgemeester Gaarlandtsingel, de Koningin Wilhelminaweg en de Vogelbuurt werden rond de oorlogsjaren gebouwd en het Weidebloemkwartier tussen 1950 en 1953. Gezien het tijdstip waarop het Weidebloemkwartier werd gebouwd en de vorm van deze wijk (uitstulping in het zuiden) werd deze wijk ook wel Korea genoemd.

2.1.3 Huidige situatie plangebied

Binnen het plangebied was de voormalige brede school was gevestigd. Deze is inmiddels gesloopt.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Uitgangspunten en doelstellingen van het plan

Door de sloop van de brede school is ruimte ontstaan binnen het plangebied. Zie figuur 3.1.. Voor de locatie is een stedenbouwkundig plan opgesteld. Daarna zijjn diverse modellen en varianten bestudeerd. Gekozen is voor het model dat het meest past bij de omliggende woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0706BProer-DF01_0003.png"

Figuur 3.1 Foto huidige situatie

3.2 Ruimtelijke hoofdopzet

In de nieuwe situatie worden 15 woningen mogelijk gemaakt. De nieuwe situering is weergegeven in figuur 3.2. De bestaande groenvoorziening ten zuiden van het plan blijft daarbij behouden. De gekozen verkaveling zorgt voor een goede afronding van het bouwblok, op een stedenbouwkundig vergelijkbare manier als bij de even verderop gelegen hoek Lazaruskade - Onder de Boompjes. Omdat het schoolplein van de voormalige school altijd heeft gefunctioneerd als speelvoorziening voor de buurt, wordt een vervangende speelplaats gemaakt aan de zuidkant van het plangebied. De stoep, die nu parallel aan het fietspad loopt, wordt omgelegd en loopt straks langs de voortuinen van de woningen. De speelplaats komt zodoende tussen het fioetspad en het voetpad te liggen. De parkeerbehoefte wordt opgelost in een parkeerhof aan de Roerdomp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0706BProer-DF01_0004.png"

Figuur 3.2 Nieuwe situatie

De nieuwe woningen sluiten aan bij de omliggende woningen en bestaan uit 2 lagen met een kap. Zie figuur 3.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0706BProer-DF01_0005.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0706BProer-DF01_0006.png"  

Figuur 3.3 Impressie gevelaanzichten nieuwe situatie

3.3 Behoefteonderzoek

Lokale woningbehoefte gemeente Gouda, kwantitatief

Voor de regio Midden-Holland is de provinciale Woning Behoefte Raming (WBR) 2010 tot 1 juli 2015 bepalend voor het antwoord op de vraag of een plan binnen de geraamde 'eigen behoefte' van een gemeente past. De WBR 2010 raamt voor Gouda een gewenste voorraaduitbreiding (woningbehoefte) van 3.544 woningen netto in de periode 2010-2019. Vanwege de crisis op de woningmarkt acht de gemeente een uitbreiding van circa 60% van WBR2010 als een meer realistisch uitgangspunt tot 2020. Inmiddels herstelt de woningmarkt zich voorzichtig.

In de periode 2010-2014 is de woningvoorraad gegroeid met 510 nieuwbouwwoningen. In de periode 2015-2019 gaat het om een netto uitbreiding van nog eens 1.945 woningen, inclusief dit plan. Dit is bijna 70% van de gewenste voorraaduitbreiding voor 2010-2019 volgens WBR 2010. Het plan past hiermee binnen de geraamde 'eigen woningbehoefte'. Op basis hiervan is er regionaal geen nadere afstemming nodig.

Per 1 juli 2015 zal, onder voorbehoud van provinciale goedkeuring, voor de gewenste voorraaduitbreiding (woningbehoefte) 2015-2024 een bandbreedte gelden op basis van WBR 2013 en Bevolkingsprognose (BP) 2013. Voor Gouda gaat het om een bandbreedte van 2.113 tot 3.232 woningen.

De onderkant van de bandbreedte is volgens de provincie reeds aangetoonde behoefte (migratiesalod nul). Voor benutting van de hele bandbreedte moet de behoefte aangetoond worden. De rapportage Woningmarktinformatie Gouda van Fakton (2015) laat zien dat er in Gouda een (potentiële) effectieve vraag naar nieuwbouwwoningen bestaat van gemiddeld 305 woningen per jaar de komende tien jaar. Dit komt in de buurt van de bovenkant van de bandbreedte. De sterke huishoudensgroei die het PBL/CBS voorspelt de periode 2013-2040 in de Randstad, ook in het zuidelijke deel waaronder Gouda, ondersteunt dit (Gouda: 10% of meer groei; bron: Regionale bevolkings- en huishoudensprognose, oktober 2013).

Een recente opgave voor een geactualiseerde Regionale Projectenlijst Woningbouw 2015 bevat voor de periode 2015-2024 een woningbouwprogramma van.3.194 woningen netto. Daarbij is geen rekening gehouden met alle nieuwbouwplannen met 9 of minder nieuwbouwwoningen. Op basis van een inventarisatie ging het op 22 april 2015 om 42 woningen. Deze locatie is met 15 woningen opgenomen in het woningbouwprogramma. Dit woningbouwprogramma past binnen de bandbreedte en daarmee past dit plan binnen de geraamde 'eigen woningbehoefte'. Op basis hiervan is er regionaal geen nadere afstemming nodig.

Bovendien is in deze cijfers geen rekening gehouden met planvertraging en -uitval. Als dit wel zou gebeuren, valt de te verwachten woningproductie lager uit. Op basis van voor de crisis gebruikelijke correctiepercentages op basis van de huidige planstatus en projectfase (programma telt mee bij 1. onherroepelijk in uitvoering voor 100%; 2. onherroepelijk met omgevingsvergunning voor 90%; 3. onherroepelijk (met of zonder uitwerkingsplicht)/vastgesteld overig voor 70%; 4. in voorbereiding voor 50% en 5. visie/optie voor 30%) lijkt een te verwachten productie van 2.120 woningen realistischer. Komt in de buurt van de ondergrens van de bandbreedte.

Lokale woningbehoefte Gouda, kwalitatief

In de Woningmarktverkenning Gouda van ABF research (2014) is voor Gouda een consumentengerichte woningbouwprogramma opgenomen met als uitgangspunt optimale doorstroming in de bestaande voorraad. Het scenario Herstel laat een vraag van 61% koop zien, waarvan ongeveer de helft eengezinswoningen. 20% van de vraag naar koopwoningen in de prijsklassen € 200.000 tot € 250.000 landt in naoorlogs grondgebonden woonmilieu.

De rapportage Woningmarktinformatie Gouda van Fakton (2015) laat voor Gouda een (potentiële) effectieve vraag naar nieuwbouw zien van gemiddeld 305 woningen per jaar. Daarbij gaat het om ongeveer 60% koop. Het aandeel eengezinswoningen valt hoger uit dan bij ABF, zo'n 63% van alle koop. Ruim de helft van de vraag landt in Bestaand Stedelijk Gebied (BSG). 42% van de vraag naar koopwoningen in de prijsklasse € 200.0000 tot € 250.000 landt in BSG.

Een confrontatie van het woningbouwprogramma 2015-2024 met enerzijds het 'consumentgerichte' woningbouwprogramma en anderzijds de (potentiële) effectieve vraag naar nieuwbouwwoningen voor die periode leidt tot de volgende conclusies voor zover het koopwoningen betreft:

  • Er is ruimte voor eengezinskoopwoningen.
  • Tot 2020 is er vooral ruimte voor koopwoningen in het marktsegment.

Conclusie kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte

Het plan past zowel kwantitatief als kwalitatief binnen de 'eigen' behoefte van Gouda voor de periode 2015-2024. Met een vraaggericht, flexibel indeel-/uitbreidbaar woningaanbod kunnen (startende) gezinnen maar ook andere huishoudens in vooral de hogere inkomensklassen een koopwoning naar keuze vinden.

3.4 Duurzaamheid

In het kader van een duurzame gebiedsontwikkeling wordt gestreefd naar het ontwikkelen van leefbare, vitale wijken van hoge kwaliteit, die het milieu zoveel mogelijk ontzien. Het stedenbouwkundige plan en het uitgewerkte bouwplan leveren een goede bijdrage aan de principes van duurzaamheid. Zo zijn de 15 woningen relatief gunstig gesitueerd ten opzichte van de zon. Ook de isolatie van de woningen levert een bijdrage aan een zuinig energiegebruik.

Er is ook sprake van een duurzame verstedelijking, in die zin dat het bouwplan in het bestaande stedelijke gebied wordt gebouwd en daardoor gebruik kan worden gemaakt van bestaande stedelijke voorzieningen (winkels, scholen e.d). Inbreiden gaat voor uitbreiden.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Ruimtelijk beleid

4.1.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Door het rijk is op 13 maart 2013 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De forse bezuinigingsopgave maakt dat er scherp geprioriteerd moet worden. De ambities spelen voornamelijk in op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Hoofdlijn in de structuurvisie vormt de decentralisatie. Het Rijk geeft ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, om zelf beslissingen te nemen en om ruimte te geven aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het eerste deel is 30 december 2011 in werking getreden.

Sinds 1 oktober 2012 is in het Barro de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Het bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

In het Barro zijn onder meer rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, buisleidingen, primaire waterkeringen, erfgoederen, kustfundamenten en diverse concrete nationale ruimtelijke projecten zoals het Project Mainportontwikkeling Rotterdam aangewezen als nationaal belang.

Een eerste aanvulling op het Barro is op 1 oktober 2012 van kracht geworden. In deze aanvulling zijn onderwerpen geregeld als electriciteitsvoorziening, ecologische hoofdstuctuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament, veiligheid rond rijksvaarwegen en een aantal andere, meer gebiedsgerichte zaken.

Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht.

Toepassing Ladder voor duurzame verstedelijking

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins; en
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In paragraaf 4.1.2 is aangetoond dat de ontwikkeling past binnen de ladder van duurzame verstedelijking.

AmvB Ruimte

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Onder de Wro is een sterkere scheiding aangebracht tussen beleid en normstelling. Gemeenten, provincies en Rijk leggen hun beleid vast in structuurvisies. Deze binden alleen de eigen bestuurslaag. Bestaande structuurplannen, streekplannen en nationale ruimtelijke plannen als de Nota Ruimte worden in het kader van het overgangsrecht aangemerkt als een structuurvisie en verliezen daarmee hun externe werking.

Om de doorwerking van nationale ruimtelijke belangen in provinciale en gemeentelijke plannen te waarborgen, is op rijksniveau het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (de AMvB Ruimte) opgesteld. Er is voor gekozen om de 'nationale belangen' zoals genoemd in de Nota Ruimte beleidsneutraal vast te leggen in de eerste tranche AMvB Ruimte.

De AMvB Ruimte kan bepalingen bevatten rondom de verplichte doorwerking in bestemmingsplannen, beheersverordeningen of omgevingsvergunningen.

Conclusie rijksbeleid

Gezien het kleinschalige karakter van dit bestemmingsplan zijn bovenstaande keuzes wel van belang, maar hebben ze in het kader van dit bestemmingsplan geen consequenties. Wel is de ladder voor duurzame verstedelijking toegepast.

4.1.2 Provinciaal beleid

Visie ruimte en mobiliteit 2014

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.


Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.


4 rode draden

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht,
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.


Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.


Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht) 

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.

Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.


Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.

De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.


Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.

Toepassing

Het plangebied is aangeduid als stads- en dorpsgebied. Het planvoornemen past binnen de VRM en wordt verder getoetst aan de Verordening in navolgende paragraaf.

Provinciale Verordening Ruimte 2014; ontwikkelen met schaarse ruimte

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.


Toepassing

Lid 1: De locatie ligt binnen het bestaand bebouwd gebied van Gouda. Het gebied kan worden aangeduid als bestaand stedelijk gebied. Het plan voorziet in een actuele behoefte (zie paragraaf 3.3). Er is sprake van transformatie van een onderwijsfunctie naar een woonfunctie. Het plan voldoet daarmee aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.1.3 Gemeentelijk beleid

Ruimtelijke structuurvisie Gouda 2005-2030

De gemeente Gouda heeft een structuurvisie 2005-2030 (o.b.v. WRO) opgesteld om een kader te geven waar toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Dit is bedoeld als antwoord op de plannen die in de komende 20 jaar voorzien in sterke verstedelijking (15.000 tot 30.000 woningen) aan de westzijde van Gouda. In de visie wordt antwoord gegeven op drie vragen:

  • 1. wat zal de positie van de stad binnen de regio en de Randstad zijn, met name na de toekomstige verstedelijking?
  • 2. waar moet Gouda op inzetten? hoe kan de positieverandering van de stad ten gunste van Gouda en de regio worden aangewend?
  • 3. hoe kan dit kader worden gebruikt om lopende projecten binnen de stad op hun samenhang te bezien en nieuwe strategische projecten te formuleren?

Als gevolg van de economische crisis en bezuinigingen, toenemende mobiliteit en concurrentie van omliggende steden komt het voorzieningenpeil in Gouda meer en meer onder druk te staan. Als centrumgemeente zal de stad zich sterk moeten blijven profileren en inspelen op (boven)regionale ontwikkelingen hetgeen verschuivingen in het voorzieningenaanbod met zich mee kan brengen.

Stedelijke ontwikkelingen worden in de ruimtelijke structuurvisie in twee stappen beschreven: aan de hand van een Plankaart 2020 en een Visiekaart 2030.

ruimtelijke structuurvisie 2020: investeren in de stad

De binnenstad is en blijft het traditionele stadshart, waarin zo veel mogelijk voorzieningen worden ondergebracht. Voorzieningen die bij het pakket horen maar te groot zijn (geworden) voor de historische omgeving worden in de directe nabijheid ondergebracht. De verbindingen tussen de binnenstad en de achterliggende wijken worden verbeterd. Door het wegtrekken van de traditionele bedrijvigheid zijn de randen van de binnenstad nu te vaak barrières.

doorkijk naar 2030: het gebeurt in het westen

Gouda stelt voor 2030 een aantal uitgangspunten:

  • de binnenstad vitaal houden;
  • versterken van de regiofunctie: voorzieningen in Gouda moeten aansluiten op de behoefte van toekomstige Zuidplasbewoners;
  • verbeteren van de ontsluiting en de bereikbaarheid, zowel het autoverkeer als het openbaar vervoer;
  • realiseren van voldoende, gedifferentieerde en aantrekkelijke woonmilieus binnen de stad: het woningaanbod is op het moment te eenzijdig en er is vooral vraag naar woningen voor starters en lagere inkomens;
  • ontwikkelen van stedelijke knooppunten, om beter aan te sluiten bij de Randstad;
  • voldoende werkgelegenheid/economisch perspectief;
  • benutten van de groene omgeving;
  • realiseren van een duurzaam watersysteem;
  • versterken van het leefklimaat in de wijken;
  • optimaliseren van de milieukwaliteit.

In de structuurvisie wordt de buurt ' Korte Akkeren' genoemd als een van de gebieden die toe zijn aan herstructurering. Daarnaast doet de ruimtelijke structuurvisie geen uitspraken op wijkniveau,

Het plangebied is aangeduid als bestaand (woongebied). Het plan dat woningebouw mogelijk maakt past daarmee in de Structuurvisie Gouda.

Conclusie gemeentelijk (ruimtelijk beleid) beleid

De functieverandering die dit bestemmingsplan mogelijk maakt past binnen het gemeentelijke beleid.

4.2 Cultuurhistorie

4.2.1 Rijksbeleid

Nota Belvedère

In 1999 verscheen op rijksniveau de Nota Belvedère en werd Gouda aangewezen als Belvederestad grenzend aan het Belvederegebied Krimpenerwaard. Doel van de nota is dat cultuurhistorie sterker richtinggevend moet zijn bij de inrichting van de ruimte. Cultuurhistorie wordt gezien als een ruimtelijke kwaliteit die een volwaardige plaats heeft in de ruimtelijke planvorming. Op provinciaal en met name op gemeentelijk niveau wordt dit beleid nader uitgewerkt.

Monumentenwet 1988

De Monumentenwet 1988 maakt het mogelijk rijksmonumenten aan te wijzen, regelt de vergunningen van rijksmonumenten, het uitvoeren van archeologisch onderzoek, de vergunningsbevoegdheid en de opgravingsbevoegdheid. Ook is hierin de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht geregeld.

Wijziging Besluit ruimtelijke ordening

Op 2 december 2010 is een voorstel tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan de Kamer gezonden.

Door de voorgestelde wijziging van het Bro dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan.

De handreiking Erfgoed en Ruimte is onderdeel van het programma Modernisering Monumentenzorg (MoMo) en vormt het centrale kennispunt op het gebied van cultuurhistorie en ruimtelijke ordening op gemeentelijk niveau. Deze digitale handreiking helpt professionals bij gemeenten en adviesbureaus om erfgoed een plek te geven in de ruimtelijke ordening.

Wet op de Archeologische Monumentenzorg  

Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis van Nederland. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten.

Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de "verstoorder" betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Het is verplicht om in bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden.

Beschermd Stadsgezicht

De Goudse binnenstad en haar randen is op 20 februari 1979 aangewezen als rijks beschermd stadsgezicht, wat inhoudt dat de bestemmingsplannen in dit gebied beschermend moeten zijn. Tot het Beschermd Stadsgezicht behoort de gehele oude binnenstad, inclusief de bebouwing aan de buitenzijde van de singels. Het plangebied valt buiten deze aanwijzing.

4.2.2 Provinciaal beleid

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) uit 2003 geeft voor de regio Gouwestreek-Krimpenerwaard de cultuurhistorische waarden in archeologisch en landschappelijk opzicht en voor wat betreft de nederzettingen aan. Gouda heeft echter zelf beleid ontwikkeld. Zie paragraaf , Gemeentelijke Archeologische Basiskaart. De kaarten van de CHS vermelden een aantal cultuurhistorische waarden die ook zijn opgenomen op de gemeentelijke beleidskaart "waardevolle gebieden"; Zie paragraaf Waardevolle gebieden en structuren.

4.2.3 Gemeentelijk beleid

Nota Cultuurhistorie

De Nota Cultuurhistorie behandelt het cultuurhistorisch erfgoed zoveel mogelijk integraal (monumentenzorg, archeologie en landschapsbehoud). Centraal staat het streven het cultuurhistorisch erfgoed een bijdrage te laten leveren aan de eigen identiteit en herkenbaarheid van Gouda waarbij optimaal gebruik gemaakt wordt van haar bestaande kwaliteiten (belvederebeleid). Samen met het bestemmingsplan vormt de nota het cultuurhistorisch beleidskader voor de begeleiding van bouwinitiatieven.

Cultuurhistorische Analyses

In de Nota Cultuurhistorie is het beleid vastgelegd dat voor locaties waar zich nieuwe ontwikkelingen voordoen en een ontwikkelaar zich voorbereidt op een nieuw plan, een cultuurhistorische analyse (CHA) wordt opgesteld. De gebieden waar dit van toepassing is, zijn vastgelegd op de kaart 'Cultuurhistorische Analyse' (de zgn. "gelevlekkenkaart"). Het plangebied heeft geen specifieke aanduiding op de orde- en zonekaarten. Wel sluit de ontwikkeling aan op de bestaande (en aangeduide) structuur van de bestaande woningbouw.

Erfgoed in bestemmingsplannen 

In de Nota Cultuurhistorie is het beleid vastgelegd dat ieder bestemmingsplan een cultuurhistorische paragraaf dient te bevatten. Dat wil zeggen dat aangegeven wordt welke waarden zich waar bevinden en hoe daarmee omgegaan wordt (aanlegvergunning, vrijstellingen, omgevingsvergunning e.d.). Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Onderhavig bestemmingsplan bevat geen cultuurhistorisch waardevolle objecten, het planvoornemen maakt wel een ingreep mogelijk die de stedenbouwkundige structuur verandert. Het planvoornemen past beter bij de structuur dan de bebouwing van de voormalige school. De aanwezige structuur wordt versterkt door de (nieuw)bouw die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

In het bestemmingsplan wordt ook rekening gehouden met de molenbiotoop van de Mallemolen die ten noordwesten van het plangebied staat. Voor de bescherming van de molen is een gebiedsaanduiding opgenomen en bijbehorende regeling.

4.3 Archeologisch beleidskader

4.3.1 Rijksbeleid

Wet op de Archeologische Monumentenzorg

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz) in werking getreden. Deze wet, gebaseerd op het Verdrag van Malta/Valletta, regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden in Nederland. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg: een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten.

Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Het is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden.

4.3.2 Provinciaal beleid

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (2007)

De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland uit 2007 geeft voor de regio Gouwestreek-Krimpenerwaard de cultuurhistorische waarden in archeologisch en landschappelijk opzicht en voor wat betreft de nederzettingen aan. Plannen ter plaatse van de gebieden met cultuurhistorische waarden vereisen een nadere analyse en afweging. Om cultuurhistorie te behouden heeft de provincie daarnaast zogenaamde regioprofielen opgesteld. De profielen zijn een uitwerking van de algemene richtlijnen die in de Provinciale structuurvisie staan vermeld. Deze richtlijnen gelden ook voor het thema archeologie. Gouda valt gedeeltelijk in het regioprofiel Krimpenerwaard.

De terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is, staan aangegeven op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) staat de zogenaamde verwachtingswaarde aangegeven.

De provincie Zuid-Holland gebruikt beide kaarten en de CHS bij advisering en beoordeling van (wijziging van) bestemmingsplannen, bij het verlenen van ontgrondingvergunningen en bij advisering over omgevingsvergunningen, bodemsaneringen en peilbesluiten. Gouda heeft echter zelf een beleidskaart ontwikkeld, waarin de gegevens van de AMK, IKAW, en CHS zijn verwerkt en verfijnd. De Goudse beleidskaart dient daarom als basis voor het archeologisch beleid in Gouda.

4.3.3 Gemeentelijk beleid

Gemeentelijke archeologische beleidskaart (2011) 

In aanvulling op het rijks- en provinciaal archeologisch beleid heeft de gemeente Gouda in juni 2011 de geactualiseerde gemeentelijke archeologische beleidskaart (ABK) vastgesteld. Op de ABK is aangegeven in welke gebieden binnen de gemeente archeologische waarden aangetroffen kunnen worden. In die gebieden is een omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie vereist bij bodemverstorende werkzaamheden. In het beleid is opgenomen in welke situaties vrijstelling geldt van deze verplichting:

1. Omvang

  • op een hoogwaardige locatie met bijzonder waarde (archeologisch monument): geen vrijstelling;
  • op een hoogwaardige locatie: vrijstelling voor projecten kleiner dan 50 m2;
  • in een zone met een hoge verwachting: vrijstelling voor projecten kleiner dan 100 m2;
  • in een zone met een lage verwachting: vrijstelling voor projecten kleiner dan 10.000 m2.

2. Diepte

Alle onderzoeken in Gouda tonen aan dat de gemiddelde dikte van de verstoorde bovenlaag in Gouda meer dan 50 cm bedraagt. Zolang werkzaamheden niet dieper dan 50 cm -mv worden uitgevoerd, is er geen archeologisch onderzoek of een omgevingsvergunning activiteit archeologie vereist. Hiermee wordt afgeweken van de provinciale norm van 30 cm -mv.

Op sommige plaatsen is bekend dat de archeologische waarden zich op grotere diepte bevinden, bijvoorbeeld onder recente ophogingspakketten. Hier geldt een dieptevrijstelling van 2 meter, pas bij diepere graafwerkzaamheden is onderzoek of een vergunning noodzakelijk

Archeologievriendelijk bouwen

Bovenstaande verplichtingen en vrijstellingen gelden in situaties waar behoud in situ van de archeologische waarden geen optie is. Waar mogelijk probeert Gouda behoud in situ wel actief te stimuleren. Daarom is het archeologievriendelijk bouwen geïntroduceerd: wanneer een bouwplan voldoet aan een aantal richtlijnen, wordt het bodemarchief nog maar zo weinig verstoord dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. De richtlijnen voor archeologievriendelijk bouwen zijn opgenomen in het beleid en vastgelegd in de Verordening inzake monumenten en archeologie.

Verbeelding

De gebieden met hoge archeologische verwachting, inclusief hoogwaardige gebieden, zoals weergegeven op de ABK 2011, zijn opgenomen op de verbeelding. Deze gebieden krijgen een dubbelbestemming, 'waarde archeologie'. Gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde worden niet op de verbeelding opgenomen, hiervoor is ook geen omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie noodzakelijk. Alleen bij zeer grote projecten (groter dan 10.000 m2) is dan een booronderzoek noodzakelijk, ter controle van de lage verwachting.

Het beleid is vastgelegd in de Nota Cultuurhistorie. Bescherming vindt plaats via de Verordening inzake monumenten en archeologie.

Onderzoek

Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de gemeentelijke archeologische basiskaart 2011 (ABK). De locatie van de nieuwe woningen ligt in een gebied met een lage archeologische verwachting. Bij alle bodemverstorende ingrepen groter dan 10.000 m2 die bovendien dieper gaan dan 0,5 m –mv is een archeologievergunning nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0706BProer-DF01_0007.png"

Conclusie

Het aspect archeologie staat de realisatie van de woningen niet in de weg.

4.4 Groenstructuur

Groenstructuurplan 2007-2015

Het beleid van de gemeente Gouda is om de openbare ruimte in de stad schoon, heel en bruikbaar te houden. Het openbaar groen is één van de factoren die de kwaliteit van de openbare ruimte bepalen. In het Groenstructuurplan 2007-2015 zijn keuzes gemaakt en prioriteiten gesteld ten aanzien van het openbaar groen. De visie maakt onderscheid in profielen die aansluiten op de Goudse profielen uit het groenstructuurplan 1991. Daarnaast maakt zij onderscheid in gebieden. Tevens geeft het plan in drie kaartbeelden weer waar de belangrijke structuren in Gouda voorkomen wat betreft bomen, het droge en het natte ecologische netwerk. Het plan richt zich op het gemeentelijke groen, omdat de gemeente daar zelf volledig verantwoordelijk voor is én daar sturing aan kan geven. Het gaat hierbij om smalle, langgerekte elementen als bermen en oevers, om kleinere gebieden als plantsoenen en gazons en om de grotere parken. Daarnaast spelen groene elementen en gebieden van particulieren (tuinen) en semioverheidsinstanties (Waterschappen, recreatieschappen) ook een rol in de woon- en werkomgeving. Deze elementen komen in het Groenstructuurplan zijdelings aan de orde.

De hoofddoelstelling van het Groenstructuurplan is het richting geven aan inrichting en beheer van de openbare groenelementen zodat ook op lange termijn het openbaar groen optimaal voldoet aan de Goudse wensen. Tevens dient het Groenstructuurplan als toetsingskader bij bouwplanontwikkelingen en voor plannen die te maken hebben met de inrichting en het beheer van de openbare ruimte, waaronder het groen.

De belangrijke doelstellingen in het Groenstructuurplan zijn: totale groenoppervlakte minimaal gelijk houden, zo mogelijk meer oppervlak creëren; aantal bomen minimaal op peil van 2006 houden; bomen krijgen kans om oud te worden; intensief te beheren groentypen beperken. Met name behoud en mogelijke uitbreiding van groenoppervlakte, behoud van bomen en groeiplaatsbescherming van bomen om oud te kunnen worden, zijn aan de orde bij het opstellen van een bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan houdt rekening met en heeft geen negatieve invloed op de bestaande groenstructuren.

4.5 Verkeer en infrastructuur

4.5.1 Rijksbeleid

Nota mobiliteit

Om Nederland in beweging te houden is in 2004 de Nota Mobiliteit gepresenteerd. De nota is een uitwerking van de nota Ruimte. De algemene filosofie van de Nota Mobiliteit is: “Decentraal wat kan, centraal wat moet”. Hiermee worden de verantwoordelijkheden tussen centrale en decentrale overheden duidelijker afgebakend. Tevens wil de centrale overheid private partijen intensiever betrekken bij de ontwikkeling van gebieden en infrastructurele verbindingen. De visie Duurzaam Veilig is een belangrijk uitgangspunt. Het rijk is vooral verantwoordelijk voor:

  • inrichting van de rijkswegen;
  • algemene maatregelen zoals wetgeving, voorlichting en handhaving;
  • facilitering van de lagere overheden met kennis en geld.

De lagere overheden stellen provinciale/regionale en gemeentelijke verkeers- en vervoersplannen op. Deze kunnen maatregelen bevatten voor inrichting van eigen wegen en gedragsbeïnvloeding via voorlichting, educatie en politietoezicht.

Overige hoofdlijnen voor de inhoud van de Nota Mobiliteit zijn:

  • toepassingen van innovatieve technologie;
  • veilige ruimtelijke inrichting;
  • goed onderhoud; en
  • betere (inter)nationale afspraken.

Strategisch Plan Verkeersveiligheid

Het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2008 - 2020 van het Ministerie van I en M geeft een visie weer op het aspect 'verkeersveiligheid' in Nederland. De ambitieuze doelen (qua verkeersdoden en -gewonden) uit de Nota Mobiliteit moeten worden omgezet in beleid. Drie pijlers daarin zijn: samenwerking, integrale aanpak en "Duurzaam Veilig". Het verkeersveiligheidsbeleid in Nederland van de afgelopen jaren was succesvol; dat moet worden gecontinueerd. Op basis van generieke maatregelen (maatregelen die in de basis overal gelden, die de afgelopen jaren al zijn ingezet en die moeten worden gecontinueerd) alsook met specifieke aandachtsgebieden zou dit kunnen worden bewerkstelligd. Het is van groot belang dat er een goede afstemming en samenwerking plaatsvindt met alle betrokken partijen.

4.5.2 Provinciaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit

Door provinciale staten is op 9 juli 2014 de visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) vastgesteld. De nota geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en de maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving.

Programma mobiliteit

Onderdeel van de VRM is het programma mobiliteit. In dit programma worden de strategische doelen uit de VRM geoperationaliseerd. Het programma vervangt de beleidsagenda van het Provinciaal Verkeer- en vervoersplan 2002-2020 dat eerder als beleidsinhoudelijk kader fungeerde.

Voor mobiliteit heeft de provincie de volgende doelen:

  • Het op orde brengen van het mobiliteitsnetwerk, zodat mensen en goederen doelmatig de juiste plaats kunnen bereiken;
  • Verbeteren van de balans tussen mobiliteit en de kwaliteit van de omgeving, zodat mobiliteit veilig is, de omgeving leefbaar is en bijgedragen wordt aan energietransitie en ruimtelijke kwaliteit;
  • Beter aansluiten van het aanbod van openbaar vervoer bij de maatschappelijke vraag.

Het programma kent een grotere dynamiek dan de VRM en zal elk jaar worden geactualiseerd. Er wordt daarbij verbinding gelegd met de verschillende uitvoeringsprogramma's, beleidsuitwerkingen en verordeningen zoals deze al bestaan voor mobiliteit. Doorwerking naar de begroting vindt in principe jaarlijks plaats.

4.5.3 Gemeentelijk beleid

Mobiliteitsplan

Door de raad is in april 2007 het mobiliteitsplan Gouda 2007-2020 vastgesteld. In de nota wordt geconstateerd dat Gouda zich in de komende jaren zal ontwikkelen als regionaal centrum in de zuidvleugel van de Randstad. Het aantal woningen en voorzieningen zal toenemen en Gouda zal meer bezoekers gaan aantrekken. De verplaatsingsbehoefte neemt daardoor toe.

Momenteel is een aantal grote projecten in ontwikkeling, zoals Spoorzone en Westergouwe. Regionaal staat een aantal ruimtelijke ontwikkelingen gepland, vooral aan de westzijde van de stad. Deze veranderingen gaan gepaard met een toename van verkeer naar en binnen de stad.

De omvang van de autogroei is dusdanig groot, dat de bereikbaarheid van Gouda vanuit de Zuidplaspolder maar ook vanuit de rest van de regio, onvoldoende dreigt te worden. Om dit tegen te gaan en om de kwaliteit van de leefbaarheid en verkeersveiligheid te waarborgen, zijn maatregelen nodig. In het mobiliteitsplan komen verschillende manieren van vervoer aan bod met als doel om mensen te verleiden tot verantwoord mobiliteitsgedrag. Door het stimuleren van onder andere de fiets en het openbaar vervoer wil de gemeente overbelasting van de infrastructuur voorkomen waardoor ruimte blijft bestaan voor belangrijk economisch verkeer. Deze doelstelling is in het plan verder uitgewerkt in een aantal strategische keuzes. Ook is aangegeven wat nodig is om het autogebruik tot 2020 op verantwoorde wijze te verwerken en welke maatregelen verder onderzocht moeten worden.

Met het mobiliteitsplan beschikt de gemeente Gouda over samenhangend verkeer- en vervoersbeleid. De visie is een kapstok voor de verschillende deelnota's verkeer en vervoer, zoals voor fietsen en parkeren en de wijkverkeersplannen. Bij de uitwerking van het mobiliteitsplan in de wijken worden bewoners en wijkteams betrokken.

Fietsplan - Gouda fietst beter door 2007-2015

Het fietsplan 'Gouda fietst beter door' borduurt voort op het eerdere beleidsplan voor fietsverkeer uit 1999. Waar in 1999 is ingestoken op de hoofdfietsroutes en de aanleg van nieuwe infrastructuur op deze routes, is in het nieuwe plan veel meer ingezet op het onderliggende netwerk waarop ook fietsinfrastructuur wenselijk is. Conform landelijk beleid wordt tevens meer ingezet op fietsparkeren en de communicatie en gedragsbeïnvloeding binnen het fietsverkeer.

Het fietsplan beschrijft vanuit de doelstellingen de beleidskaders van andere overheden en de huidige situatie met knelpunten, die de bouwstenen zijn voor het nieuwe beleid. Vervolgens wordt aangegeven welke acties ondernomen worden op de genoemde knelpunten in de vorm van:

  • Maatregelen netwerk en routes;
  • Maatregelen fietsparkeren;
  • Maatregelen communicatie, gedragsbeïnvloeding en innovatie.

Om het fietsbeleid te kunnen volgen is een monitor geformuleerd met enerzijds jaarlijks te evalueren criteria en anderzijds criteria die alleen met behulp van een door de Fietsersbond uitgevoerde monitor, de Fietsbalans, te inventariseren zijn. Dit gebeurd ongeveer eens per 5 jaar. De monitor moet in de loop der jaren tot een verbetering van het fietsklimaat leiden.

Parkeerbeleidsplan

In het Parkeerbeleidsplan (december 2004) wordt de verkeersproblematiek in Gouda beschreven en wordt aangegeven welke maatregelen kunnen leiden tot een verbetering. Door de sterke groei van het autoverkeer is de vraag naar parkeerplaatsen de afgelopen jaren fors gestegen. Het parkeerbeleid kent drie centrale beleidsuitgangspunten:

  • voorzien in de parkeerbehoefte nu en in de toekomst;
  • de gemeente reguleert bestaande en stimuleert nieuw aan te leggen parkeervoorzieningen en reguleert het gebruik (tariefheffing, belanghebbenden);
  • alle kosten die aan het parkeren zijn toe te rekenen worden in rekening gebracht bij de gebruiker.

Randvoorwaarden daarbij zijn:

  • kostendekkende tarieven zodat het voor investeerders interessant wordt te investeren in parkeervoorzieningen;
  • de gemeente draagt zorg voor de exploitatie van parkeerfaciliteiten in het openbaar gebied;
  • parkeren op eigen terrein (uitgangspunt is dat zowel in de bestaande situatie als in nieuwbouwsituaties de parkeerruimte op eigen terrein wordt benut);
  • uitbreiding van parkeervoorzieningen mag niet leiden tot meer verhard oppervlak ten koste van openbaar groen (dus gestapelde parkeervoorzieningen).

Op wijkniveau is bepaald dat voor bewoners voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn. Dit komt neer op één veilige parkeerplek per huishouden in de omgeving van de woning bij voorkeur op eigen terrein en een tweede plek op acceptabele loopafstand in een veilige omgeving. Bezoekers kunnen eventueel op grotere afstand van de woning parkeren.

Wanneer het bij woningen in de binnenstad niet mogelijk is om een parkeerplek op eigen terrein te realiseren, dan zullen deze worden aangemerkt als woning voor “autoloos wonen”.

Parkeernormen en bouwverordening

Parkeergelegenheid bij of in gebouwen is geregeld in de Bouwverordening van Gouda. De verordening regelt dat indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, voldoende ruimte moet worden aangebracht ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's. Dit is ook mogelijk op of onder het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort. Burgemeester en wethouders kunnen nog wel ontheffing verlenen voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte kan worden voorzien. Bij ontwikkelingen mogen volgens de verordening alleen parkeer- of stallingsruimten worden voorzien indien het fysiek onmogelijk of uit stedenbouwkundig oogpunt ongewenst is om op eigen terrein hierin te voorzien. In dergelijke gevallen is een compensatiebijdrage verschuldigd.

In paragraaf 5.4 is opgenomen hoe in dit plan wordt omgegaan met verkeer en parkeren.

4.6 Stedenbouw

4.6.1 Welstandsnota

In de gemeentelijke Welstandsnota (28 juni 2004) staan beoordelingskaders en toetsingscriteria waaraan bouwplannen op architectonische kwaliteit worden getoetst aan het welstandsbeleid als gereedschap voor de ruimtelijke kwaliteit. Veelal hebben deze eisen betrekking op vormgeving, kleurgebruik en materiaalgebruik. Voor een deel hebben welstandscriteria ook betrekking op de massa en het volume van bebouwing. Aangezien het bestemmingsplan hier ook eisen stelt, is het van belang beide regelingen op elkaar af te stemmen.

In de formulering van haar Welstandbeleid door middel van toetsingscriteria kiest de gemeente Gouda voor een meervoudige aanpak. In de Welstandsnota is een kaart opgenomen waarin Gouda is verdeeld in verschillende gebieden. Per gebied zijn gedetailleerde toetsingscriteria beschreven waaraan bouwaanvragen en principeplannen getoetst kunnen worden. Hiervoor zijn algemene en gebiedsgerichte criteria opgenomen. De algemene criteria hebben betrekking op de inpassing van het (bouw)plan in de omgeving, de bijdrage aan kwaliteit, de helderheid van het plan, de functionaliteit en op het ontwerp (o.a. materiaalgebruik, kleur, massa en volume).

De gebiedsgerichte criteria zijn gericht op vijf verschillende typen gebieden. Niet elk gebied heeft dezelfde zorg nodig. Soms volstaat een set met eenvoudige bepalingen om de ergste uitwassen te voorkomen, soms is een gedetailleerde beschrijving en een intensieve planbegeleiding op zijn plaats. Hierin worden de volgende gebieden onderscheiden:

  • 1. Gebieden met een reguliere welstandszorg;
  • 2. gebieden met een bijzondere welstandszorg;
  • 3. welstandsluwe gebieden;
  • 4. welstandsvrije achterkanten;
  • 5. ontwikkelingsgebieden.

Door middel van een Welstandskaart en een zoeksleutel kan worden nagegaan welke criteria gelden voor het zoekgebied.

Het plangebied valt binnen regulier welstandsgebied. Het oogmerk van beleid is om de zeer verschillende maar bijzondere en kenmerkende sferen die alle typisch zijn voor Gouda, te beschermen en te behoeden voor onzorgvuldige planvorming.

4.7 Woonbeleid

4.7.1 Rijksbeleid

Woonvisie

In de Woonvisie (2011) presenteert het kabinet zijn visie op de woningmarkt. Het kabinet kiest voor een woningmarkt met meer marktwerking en eigenwoningbezit. Dit is nodig omdat enerzijds goed wonen in Nederland een gemeengoed is geworden en anderzijds de woningmarkt niet goed functioneert. De bouw- en woningmarkt bevinden zich in een overgangssituatie van sterke groei in het verleden via een forse conjuncturele terugval op dit moment naar een meer gematigde ontwikkeling in de komende jaren. Daarom acht het kabinet een heroriëntatie van het woonbeleid nodig die leidt tot een doelmatiger verdeling van woonruimte, verbetering van het investeringsperspectief en versterking van het vertrouwen op de woningmarkt. Het kabinet kiest daarbij voor meer keuzevrijheid, zeggenschap en verantwoordelijkheid voor burgers, bedrijven en maatschappelijke instellingen. De kernthema's van de woonvisie zijn:

  • versterken vertrouwen koopmarkt;
  • verbeteren werking huurmarkt;
  • verbeteren investeringscondities woningbouw;
  • verbeteren leefbaarheid.

Met het in 2013 gesloten Woonakkoord is het kabinet een fors aantal maatregelen overeengekomen die de bouw en daarmee de werkgelegenheid moeten stimuleren, energiebesparing moeten bevorderen, starters moeten helpen en scheefwonen moeten tegengaan. Ook verzacht het de effecten van belangrijke hervormingen uit het regeerakkoord voor de woningmarkt.

4.7.2 Provinciaal beleid

Voor de periode tot 2030 is het provinciale woonbeleid opgenomen in de Visie ruimte en mobiliteit (2014) In het provinciale woonbeleid blijft de regionale woonvisie centraal staan.

  • De inhoudelijke thema's zijn: 1. Realistisch kwantitatief en kwalitatief woningbouwprogramma; 2. Verbetering van de woonmilieubalans; 3. Aanbod van voldoende sociale woningbouw; 4. Toepassing van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking; 5. Weerspiegeling hiervan in de woningbouwopgave in bestemmingsplannen.
  • De provincie gaat bij succesvolle regionale afstemming uit van een kwantitatieve bandbreedte per gemeente in plaats van één kwalitatief richtgetal. De woningmarkt is minder voorspelbaar dan voorheen door onder andere economische en demografische omstandigheden. Dit betekent meer vraaggeleiding in plaats van aanbodsturing. Verder dienen de regionaal samenwerkende gemeenten eens per drie jaar de regionale woonvisie aan te passen als de prognoses over woningbehoefte daartoe aanleiding geven. Het gaat dan om de Woningbehoefteraming (WBR) en Bevolkingsprognose (BP) die eens per drie jaar beschikbaar komen na dat het landelijke woonwensenonderzoek is afgerond. Ook dienen de regionaal samenwerkende gemeenten jaarlijks de verwachte realisatie van het woningbouwprogramma inzichtelijk te maken en voor aan de provincie voor te leggen. Als de provincie de jaarlijkse monitoring aanvaard dan kan een gemeente tot de bepaalde datum (juli) bij aanbieding van bestemmingsplannen aangeven dat de in het plan opgenomen woningbehoefte past binnen de regionale afstemming van het woningbouwprogramma. Als de jaarlijkse monitoring door de provincie is aanvaard, is aan trede 1 van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking voldaan (zie paragraaf 4.1.2).

Verstedelijkingsstrategie Zuidvleugel 2010-2020

Rijk, provincie en regio's hebben gezamenlijk een Verstedelijkingsstrategie (2010) opgesteld in het kader van het Verstedelijkingsprogramma Zuidvleugel 2010-2020. Deze strategie bevat regionale programmatische uitwerkingen voor vijf regio's. De belangrijkste hoofdpunten van de strategie zijn:

  • Het in balans brengen van vraag en aanbod qua woonmilieus, dat wil zeggen zorgen voor meer écht centrumstedelijke en écht landelijke woonmilieus, het tekort aan groenstedelijke woonmilieus wegwerken en zeven locaties als iconen van bijzondere woonmilieus in de Zuidvleugel ontwikkelen;
  • Vooral binnenstedelijk bouwen, dat wil zeggen tot 80% van de opgave realiseren binnen het bestaand stedelijk en dorpsgebied (BSD2010) opdat de schaarse open ruimte in de Zuidvleugel gespaard blijft en het draagvlak voor stedelijke voorzieningen wordt versterkt.

Om ervoor te zorgen dat de verstedelijkingsstrategie slaagt, moet de bereikbaarheid van de binnenstedelijke locaties worden verbeterd vooral door StedenbaanPlus en moet er voldoende goede bereikbare en recreatief bruikbare buitenruimte zijn in de vorm van het Metropolitaan Landschap Zuidvleugel. Daarnaast moeten milieubelemmeringen voldoende worden verminderd. Deze woningbouwgerelateerde condities worden in de gebiedsagenda integraal uitgewerkt.

De verstedelijkingsstrategie is uitgewerkt in de verstedelijkingsopgave: een woningbouwprogramma voor de Zuidvleugel dat is gerelateerd aan mobiliteit en groen, uitgewerkt per regio. De opgave per regio is de basis voor regionale verstedelijkingsafspraken.

StedenbaanPlus

StedenbaanPlus is een integraal programma voor ruimtelijke ontwikkeling en hoogwaardig openbaar vervoer in Zuid-Holland. Het programma verbindt wonen, werken en recreëren: fysiek en hoogwaardig. Het bouwt zo aan een economisch sterk en bereikbaar Zuid-Holland. Voor ruimtelijke ontwikkeling heeft StedenbaanPlus met de tien partners waaronder de gemeente Gouda afspraken gemaakt over de programmering van binnenstedelijk bouwen rondom de bestaande (Gouda en Goverwelle) en potentieel nieuwe (Gouweknoop) te openen HOV-stations. Binnen het verstedelijkingsbeleid van de Zuidvleugel wordt gestreefd naar 80% binnenstedelijk bouwen, waarvan de helft rondom de StedenbaanPlus-stations.

4.7.3 Regionaal beleid

Regionale Agenda Wonen Plus

De Regionale Agenda Wonen (2013) is het vertrekpunt voor de verdere fasegewijze uitwerking tot een regionale woonvisie, het regionale kader voor het woonbeleid. De eerste fase van de uitwerking heeft geresulteerd in een jaarlijkse Regionale Monitor Woningproductie, een Regionale Projectenlijst Woningbouw in combinatie met een Regionaal Afwegingskader Woningbouw. Op 24 april 2014 heeft de provincie deze uitwerkingsresultaten, aangeduid als de Regionale Agenda Wonen Plus, aanvaard als kader voor verantwoording van woningbouw in bestemmingsplannen conform artikel 3 lid 1 en 2 van de Verordening Ruimte 2012. Deze aanvaarding geldt tot 1 juli 2015. De aanvaarde Regionale Projectenlijst Woningbouw bevat woningbouwplannen die naar verwachting voor 2020 gereedkomen (zie ook paragraaf 4.1.2).

Woonvisie Zuidplas

De "Woonvisie Zuidplas" (2008) onderbouwt eerst en vooral de woningbehoefte in kwantitatieve en kwalitatieve zin voor de ontwikkeling van de Zuidplaspolder. De Woonvisie richt zich op het wonen in de Zuidplaspoldergemeenten tot het jaar 2020 en is een woonvisie op hoofdlijnen. Deze Woonvisie dient als het subregionale kader voor het wonen in deze gemeenten en is daarmee richtinggevend voor (toekomstige) actualisatie van lokale woonvisies. Verder levert deze Woonvisie input voor de bestemmingsplannen en gebiedsprogramma's in de Zuidplaspolder. Deze woonvisie bevat zeven kernstrategieën over de gewenste woonmilieus, individuele woonwensen, toekomstbestendig bouwen, huisvesting voor ouderen en mensen met een functiebeperking, huisvesting voor starters en lage inkomens en (sub)regionale woonruimteverdeling.

4.7.4 Gemeentelijk beleid

Woonvisie Gouda

De "Woonvisie Gouda, centrum in de Deltametropool" (2003) vormt het kader voor het woonbeleid in Gouda. De hoofdopgave van het lokale woonbeleid is het zo adequaat mogelijk benutten en uitbreiden van de woningvoorraad, die de historie Gouda heeft opgeleverd, met het oog op een toekomst waarin de stad zich ontwikkelt als een van de centra in de Zuidvleugel van de Randstad. De nadruk in het woonbeleid ligt bij het op gang brengen van de doorstroming om te komen tot een efficiënter gebruik van de woningvoorraad. Het toevoegen van woningen is daarbij prioriteit één. De Woonvisie bevat daartoe een woningbouwscenario voor de middellange termijn (tot 2015). Dit indicatieve woningbouwscenario dient als richtlijn voor de afspraken over woningbouwprogramma's.

Binnenstedelijke locaties moeten voortvarend ter hand genomen worden en de ontwikkeling van Westergouwe is cruciaal om de doorstroming in grote aantallen op gang te brengen. De grootste opgave in de bestaande woningvoorraad is de herstructurering van de voorraad in de wijkontwikkelingsgebieden Korte Akkeren en Gouda Oost. Hierbij staat het doorbreken van de eenzijdig samengestelde goedkope woningvoorraad en de transformatie van buitencentrumstedelijke woonmilieus naar meer centrumstedelijke of groenstedelijke woonmilieus voorop.

Het zoeken naar aanvullende woningbouwlocaties moet verder een permanent proces worden. Inbreiding en functieverandering bieden kansen voor een toename van het aantal woningen. Het zoekgebied omvat de gehele stad. Ook lopende projecten zullen in dat kader worden bezien op mogelijkheden om het aantal woningen te vergroten.

Met het oog op de vergrijzing dient een aanzienlijk deel van het woningbouwprogramma bestemd of geschikt te zijn voor ouderen. Door de extramuralisering van de zorg zijn er ook voldoende woonzorgcombinaties voor zorgbehoevende mensen nodig. Dit betekent ten opzichte van 2003 een benodigde verdubbeling van het aantal woonzorgcombinaties van 'geclusterd wonen', 'beschut wonen' en 'woonzorgcomplexen' eind 2014. Er zijn op dit gebied zowel inspanningen vereist in de bestaande woonwijken als in de nieuwe wijk Westergouwe. De herhuisvesting vanwege wijkontwikkeling en woonzorgvernieuwing vraagt ook om voldoende huisvestingmogelijkheden.

Woonkwaliteit is met het oog op de toekomstwaarde van woningen van groot belang. De gemeente zal investeringsvoornemens in woningen positief tegemoet treden. Aangezien kwaliteitsverbetering veelal gepaard gaat met de wens tot aan-, op-, of bijbouwen zullen afwijkingsbevoegdheden in bestemmingsplannen bij bouwaanvragen voor uitbreidingen van woonruimte ruimhartig doch met respect voor belangen van omwonenden worden toegepast. Ook bij het vaststellen of herzien van bestemmingsplannen zullen ruime mogelijkheden worden vastgelegd.

Verder vraagt dit om toekomstgericht bouwen, dat wil zeggen in ieder geval levensloopbestendig, duurzaam, veilig, en ruim gedimensioneerd. Ook wonen en werken moet meer verweven worden. Toekomstgericht betekent daarom niet alleen de richtlijnen van Woonkeur, Politiekeurmerk Veilig Wonen en Intentieverklaring Duurzaam Bouwen, Renoveren en Beheren toepassen, maar ook vooral brede perceelmaten, ruime kamers en hogere verdiepingshoogten. In Westergouwe maar waar mogelijk ook elders, worden projectgewijze standaarduitbreidings- en aanpassingsmogelijkheden toegepast.

De Monitor Woonvisie (2011) bevestigt de actualiteit van de prioriteiten uit de Woonvisie maar signaleert dat de uitvoering met de kennis van nu enige aanpassing zou behoeven. Op basis van de uitkomsten van de lokale oversampling van het WoonOnderzoek Nederland 2009 en de Woningmarktverkenning 2010 lijkt er tot 2015 minder ruimte te zijn voor meergezinskoopwoningen dan voorzien. Vanaf 2015 lijkt er meer ruimte voor huurwoningen en minder ruimte voor koopwoningen te zijn dan nu is voorzien. Het accent in de huursector moet vooral liggen op het betaalbare en in iets mindere mate ook bereikbare prijssegment en in de koopsector op middeldure en in iets mindere mate ook dure prijssegment. Ook het aandeel sociale woningbouw zou omhoog kunnen.

Voortzetten van het 'realistische' bouwprogramma acht het college van burgemeester en wethouders sinds 2012 de meest reële strategie waarbij de gemeente elke kans aangrijpt om met ontwikkelende partijen te zoeken naar het juiste (consumentgerichte) programma dat aansluit op de vraag. Overigens kan er een spanning bestaan tussen een, uit de vraag voortkomende, gewenste aanpassing van woningbouwplannen en de beperkte sturingsmogelijkheden die een gemeente heeft.

De crisis op de woningmarkt en in het bijzonder de stagnatie in de nieuwbouw heeft mede door de economische crisis van gemeenten gevraagd om enerzijds zo veel mogelijk solidair met elkaar te zijn en anderzijds zo realistisch mogelijk te programmeren en plannen. De woningmarkt is inmiddels drastisch veranderd. De gemeente heeft een aanzienlijke reductie in haar woningbouwprogramma tot 2020 waaronder ook voor Westergouwe aangebracht. Uitgangspunt is daarbij een zo realistisch bij de afzetruimte in de woningmarkt passend programma uit te voeren. Dit doet zij door te faseren, te doseren, vraaggericht te ontwikkelen en te anticiperen.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Milieu

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien het laatste decennium steeds meer naar el-kaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan soms beperkingen opleggen aan de gewenste ruimte-lijke ontwikkelingen, maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren.

Dit hoofdstuk geeft de milieukundige randvoorwaarden en richt zich daarbij op de volgende milieuas-pecten:

Alle informatie over de milieuaspecten van beoogde herontwikkeling is gebaseerd op het 'Milieukundig advies bij Roerdompstraat/K. Wilhelminaweg' (ODMH nr. 2015028330, 23 april 2015, bijlage 1).

5.1.1 Bodem

Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Wo-ningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.

In het kader van de Grondexploitatiewet dienen de kosten in gevallen waarbij sprake is van de noodzaak voor een bodemsanering tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergun-ning voor het onderdeel bouwen.

Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Gouda beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en de bijbehorende Nota Bodembeheer. Uitgangspunt is dat de kwaliteit van her te gebruiken grond aansluit bij de functie ter plaatse.

Onderzoek en resultaten

Ten behoeve van de ontwikkeling van het plangebied is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd ('Historisch bodemonderzoek Roerdompstraat 1 te Gouda', 8 april 2015 Lievense CSO doc. nr. 15M1056.RAP001).

De belangrijkste bevindingen uit het onderzoek zijn:

  • Voor zover bekend hebben op de locatie geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden.
  • Op de locatie was een met zand afgevulde ondergrondse HBO-tank aanwezig. Voor zover bekend is bij de sloop van het pand geen tank verwijderd.
  • In 2000 en in 2010 is op delen van de locatie een bodemonderzoek uitgevoerd. In de boven- en de ondergrond werden licht verhoogde gehalten aan cadmium, kobalt, kwik, zink, PCB's, PAK en/of minerale olie aangetroffen. In het grondwater werden maximaal licht verhoogde concentra-ties barium, chroom, vinylchloride en/of 1,2-dichiooretheen aangetroffen.
  • In de omgeving van de locatie zijn geen bodemverontreinigingen bekend, welke van invloed kun-nen zijn op de bodemkwaliteit van onderhavige locatie.
  • De locatie is gelegen in Zone 5 'Uitbreidingen 1940-1990 Gouda/Bodegraven/Reeuwijk/Boskoop' van de bodemkwaliteitskaart. De bodemfunctie van de grond is Wonen. De ontgravingsklasse voor de bovengrond en voor de ondergrond is Wonen.

Conclusie

Indien de met zand afgevulde ondergrondse HBO-tank aanwezig is dient ze verwijderd te worden. Vanuit bodem zijn er verder geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.1.2 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.

Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in beteke-nende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevol-ge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0706BProer-DF01_0008.png"

Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

Wet luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan vinden indien:

  • a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
  • b. de luchtkwaliteit tengevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • c. een project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.);
  • d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten (projecten In Betekenende Mate of IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.

Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden, o.a.:

Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij mini-maal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Onderzoek en resultaten

De ontwikkeling van de beoogde 15 woningen zal volgens het Besluit NIBM minder dan 3% bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Ten behoeve van het bestemmingsplan is nagegaan of de locatie waar de woningen gesitueerd zijn een goede luchtkwaliteit heeft. Hiervoor is gebruik gemaakt van de gegevens op www.nsl-monitoring.nl. In de figuur hieronder is aangegeven wat de concentratie is van NO2 , PM10 en PM2,5 in de omgeving van de locatie (Roerdompstraat en Koningin Wilhelminaweg). Deze blijkt voor die stoffen te liggen ruim onder de grenswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0706BProer-DF01_0009.png"

Conclusie

Er zijn in het kader van de luchtkwaliteit geen beperkingen voor het bestemmingsplan.

5.1.3 Geluid

Geluid kan de leefkwaliteit sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeer, railverkeer en /of industrielawaai kunnen hierdoor lichamelijke en psychische klachten oplopen.

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder "werkt" met het systeem van zones (aandachtgebieden) rond geluidsbronnen. Voor dit onderzoek zijn de volgende definities uit de Wet geluidhinder van belang ten aanzien van zones en grenswaarden binnen zones. Een weg heeft in de zin van de Wet geluidhinder een geluids-zone wanneer de maximaal toegestane rijsnelheid hoger is dan 30 km/u.

De Wet geluidhinder verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsge-voelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden langs gezoneerde geluidsbronnen. Onder geluidsgevoelige bestemmingen wordt o.a. woningen verstaan (art. 1 Wgh).

In het kader van de Wet geluidhinder is er geen onderzoeksplicht naar 30 km/uur-wegen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het echter wel noodzakelijk zijn de akoestische gevolgen van een 30 km/uur-weg in kaart te brengen om te onderzoeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Het systeem van de Wet geluidhinder gaat hierbij uit van voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden. Een geluidsbelasting onder de voorkeursgrenswaarde is toelaatbaar. De effecten van geluid worden dan aanvaardbaar geacht. Een geluidsbelasting in het gebied tussen de voorkeurs-grenswaarde en de maximale grenswaarde is alleen toelaatbaar na een afwegingsproces. Het afwe-gingsproces heeft vorm gekregen in de procedure vaststelling hogere waarden voor geluid. Een ge-luidsbelasting hoger dan de maximale grenswaarde is niet toelaatbaar.

In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de wettelijke grenswaarden per geluidsbron voor dit bouwplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0706BProer-DF01_0010.png"

Gemeentelijke beleid t.a.v. Hogere waarden

Op 3 september 2012 heeft de gemeente Gouda de Beleidsregel Hogere waarden Regio Midden-Holland van 16 april 2012 vastgesteld. In deze beleidsregel staan voorwaarden weergegeven waaronder burgemeester en wethouders een hogere waarde mogen verlenen.

In navolgende tabel is het toetsingskader van het gemeentelijk hogere waarde beleid opgenomen (t.g.v. wegverkeer).

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0706BProer-DF01_0011.png"

Beoordeling goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is inzicht vereist in de geluidsbelasting ter plaatse van het plangebied. De cumulatieve geluidsbelasting geeft een indicatie voor de te verwachten geluidshinder. De cumulatieve geluidsbelasting is bepaald volgens de methode "Miedema". De te verwachten hinder als cumulatieve geluidsbelasting is gekwantificeerd volgens navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0706BProer-DF01_0012.png"

Onderzoek en resultaten

Wegverkeerslawaai

In onderstaande figuur zijn de rekenresultaten van de geluidsbelasting op de woningen binnen het plangebied weergegeven ten gevolge van de Koningin Wilhelminaweg. De rekenresultaten zijn

gepresenteerd inclusief aftrek artikel 110g Wgh. De geluidsbelasting is berekend op 1,5/5/8 meter hoogte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0706BProer-DF01_0013.png"

In onderstaande figuur zijn de rekenresultaten van de geluidsbelasting op de woningen binnen het plangebied weergegeven ten gevolge van Oranjeplein. De rekenresultaten zijn gepresenteerd inclusief aftrek artikel 110g Wgh. De geluidsbelasting is berekend op 1,5/5/8 meter hoogte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0706BProer-DF01_0014.png"

De berekende geluidsbelasting ten gevolge van Reigerstraat in het plangebied ligt onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

In onderstaande figuur is de gecumuleerde geluidsbelasting van alle wegen (incl. 30 km/u wegen) weergegeven. De rekenresultaten zijn gepresenteerd exclusief aftrek artikel 110g Wgh. De geluidsbelasting is berekend op 1,5/5/8 meter hoogte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0706BProer-DF01_0015.png"

Railverkeerslawaai

Het plangebied ligt buiten de geluidszone van railverkeer, zoals deze is vastgesteld middels de Geluidregister Spoor van 11 februari 2015. Onderzoek naar de geluidsbelasting is daarmee niet noodzakelijk.

Industrielawaai

Het plangebied ligt buiten de geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Onderzoek naar de geluidsbelasting is daarmee niet noodzakelijk.

Piekniveaus parkeerterrein 

Er wordt voor dit bouwplan een parkeerterrein gesitueerd naast de bestaande woning Roerdompstraat 5. In dit geval gaat het om een openbaar parkeerterrein waarmee geen wettelijk toetsingskader geldt.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is beoordeeld of de optredende piekniveaus acceptabel zijn. De kopgevel van de woning Roerdompstraat 5 is een zgn. blinde gevel. Piekniveaus ten gevolge van dichtslaan van deuren zullen, vanwege een goede geluidwering van deze gevel, in deze woning naar verwachting niet als hinderlijk worden ervaren. Voor de bestaande woningen Roerdompstraat 2 en Kievitstraat 96 geldt dat aan de zijde van het nieuwe parkeerterrein reeds parkeerplaatsen dichter bij deze woningen gelegen zijn. De piekgeluiden veroorzaakt door het dichtslaan van portieren op het nieuwe parkeerterrein zullen de huidige optredende maximale geluidsniveaus op de gevels van de bestaande woningen daarmee niet toenemen.

Gevelwering nieuw te bouwen woningen

Om een goede woon- en leefkwaliteit in de nieuw te bouwen woningen te waarborgen dient middels een bouwtechnisch onderzoek aangetoond te worden dat aan een binnenwaarde van ten hoogste 33 dB conform het Bouwbesluit (afdeling 3.1) wordt voldaan. Een door derden uit te voeren akoestisch-bouwtechnisch onderzoek moet hierover uitsluitsel bieden.

Beoordeling resultaten

Uit de resultaten blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van de Koningin Wilhelminaweg in het plangebied ten hoogste 63 dB bedraagt en ten gevolge van het Oranjeplein ten hoogste 50 dB bedraagt.

De geluidsbelasting ten gevolge van de Koningin Wilhelminaweg bedraagt meer dan 53 dB. Daarmee zijn voor deze woningen de aanvullende voorwaarde uit het Beleid van toepassing. De woningen dienen een geluidsluwe gevel en buitenruimte te bezitten. De achtergevel van de woningen is lager dan 48 dB (incl. aftrek art 110g). Aan deze gevel wordt een buitenruimte gesitueerd. Daarmee wordt voldaan aan de voorwaarden uit het Beleidsregel Hogere waarde.

De gecumuleerde geluidsbelasting (excl. aftrek) bedraagt in het plangebied tussen de 38 en de 66 dB. Het woon- en leefklimaat is daarmee goed tot (tamelijk) slecht.

De optredende piekniveaus als gevolg van het parkeerterrein worden acceptabel geacht.

Conclusie

De planlocatie ligt buiten de geluidszones voor railverkeerslawaai en industrielawaai.

Er is een hogere waarde procedure voor dit plan noodzakelijk als gevolg van het wegverkeerslawaai op de Koningin Wilhelminaweg (63 dB) en het Oranjeplein (50 dB). Het (ontwerp)besluit Hogere waarden dient gelijktijdig met het (ontwerp) bestemmingsplan ter inzage gelegd te worden.

Het woon- en leefklimaat in het plangebied is goed tot (tamelijk) slecht.

Een akoestisch-bouwtechnisch onderzoek moet uitsluitsel bieden dat voldaan wordt aan een binnen-waarde van ten hoogste 33 dB.

Geluid vormt na het vaststellen van de hogere waarde geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.1.4 Bedrijven en milieuzonering

Wettelijk kader

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Tengevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer (Wm), Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wm en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied'. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype 'gemengd gebied' kan een af-wijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.

Onderzoek en resultaten

Bedrijventerrein Gouwestroom maakt bedrijven tot categorie 4.1 mogelijk. Deze bedrijven hebben een richtafstand van 200 m tot woningen. De afstand van dit bedrijventerrein tot de ontwikkellocatie is meer als 200 meter. Het bedrijventerrein Kromme Gouwe maakt ook bedrijfsactiviteiten tot categorie 4.1 mogelijk en ligt ook op grotere afstand dan 200 meter van de locatie.

Verder liggen in de omgeving van de het plangebied enkele maatschappelijke bestemmingen met een richtafstanden van 10 tot 30 meter. De maatschappelijke bestemming aan de overzijde van de Koningin Wilhelminaweg ligt gedeeltelijk binnen een afstand van 30 meter van de woningbouwlocatie.

Op dit deel van het terrein vinden geen bedrijfsactiviteiten plaats. Ook heeft dit deel van het terrein geen bouwvlak. Hierdoor kunnen zich hier geen maatschappelijke bestemmingen ontwikkelen die vallen onder categorie 2 (bv. scholen of kinderspeelplaatsen). Daarom wordt met de bouw van de woningen de mogelijkheid van bedrijvigheid hier niet beperkt.

Verder zijn geen bedrijven of bedrijfsbestemmingen bekend die binnen de richtafstand tot de te ontwikkelen woningen liggen.

Conclusie

Vanuit bedrijvigheid en milieuzonering bestaan geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.1.5 Flora en fauna

Wettelijk kader

Om natuurwaarden in Nederland te beschermen geldt een drietal landelijke wetten: de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Wro. Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid, te weten: Visie Ruimte en Mobiliteit Zuid-Holland; Natuurbeheerplan 2012; Provinciaal Compensatiebeginsel 1997. Het Rijk heeft aangekondigd dat tijdens de planperiode de nationale wetgeving zal worden aangepast. Dit heeft mogelijk gevolgen voor de randvoorwaarden voor toekomstige ontwikkelingen in het plangebied.

De handreiking bestemmingsplan en natuurwetgeving (EL&I, 2007) geeft aan dat: "gemeenten op grond van de Wro rekening moeten houden met een goede ruimtelijke ordening". Het betekent dat op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel doorwerking van het nationaal en provinciaal natuurbeleid rekening wordt gehouden met relevante wetgeving op grond van de uitvoerbaarheid van plannen (art. 9 Besluit ruimtelijke ordening).

Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient middels een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en één veldbezoek) te worden vastgesteld of het voornemen redelijkerwijs uitvoerbaar is, en:

  • Er overtreding van de verbodsbepalingen voor beschermde soorten plaatsvindt (toetsing Flora- en faunawet, maar ook Provinciaal compensatiebeleid met betrekking tot weidevogelgebieden);
  • Er mogelijke significante gevolgen zijn voor beschermde gebieden (toetsing aan Natuurbeschermingswet 1998, ook wel voortoets genoemd);
  • Er wezenlijke waarden en kenmerken van Ecologische HoofdStructuur-gebieden (EHS) aangetast worden.

Indien deze beschermde natuurwaarden niet worden aangetast, wordt de ruimtelijke ontwikkeling conform de eerder genoemde regelgeving toelaatbaar geacht. In dat geval dient rekening te worden gehouden met de algemeen geldende zorgplicht (artikel 2) van de Flora- en Faunawet. De zorgplicht bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is maatregelen te nemen die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

De gemeente Gouda kent in haar Groenstructuurplan 2007-2015 het uitgangspunt een boom voor een boom. Gekapte bomen dienen gecompenseerd te worden in de gemeente. Bomen worden aangemerkt als ecologische structuur in de stad, met functies voor vogels, insecten en vleermuizen.

Onderzoek en resultaten

In het kader van het bestemmingsplan is een ecologische quickscan uitgevoerd en opgenomen in het 'Milieukundig advies Roerdompstraat/K. Wilhelminaweg' (ODMH nr. 2015028330, april 2015, bijlage 1).

Gebiedsbescherming

Door de geringe omvang van het project, de lokale aard van de werkzaamheden en de afstand tot stikstofgevoelige Natura2000-gebieden worden negatieve effecten op Natura 2000-gebieden uitgesloten.

Door de afstand tot het meest nabij gelegen EHS-gebied (Hollandsche IJssel) en Belangrijke weidevogelgebieden (Oostpolder in Schieland) en de verstedelijking het tussenliggende gebied wordt aantasting van deze gebieden uitgesloten.

Soortbescherming

Er zijn geen beschermde planten aangetroffen in het plangebied.

Het voorkomen van jaarrond beschermde nesten van vogels (huismus, gierzwaluw) is uitgesloten. De ontwikkeling van de woningen heeft geen blijvend effect op extra beschermde vogels. Indien met de kap van de bomen rekening gehouden wordt met het broedseizoen van algemeen beschermde vogels, worden negatieve gevolgen hiervoor zoveel als mogelijk voorkomen.

Het voorkomen van (strikt) beschermde grondgebonden zoogdieren in het plangebied is uitgesloten.

Door de afwezigheid van bebouwing is het voorkomen van verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuissoorten uitgesloten. Boombewonende vleermuissoorten wordt uitgesloten op basis van de ligging van het plangebied in de kern van stedelijk gebied, de afwezigheid van een omvangrijk bos in de nabijheid en/of op basis van verspreidingsgegevens. Na de bouwactiviteiten zullen nog steeds foerageermogelijkheden in het plangebied overblijven.

Het plangebied biedt door de ligging in de kern van stedelijk gebied en door de afwezigheid van oppervlaktewater geen geschikt habitat voor amfibieën en reptielensoorten.

Het plangebied biedt door het ontbreken van oppervlaktewater geen geschikt leefgebied voor water-roofkevers, libellen en vissen. Door het ontbreken van specifieke waardplanten komen er ook geen beschermde vlindersoorten voor.

Conclusie

Mogelijke effecten op algemeen voorkomende broedvogels kunnen niet worden uitgesloten. Het onderwerp ecologie staat de bestemmingsplanprocedure niet in de weg, indien geborgd wordt dat buiten het broedseizoen wordt gewerkt. Daarbij dient altijd rekening te worden gehouden met de zorgplicht.

5.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (wonin-gen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk be-perkt.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vormt het wettelijk kader voor het omgaan met risico's ten gevolge van bedrijven (inrichtingen) met gevaarlijke stoffen.

Het wettelijk kader voor de risico's ten gevolge van transport van gevaarlijke stoffen wordt gevormd door het Besluit transport externe veiligheid en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Voor zover van toepassing is gebruik gemaakt van gegevens uit het Basisnet Spoor, Basisnet Weg en het Basisnet Water waarin veiligheidsafstanden staan n op basis van uitgevoerde tellingen en waarbij rekening is gehouden met een te verwachten groeiscenario tot 2020.

Plaatsgebonden risico (PR)

Als "harde" afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

Groepsrisico (GR) 

Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer.

Visie Externe Veiligheid gemeente Gouda

De visie externe veiligheid geeft mede invulling aan de duurzame ontwikkeling van de stad. Enerzijds moeten ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk blijven, terwijl tegelijkertijd de gemeente zorg draagt voor een veilige woon-, werk- en leefomgeving. In deze visie staat de samenhang tussen ruimtelijke ordening, beheersbaarheid en verantwoording van risico's centraal. In het kader van deze visie is de hele stad beschouwd en voor alle soorten risico's op alle soorten locaties is een uniforme en consequente benadering geformuleerd. Op deze manier geeft Gouda concreet richting en uitwerking aan een veilige, integrale invulling van haar ruimtelijke ontwikkeling.

Voor concrete bouwplannen of bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen geeft de visie planologische kaders voor de procedures. Waar nodig worden aan deze kaders voorwaarden gekoppeld die het risiconiveau beheersbaar houden of risico's uitsluiten. Deze planologische kaders bieden vooraf duidelijkheid in de omgang met externe veiligheid in ruimtelijke procedures.

Onderzoek en resultaten

Onderzocht is of er risicobronnen binnen of nabij het plangebied zijn gelegen die hierop van invloed zijn. Mogelijke risicobronnen zijn bedrijven, waar activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden of transportmodaliteiten bestemd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals (spoor)wegen en buisleidingen. Deze bronnen zijn met hun invloedgebieden weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0706BProer-DF01_0016.png"

Figuur 5.1 risico relevante activiteiten in de omgeving van het plangebied; (pijl)

Hieruit blijkt dat de ontwikkeling van de woningen niet plaatsvindt in een zone of invloedsgebied van een risicobron.

Ten behoeve van de verantwoording van het groepsrisico dienen volgens de Visie Externe Veiligheid Gouda de gebouwen voorzien te zijn van een afsluitbare luchtbehandelingsinstallatie in verband met de aanwezigheid van het spoor, zodat toxisch gas niet naar binnen kan worden gezogen.

Conclusie

Er zijn voor EV geen belemmeringen voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

5.2 Milieu effect rapportage

Wettelijk kader

De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wm zijn vooral de procedurele verplichtingen en de m.e.r.-plicht voor plannen met effecten op Natura 2000-gebieden opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r..

  • 1. Een plan-m.e.r.
    Ze is wettelijk verplicht wanneer:
    • a. Het plan kaders stelt voor activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. in gevallen die genoemd zijn in kolom 2. Voor een activiteit uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan een in kolom 2 genoemde getalsmatige drempel-waarde. Als ze kleiner is dan die drempelwaarde, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
    • b. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).
  • 2. Een project- of besluit-m.e.r.
    Ze is wettelijk verplicht wanneer:
    • a. De activiteit genoemd is in Bijlage C (kolom 1 en 2) van het Besluit m.e.r.
    • b. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, cq. moet worden.
  • 3. Een m.e.r.-beoordeling
    Ze is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.
    Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de Wm beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure doorlopen te worden.
    Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wm beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.
    Bij het bepalen of een m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is dient rekening gehouden te worden met de selectiecriteria genoemd in Bijlage III van de Europse richtlijn m.e.r.

Onderzoek en resultaten

Het bestemmingsplan maakt activiteiten mogelijk die zijn opgenomen in onderdeel D 11.2 van het Besluit m.e.r., de aanleg van een stedelijk ontwikkelingsproject. Omdat de omvang ligt onder de grenzen genoemd in kolom 2 is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De omvang van het project ligt ruim onder de getalsmatige drempelwaarde genoemd in kolom 2. De directe omgeving van het plangebied bestaat uit een woonwijk en maatschappelijke voorzieningen. Het is niet te verwachten dat als gevolg van de nieuwe woningen in combinatie met de bestaande woningen en voorzieningen onaanvaardbare cumulatieve effecten optreden. Er worden bij de aanleg van de woningen geen schaarse hulpbronnen gebruikt, de vrijkomende afvalstoffen kunnen zonder problemen verwerkt worden. De toename van de geluidsbelasting als gevolg van de ontwikkeling wordt acceptabel geacht. De bijdrage aan de luchtverontreiniging in de omgeving als gevolg van de ontwikkeling is van 'niet betekenende mate'. Met maatregelen kunnen de gevolgen van de mogelijke aanwezigheid van een HBO-tank geminimaliseerd worden.

De beoogde woningen worden gerealiseerd in een gebied met een 'goed' tot '(tamelijk) slecht' leefklimaat met betrekking tot geluidsbelasting. Middels bouwtechnische maatregelen kan voldaan worden aan een acceptabele binnenwaarde. Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. Er zijn mitigerende maatregelen mogelijk om eventueel beschermde dieren- en plantensoorten afdoende te beschermen. De ontwikkeling van de woningen leidt niet tot onacceptabele veiligheidsrisico's. De planlocatie ligt in een gebied met een lage verwachting op de archeologische basiskaart van de gemeente Gouda. De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken een m.e.r.-beoordelingsprocedure te volgen.

Conclusie

Het bestemmingsplan is vormvrij m.e.r-beoordelingsplichtig. Er zijn geen ernstige milieugevolgen te verwachten die een procedure m.e.r.-beoordeling nodig maken.

5.3 Waterhuishouding

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. De initiatiefnemer heeft het Hoogheemraadschap van Rijnland geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de Digitale Watertoets. Deze is uitgevoerd op 06-05-2015. Hieruit blijkt dat het plan invloed heeft op de belangen van het waterschap.

Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Verordening Ruimte
  • Provinciale Structuurvisie

Waterschapsbeleid

Waterbeheerplan 2010-2015

Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekeninghoudend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Het Waterbeheerplan 2010-2015 van Rijnland is te vinden op de website: www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan

Keur en Beleidsregels 2009

Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die per 27 mei 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website: www.rijnland.net/regels/keur_algemene.

Gemeentelijk beleid

In het Geactualiseerde Waterplan Gouda 2011-2015 spelen de gemeente Gouda en de hoogheemraadschappen van Rijnland en van Schieland en de Krimpenerwaard in op actuele beleidsontwikkelingen in het (stedelijk) waterbeheer. De actualisatie geeft een beeld van de opgaven met een overzicht van acties, die nodig zijn om de visie te realiseren. Belangrijke elementen van de visie zijn het houden van droge voeten, gezond water met een goede kwaliteit voor mens en natuur, en water om naar te kijken en van te genieten. Jaarlijks wordt een uitvoeringsprogramma met maatregelen opgesteld voor het volgende jaar.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied ligt in het westen van Gouda, ten westen van de oude kern. Op de locatie was voorheen een basisschool gevestigd en bestaat grotendeels uit verharding.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit veengrond. Er is sprake van grondwater trap II. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld.

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. In de directe omgeving van het plangebied is wel oppervlaktewater aanwezig. Dit betreft overig polderwater. Overig oppervlaktewater beschikt over een beschermingszone van 2 m. Het plangebied is niet gelegen binnen de beschermingszones van het aanwezige oppervlaktewater.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

In de nieuwe situatie neemt het verharde/te bebouwen oppervlak toe met ca. 200 m2 en dat watercompensatie op grond van de keur niet nodig is.

Naar aanleiding van het verzoek van Rijnland om zoveel mogelijk waterneutraal te bouwen is onderzoek gedaan naar de mogelijkheden daartoe.

In het project is een parkeerterrein opgenomen voor 26 parkeerplaatsen. Dit parkeerterrein met een oppervlakte van ca 524 m2 telde volledig mee in de oppervlakte aan verharding en bebouwing. In het plan voor de inrichting van dit parkeerterrein is thans waterdoorlatende/passerende bestrating opgenomen. Dit betekent dat de toename van de verharding ruimschoots wordt gecompenseerd en dus waterneutraal wordt gebouwd.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Constructies in, op of nabij een waterkering vormen een potentieel gevaar voor de primaire functie van de waterkering. Niet alleen kan bebouwing het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden, ook kan het toekomstige dijkverzwaring in de weg staan. Het waterkerend vermogen van een dijk wordt bepaald door de kruinhoogte, de fundering, alsmede de stabiliteit en de waterdichtheid van het beklede dijklichaam. De aanwezigheid van bebouwing kan de faalmechanismen en daarmee het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden. Het hoogheemraadschap heeft daarom bouwactiviteiten in de waterkering in haar Keur in beginsel verboden. Indien activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het belang van de kering (bijvoorbeeld bouwwerken, kabels en leidingen, verhardingen, beplantingen, etc.) moet een watervergunning op basis van de Keur aangevraagd worden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Omdat het waterkeringbelang niet het enige belang is en bouwwerken in sommige gevallen verenigbaar zijn met een veilige waterkering, kan het hoogheemraadschap via een vergunning ontheffing verlenen van dit verbod.

Riolering en afkoppelen

Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • c. afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  • d. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren getransporteerd;
  • e. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
    • 1. zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
    • 2. lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht;

De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater

Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen van berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand-slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.

Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

Conclusie

De toename van de verharding wordt ruimschoots gecompenseerd en er wordt dus waterneutraal gebouwd. De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

5.4 Verkeer en parkeren

Verkeersstructuur

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied ontsluit voornamelijk op de Roerdompstraat. Binnen de ontwikkeling is een centrale parkeervoorziening voorzien die op deze erftoegangsweg (30 km/h) wordt ontsloten. Tevens is de realisatie van twee parkeervakken voorzien aan de Koningin Wilhelminaweg. Zodoende wordt een beperkt deel van de ontwikkeling ook op deze weg ontsloten. De Koningin Wilhelminaweg is binnen de gemeentelijke wegenstructuur aangewezen als gebiedsontsluitingsweg. Hier geldt een maximum snelheid van 50 km/h. De weg leidt in noordelijke richting, via de Industriestraat, naar de Nieuwe Gouwe O.Z. en de Goudse Poort. Via deze wegen wordt verder ontsloten naar de N207 en de op- en afritten van de A20. Zowel de Roerdompstraat als de Koningin Wilhelminaweg sluiten ten zuidoosten van het plangebied aan op het Oranjeplein. Vanaf hier leidt de Koningin Wilhelminaweg verder in zuidelijke richting naar de Rotterdamseweg. Vanaf deze ontsluitingsweg wordt aangesloten op de provinciale ontsluitingswegen N207 en N228. Vanaf de N207 wordt verder ontsloten richting de Rijkswegen A12 en A20.

Langzaam verkeer

Ook voor langzaam verkeer geldt dat de ontsluiting van het plangebied primair zal plaatsvinden via de Roerdompstraat en de Koningin Wilhelminaweg. Op de erftoegangsweg Roerdompstraat maken gemotoriseerd verkeer en fietsverkeer, conform de richtlijnen uit Duurzaam Veilig, gebruik van dezelfde verkeersruimte. Langs de Koningin Wilhelminaweg zijn fietsstroken aanwezig. Deze sluiten, ten zuiden van de ontwikkeling, aan op de fietsvoorzieningen aan het Oranjeplein en de in het verlengde gelegden Koningin Wilhelminaweg en Reigerstraat. De fietsvoorzieningen varieren hier van een aanliggend fietspad tot fietsstroken. Verder zijn langs alle wegen trottoirs aanwezig ten behoeve van voetgangers.

Openbaar vervoer

De meest nabijgelegen openbaar vervoer halte ligt ter hoogte van het kruispunt Roerdompstraat / Oranjeplein. Deze ligt op nog geen 100 meter van de ontwikkeling. Vanaf hier rijden bussen met een frequentie van twee keer per uur richting het NS station Gouda en richting Rotterdam Alexander. Op station Gouda (minder dan 10 minuten reizen per bus) kan worden overgestapt op het landelijke railnetwerk.

Parkeren

De parkeerbehoefte van de ontwikkeling is bepaald op basis van de parkeernormen van de gemeente Gouda. Deze parkeernormen zijn gebaseerd op de ligging van de ontwikkeling binnen de gemeente. Conform het parkeerbeleidsplan is voor onderhavige ontwikkeling aangesloten bij de parkeernorm die geldt binnen het restgebied van de bebouwde kom. Er is aangesloten bij de norm voor woningen in de dure sector (op basis van woningen met een gebruiksvloeroppervlak van 110 m2 of meer). Per woning geldt dan een parkeerbehoefte van 2,0 parkeerplaatsen. De totale parkeerbehoefte bedraagt zodoende 30 parkeerplaatsen.

Voorheen was binnen het plangebied een basisschool gevestigd. Op basis van het gemeentelijk beleid geldt hiervoor een parkeernorm van 1,0 parkeerplaats per lokaal. Uitgangspunt is dat de basisschool ten minste beschikte over zes klaslokalen. De parkeerbehoefte van de school bedroeg zodoende 6 parkeerplaatsen.

Op basis van bovenstaande berekeningen neemt de parkeerbehoefte als gevolg van de ontwikkeling zodoende toe met 24 parkeerplaatsen. Binnen de ontwikkeling is de realisatie van 28 parkeerplaatsen voorzien (26 op de centrale parkeervoorziening aan de Roerdompstraat en twee parkeerplaatsen aan de Koningin Wilhelminaweg). Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling voorziet in de aanleg van voldoende parkeerplaatsen om de toename van de parkeerbehoefte op te kunnen vangen.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

De verkeersgeneratie is bepaald op basis van kencijfers van het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). Op basis van een ligging in een sterk stedelijke omgeving en het restegbied van de bebouwde kom, geldt een kencijfer van 7,1 mvt/etmaal per woning. Zodoende geldt voor 15 woningen een totale verkeersgeneratie van circa 110 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag en 120 mvt/etmaal op een gemiddelde werkdag.

Zoals gezegd was binnen het plangebied voorheen een basisschool gevestigd. De verkeersgeneratie voor deze basisschool is bepaald op basis van de online rekentool van het CROW (module 'Rekentool Verkeersgeneratie en Parkeren'). Voor een basisschool met zes klassen (drie onderbouwe en drie bovenbouw) geldt een verkeersgeneratie van 190 mvt/etmaal op een openingsdag (werkdag). Omgerekend naar weekdag bedraagt dit aantal circa 140 mvt/etmaal.

Op basis van bovenstaande berekeningen wordt geconcludeerd dat als gevolg van de ontwikkeling sprake is van een afname van de verkeersgeneratie. De ontwikkeling zal zodoende niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling. Er is sprake van een afname van de verkeersdruk.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor vaststellen van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Planopzet

In dit hoofdstuk wordt in het kort ingegaan op de opbouw en inhoud van de regels van het bestemmingsplan Roerdompstraat. In de voorgaande hoofdstukken is het beleid beschreven en zijn de ruimtelijke en functionele opzet van het plangebied toegelicht. De regels zijn een juridische vertaling van de gemaakte keuzes voor dit plangebied.

6.1 Feitelijke planopzet

algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding), regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Het bestemmingsplan is opgesteld conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) versie 2012. Hierdoor is het plan geschikt voor interactieve uitwisseling via het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO) 2012. De toelichting heeft in beginsel geen rechtskracht. Niettemin vormt zij een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het plan ten grondslag liggen. Daarbij is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

methodiek

Het bestemmingsplan betreft de sloop van een school en de bouw van 15 woningen. Dit is vertaald in een nieuwe verbeelding en regels. Voor de opzet van het bestemmingsplan is het Handboek Digitale Bestemmingsplannen van de Gemeente Gouda aangehouden. Zowel de verbeelding, de regels als de toelichting zijn opgezet aan de hand van dit handboek. Voor de regels is daarnaast gebruik gemaakt van de Standaardregeling van de gemeente.

In het bestemmingsplan hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming toegewezen gekregen. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plangebied gelegen gronden zijn toegekend. Een bestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak.

6.2 Juridische planopzet

Alle functies zijn apart bestemd of aangeduid, waardoor het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen en aanduidingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksregels alsmede de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden te vinden.

bestemmingsvlakken

In dit plan wordt gebruik gemaakt van bestemmingsvlakken. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de plankaart is aangegeven en waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven.

aanduidingen

Op de verbeelding is een onderscheid gemaakt in enkele verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.

bestemmingsregelingen

De regels bestaan uit verschillende hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat inleidende regels. Die bestaan uit omschrijvingen van enkele in de regels voorkomende begrippen en de wijze van meten, bijvoorbeeld hoe de oppervlakte van een bouwwerk gemeten moet worden. Hoofdstuk 2 behelst de bestemmingsregels, die hierna uitgebreid aan de orde komen. Hoofdstuk 3 bevat de anti-dubbeltelbepaling, voorgeschreven op grond van het Besluit ruimtelijke ordening, en algemene bouw- en ontheffingsbevoegdheden. De antidubbeltelbepaling voorkomt dat grotere bouwmogelijkheden ontstaan door grond dubbel te tellen bij de toetsing aan het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 behelst het overgangsrecht. Ook van dit artikel staat de redactie vast. Het is gebaseerd op het Besluit ruimtelijke ordening. De slotregel is de titel van het bestemmingsplan. In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 2.1, lid 1c) staat het algemene verbod om de gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming te gebruiken. Overtreding van dit verbod is een strafbaar feit.

Inleidende regels

Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2).

Bestemmingsregels

In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving.

Artikel 3 Groen

De belangrijkste groengebieden binnen het plan zijn voorzien van de bestemming "Groen". Ten zuiden van het plangebied ligt reeds een groenstructuur. Een gedeelte van het plangebied zal eenzelfde gebruik krijgen. Deze gronden hebben dan ook een Groen bestemming gekregen. Er zijn geen gebouwen toegestaan. De groengebieden mogen wel worden gebruikt voor speelvoorzieningen en tevens is de functie 'water' toegestaan.

Artikel 4 Tuin

De gronden aan de voorzijde van woningen zijn bestemd tot "Tuin". Omdat het hier vanuit stedenbouwkundig en planologisch oogpunt niet wenselijk is dat er beeldverstorende bebouwing en/of functies worden uitgeoefend, zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden in de bestemming beperkt. Parkeren is hier wel mogelijk, evenals de bouw van erkers (onder voorwaarden).

Artikel 5 Verkeer - Verblijf

De erftoegangswegen hebben de bestemming "Verkeer - Verblijf". De langzaamverkeersontsluiting tussen de woningen en de bestaande groenstructuur krijgen in dit plan een Verkeer - Verblijf bestemming. Op deze gronden zijn wegen, pleinen en andere verkeersdoeleinden toegestaan.

Artikel 6 Wonen

De woningen zijn voorzien van de bestemming "Wonen", waarbij is gewerkt met bouwvlakken voor de hoofdgebouwen en daarbij een verbale erfbebouwingsregeling.

Er is een erfbebouwingsregeling opgenomen waarin 30 m2 erfbebouwing per woning is toegestaan voor aaeengesloten woningen en 55 m2 voor halfvrijstaande woningen. Dit komt overeen met de Goudse standaard voor kleinere woonpercelen.

Dakkapellen en dakopbouwen zijn onder voorwaarden toegestaan.

Bij iedere woning zijn beroepsmatige activiteiten aan huis toegestaan, mits de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft. Beroepsmatige activiteiten zijn onder meer beroepen op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig of ontwerptechnisch gebied. Via een afzonderlijke procedure (reguliere Wabo-procedure) kunnen desgewenst ook bedrijfsmatige activiteiten bij een woning, maar daarbij moet de woonfunctie wel in overwegende mate aanwezig blijven en er mag geen afbreuk worden gedaan aan het woon- en leefmilieu. Dat houdt al direct in dat er geen hoge milieucategorieën mogelijk zijn.

Algemene regels

In deze paragraaf worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Het artikel "Antidubbeltelbepaling" bevat bepalingen om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 8 Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen dat voor alle bestemmingen kan gelden. Het gaat om extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals vlaggenmasten, antennematen en schoorstenen. Onderkeldering is onder voorwaarden ook mogelijk. In dit artikel is ook geregeld dat altijd voldoende parkeerplekken worden aangelegd.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is een algemeen verbod op strijdig gebruik opgenomen. Ter verduidelijking is in het bestemmingsplan in dit artikel aangegeven welk gebruik daartoe in ieder geval wordt geregeld. Seksinrichtingen, dienstverlening, horeca en detailhandel - voor zover niet expliciet is geregeld - zijn niet toegestaan.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel is bepaald, dat ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' de molen niet wordt belemmerd in haar windvang.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen. In het artikel is een aantal algemene afwijkingen opgenomen, dat middels een omgevingsvergunning door B&W kan worden verleend. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan bij een omgevingsvergunning mogelijk te maken. Het gaat bijvoorbeeld om een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtjes) in het openbare gebied.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal wijzigingsregels opgenomen. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden. Het betreft bijvoorbeeld een geringe wijziging van de bestemmingsgrens.

Overgangs- en slotregels

In de overgangsbepalingen is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling (artikel 13). Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

In de slotbepaling (artikel 14) is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan aangehaald worden.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Op grond van artikel 6.12 stelt de raad hiertoe een exploitatieplan op.

Alternatieve mogelijkheid is dat kostenverhaal op alternatieve wijze wordt gezekerd. In dat geval dient een en ander te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met de eigenaar. In onderhavig plan is sprake van een privaatrechtelijke overeenkomst waardoor de economische uitvoerbaarheid gegarandeerd is.

7.2 Handhaving

De doelstellingen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in het bestemmingsplan kunnen slechts worden verwezenlijkt, indien de regels van het bestemmingplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en er vervolgens voor zorg te dragen dat anderen deze regels naleven. Hiertoe zullen regelmatig controles uitgevoerd moeten worden. In het plan is aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de regels. Bepalingen waarvan op voorhand bekend is dat de controle op de naleving een probleem vormt zijn vermeden. Tevens zijn vage formuleringen geweerd ter voorkoming van verschillende interpretaties. Duidelijke en inzichtelijke formuleringen geven zowel de ambtenaren belast met handhaving als de burgers houvast. Wanneer het gebruik van een multi-interpretabel begrip niet kan worden voorkomen, is in de begripsomschrijving duidelijk gemaakt welke interpretatie of definitie in dit bestemmingsplan gehanteerd wordt.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk worden de uitkomsten van het bestuurlijke vooroverleg (conform artikel 3.1 Bro) met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van de provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn. Het genoemde overleg zal plaatsvinden aan de hand van het voorontwerp bestemmingsplan. De eventuele inspraakreacties en zienswijzen zullen in dit hoofdstuk verwoord worden.

7.3.1 Inspraakprocedure (indien van toepassing)

Op grond van de inspraakverordening wordt geen inspraak verleend. Voorafgaand aan de formele bestemmingsplanprocedure is een informatieavond georganiseerd en heeft er nader overleg met omwonenden plaatsgevonden.

7.3.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Over het vooroverleg wordt door de gemeente met diverse partijen het wettelijk verplichte vooroverleg gevoerd. Het ontwerpbestemmingsplan is digitaal gemeld aan de Provincie Zuid-Holland en het Hoogheemraadschap van Rijnland.

7.3.3 Zienswijzenprocedure

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, zoals de wet voorschrijft, gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen waarbij zienswijzen ingediend konden worden. De ingediende zienswijzen zijn in de Nota van beantwoording zienswijzen (bijlage 2) van commentaar voorzien.