II Blixembosch Noordoost (Plateau)    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Het plangebied maakt deel uit van het uitleggebied Blixembosch Noordoost dat is gesitueerd tussen de bestaande wijk Blixembosch en Rijksweg A50. Voor dit nieuwe uitleggebied is het bestemmingsplan Blixembosch Noordoost opgesteld, in procedure gebracht en sinds 2 mei 2012 onherroepelijk van kracht. Voor de in het gebied te bouwen woningen voorziet het bestemmingsplan in zes uit te werken bestemmingen waarvan binnen het plangebied van het voorliggend bestemmingsplan twee uit te werken woonbestemmingen zijn opgenomen. In het bestemmingsplan Blixembosch Noordoost is dit gebied de Terrassen genoemd. Omdat is gebleken dat de voor deze locatie te bouwen woningen voor de woningmarkt niet haalbaar is, mede gelet op de hoge kosten voor de ontwikkeling van het gebied vanwege de hoogteverschillen, is er een alternatief plan opgesteld. Dit alternatieve plan stemt niet overeen met de voor deze locatie geldende uitwerkingsregels. Vanwege de strijdigheid met het geldend bestemmingsplan is het bestemmingsplan "II Blixembosch Noordoost (Plateau)" opgesteld dat als het nieuwe ruimtelijk juridisch kader dient voor de benodigde omgevingsvergunning voor het woningbouwproject. Het woningbouwproject voorziet in de bouw van grondgebonden woningen. Qua woningaantal is er geen verschil met het ter plaatse oorspronkelijk beoogde woningbouwproject zoals is vastgelegd in het nog geldend bestemmingsplan Blixembosch Noordoost. Het bestaande voor wonen bestemde gebied en ook de bestaande groenbestemmingen met de geluidwal zijn nagenoeg geheel overgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Het plan wijkt slechts qua verschijningsvorm af en is daarom ook niet in overeenstemming met het voor Blixembosch Noordoost vastgestelde beeldkwaliteitsplan. In het plangebied is ook voorzien in een geluidwal.

Resumerend kan worden gesteld dat de hoofdstructuur (functies, woongebied en groengebied, geluidwal en ontsluiting) zoals vastgelegd in het bestemmingsplan Blixembosch Noordoost in het plangebied van het voorliggend bestemmingsplan II Blixembosch Noordoost (Plateau) is gehandhaafd.

Het bestemmingsplan "II Blixembosch Noordoost (Plateau)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

1.2 Het plangebied     

Het plangebied is gelegen aan de noordoostzijde van Eindhoven, aan de rand van de stad, in het stadsdeel Woensel Noord. Het gebied sluit aan de zuidzijde aan op de Amerikaanse buurt van de bestaande wijk Blixembosch. Het plangebied wordt begrensd de afrit van de A50 die aansluit op de John F. Kennedylaan in het noorden en de John F. Kennedylaan in het oosten. In het zuiden wordt het plangebied begrensd door een groenzone dat is gesitueerd tussen de overige nieuwbouwlocaties in Blixembosch Noordoost.

verplichtafbeelding situering plangebied

1.3 Voorgaande plannen     

Het bestemmingsplan "II Blixembosch Noordoost (Plateau)" vervangt deels het bestemmingsplan Blixembosch Noordoost, vastgesteld door de raad op 15 maart 2011. Een groot gedeelte van het op 6 mei 2014 door burgemeester en wethouders vastgestelde wijzigingsplan "2e wijziging Blixembosch Noordoost", dat deel uit maakt van het moederplan Blixembosch Noordoost wordt ook vervangen. In dit wijzigingsplan is de dubbelbestemming Archeologie komen te vervallen. Met het klein gedeelte in de zuidoosthoek van het plangebied wordt tevens de noordwestelijke hoek van de 1e uitwerking Blixembosch Noordoost (velden) vervangen. Dit betreft een gedeelte van de gronden waarop in het plangebied de bestemming Wonen - 3 en de dubbelbestemming Waarde - Archeologie is gelegd.

De locatie voor de woningbouwontwikkeling heeft in het bestemmingsplan Blixembosch Noordoost overwegend de bestemmingen 'Woongebied-Uit te werken-1" en 'Woongebied-Uit te werken-2". Deze bestemmingen zijn in het geheel vervangen door nieuwe woonbestemmingen binnen het plangebied van het bestemmingsplan II Blixembosch Noortdooost (Plateau).

verplicht

Verbeelding Blixembosch Noordoost met plangebied rood omlijnd

1.4 Leeswijzer     

Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied     

2.1 Stedenbouwkundige structuur     

Blixembosch Buiten is gelegen aan de noordoostzijde van Eindhoven, aan de rand van de stad. Het gebied sluit aan de zuidzijde aan op de bestaande wijk Blixembosch en is daarmee verbonden met de stad. Blixembosch is een wijk in Eindhoven, gelegen in het stadsdeel Woensel-Noord. De wijk is gebouwd op voormalige akkergronden en bestaat na gefaseerde nieuwbouwplannen van de gemeente Eindhoven uit verschillende buurten. In 1980 werd begonnen met de bouw van Blixembosch.

Gestart werd met de Diamantenbuurt en Sprookjesbos. Later is overgegaan op buurten waarbij de architectuur is ontleend aan landenthema's (Engels, Frans, Italiaans en Amerikaans). Centraal in de wijk ligt een centrum met winkels en maatschappelijke functies. De belangrijkste groenstructuren van Blixembosch zijn de Aanschotse Beemden en Park Aanschot.

Na realisatie van knooppunt Ekkersrijt ontstond er ten noorden van Blixembosch ruimte om ongeveer 450 grondgebonden woningen te realiseren. Relicten van het 'oude' landschap, zoals een oude geluidswal en een eikenlaantje, worden samen met de nieuwe aangelegde geluidswal en een nog te ontwikkelen laagte met waterpartij het landschappelijk casco voor Blixembosch Buiten. Het eerste plandeel de Velden met ongeveer 220 woningen is nagenoeg afgerond.

verplicht

Plangebied het Plateau

Het plandeel Plateau is het tweede plandeel dat ontwikkeld wordt. In 2015 was het de bedoeling dat dit plandeel uitgevoerd zou worden in de vorm van terrassen. Door gewijzigde inzichten is een nieuw stedenbouwkundig plan gemaakt waarbij woningen gerealiseerd worden op een plateau. Er is ruimte voor maximaal 180 grondgebonden woningen in verschillende woningtypen in het plateau. Totaal gaat het in het plangebied om 180 woningen + 2 woningen. De 2 woningen zijn gesitueerd in het gedeelte van de Velden in het zuidoosten van het plangebied. Uitgangspunt bij de ontwikkeling blijft het gecreëerde landschap waarbij gebruik wordt gemaakt van voor Eindhoven unieke hoogteverschillen.

verplicht

Het gecreëerde landschap, beeld uit beeldkwaliteitsplan 2010

Om woningbouw te kunnen realiseren op het Plateau is aan de zijde van knooppunt Ekkersrijt een geluidwal nodig van ongeveer 15 meter hoogte. Deze geluidwal wordt aan de snelweg zijde aangeplant met bosplantsoen zodat deze aansluit op de aanwezige dichte begroeiing van de bestaande geluidwallen in Blixembosch Buiten. Aan de binnenzijde van de geluidwal wordt een plateau van ongeveer 5 meter hoogte gerealiseerd. Deze loopt af richting een laagte waar de centrale waterberging van Blixembosch Buiten wordt gerealiseerd. Dit gecreëerde landschap vormt de basis voor de verkaveling van het Plateau.

De hoogteverschillen zijn met name merkbaar bij de entree van het Plateau en nabij de geluidwal en de Laagte. Op het Plateau zelf blijft het hoogteverschil beperkt. Om de hoogteverschillen ook in de architectuur te laten zien wordt ruimte gereserveerd om in de wal en/of nabij de laagte woningen te realiseren waarbij ingespeeld wordt op het hoogteverschil

De Laagte wordt ingericht met waterbergingen en paden. Ambitie is om het regenwater oppervlakkig af te voeren over de straten naar de Laagte. Met kunstwerken kan de watertoevoer naar de Laagte gedramatiseerd worden. Aan de rand van het Plateau komen woningen die uitkijken over de Laagte. Omdat deze woningen het gezicht vormen van het Plateau gezien vanuit plandeel de Velden is bijzondere aandacht nodig voor de verschijningsvorm van de woningen en de erfafscheidingen van de tuinen.

verplicht

Impressie van de Laagte en het Plateau

De hoofdontsluiting van het Plateau bestaat uit een lus die van de Buitendreef over het Plateau loopt en via de Veldlaan vervolgens weer aansluit op de Buitendreef. Haaks op deze lus liggen smalle straatjes waaraan woningen zijn georiënteerd en parkeerhofjes achter de woningen te bereiken zijn. Deze parkeerhofjes zijn prive maar openbaar toegankelijk en vormen zo een informele looproute tussen de bouwblokken. Centraal over het Plateau loopt een groenzone die uitkomt op de Laagte en een uitkijkpunt centraal in Blixembosch Buiten. In deze groenzone is ruimte voor verblijfs- en speelvoorzieningen.

verplicht Voor beeldverkaveling het Plateau omgeven door wallen en de waterberging

Op het Plateau is ruimte voor ongeveer 180 grondgebonden woningen waarvan bij de walwoningen sprake is van maximaal 4 bouwlagen en in de rest van het woongebied maximaal 3 bouwlagen. Aan de zijde van de Laagte komen in het algemeen vrijstaande en 2-kap woningen op grote percelen. Op het Plateau, aan de straatjes, komen hoofdzakelijk rijtjeswoningen. De exacte verkaveling wordt per bouwfase bepaald waarbij de proefverkaveling als basis wordt gebruikt.

verplicht

profiel walwoning

In het beeldkwaliteitsplan voor het Plateau wordt de architectonische verschijningsvorm van de woningen en de inrichting van de openbare ruimte beschreven.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, randvoorwaarden en beleidskader     

3.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid     

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.

Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.

Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.

Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).

De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.

In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.

Realisatie

Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.

De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:

  • Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
  • Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
  • Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van “best practices”).

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik.



De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Dit artikel luidt als volgt;

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”

Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd en dat eerst als dat niet mogelijk is wordt gemotiveerd waarom die ontwikkeling niet in bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Dit betekent dat alleen bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied een nadrukkelijke motivering nodig is.

Op grond van artikel 1.1.1, lid 1, onder i Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan een ruimtelijke ontwikkeling van onder meer woningbouwlocaties. Indien een bestemmingsplan voorziet in nieuwbouw van zekere omvang dan is sprake van een stedelijke ontwikkeling als vermeld in het Bro. .

Het voorliggend plan voorziet in de mogelijkheid voor de bouw van in totaal 180 grondgebonden woningen. Dit woningaantal was reeds voorzien in het totaal van 450 woningen van de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied van het nu nog vigerend bestemmingsplan Blixembosch Noordoost. Gelet hierop kan worden vastgesteld dat het bestemmingsplan II Blixembosch Noordoost (Plateau) geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt. De planologische mogelijkheden die nog niet zijn benut op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan, zijn in dit plan wederom mogelijk gemaakt. Gelet op de jurisprudentie is er dan geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bovendien betreft het hier een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Een onderbouwing met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking kan achterwege blijven.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.

Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Deze leiding is noch binnen het plangebied noch in de directe nabijheid van het plangebied gesitueerd. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die de EHS vormen, worden bij provinciale verordening aangewezen (zie ook paragraaf 3.3.2). Daarmee is de EHS een provinciaal belang geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.

3.2.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening     

In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen. Voor onderhavig gebied zijn de geluidszone en het obstakelbeheergebied behorende bij het luchtvaartterrein relevant. Deze gebieden zijn op onderstaande kaart aangegeven. In paragraaf 4.2 Geluid wordt nader ingegaan op geluid en in paragraaf 3.2.4 op de beperkingengebieden. Onderstaande kaart behoort bij de Rarro.

verplicht kaart militair luchtvaartterrein – Vliegbasis Eindhoven (bijlage 3.4 Rarro)

Bron: http://wetten.overheid.nl

3.2.4 Luchthavenbesluit     

In 2009 is de Wet luchtvaart gewijzigd. Naar aanleiding hiervan is een nieuw luchthavenbesluit voor Eindhoven vastgesteld. Dit is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit is het luchthavengebied, de gebruiksmogelijkheden en het beperkingengebied vastgelegd. Voor het bestemmingsplan is vooral het beperkingengebied van belang.

Het beperkingengebied bestaat uit:

  1. de geluidszone: dit is de weergave van de geluidsbelasting van het gezamenlijke luchtverkeer (hier wordt in paragraaf 4.2.5 op ingegaan). Binnen deze zone gelden regels voor het bouwen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.
  2. de obstakelbeheergebieden: hier gelden maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten.
  3. het vogelbeheersgebied: binnen dit gebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt.

Hieronder wordt nader ingegaan op het obstakelbeheergebied en het vogelbeheersgebied.

verplicht

Kaart beperkingengebied

De obstakelbeheergebieden

Met de obstakelbeheergebieden wordt geregeld tot welke hoogte gebouwen en bouwwerken gebouwd mogen worden. Dit is om gevaar voor het vliegverkeer op en rondom de luchthaven te voorkomen. De toegestane hoogten worden bepaald door de vliegfunnel, de IHCS en de ILS.

Vliegfunnel

De vliegfunnel wordt bepaald door de start- en landingsbaan en het verlengde daarvan. Hier gelden beperkingen ten aanzien van het oprichten van obstakels. .

IHCS

Het IHCS (Inner Horizontal and Conical Surface) is bedoeld om vliegtuigen die in het circuit vliegen (circuitverkeer), voorafgaand aan de landing, te beschermen tegen hoge objecten. Het betreft een zone van 4 km rond de landingsbaan waar maximaal 44 meter hoog mag worden gebouwd. Buiten deze zone gaat de maximaal toegestane bouwhoogte geleidelijk omhoog.

verplicht

Kaart obstakelbeheergebieden voor de vliegfunnel en IHCS

ILS Daarnaast beschikt de Luchthaven over een Instrument Landing System (ILS). Dit wordt gebruikt om een landing in verminderde weersomstandigheden mogelijk te maken. Voor een goed functioneren van het ILS geldt dat een gebied rondom de start- en landingsbaan geen verstoring mag opleveren. Daarom gelden ook in dit gebied beperkingen ten aanzien van de bouwhoogten van gebouwen en bouwwerken (zie onderstaande afbeelding).

verplicht

Kaart ILS-verstoringsgebied

Binnen het plangebied zijn geen bouwwerken die de in het ILS-verstoringsgebied opgenomen maximum bouwhoogten overschrijden. Bovendien is het plangebied van het bestemmingsplan II Blixembosch Noordoost (Plateau) niet gesitueerd binnen het obstakelbeheergebied.



Het vogelbeheersgebied

Binnen het vogelbeheersgebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt. In beginsel is een grondgebruik of bestemming binnen de volgende categorieën niet toegestaan:

  • oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare;
  • natuurbeschermingsgebieden en vogelbeschermingsgebieden;
  • vishouderijen met extramurale bassins;
  • extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal;
  • afvalwaterzuiveringsinstallaties.

verplicht

Kaart Vogelbeheersgebied

Ten aanzien van het vogelbeheersgebied zijn er geen belemmeringen omdat het plangebied niet daarbinnen is gesitueerd.

3.2.5 Bakens luchthaven Eindhoven en radarverstoringsgebied vliegbasis Volkel     

Bij het bepalen van de maximaal toegestane bouwhoogte in het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de bakens van luchthaven Eindhoven en het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.

Bakens luchthaven Eindhoven

Op en nabij de luchthaven Eindhoven zijn bakens (zie figuur 3.1) aanwezig om de richting van het vliegverkeer (zowel horizontaal als verticaal) te kunnen volgen:

  • een VDF baken: Vertical Directional Finder. Dit is een hulpmiddel voor de luchtverkeersleiding om de richting te kunnen bepalen van het vliegtuig waarmee op dat moment wordt gecommuniceerd.
  • een NDB; Non Directional Beacon. Dit wordt door vliegtuigen gebruikt als navigatiehulpmiddel op luchtroutes. Het is een bakenzender die een radiosignaal uitzendt dat door een peilontvanger in het vliegtuig wordt opgevangen. Hierdoor wordt de richting van het signaal ten opzichte van het vliegtuig bepaald. Door de richting van twee verschillende bakens te peilen kan de piloot zijn/haar positie bepalen.

De toetsingsgebieden liggen voor VDF geheel over het plangebied, maar hebben gezien de maximaal toegestane bouwhoogte geen consequenties.

verplicht

Figuur 3.1. Afbeelding hoogtebelemmeringen bakens nabij luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen= VDF. Rode lijnen= NDB.

Radarverstoringsgebied Volkel

Om het ongestoord functioneren van radar- en communicatie-apparatuur op de vliegbasis Volkel te waarborgen ligt er rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 50 nautische mijl (=27,8 km), gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied moet voor ieder obstakel hoger dan 65 meter worden berekend of er verstoring van de radar optreedt. Onderhavig plangebied ligt niet binnen dit radarverstoringsgebied.

verplicht

Uitsnede uit kaart hoogtebelemmeringen als gevolg van luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen- arcering= radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.

Conclusie rijksbeleid

Gelet op het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkelingen, zoals vastgelegd in onderhavig bestemmingsplan, de belangen van het rijk niet raken. Daarom kan worden geconcludeerd, dat onderhavig bestemmingsplan in overeenstemming is met het hierboven beschreven landelijk beleid.

3.3 Provinciaal beleid     

3.3.1 Structuurvisie     

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

verplicht

Deel B

De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:

1. de groenblauwe structuur

2. het landelijk gebied

3. de stedelijke structuur

4. de infrastructuur

Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan ligt in de stedelijke structuur. De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.

Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

3.3.2 Verordening Ruimte     

Provinciale Staten van Noord-Brabant heeft op 7 februari 2014 de 'Verordening Ruimte 2014' vastgesteld. Op 10 juli 2015 is deze opnieuw en gewijzigd vastgesteld. In de Verordening Ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. De provincie stelt algemene regels die voor heel Brabant gelden, maar verdeelt het grondgebied ook in vier structuren waarvoor apart beleid geldt.

Algemene regels

In de verordening zijn algemene regels opgenomen die altijd en voor heel Brabant gelden. Deze regels hebben betrekking op zorgvuldig ruimtegebruik en op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit van Brabant. In het algemeen houdt dit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen belevingswaarde, toekomstwaarde en gebruikswaarde. Het doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Pas als dat niet kan, wordt gezocht naar de beste plek in het buitengebied om nieuwe ruimte te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verouderde locaties in stedelijk gebied opnieuw invullen en ongewenste functies in het buitengebied saneren.

Structuren (hoofdkaart)

Verder onderscheidt de verordening de volgende vier structuren:

  • stedelijke structuur
  • ecologische hoofdstructuur
  • groenblauwe mantel
  • gemengd landelijk gebied

Deze structuren zijn gekoppeld aan de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en zijn Brabant dekkend. Elk ruimtelijk oppervlak van Brabant valt onder één van deze structuren. Per structuur is uitgewerkt welke functies ontwikkeld kunnen worden en onder welke voorwaarden. De vier structuren staan op de hoofdkaart van de verordening.

verplicht

Themakaarten

Naast de hoofdkaart zijn de volgende vijf themakaarten opgenomen in de Verordening Ruimte:

Themakaart stedelijke ontwikkeling

Themakaart cultuurhistorie

Themakaart agrarische ontwikkeling en windturbines

Themakaart water

Themakaart natuur en landschap



Voor onderhavig plangebied is de themakaart stedelijke ontwikkeling van belang.

Op deze themakaart staan het bestaand stedelijk gebied, zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, integratie stad-land en de regionale bedrijventerreinen. Het plangebied is aangeduid als 'Bestaand stedelijk gebied'. Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.

De nieuwe woonbuurt Blixembosch Noordoost voorziet in de ontwikkeling van 450 grondegbonden woningen. Het juridisch ruimtelijk kader voor deze ontwikkeling is vastgelegd in het bestemmingsplan Blixembosch Noordoost. Op basis daarvan is inmiddels al een groot gedeelte van dit woningaantal gerealiseerd c.q vergund. Een bouwtitel voor het restant aantal van 180 nog te realiseren woningen is vastgelegd in voorliggend planherziening II Blixembosch Noordoost (Plateau). Voor dit woningaantal is de verantwoordingsplicht uit de Verordening Ruimte van toepassing. In paragraaf 3.5 wordt daar op ingegaan. In het kort komt het er op neer dat de verantwoording voor deze woningbouwontwikkeling akkoord is bevonden.

In de Verordening Ruimte 2014 is tevens het belang van zorgvuldig ruimtegebruik aangemerkt als een provinciaal belang. Dit komt er op neer dat stedelijke ontwikkelingen dienen te worden gemotiveerd met in achtneming van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' zoals gesteld in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In paragraaf 3.2.1 is reeds ingegaan op de laddertoets en daarbij is geconcludeerd dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling .

Gelet op het bovenstaande voldoet het bestemmingsplan II Blixembosch Noordoost (Plateau) aan de regels van de provinciale Verordening Ruimte 2014.

Daarom kan worden geconcludeerd dat onderhavig bestemmingsplan het provinciaal beleid niet raakt.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Interimstructuurvisie 2009     

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.

Het plangebied is in de structuurvisie aangeduid als transformatiegebied. Zo'n gebied is bedoeld voor alle functies die noodzakelijk zijn vooor een woongebied.

3.4.1.1 Ruimtelijke hoofdstructuur     

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de ontwikkelingen ten opzichte van de ruimtelijke hoofdstructuur. Met andere woorden de kaart geeft de ontwikkelingen aan binnen de hoofdstructuur.

verplicht Figuur: Ruimtelijke hoofdstructuur Interimstructuurvisie Eindhoven

3.4.1.2 Gebruik van de ruimte     

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld.

Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.

verplicht

Figuur: Gebruik van de ruimte Interimstructuurvisie Eindhoven

Onderhavig plangebied is op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid als Wonen. Deze gronden zijn voornamelijk bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-)onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en –velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3). Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied. Zij vallen dus onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht, mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is.

3.5 Volkshuisvesting     

3.5.1 Regionaal beleid: afsprakenkader Wonen 2017     

Samen staan de negen gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven(SGE) aan de lat om een woon- en leefklimaat van hoge kwaliteit te realiseren en de veranderende kwalitatieve en kwantitatieve vraag zo goed mogelijk te bedienen. Dit is een voorwaarde voor een aantrekkelijke vestigingsplek voor nieuwe inwoners en om te kunnen blijven concurreren met andere (inter)nationale topregio's. Dit gaat niet alleen. We hebben elkaar maar vooral bewoners en partners, zoals corporaties, ontwikkelaars, beleggers, bouwondernemingen en makelaars, nodig. Die investeren mee in de kwaliteit van de regio en het woonklimaat. Als samenwerkende partners in een creatieve regio zoeken we daarbij ook naar mogelijkheden om innovaties in het bouwproces te realiseren.

Het Regionaal Ruimtelijk Overleg (gemeenten, provincie) heeft op 13 december 2017 het 'Afsprakenkader Wonen 2017' bekrachtigd dat door de afzonderlijke negen gemeenteraden is vastgesteld. Hierin zijn o.a. de volgende afspraken over woningbouwontwikkelingen opgenomen:

1. We geven ruim baan aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie

en inbreiding. Dit betreft de locaties binnen het bestaand stedelijk gebied zoals dat is

aangegeven in de provinciale Verordening Ruimte 2014.

2. Alle overige initiatieven stemmen we op elkaar af, waarbij geldt dat we geen nieuwe

uitleglocaties ontwikkelen, tenzij…….

Het regionaal portefeuillehoudersoverleg neemt hierover een unanieme beslissing.

Uitleglocaties liggen buiten het bestaand stedelijk gebied zoals aangegeven in de

provinciale Verordening Ruimte 2014.

3. In principe beschouwen we de kwantitatieve provinciale prognoses 2017 als

richtinggevend op het niveau van het Stedelijk Gebied. Hierbij maken we zo optimaal

mogelijk gebruik van de ruimte die de Brabantse Agenda Wonen biedt. Door de

woningbouwontwikkelingen goed te monitoren kunnen we ingrijpen op het moment dat

dat nodig is en voorkomen we dat goede plannen voor de korte termijn (2021) worden

tegengehouden op basis van de programmering op langere termijn (2030). Hierdoor

ontstaat meer ruimte om snel in te kunnen spelen op marktontwikkelingen.

4. Het Stedelijk Gebied Eindhoven heeft een bestuursopdracht voor de aanpak van een

negental majeure projecten gegeven. Het onderdeel programmering kan echter

volgens het coördinatieteam op dit moment niet voldoende worden uitgewerkt.

Hiervoor heeft zij kaders in de vorm van een regionale visie op wonen en

bijbehorende marktonderzoek(en) nodig. Deze visie wordt echter pas in 2018

opgesteld. Het merendeel van de majeure projecten kan daar niet op wachten omdat

er enerzijds behoefte is aan deze woningen en anderzijds bestemmingsplannen

geactualiseerd, gewijzigd dan wel opgesteld moeten worden. Daarom is in het

portefeuillehoudersoverleg van 26 oktober en 21 december 2017 besloten het

onderdeel programmeren, voor nu uit de Bestuursopdracht te halen en ten aanzien

van de locaties planologische voorwaarden in de nieuwe bestemmingsplannen mee te

geven.

In het Afsprakenkader 2017 is aangegeven welke plannen regionaal afgestemd

worden. Via het coördinatieteam worden deze plannen aan het portefeuillehoudersoverleg voorgelegd. De provincie ziet er op toe dat de plannen regionaal afgestemd worden, wanneer bij het vooroverleg blijkt dat dat niet het geval is worden de plannendoor de provincie niet in behandeling genomen.

Voor de majeure projecten betekent dit dat bij een nieuw bestemmingsplan van meer

dan 75 woningen in stedelijke kernen en in landelijke kernen meer dan 25 woningen,

deze regionaal afgestemd dient te worden.

Per brief van 1 oktober 2018 heeft het Portefeuillehoudersoverleg Stedelijk Gebied Eindhoven groen licht gegeven voor voortzetting van het woningbouwproject Blixembosch Buiten.

In het Afsprakenkader Wonen 2017 Stedelijk Gebied Eindhoven is aangegeven dat 9 majeure projecten, waaronder Blixembosch Buiten, nader uitgewerkt worden. Deze uitwerking heeft plaatsgevonden in het "Resultaat Bestuursopdracht Negen Majeure Locaties". Voor het nu voorliggende plandeel Plateau is hierin een directe bouwtitel opgenomen voor de ontwikkeling van 180 woningen.

In het Portefeuillehoudersoverleg Wonen Stedelijk Gebied Eindhoven van 25 januari 2018 is het verzoek besproken om door te mogen gaan met de planontwikkeling van Blixembosch Buiten. Besloten is toen om in te stemmen met het starten van de voorbereidende werkzaamheden voor het bouwrijp maken van Blixembosch Buiten. Per brief van 29 januari 2018 is daarvan kennis gegeven.

Op het verzoek om toestemming te verlenen om het plandeel Plateau bouwrijp te gaan maken en in uitgifte te gaan brengen heeft het Portefeuillehoudersoverleg het volgende overwogen:

- de vraag naar woningen in Eindhoven na de crisis sterk is aangetrokken en de vraag naar grondgebonden koop- en huurwoningen in diverse prijscategorieën blijft onverminderd hoog;

- op 25 januari 2018 is het Portefeuillehoudersoverleg reeds akkoord gegaan met het starten van de voorbereidende werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het plan;

- het Coördinatieteam heeft geconstateerd dat het planteam op correcte wijze invulling heeft gegeven aan haar aanbevelingen, genoemd in het "Resultaat Bestuursopdracht 9 Majeure Projecten" en een positief advies hierover heeft afgegeven. Het betreft het ook aanbieden van kavels voor PO en CPO, hogere duurzaamheidsambities dan wettelijk vereist, en het garanderen van goede duurzame verbindingen;

- in het planconcept is in voldoende mate rekening gehouden met de Brainport Principles.

Gelet op deze overwegingen heeft het Portefeuillehoudersoverleg Wonen Stedelijk Gebied Eindhoven besloten:

1. In te stemmen met het bouwrijp maken en in uitgifte brengen van kavels in Plateau Blixembosch Buiten;

2. dat de verdere ontwikkeling van Plateau Blixembosch Buiten past binnen het "Afsprakenkader Wonen 2017";

3. dat hiermee ook de regionale afstemming heeft plaatsgevonden.

Conclusie 

Onderhavig bestemmingsplan betreft een gedeeltelijke herziening van het voorgaande bestemmingsplan 'Blixembosch Noordoost'. Bij de vaststelling van dat bestemmingsplan is reeds verantwoord hoe de beoogde invulling zich verhoudt tot de regionale afspraken en de bestaande harde plancapaciteit. De planherziening voorziet in en gewijzgde stedenbouwkundige opzet van het gebied. De woonfunctie en de plancapaciteit vor het gebied Plateau blijft gahandhaafd. De binnen het plangebied te realiseren woningen behoren dan ook tot de harde plancapaciteit.

Ingevolge het stedenbouwkundig plan zijn er binnen het plangebied mogelijkheden om circa 180 grondgebonden woningen te bouwen.

Gelet op het bovenstaande voorziet onderhavig bestemmingsplan aldus in een actuele regionale behoefte. Zowel kwantitatief als kwalitatief is er behoefte aan de in het plangebied te realiseren woningen.

3.5.2 Lokaal beleid     

Woonvisie

De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.

Ambitieuze stad Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.

We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.

Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.

Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.

Solidaire stad

Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is.

We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.

De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.

Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.

Innovatieve stad

We gaan partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.

Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.

Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.

Conclusie

De invulling van het gebied Plateau behoort zoals hiervoor is vermeld tot de harde plancapaciteit. Met de beoogde stedenbouwkundige invulling en de plancapaciteit voor het plangebied wordt tegemoetgekomen aan de ambities van de Woonvisie 2015.

Wijzigingen in de samenstelling van de woningvoorraad

De planregels zijn zodanig geformuleerd dat wijzigingen in de woningvoorraad door onttrekking van woonruimte, samenvoeging van woonruimte, omzetting van zelfstandige in onzelfstandige woonruimten en woningvorming doorwonngspliytsing wordt tegengegaan.

3.6 Archeologische en cultuurhistorische waarden     

3.6.1 Archeologie     

Gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012' , dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.

Eindhoven kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd.

Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.

De archeologische gebieden binnen de gemeentegrenzen van Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.

In het bestemmingsplan Blixembosch Noordoost waren destijds niet alle gronden met archeologische verwachtingen binnen het plangebied archeologisch onderzocht. Deze gronden met archeologische verwachtingen zijn toen in het bestemmingsplan aangewezen/aangeduid met de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie'.Inmiddels is uit archeologisch onderzoek gebleken dat voor de meeste gronden deze waarde niet meer noodzakelijk is. In het wijzigingsplan "2e wijziging Blixembosch Noordoost" is de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' gedeeltelijk van de verbeelding verwijderd.



verplicht

uittreksel verbeelding wijzigingsplan '2e wijziging Blixembosch Noordoost



De gronden die van het wijzigingsplan zijn uitgezonderd, zijn gesitueerd in de zuidwesthoek van het plangebied van onderhavig plan II Blixembosch Noordoost (Plateau). Op deze als archeologische verwachtingsgebied aangewezen gronden is nu de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie" gelegd. Een vergunning en archeologisch onderzoek is verplicht gesteld bij iedere ruimtelijke ingreep onder het maaiveld. Met maaiveld wordt bedoeld het oorspronkelijke maaiveld..Grondophopingen zijn daarin niet meegenomen. Ingrepen in de ophoping van grond zijn dus niet vergunningplichtig.

De gronden die thans nog als archeologisch verwachtingsgebied zijn aan te merken, zijn met een dubbelbestemming op de verbeelding aangeduid en in de regels is een beschermingsregiem opgenomen. De gronden ter plaatse van het archeologisch verwachtingsgebied zijn flink opgehoogd om een geluidwal te creëren. De adviseurs archeologie hebben aangegeven dat het bij het verstoren van de bodem gaat om de werkelijke c.q. oorspronkelijke ondergrond. Destijds is door adviesbureau Tielemans Ehv onderzocht dat met de toepassing van de funderingspalen voor de ter plaatse beoogde woonbebouwing niet meer dan 100 m² grond van de oorspronkelijke ondergrond zal worden geroerd. Gelet daarop en omdat de diepte van de opgehoogde grond, gerekend vanaf het oorspronkelijk maaiveld, meer dan 1 m bedraagt, is de verstoring van de ondergrond in verband met de beoogde woningbouw acceptabel. Dus in het geval dat bij grondroering met funderingspalen het maximum oppervlak van 100 m² niet wordt overschreden is een archeologisch onderzoek voorafgaand aan deze werken niet vereist.

3.6.2 Cultuurhistorie     

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

Blijkens de cultuurhistorische waardenkaart zijn er binnen het plangebied geen cultuurhistorische waarden.

3.7 Verkeer en parkeren     

De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven. Hieronder zijn de essentiële elementen voor het gebied Plateau beschreven.

Autoverkeer

De wegencategorisering is in Eindhoven op Weg geactualiseerd. Er is een nieuwe tussencategorie opgenomen ten opzichte van de vorige wegencategorisering: de zogenaamde 'wijk- en buurtontsluitingsweg'.

Wegcategoriseringbinnen het plangebied:

Het Plateau maakt onderdeel uit van een, reeds bestaande, 30 km/h zone (Duurzaam veilig). De wegen zijn als erftoegangsweg gecategoriseerd waarbij alle kruisingen gelijkwaardig zijn. De 'lus' dient als ontsluitingsweg voor het plangebied en sluit aan op de Buitendreef en Veldlaan.

Fietsverkeer

Langs het plangebied is een hoogwaardige fietsroute (Slowlane) aanwezig. Deze fietsroute loopt van vanaf de Tempellaan, Esperheide, Buitendreef naar het bedrijventerrein Ekkersrijt.

Het Plateau is voor fietsers te bereiken via de Lus en een nieuw gecombineerd fiets/voetpad in de flanken van de bestaande geluidwal.

Verkeersgeneratie

Gezien de geografische ligging en ondanks dat de slowlane (hoogwaardige fietroute) langs het Plateau aanwezig is, is de verwachting dat het autobezit en -gebruik hoog zal zijn.

Het Plateau voorziet in een woningbouwprogramma van maximaal 180 grondgebonden woningen.

Dit betekent een verkeersgeneratie van ca 6 voertuigbewegingen / etmaal. In totaal betekent dit een verkeersgeneratie van ca 1080 mvt per etmaal. Dit komt overeen met ca 108 mvt / spitsuur. Deze kunnen over de bestaande infrastructuur (Buitendreef) worden afgewikkeld.

Parkeerbeleid en parkeernorm

De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een bouwplan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld. Uitgangspunt daarbij is dat deze op eigen terrein worden gerealiseerd. In bepaalde gevallen kan hierrvan onder voorwaarden worden afgeweken. Bij besluit van 17 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Parkeernormen 2016 vastgesteld.

De gemeente Eindhoven heeft de parkeernormen flexibeler gemaakt ten opzichte van de parkeernormen uit 2012, maar wel met voorwaarden om parkeeroverlast in woonwijken te voorkomen. Flexibele parkeernormen maken ontwikkelingen mogelijk die goed zijn voor de stad. Ook is het wenselijk dat er niet meer parkeerplekken worden gerealiseerd in de stad dan nodig. Dan blijft er meer ruimte over voor bijvoorbeeld groen of recreatie. Tot slot wordt duurzame mobiliteit gestimuleerd, dus meer lopen, fietsen en openbaar vervoer-gebruik. Ontwikkelingen op locaties die goed bereikbaar zijn per openbaar vervoer, die goede voorzieningen hebben voor fietsers en bijvoorbeeld deelauto's aanbieden, hebben minder ruimte nodig voor parkeren. Dat betekent ook dat bewoners op zo'n nieuwe locatie niet altijd recht hebben op een gemeentelijke parkeervergunning. Zo wordt meer mogelijk gemaakt en wordt gezorgd voor een goede leefbaarheid in wijken en buurten.



Binnen het plangebied wordt de parkeerbehoefte op eigen terrein, op parkeerkoffers of in de openbare ruimte opgevangen.

Hierbij wordt de volgende parkeernorm gehanteerd

Type woning Parkeernorm eigen terrein Parkeernorm bezoekers Parkeernorm totaal
Vrijstaand 1.7 0.3 2
Halfvrijstaand / 2-onder-1-kap 1.7 0.3 2
Geschakeld 1.7 0.3 2
Rijwoning 1.5 0.3 1.8

Het fietsparkeren wordt op eigen terrein opgevangen

3.8 Groen     

3.8.1 Groenbeleidsplan     

Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.

Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.

Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.

In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

verplicht

Figuur: Ruimtelijke Strategieënkaart

Onderhavig plangebied is in het Groenbeleidsplan 2017 grotendeels aangeduid als stad rood beeldbepalend. De noordelijke rand van het plangebied is gelegen in de strategie natuur en landschap In deze gebiedsdelen worden als ordeningsprincipe de volgende strategie aangehouden:

Strategie 1: Stad, rood beeldbepalend

In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal. Dit plangebied is niet aangeduid als een groenarm gebied

Het plangebied voorziet in de ontwikkeling van woningbouw. De inrichting van de openbare ruimte in de voor woningbouw aangewezen gronden binnen het plangebied is gericht op een groene aankleding.

Strategie 6: Natuur en landschap

In deze gebieden staat het beoogde ongestoorde verloop van ecologische processen en de natuurontwikkeling voorop. Het beleid is erop gericht het contrast tussen stad en landschap te benutten door hierbij zoveel mogelijk scheiding van functies na te streven en deze gebieden te reserveren voor laagdynamisch grondgebruik: rustgebieden, behoud en ontwikkeling van natuur, landschappelijke samenhang en identiteit.

De gebieden omvatten het door het rijk en de provincie ontwikkelde Natuur Netwerk Nederland en een nadere detaillering van het door de provincie aangegeven Natuur Netwerk Brabant, ecologische verbindingszones en delen van de regionale natuurontwikkelingsgebieden. Behoud en ontwikkeling van natuur en landschap zijn in deze gebieden de primaire activiteiten, gecombineerd met extensief recreatief medegebruik (natuurbeleving).

Bestaande voorzieningen of gebouwen worden gedoogd, maar zullen voor zover ze niet ten dienste staan van het behoud of de ontwikkeling van natuur en landschap worden verwijderd na functiebeëindiging. Verstedelijking of andere ingrepen (infrastructuur) zijn in deze categorie niet aan de orde tenzij in zwaarwegende maatschappelijke belangen waarvoor alternatieven ontbreken en met toepassing van compensatie.

In de geluidswal wordt voorzien in de bouw van een achttal woningen in de vorm van walwoningen. Dit stemt niet geheel overeen met de uitgangspunten van de strategie Natuur en landschap. De keuze om te voorzien in deze speciefieke woningen was al vastgelegd in het voorheen geldend bestemmingsplan Blixembosch Noordoost. In voorliggend plan wordt deze keuze bestendigd. De geplande walwoningen worden zodanig in de geluidwal ingepast dat nauwelijks afbreuk wordt gedaan aan het groene landschap.

Met de groene inrichting van de geluidwal binnen het plangebied is de bescherming van de groenwaarden gewaarborgd. Dit komt bovendien overeen met de waarde 'hoog' dat op grond van de groenwaardenkaart aan de geluidswal is toegekend..

Beleidsregel groencompensatie

Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen.

In het bestemmingsplan Blixembosch Noordoost zijn de gronden van voorliggend bestemmingsplan bestemd voor woningbouwontwikkeling. Het voorliggend bestemmingsplan is een herziening van eerstgenoemd bestemmingsplan. Mede door de crisis is de beoogde ontwikkeling gestagneerd. Inmiddels is dit weer achter de rug en is de vraag naar woningen weer gestegen wat er toe heeft geleid om de beoogde woningbouwontwikkeling in dit gebied weer voort te zetten. Met het voorliggend plan is afgeweken van de stedenbouwkundige invulling van het plangebied.

De besluitvorming omtrent de woningbouwontwikkeling in dit gebied had reeds ruim voor de vaststelling van de 'Regeling Groencompensatiefinds' plaatsgevonden. Gelet hierop is deze regeling voor deze ontwikkeling niet van toepassing. Bovendien is hier geen sprake van aantasting en verlies van groen. De groenstructuur zoals dat was vastgelegd voor het gebied Blixembosch Noordoost is in voorliggend plan gehandhaafd.

3.8.2 Beleid bomen     

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2015. Deze is op 7 april 2015 door de gemeenteraad vastgesteld en op 24 augustus 2016 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming is van toepassing op:

- bossen die buiten de 'bebouwde kom Boswet' liggen;

- alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;

- bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.

Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of de Verordening Bomen 2015. Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.

Verordening Bomen

Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.

Groene kaart Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:

  • Monumentale bomen;
  • Waardevolle bomen;
  • Basisbomen;
  • Bomen hoofdstructuur;
  • Bomen nevenstructuur;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend.

De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:

  • Waardevolle bomen;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend;
  • Bomen op percelen van 500 m2 of groter.

Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.

Nadere regels Bomen

De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.

Het plangebied

Blijkens de De Groene Kaart komen er geen beschermde bomen of structuren in het plangebied voor. De werkzaamhaden, zoals de kap van bomen, ter voorbereiding van het gebied voor de beoogde woningbouw zijn gebaseerd op het voorheen geldend bestemmingsplan Blixembosch Noordoost.

3.9 Bedrijvigheid     

Binnen het plangebied zijn geen locaties aangewezen voor bedrijvigheid. De bedrijvigheid die binnen het plangebied kunnen voorkomen zijn de aan huis verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten die verenigbaar zijn met de woonfunctie en behoren tot tot de milieucategorie 1 dan wel daarmee zijn gelijk te stellen.

3.10 Kabels, leidingen en straalpaden     

In het plangebied en net daarbuiten komt een gasleiding voor. De gevolgen daarvan zijn beschreven in de paragraaf 4.4 Externe veiligheid. Verder komen er geen kabels, leidingen en straalpaden voor die een belemmerende werking hebben voor de planvorming.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf     

4.1 Bedrijven en milieuzonering     

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.

4.1.1 Staat van bedrijfsactiviteiten     

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG - brochure. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.

  • categorie 1: grootste afstand 10 meter;
  • categorie 2: grootste afstand 30 meter;
  • categorie 3.1: grootste afstand 50 meter;
  • categorie 3.2: grootste afstand 100 meter;
  • categorie 4.1: grootste afstand 200 meter;
  • categorie 4.2: grootste afstand 300 meter;
  • categorie 5.1: grootste afstand 500 meter;
  • categorie 5.2: grootste afstand 700 meter;
  • categorie 5.3: grootste afstand 1.000 meter;
  • categorie 6: grootste afstand 1.500 meter.

Voor dit bestemmingsplan is de staat van bedrijfsactiviteiten van de VNG aangepast. Bedrijven die in het algemeen vanwege de aard van de activiteiten niet passend zijn op een bedrijventerrein, zijn niet in de staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen (denk bijvoorbeeld aan bioscopen, dierentuinen, sporthallen, kantoren, etc.). Daarnaast worden bedrijven die gezien hun aard en activiteiten niet in onderhavig plangebied thuishoren en/of voor kunnen komen, uitgesloten (bijvoorbeeld visserij- en visteeltbedrijven, aardolie- en gaswinning, etc.). Vervolgens is een selectie gemaakt van de bedrijven behorende tot de voor het plangebied, al dan niet met ontheffing, toegelaten milieucategorie.

4.2 Geluid     

4.2.1 Inleiding     

De normstelling voor geluid is met name geregeld in de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet en de daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur. Het betreft normen voor weg- en railverkeerslawaai, industrielawaai en vliegverkeerslawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan met ontheffing tot een bepaalde maximale hoogte mag worden afgeweken. Voor vliegverkeerslawaai zijn KE-contouren te onderscheiden die gerespecteerd dienen te worden.

4.2.2 Wegverkeerslawaai     

Langs elke weg bevindt zich een geluidszone. Een geluidszone is in feite een (geluids)onderzoeksgebied aan weerskanten van de weg. Gedeelten van het plangebied zijn gelegen binnen deze geluidzones van de Kennedylaan en de A50. Bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, gelegen binnen een dergelijke geluidszone, zullen de waarden van de Wet geluidhinder (Wgh) in acht genomen dienen te worden voor zover er in deze zone geluidsgevoelige functies aanwezig zijn of worden voorzien.

De geluidsbelasting vanwege een weg mag in eerste instantie de in de Wgh genoemde voorkeursgrenswaarde niet overschrijden. Indien de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde dan kan burgemeester en wethouders worden verzocht ontheffing te verlenen, echter nooit hoger dan de maximale ontheffingswaarde. Daarbij moeten maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting tot de voorkeursgrenswaarde overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten. Het college van B&W heeft uitgesproken dat in het plangebied dient te worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48dB en dat geen ontheffing voor een hogere waarde zal worden verleend.

Akoestisch onderzoek plangebied

Door de Gemeente Eindhoven is een akoestisch onderzoek (juni 2018) verricht voor het project Blixembosch Noordoost (Buiten) in Eindhoven. Het akoestisch onderzoek is als bijlage 2 Blixembosch Noordoost (Plateau) Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai bij deze Toelichting gevoegd.

Het plan voorziet in een nieuwbouw van woningen aansluitend op een bestaande wijk. Het doel van het akoestisch onderzoek is het vaststellen van de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai ter plaatse van de nieuwbouw met toepassing van een geluidscherm en wal. De wal is gelegen ten noorden en oosten van de nieuwbouwwijk.

Bij vrijwel alle woningen in het plangebied wordt op de begane grond en 1e verdieping voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Alleen bij de meest westelijk gelegen walwoning wordt ter plaatse van de westgevel deze eis (marginaal) overschreden. Ter hoogte van de 2e en 3e verdiepingen wordt op diverse gevels de voorkeursgrenswaarde overschreden.

Maatregelen om te kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, zoals het toepassen van een stiller wegdek of verhoging van de geluidwal, zijn niet mogelijk. Wel is het mogelijk dat de woningen aan de zijden met een overschrijding voorzien kunnen worden van 'dove' gevels.

Het plangebied is gelegen in de zones van de A50 en de John F. Kennedylaan. Alle overige in en nabij het plangebied gelegen wegen zijn niet zoneringsplichtige 30 kilometer per uur wegen. Deze zijn buiten beschouwing gelaten.

Wettelijk kader

De berekende geluidbelasting wordt getoetst aan de voorkeursgrenswaarde zoals gesteld in de Wet geluidhinder voor nieuw te bouwen geluidsgevoelige gebouwen in stedelijk gebied, zijnde Lden 48 dB. De berekende geluidbelasting wordt eveneens getoetst aan de maximale waarde met ontheffing zoals gesteld in de Wet geluidhinder voor nieuw te bouwen geluidsgevoelige gebouwen in buitenstedelijk gebied, zijnde Lden 53 dB (etmaalwaarde) bij nieuwbouw. Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden dient voor het betreffende gebouw een zogenaamde Hogere Waarde te worden vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven.

Voor onderhavig bestemmingsplan zullen geen hogere waarden worden verleend. Dat brengt een extra inspanning met zich mee omdat voldaan dient te worden aan de voorkeursgrenswaarde. Dat kan bijvoorbeeld door de realisatie van dove gevels (zonder te openen delen). Het voordeel van deze inspanning is een lager geluidniveau in de te bouwen woningen. Daarnaast dient voor woningen, in de bouwvergunningsfase te worden nagegaan of het geluidniveau in de woning niet meer bedraagt dan Lden 33 dB.

Blijkens het akoestisch onderzoek wordt bij verschilllende walwoningen op 7,5 m en 10,5 m hoogte de voorkeursgrenswaarde overschreden. Bij het ontwerp van de walwoning dient te worden aangetoond dat de woning aan de voorkeursgrenswaarde voldoet met de nodige gevels.

4.2.3 Railverkeerslawaai     

Railverkeerslawaai is hier niet aan de orde omdat het plangebied niet in de zone van een spoorlijn ligt.

4.2.4 Industrielawaai     

Ten noorden van het plangebied ligt binnen het grondgebied van de gemeente Son en Breugel het bedrijventerrein Ekkersrijt. Dit bedrijventerrein betreft een gedeeltelijk gezoneerd industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder. Rond een deel van het bedrijventerrein Ekkersrijt Oost is een zone vastgelegd, waarbij geldt dat de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. Buiten deze zone gelden er geen beperkingen voor het bestemmen van geluidgevoelige bestemmingen. Binnen de zone zijn er wel beperkingen voor het bestemmen van geluidgevoelige bestemmingen. De geluidzone van het bedrijventerrein Ekkersrijt Oost ligt gedeeltelijk over het noordelijk deel van het plangebied van het bestemmingsplan Blixembosch Noordoost. In het voorliggend bestemmingsplan is dit gedeelte van deze zone industrielawaai overgenomen. Binnen deze zone zijn geen geluidgevoelige objecten (woningen) geprojecteerd. Voor de beoogde woningbouwontwikkeling in het plangebied zijn er geen gevolgen c.q. beperkingen.

4.2.5 Luchtvaartlawaai     

Het plangebied is niet gelegen binnen de 35 KE-contour van het luchthaventerrein Eindhoven Airport.

4.3 Luchtkwaliteit     

4.3.1 Wettelijk kader     

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 geldt een grenswaarde van 25 microgram/m³. In Eindhoven is de jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 overal lager dan 20 microgram/m³.

4.3.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen     

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:

  • woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
  • kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Samengevat

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

4.3.3 Besluit gevoelige bestemmingen     

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.

4.3.4 Goede ruimtelijke ordening     

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

4.3.5 Planbeschrijving en toetsing     

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 178 nieuwe woningen. Het aantal te realiseren woningen ligt ver beneden de drempelwaarde 1.500 woningen in de situatie met één ontsluitingsweg. Een dergelijk project zal een 'niet in betekenende mate bijdrage' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging en derhalve mag deze zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Onderhavig plan maakt geen functies mogelijk waarop het Besluit gevoelige bestemmingen van toepassing is. Het plan is voor wat betreft luchtkwaliteit dan ook niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

4.3.6 Conclusie     

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.

4.4 Externe veiligheid     

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.

4.4.1 Wettelijk kader     

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

Groepsrisico (GR)

Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

4.4.2 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid     

Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Met de visie geeft Eindhoven concreet richting en uitwerking aan een verantwoord veilige, integrale invulling van duurzame ruimtelijke ontwikkeling passend binnen de Brainportontwikkelingen en het Programma Brabant veiliger. In de visie wordt duidelijk gemaakt waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid (domein fysieke stad) en onder welke veiligheidsverhogende condities (domein risicobron) dat mogelijk is. Blixembosch is aangewezen als een woongebied in de visie.

4.4.3 Risicobronnen     

Bij de inventarisatie van de risico's is gebruik gemaakt van het de Risicokaart. Hierbij zijn alle relevante risicobronnen in beeld gebracht.



verplicht

figuur Risicobronnen rondom het plangebied



In de omgeving van het plangebied zijn vier risicobronnen gelegen die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling. Het betreft hierbij de volgende risicobronnen:

Imperial Logistics (1)

Op een afstand van circa 1300 meter van het plangebied ligt de inrichting Imperial Logistics op het industrieterrein Ekkersrijt 7604 in Son. Deze inrichting valt onder de werkingssfeer van het BRZO. Het plangebied is niet gelegen binnen de plaatsgebonden risicocontour van de inrichting. Wel ligt het plan binnen het invloedsgebied. Hiervoor dient een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden inclusief bijbehorende berekening.

Autosnelweg de A50 (2)

Op een afstand van circa 50 meter van het plangebied ligt de A50. Deze route is opgenomen in de regeling Basisnet. Deze weg heeft geen plaatsgebonden risico volgens de regeling Basisnet en geen plasbrandaandachtsgebied.

Volgens de 'Visie externe veiligheid Eindhoven – Risico's de maat genomen ' wordt er nabij de snelweg een invloedsgebied gehanteerd van 200 meter. Hierbinnen mogen geen objecten worden gerealiseerd voor verminderd zelfredzame personen. Voor overige ontwikkelingen dient een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.

Kennedylaan (3)

De locatie ligt op een afstand van circa 30 meter van de John F. Kennedylaan. Deze transportroute is niet vermeld in de Regeling Basisnet, maar is door de gemeente Eindhoven wel opgenomen in de rapportage “Transport gevaarlijke stoffen door de gemeente Eindhoven – actualisatie van het onderzoek naar de externe veiligheidsrisico's van bulktransport over gemeentelijke wegen binnen Eindhoven” vastgesteld in 2010. Hierin wordt aangegeven dat de John F. Kennedylaan geen plaatsgebonden risico heeft, maar wel een invloedsgebied. Het plan ligt binnen dit invloedsgebied.

In de Visie Externe Veiligheid Eindhoven uit 2009 worden hierbij enkele voorwaarden gesteld. Hierin staat o.a. dat er bij ruimtelijke ontwikkelingen (minder dan 50 woningen, waarbij de woningen niet specifiek bedoeld zijn voor een hulpbehoevende of minderjarige doelgroep) binnen 200 meter van de lokale wegen de standaard verantwoording groepsrisico geldt. Het plan omhelst meer dan 50 woningen. De situatie past niet binnen het criteria van de standaardverantwoording van de gemeente Eindhoven. Een specifieke verantwoording is nodig.

Hogedrukaardgasleiding (4)

Net buiten het plangebied ligt de hoofd-aardgastransportleiding A-521-07 van de Nederlandse Gasunie. Het betreft een leiding met een uitwendige diamter van 12,76 inch (324mm) en een maximale werkdruk van 66,2 bar. Ter hoogte van het plangebied beschikt de leiding niet over een plaatsgebonden risicocontour. De belemmeringenstrook valt wel deels in het plangebied. Deze belemmeringenstrook wordt opgenomen ten behoeve van onderhoud aan de leiding. Verder beschikt de leiding over een invloedsgebied van circa 245 meter. Aangezien het invloedsgebied over het plangebied reikt, dient hiervoor een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.

4.4.4 Verantwoording van het groepsrisico     

Bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan dient het groepsrisico, conform artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en artikel 7, 8 en 9 van het Besluit externe veiligheid transportroutes verantwoord te worden. Dat houdt in dat de hoogte van het groepsrisico bekend moet zijn en tevens de bijdrage van het ruimtelijk plan aan het groepsrisico (verhoging/verlaging). Er moet inzicht gegeven worden in de te verwachten dichtheid van personen in de invloedsgebieden van risicobronnen binnen en buiten het plan. Zoals blijkt uit de rapportage externe veiligheid Blixembosch Noordoost kan voor wat betreft de verantwoording voor de buisleiding en de wegen volstaan worden met een beperkte verantwoording. Dit houdt in dat alleen dient te worden ingegaan op de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Voor Imperial Logistics dient wel een volledige verantwoording plaats te vinden. Verder dient advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio. Op 15 oktober 2018 is advies ontvangen van de Veiligheidsregio. Samengevat luidt dit advies:

  • Afstand tot de risicobronnen vergroten;
  • Zorg ervoor dat de aardenwal bescherming biedt tegen explosie en brand;
  • Breng afsluitbare mechanische ventilatie aan in de woningen;
  • Realiseren van vluchtroutes;
  • De beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening toepassen
  • Het gebied is bereikbaar via twee zijden;
  • Pas Risicocommunicatie toe.

Hieronder wordt ingegaan op het advies.

Afstand tot de risicobronnen vergroten.

Het plan zoals deze ter advies is ingebracht is concreet. Het vergroten van de afstand tot de risicobron is niet mogelijk. Daarnaast is er binnen de gemeente Eindhoven weinig grond beschikbaar om de woningopgave te realiseren. Percelen binnen invloedsgebieden van risicobronnen moeten hierdoor ook bebouwd worden.

Aardenwal

De aardenwal beschermt de woningen tegen een eventuele explosie en brand.

Mechanische ventilatie

De woningen moeten voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Als de woningen worden voorzien van een mechanische ventilatie dient deze conform artikel 3.31 van het Bouwbesluit uitgezet te kunnen worden.

Realiseer vluchtroutes

Het plangebied is op meerdere manieren van de risicobronnen af te ontvluchten.

Beleidsregels

Bij inrichting van het gebied zullen de beleidsregels 'Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening' worden gehanteerd.

Gebied bereikbaar via twee zijden

Het gebied is met een brandweervoertuig via twee zijden te betreden.

Risicocommunicatie

Risico's binnen Eindhoven worden gecommuniceerd via www.eindhoven.nl.

Dichtheid van personen in invloedsgebied

Het aantal woningen bedraagt 178. Dit betekent volgens de Handleiding verantwoording groepsrisico dat er gedurende de dag 1,2* 178 personen en in de avond en nachtperiode er 2,4*178 personen aanwezig zijn.



Hoogte van het groepsrisico

Voor de hoogte van het groepsrisico wordt verwezen naar de rapportage externe veiligheid in Bijlage 4.

Maatregelen aan de risicobron

In de vergunning van Imperial Logistics zijn de Best Beschikbare Technologieën gebruikt.

Voor- en nadelen voor een ruimtelijke ontwikkeling met een lager groepsrisico

Het groepsrisico bij Imperial Logistics wijzigt niet door het realiseren van de woningen in Blixembosch Noordoost.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Er worden geen objecten voor verminderd zelfredzame personen mogelijk gemaakt. Personen in woningen zijn doorgaans zelfredzaam.

Mogelijkheden voor de hulpdiensten

In het gebied zullen blusvoorzieningen worden getroffen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de Beleidsregels 'Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening'. Het gebied is via twee zijden te bereiken. De opkomsttijd van de eerste tankautospuit is door onze specialist bepaald op 9.32 minuut binnen werktijd en 9.48 buiten werktijd. Deze opkomsttijd voldoet niet zoals deze in het besluit Veiligheidsregio's is vastgesteld. Voor woningbouw geldt een opkomsttijd van 8 minuten. Door deze overschrijding zijn de personen welke in het invloedsgebied verblijven, langer op hun eigen zelfredzaamheid aangewezen. Zoals eerder aangegeven zijn de personen binnen de woningen zelfredzaam.

4.4.5 Conclusie     

Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen voor het dit bestemmingsplan.

4.5 Duurzaamheid     

Alles wat we als gemeente doen draagt bij aan een goede kwaliteit van leven, nu en in de toekomst. Met name hier in Eindhoven maar ook daarbuiten. Om te werken aan een goede kwaliteit van leven in Eindhoven zorgen we er voor dat we de stad zowel boven- als ondergronds zodanig ontwerpen en inrichten dat deze vanuit economisch, ecologisch en menselijk oogpunt gezond, aantrekkelijk en toekomstbestendig is: gezonde en duurzame verstedelijking. In een gezonde stad is ruimte voor de natuur en duurzame voedsel-, energie-, water-, grondstoffen- en afvalkringlopen. Niet alleen hier en nu maar ook elders in de wereld en voor volgende generaties.

Kwaliteit van leven wordt in steeds grotere mate bedreigd door globale problemen als klimaatverandering en luchtvervuiling. Integrale duurzaamheid gaat daarom ook in deze opgave verder dan de gebouwen alleen. We streven ernaar in elk project ook het gebied/ de openbare ruimte te verduurzamen en daarmee een integrale bijdrage te leveren aan kwaliteit van leven in Eindhoven.

4.5.1 The Natural Step     

Gemeente Eindhoven heeft gekozen voor een aanpak die uitgaat van een systeembenadering van duurzaamheid voor de ontwikkeling van Eindhoven tot duurzame, gezonde, energie-neutrale, flexibel bestuurde, aantrekkelijke en inspirerende stad. Samenwerking tussen de partners in de stad en co-creatie zijn daarbij essentieel. Om te zorgen dat we een gedeelde taal spreken, gebruiken wij de aanpak van The Natural Step (TNS) om duurzaamheid vorm te geven. In het kort komt het erop neer dat we duurzaam handelen door met de volgende vier principes van duurzaamheid rekening te houden:

  • We gaan zuinig om met energie en kiezen voor groene, duurzame energie
  • We kiezen voor recyclebare of gerecyclede materialen of materialen die door de natuur afgebroken kunnen worden en we gebruiken producten die geen schade toebrengen aan mens en milieu
  • We gaan zuinig om met de natuur en breiden die waar mogelijk uit
  • We gaan uit van de eigen kracht van onze inwoners en zorgen voor hen waar het even moeilijk mee gaat. Mensen in de rest van de wereld ondervinden geen nadelen van ons handelen en waar mogelijk verbeteren we hun kwaliteit van leven.

De 4 duurzaamheidsprincipes kunnen worden gezien als spelregels. Houden we ons aan deze regels dan zijn we duurzaam bezig. Ze vertellen wat de grenzen zijn die we moeten respecteren als we een duurzaam product, een duurzame organisatie of duurzame gemeenschap willen ontwikkelen.

4.5.2 Ambities duurzaamheid     

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Belangrijke thema's daarbij zijn:

  • Eindhoven Energieneutraal

    Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken. Eindhoven heeft in 2008 de ambitie vastgelegd om 'energieneutraal' te worden in de toekomst (2035 - 2045). Dat wil zeggen dat alle energie die de stad dan nog gebruikt, duurzaam wordt opgewekt.



    Daarbovenop heeft de gemeenteraad in de 'Klimaatverordening gemeente Eindhoven 2016' vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. Dit betekent dat bij elk project of ontwikkeling enerzijds ingezet moet worden op een zo groot mogelijke bijdrage aan de beperking van de CO2 emissie, en anderzijds dat in de planontwikkeling gekwantificeerd moet worden wat voor en na de ingreep de omvang van de CO2 emissie is, uitgedrukt in kg CO2/jaar.



    Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Sinds 1 juli 2018 moeten kleinverbruikers, zowel nieuwe woningen als nieuwe bedrijven, 'aardgasloos bouwen'.In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad bovendien vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en daarom nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is. Met de beleidsregel ´Voorkomen aansluiting nieuwbouw op aardgas', die wordt gehanteerd tot 31 december 2020 (of 1-7-2018), wordt beoogd nieuwe aansluitingen op aardgas te voorkomen

  • Klimaatrobuust

    Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.

  • Duurzame mobiliteit

    Duurzame Mobiliteit richt zich onder andere op het voorkomen van verplaatsingen, het veranderen van de keuze van vervoermiddelen naar meer duurzaam vervoer en het verschonen van het vervoer (Trias Mobilica). Duurzame mobiliteit leidt tot minder energiegebruik en het gezonder worden van de leefomgeving. Duurzame mobiliteit en energiebesparing zijn belangrijke ambities in de in 2013 vastgestelde visie 'Eindhoven op weg, duurzaam verbinden van mensen en locaties in Eindhoven veelzijdige stad'. De visie geeft met een inspirerend vergezicht voor 2040 invulling aan de ambities.

    Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins) en daarnaast dat smart mobility concepten een vlucht zullen nemen, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.

  • Circulaire Economie

    Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur.

  • Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

    Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) is voor ons een belangrijke en uitdagende opgave. Aan de ene kant zijn wij er voor het verbeteren van de kwaliteit van de samenleving en doen we impliciet dus aan MVO. Aan de andere kant zijn we een organisatie als elke andere en kunnen MVO-thema's ook gewoon binnen de eigen muren aan de orde komen. MVO richt zich enerzijds op het verduurzamen van de eigen bedrijfsvoering en anderzijds op samenwerking met en het stimuleren van MVO bij partners in de stad, waaronder bedrijven en kennisinstellingen.

4.5.3 Planbeschrijving     

Nu per 1 juli 2018 de aansluitplicht op aardgas is komen te vervallen betekent het dat vanaf dat moment het de netbeheerder is verboden om gasaansluitingen te realiseren voor nieuwbouwwoningen en nieuwe bouwwerken voor kleinverbruikers met een aansluiting van minder dan 40 m3 gas per uur. Met de invoering van het gasloos bouwen zullen de nieuw te bouwen woningen in het plangebied gasloos worden opgeleverd. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente Eindhoven. Het gasloos bouwen houdt wel in, dat voor de te bouwen woningen naar een andere vorm van verwarming dient te worden gezocht.

Een concreet bouwplan dient minimaal te voldoen aan wet- en regelgeving. Welke duurzaamheidsmaatregelen bij de in het plangebied te bouwen woningen zullen worden getroffen, is nog niet bekend. Op dit moment is er nog geen concreet bouwplan uitgewerkt. Bij de uitwerking daarvan zal wel rekening worden gehouden met de duurzaamheidsprincipes. Bij een concreet bouwplan zal worden bekeken welke duurzame maatregelen kunnen worden getroffen.

4.6 Bodem     

Algemeen

Het (industriële) verleden van Eindhoven heeft zijn sporen in de bodem nagelaten. In de

afgelopen jaren heeft op zeer veel locaties in Eindhoven om diverse redenen milieukundig bodemonderzoek plaatsgevonden, bijvoorbeeld in het kader van het verlenen van bouwvergunningen of in het kader van de aan- of verkoop van locaties. In het bodeminformatiesysteem van de gemeente zijn al deze gegevens geregistreerd.

Op diverse locaties in Eindhoven zijn verontreinigingen aangetroffen, het komt echter zelden voor dat er als gevolg van bodemverontreiniging sprake is van risico's voor de gezondheid van mensen. Binnen het plangebied zijn geen gevallen van bodemverontreiniging bekend die een risico voor de gezondheid vormen.

In sommige gevallen kan toch sprake zijn van beperkingen in het gebruik of extra kosten die gemaakt moeten worden als grond moet worden afgevoerd. Het verdient dan ook sterk aanbeveling om bij grondtransacties, bouwactiviteiten of grondverzet vooraf het bodeminformatiesysteem van de gemeente te raadplegen. In sommige gevallen zal het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk zijn. Dit geldt bijvoorbeeld bij het aanvragen van sommige bouwvergunningen en bij het afvoeren van vrijkomende partijen grond.

verplicht

Plangebied Blixembosch Noordoost (Plateau)

Voor het gebied Blixembosch Noordoost zijn in het verleden diverse onderzoeken uitgevoerd.

  • Verkennend onderzoek A58 – Ekkersrijt Eindhoven, Geofox, kenmerk 96180/MG/bh, d.d. 22 september 1997;
  • Grond- en GPR-onderzoek oostelijke grondwal Ekkersrijt Eindhoven, Geofox, kenmerk 96180/MG/bh, d.d. 29 oktober 1997;
  • Kwaliteitsbepaling oostelijke grondwal Ekkersrijt, Oranjewoud, kenmerk 3509-102267, d.d. februari 2001;
  • Indicatief bodemonderzoek knooppunt “de Bokt”Eindhoven, Tauw, kenmerk 4343432, d.d. 12 oktober 2004;
  • Toelatingsonderzoek BRL 9335 Partij grond – aanschot te Eindhoven, Milieutechnisch Adviesbureau Heel bv, kenmerk 229PVS/07/R1, d.d. 14 juni 2007;
  • Verkennend bodemonderzoek loacatie nabij geluidswal Blixembosch-Oost te Eindhoven, Lankelma, kenmerk 65141, d.d. 17 juni 2011;
  • Verkennend bodemonderzoek locatie aan de Esperheide te Eindhoven, Lankelma, kenmerk 65205, d.d. 30 juni 2011;
  • Verkennend bodemonderzoek Blixembosch Noord-Oost te Eindhoven, Lankelma. Kenmerk 66352, 11 juli 2013;
  • Verhardings- en verkennend bodemonderzoek Veldlaan te Eindhoven, Lankelma, kenmerk 67435, d.d. 11 november 2015;
  • Verkennend bodemonderzoek Blixembosch (fase 3) te Eindhoven, BK Ingenieurs, kenmerk 153881, d.d. 25 november 2015.

Op basis van de meest recente onderzoeken blijkt dat met name sprake is van licht verhoogde gehalten (boven de achtergrondwaarden) met metalen en PAK's. De milieuhygienische kwaliteit van de aanwezige grondwal wordt ingeschat op maximaal klasse industrie.

Bij de aanleg van het plangebied vindt grootschalig grondverzet plaats waarbij een groot gedeelte van de bestaande geluidswal zal worden verplaatst en een grote hoeveelheid grond vanuit elders (depot Castilielaan) zal worden aangevoerd. Na de aanleg van het nieuwe plangebied dient de bodemkwaliteit opnieuw te worden geactualliseerd waarmee vastgelegd wordt dat de bodemkwaliteit geschikt is als woonbestemming.

4.7 Natuur     

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die in 2019 in werking treedt. Met het van kracht worden van deze wet komen vrijwel alle verantwoordelijkheden bij de provincies te liggen.

4.7.1 Wet natuurbescherming     

De nieuwe wet beoogt zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de Europese kaders (o.a. vastgelegd in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn). Volgens de wetgever is hiermee sprake van een hoog beschermingsniveau van de natuur. De Europese beschermingskaders zijn met het oog op een goede doorwerking en duidelijkheid over de consequenties daarvan zo veel mogelijk één-op één opgenomen in de wet zelf. Alleen voor zover nodig voor een adequate bescherming van natuurwaarden die niet beschermd worden door Europese regelgeving, voorziet de Wnb in een aanvullende bescherming. Dit betreft bijvoorbeeld de bescherming van diersoorten die niet vallen onder de Europese beschermingskaders. De Wnb voorziet in een instrumentarium in de vorm van beheerplannen en programma's voor gebieden en soorten, teneinde de samenhang tussen gebieds- en soortenbescherming mogelijk te maken. Verder is gekozen voor één vergunning- en ontheffingprocedure en is tegen besluiten rechtsbescherming in twee instanties mogelijk. Zoals eerder al gezegd zijn de provincies in hoofdzaak verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuurbeschermingsbeleid.

Gelijktijdig met de in werkingtreding van Wnb veranderen de lijsten met beschermde soorten. Zo zijn een aantal plantensoorten (o.a. orchideeën) en insecten- en vissoorten (o.a. kleine modderkruiper en bittervoorn) niet langer meer beschermd. Andersom zijn dieren die voorheen niet beschermd waren (o.a. haas, bosmuis en kleine ereprijs) nu wel beschermd. Voor de soorten die beschermd zijn geldt een verbod om die opzettelijk te verstoren als dat van wezenlijke invloed is op de gunstige staat van instandhouding.

Door de integratie van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet in de nieuwe Wnb is er nog maar één natuurvergunning nodig van één bevoegd gezag.

Wnb en onderscheid in gebieden 

De Wnb gaat uit van vijf gebiedssoorten te weten: Natura 2000-gebieden, het Natuur Netwerk Nederland, bijzondere nationale natuurgebieden, nationale parken, bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen. De Wnb verplicht tot het tot stand brengen van het Natuur Netwerk Nederland en tot het aanwijzen van Natura 2000-gebieden, die beide van cruciaal belang zijn voor het nakomen van de verplichtingen uit de Habitatrichtlijn.

De Wet natuurbescherming biedt bescherming aan Natura 2000-gebieden, soorten en houtopstanden, hout en houtproducten. Aanwezigheid van beschermde gebieden of beschermde soorten en/of hun beschermde leefomgeving kan van invloed zijn op de uitwerking van bestemmingen. Onderhavig bestemmingsplan maakt ontwikkelingen mogelijk die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor de gunstige staat van instandhouding van beschermde planten- of diersoorten.

Ten behoeve van dit plan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Hierbij is gekeken of er zich in het plangebied (mogelijk) beschermde soorten bevinden die door het plan negatief kunnen worden beïnvloed.

Quickscan Natuur.

Cobra adviseurs bv heeft op 17 oktober 2017 een onderzoek uitgevoerd: “Quickscan Natuur Het Plateau Eindhoven” (rapport d.d. 24 november 2017 referentie Cobra adviseurs: 301306). Gemeente Eindhoven wil in het onderzoeksgebied woningbouw realiseren en heeft Cobra adviseurs bv vanwege de voorgenomen plannen gevraagd eventuele knelpunten in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) in beeld te brengen.

Beschermde soorten

Vogels

In het gebied zijn vogels aanwezig, waaronder buizerd, havik, houtduif, zwarte kraai, ekster, kauw, fazant, merel, ijsvogel, wilde eend, meerkoet, waterhoen, blauwe reiger en verschillende soorten spechten en kleine zangvogels. Alle vogels zijn beschermd onder de Wnb.

Europees beschermde soorten

Er worden vleermuizen in het gebied verwacht. Vleermuizen zijn opgenomen in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en staan daarom ook op de lijst van Europees beschermde diersoorten en zijn daarmee strikt beschermd.

Nationaal beschermde soorten

De door ons aangetroffen of te verwachten soorten konijn, vos, egel, veldmuis, bosmuis, bunzing, eekhoorn, bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander zijn opgenomen in de lijst van nationaal beschermde diersoorten.

Vaste rust- en verblijfplaatsen

De nesten van de in het onderzoeksgebied aangetroffen of verwachte vogelsoorten zijn niet jaarrond beschermd, maar zijn wel beschermd zolang het nest in gebruik is. In enkele bomen hebben wij holten aangetroffen en mogelijk zijn in andere bomen ook holten aanwezig. Mogelijk zijn dergelijke holten in gebruik door vleermuizen, waardoor deze holten ook een streng beschermde status krijgen. De greppels en sloten in het onderzoeksgebied zijn vermoedelijk voorplantingsbiotopen voor bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander. Verder zijn in het onderzoeksgebied mogelijk verblijfplaatsen van konijn, egel, veldmuis en bosmuis aanwezig. Daarnaast maakt de overgang tussen bosperceel en open gebied en de lijnvormige structuur van de bosschages het onderzoeksgebied in potentie geschikt als onderdeel van een foerageergebied en vliegroute voor vleermuizen.

Conclusie mede op basis van quick scan

Nader onderzoek ijsvogel

Als gevolg van het plan zijn werkzaamheden voorzien nabij de oevers van de Groote Beek, Ter voorkoming van overtreding van de Wnb dient nader onderzoek uit te worden gevoerd naar het gebruik van de oevers als nestplaats door ijsvogels. Nader onderzoek kan het beste worden uitgevoerd in de periode maart tot augustus. Onderzocht moet worden of ijsvogels daadwerkelijk gebruikmaken van de oevers als broedplaats. Onderzoek moet uitgevoerd worden door een deskundige op het gebied van ijsvogels.

Behouden bewoonde nesten

Geadviseerd wordt de te verwijderen bomen en struiken te verwijderen in de periode tussen 1 december en 1 maart, mits vrij van vleermuisverblijfplaatsen (zie paragraaf vleermuizen hieronder). De kans dat in die periode bewoonde nesten aanwezig zijn, is erg klein. Ook buiten deze periode mag gerooid worden, mits (zie ook 'Nestcontrole') uit een aanvullende controle is gebleken dat er geen bewoonde nesten of vleermuisverblijfplaatsen aanwezig zijn. Daarnaast wordt geadviseerd vanaf eind februari ruigten en ruige oeverranden (ook bij sloten en greppels) regelmatig te maaien om te voorkomen dat bijvoorbeeld watervogels er gebruik van maken om er te broeden. Het gaat hierbij om terreindelen die later in het seizoen zullen verdwijnen in het kader van de werkzaamheden. Zo zorgt u ervoor dat broedgevallen dan geen belemmering vormen.

Nestcontrole

Ook als u besluit de bomen en beplantingen te verwijderen tussen 1 maart en 1 december, moet voorafgaand aan de werkzaamheden een aanvullende controle worden uitgevoerd. Hiermee onderzoekt u of zich bewoonde nesten in de te rooien elementen bevinden. Dit onderzoek moet maximaal drie dagen voor de daadwerkelijke werkzaamheden uitgevoerd worden. Worden bewoonde nesten aangetroffen, dan moet de betreffende nestlocatie worden gemarkeerd en ontzien zolang het nest bewoond is. Dat betekent dat duidelijk moet zijn dat de boom of struik pas gekapt mag worden als het nest niet meer bewoond is, doorgaans een aantal weken later. In de tussentijd moet bijvoorbeeld met een lint om de stam duidelijk worden gemaakt dat de bewuste boom nog niet gekapt mag worden. Gaat het om bosplantsoen, dan moet een voldoende groot vak om het nest worden ontzien.

Europees beschermde soorten

Vleermuizen

Ter voorkoming van overtreding van de Wnb dienen te verwijderen bomen voorafgaand aan het verwijderen te worden gecontroleerd op de aanwezigheid van boomholten. Deze moeten, indien aanwezig, beoordeeld worden op de aanwezigheid van vleermuizen of gebruik door vleermuizen. Indien gebruik door vleermuizen wordt aangetoond, is mogelijk nader onderzoek nodig om de soort en functionaliteit vast te stellen. De uitkomsten kunnen leiden tot een ontheffingsplicht of het nemen van mitigerende maatregelen.

Nationaal beschermde soorten

Inspectie werkomgeving

Ter voorkoming van overtreding van de Wnb dient voorafgaand aan werkzaamheden te controleren op de aanwezigheid van dieren. Eventueel aangetroffen bruine kikkers, gewone padden, kleine watersalamanders of egels moeten dan voorzichtig verplaatst worden naar bijvoorbeeld het naastgelegen bosperceel. Wanneer onverhoopt streng beschermde soorten worden aangetroffen, schakel dan een deskundig ecoloog in om de eventuele vervolgstappen te bepalen.

In kaart brengen konijnenholen

Ter voorkoming van overtreding van de Wnb dient de werkomgeving, en met name de delen waar grondverzet plaats moet vinden, te controleren op de aanwezigheid van konijnenholen. Als deze worden aangetroffen, moeten deze in kaart worden gebracht en gemarkeerd. Wij adviseren in het kader van zorgvuldig handelen geen kap- en graafwerkzaamheden uit te voeren nabij konijnenholen in de periode tussen 1 januari en 30 juni. In deze periode heeft het konijn jongen die niet in staat zijn te vluchten. Buiten deze periode zijn werkzaamheden toegestaan, mits zodanig wordt gewerkt dat konijnen in staat zijn het hol te ontvluchten.

Amfibieën

De werkzaamheden omvatten ook het ontgraven en dempen van greppels. Dit beïnvloedt waarschijnlijk de aanwezige amfibieën, met name als gewerkt wordt tussen februari en juni.

Indien bij de ontikkeling van het plangebied rekening wordt gehouden met bovengenoemde conclusies dan is het beoud van de natuurwaarden in het gebied gewaarborgd.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf     

5.1 Inleiding     

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.

Het plan betreft de nieuwbouw van woningen in Blixembosch. Voor deze ontwikkelingen dient een bestemmingsplan te worden opgesteld waarvan deze waterparagraaf onderdeel uit maakt. Het plangebied is in een eerder plan, “Blixembosch Noordoost te Eindhoven Riolerings- en waterhuishoudkundig ontwerp” door Royal Haskoning d.d. 11 november 2009 reeds beschreven. Tevens maakt het plan onderdeel uit van de waterparagraaf Blixembosch Noordoost, waarbij het geheel te ontwikkelen gebied is uitgewerkt. Het plan bestaat uit twee fasen, De Velden en Het Plateau. De eerste fase (De Velden) is inmiddels gerealiseerd.

Ten opzichte van het destijds opgestelde waterhuishoudkundig ontwerp en de waterparagraaf zijn in de ontwikkeling van het deelgebied Het Plateau een aantal wijzigingen doorgevoerd. Een onderdeel van de uitwerking van Het Plateau is een waterhuishoudkundig advies welke als bijlage (N002_T&P_BF3581_notitie Waterhuishoukundige beschouwing) bij deze toelichting is gevoegd. In het navolgende worden resultaten en conclusies van het waterhuishoudkundig advies beschreven.

verplicht

Door middel van deze waterparagraaf wordt aangegeven welke maatregelen met betrekking tot het watersysteem te realiseren zijn en of de veranderingen gevolgen hebben voor het bestaande watersysteem. De wijzigingen voor de waterparagraaf zijn het gevolg van een wijziging in de stedenbouwkundigeopzet en inrichting van het gebied.

Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Beleid     

5.2.1 Rijksbeleid     

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).

5.2.1.1 Nationaal Waterplan 2016 - 2021     

Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.

5.2.2 Provinciaal beleid     

5.2.2.1 Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021     

Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Gedacht kan dan worden aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.

Wettelijke taken

De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd. Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten. De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant (ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Integrale en gezamenlijke aanpak

Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.

Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.

De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.

5.2.3 Beleid Waterschap     

5.2.3.1 Waterbeheerplan 'Waardevol Water'     

Waterschap de Dommel heeft op 29 september 2015 het Waterbeheerplan “Waardevol Water” vastgesteld. Dit strategisch document dat op 1 januari 2016 in werking getreden beschrijft de doelstellingen voor de periode 2016-2021 en op welke wijze zij die wil bereiken. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedbeheerplan de Dommel, het Nationaal en het Provinciaal Milieu- en Waterplan.

Dit plan biedt ruimte voor initiatieven van derden en speelt in op kansen die zich in het waterschapgebied voordoen, waarbij de in het plan beschreven doelen leidend zijn. In de projecten zelf worden de doelen van het Waterbeheerplan uitgewerkt in concrete maatregelen. Het waterschap heeft de volgende uitgangspunten geformuleerd die richtinggevend zijn voor de plannen en oplossingen.

  • Beekdalbenadering: ook al zijn de verschillen tussen stad en buitengebied groot toch maken zij deel uit van hetzelfde beekdal waar logische natuurwetten gelden. Door dit beekdal als groter geheel steeds voor ogen te houden, kan integraler en effectiever worden gewerkt. wel is samenwerking met andere overheden, waterpartners en inwoners daarbij essentieel. Water verbindt de stad met het buitgebied.
  • De gebruiker centraal: de omgeving wordt op heel veel verschillende manieren gebruikt en de behoeften en belangen van de gebruikers veranderen continu. Ook de waarde van water verandert mee en daarop moet worden ingespeeld.
  • Samen sterker: door samen te werken met andere overheden en waterpartners, boeren en bedrijven en door samen oplossingen te zoeken en uitvoering te geven wordt het meest bereikt. Het waterschap wil daarin een inspirerende rol spelen en partijen daartoe de ruimte bieden. Door flexibel te zijn in de samenwerking met en rekening te houden met de inbreng en ideeën van andere partijen wordt de uitvoeringskracht versterkt.
  • Gezonde toekomst: ook toekomstige generaties moeten over voldoende, veilig en schoon water. Ook in de maatschappij is het streven naar duurzaamheid steeds actueler en de kringloopgedachte sluit hierop aan. Het waterschap ziet dit als een inspirerende uitdaging en wil mensen bewust maken van de waarde van water en het belang van een duurzaam gebruik ervan.
5.2.3.2 Keur Waterschap De Dommel 2015     

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.

5.2.3.3 Hydrologosch neutraal bouwen     

Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.

Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatsen van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.

Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.

Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.

5.2.4 Gemeentelijk beleid     

5.2.4.1 Gemeentelijk Rioleringsplan (2019 - 2022)     

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied.

In het GRP 2019 – 2022 wordt aangegeven op welke wijze er omgegaan wordt met de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Hiervoor zijn in het plan activiteiten opgenomen enerzijds gericht op het beheer en onderhoud en anderzijds op het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel.

Speerpunt van het GRP is het inspelen op de klimaatverandering welke extreme regenbuien, langdurige droogteperiodes en hittestress met zich meebrengt. Hiervoor zijn uitgangspunten, richtlijnen en ontwerpnormen uit het klimaatplan 2016-2020 en de hieruit vloeiende beleidsregel ´Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen´ nader uitgewerkt. Concreet betekent dit dat voor het aspect water bij nieuwe ontwikkelingen 60mm berging gerealiseerd dient te worden over het totaal verhard oppervlak, waarbij de waterbergingseis gereduceerd kan worden naargelang de hoeveelheid groen in een plan. Om initiatiefnemers te ondersteunen heeft de gemeente een website ontwikkeld waar de benodigde waterberging kan berekend worden en worden maatregelen omschreven om hieraan invulling te kunnen geven.

 

5.2.5 Waterplan     

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.

5.3 Beschrijving watersysteem plangebied     

Huidige situatie

Blixembosch Buiten is een in aanbouw zijnde woonwijk gesitueerd in het noorden van Eindhoven nabij de A50, specifiek in de wijk Aanschot. Het totale plangebied Blixembosch Buiten is onder te verdelen in de woongebieden De Velden en Het Plateau. In de huidige situatie is een deel van het plangebied, De Velden, reeds ontwikkeld. Het Plateau dient nog ontwikkeld te worden.

Ten behoeve van de planontwikkeling van het Plateau hebben er in 2012 en 2013 ophoogwerkzaamheden plaatsgevonden. Het plangebied is hierbij grotendeels met 3 tot 14 meter opgehoogd met grond die afkomstig is uit het nabijgelegen gronddepot. Uit sonderingen en boringen blijkt dat de ophoging van het woongebied overwegend bestaat uit zwak tot uiterst siltig, zeer fijn zand. Deze lagen worden afgewisseld met minder siltig of matig fijn zand. Onder de ophoging is de oorspronkelijke bodemopbouw aanwezig met ondiepe leemlagen. Door de wisselende samenstelling van de ondergrond, de ophooggrond en de laagsgewijze opbouw met storende lagen is het gebied te typeren als (zeer) slecht doorlatend. In het gebied variëren de gemiddeld hoogste en laagste grondwaterstanden in de omgeving tussen +15.32 en + 13.53m NAP. Het plangebied kenmerkt zich door een slempgevoelige toplaag waardoor het regenwater, zonder aanvullende maatregelen, op maaiveld stagneert.

5.3.1 Checklist watersysteem     

Checklist Watersysteem
A-wateren binnen plangebied Nee, de ER 38 (Groote Beek) ligt nabij het plangebied.
B-wateren binnen plangebied Nee, binnen het plangebied De Velden liggen watergangen ten behoeve van de waterberging en afvoer van het plangebied.
Keurgebied binnen plangebied? Nee
Binnen 25-100 jaarszone? Nee
Binnen boringsvrije zone? Nee
Ecologische verbindingszone? Nee
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050? Nee
Attentiegebied EHS Nee
Rioolwatertransportleiding Nee
Waterschap gemaal Nee
Verdachte/verontreinigde locaties? Staan vermeld in de bodemparagraaf
Infiltratie praktisch mogelijk? Nee (tenzij toepassing grondverbetering)
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid Nee

5.4 Toekomstige situatie van het watersysteem     

5.4.1 Verharding     

Voor het plangebied is een stedenbouwkundig plan gemaakt volgens welk het gebied wordt bebouwd. In bijlage 1 staat aanvullende informatie betreffende het plangebied en de waterhuishouding. De ophoging ter plaatse van de geplande geluidswal is aan de wegzijde nog niet volledig uitgevoerd. De geluidswal dient nog uitgebreid te worden. Het Plateau zal deels verhard worden uitgevoerd en deels als groen verblijfsgebied met centraal gelegen waterberging. Ter compensatie van de verhardingstoename worden waterhuishoudkundige maatregelen getroffen om hemelwater te bergen en vertraagd af te voeren

5.4.2 Berging     

Conform afspraken met het waterschap dient in het plangebied 50,8 mm regenwaterberging aangelegd te worden. Deze berging bevindt zich op openbaar terrein. De waterberging wordt bovengronds gerealiseerd. Omdat de grondslag in Eindhoven overwegend minder geschikt is voor het infiltreren van regenwater, betekent dit praktisch dat voor iedere m2 toename van het verhard oppervlak er extra waterberging gecreëerd moet worden. In bijlage 1 is een nadere uitwerking van de benodigde berging weergegeven. De bergingsopgave voor De Velden is ten dele gerealiseerd, in de vorm van watergangen. De resterende opgaven dient gerealiseerd te worden in de centrale waterpartijen van het Plateau confrom de opzet van het oorspronkelijk waterhuishoudkundig plan.

5.4.3 Watersysteem     

De waterberging wordt gerealiseerd door de aanleg van centraal gelegen waterpartijen en regentuinen, met een afvoer op de Groote Beek. Naast het bergen en vertraagd afvoeren van hemelwater afkomstig van het Plateau maakt deze waterstructuur ook onderdeel uit voor de berging en afvoer van het watersysteem van De Velden. Het totaalplan beschikt evenees over afvoermogelijkheden op de gracht van de bestaande wijk Blixembosch nabij Wildeman en onder de Kennedylaan door, welke te bedienen is met een spindelschuif. Het vuilwater wordt onder vrijverval centraal in het plan ingezameld, nabij de straat Weide, en via een gemaal en persleiding afgevoerd naar het vuilwater riool in de straat Ernani. Het vuilwater wordt vervolgens naar de zuivering afgevoerd.

Op onderstaande afbeelding is de te realiseren watercompenstatie weergegen namelijk, de waterpartijen Centraal oost en Centraal west en de Regentuinen. De Gemeente Eindhoven heeft de intentie om het centraal oppervlaktewater oost en west te voorzien van een streefpeil van NAP +14,45m. Dit streefpeil is afgestemd op het streefpeil in het reeds aangelegde watersysteem van De Velden. De Regentuinen bergen tijdelijk hemelwater en vallen droog.

verplicht

Het streefpeil in de nabijgelegen Groote Beek is ca. NAP +13,14m. Bij hevige neerslag zal het waterpeil in de Groote Beek stijgen. Bij een T=100-situatie (regenbui die eenmaal per 100 jaar kan voorkomen) wordt een waterstand in de watergang berekend van NAP +15,17m. Dit houdt in dat een deel van het gebied ter plaatse van de regentuinen en het ten zuiden gelegen fietspad inundeert. Bij een T=100 situatie kan een deel van de te realiseren berging t.b.v. het plangebied Blixembosch eveneens ingezet worden voor het inundatiewater vanuit de Groote Beek. Door deze berging zal een gelijktijdige T=100 situatie in het plangebied met een T=100 situatie in de Groote Beek,niet leiden tot verhoging van de berekende peilen in deze situaties.

5.4.4 Waterkwaliteit     

Bij de inrichting, bouw en beheer fase worden zo min mogelijk vervuilende stoffen toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Blootstelling van uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, koper en lood aan regenwater moet tot een minimum beperkt worden. Ook een gifvrij beheer van de buitenruimte (weg- en groenbeheer) levert een belangrijke positieve bijdrage aan de waterkwaliteit en dient aandacht te krijgen bij het uitwerken van het beheersplan voor de ontwikkeling.

5.4.5 Advies / overleg Waterschap     

In juni 2017 is met Waterschap de Dommel gestart met overleg over dit plan. Naar aanleiding van de beschreven ontwikkelingen zijn de volgende intenties vastgelegd ten aanzien van de waterhuishouding.

Afspraken waterhuishouding:

  • Hemelwater afkomstig van de nieuw te ontwikkelen oppervlakken zal gescheiden van het huishoudelijk afvalwater worden ingezameld;
  • Voor hemelwater afkomstig van de te ontwikkelen verharde vlakken wordt een bergingsvoorziening met tenminste een netto inhoud van 50,8 mm, gerekend over het afvoerend verhard oppervlak, binnen het plangebied gerealiseerd;
  • De resterende bergingsopgave voor het totaalplan Blixembosch Buiten zal centraal in het plangebied bovengronds gerealiseerd worden in de vorm van waterpartijen en regentuinen;
  • Bij de nog nader uit te werken concretisering van de plannen dienen wateraspecten te worden meegenomen in de randvoorwaarden en uitgangspunten. Het waterschap wenst in de concretisering van plannen betrokken te worden;
  • De aansluitingen van het vuilwaterriool op het gemeentelijke stelsel vindt in overleg met de afdeling huisaansluitingen van de gemeente Eindhoven plaats;
  • Bij het bouwen in de ondergrond dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met de natte omstandigheden in Blixembosch Buiten. Zorg bij ondergrondse of verdiepte bouwwerken en bij walwoningen dat deze waterdicht zijn uitgevoerd. Hou rekening met de hoogst optredende grondwaterstand en de aanwezigheid van schijngrondwater;
  • Verwacht wordt dat door het hoge leemgehalte van de ondergrond en als gevolg van de bouwactiviteiten het water slechts zeer langzaam in de grond zal zakken. Als de woning gereed is, dient de directe omgeving bij voorkeur te worden omgespit (over het algemeen) tot minimaal 1 meter beneden maaiveld. Zo nodig dient de grond te worden verschraald. Er wordt aangeraden om hierbij advies in te winnen van een deskundige.



Op 2 mei 2018 heeft Waterschap de Dommel positief gereageerd op deze waterparagraaf.

 

Bijlage 1: N002_T&P_BF3581_notitie Waterhuishoukundige beschouwing.pdf

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving     

6.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan "II Blixembosch Noordoost (Plateau)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek     

Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

6.3 Verbeelding     

Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels     

Uitgangspunt bij het opstellen van onderhavig bestemmingsplan voor de beoogde woningbouwontwikkeling is het bieden van directe (bouw)titel voor de inrichting van het gebied met een maximum aantal van 180 grondgebonden woningen en de inrichting van de openbare ruimte met woonstraten, groen-, speelvoorzieningen, water etc. . In grote lijnen ligt de beoogde ontwikkeling van het gebied vast. Omdat exacte situering van bebouwing, straten en plantsoenen nog niet vast ligt zou het toepassen van gedetailleerde bestemmings- en bouwregels te star zijn om op korte termijn de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken. Er is bij onderhavig bestemmingsplan daarom gekozen voor flexibiliteit waarbij toch een directe bouwtitel kan worden geboden voor de woningbouwplannen. In afwijking van de geijkte flexibiliteitsmogelijkheden zoals uitwerkingsplicht, wijzigingsbevoegdheid en binnenplanse afwijking is hier gekozen voor 'globale' bouwregels. Hieronder wordt dat in de bestemmingsregels nader aangegeven.

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. De  Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In  "Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. In afwijking van de standaard is in dit bestemmingsplan een zolder/dakopbouw ook als een bouwlaag aangemerkt. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In artikel 2 Wijze van meten zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. In afwijking van de eindhovense standaard wordt bij het meten van hoogtes van bouwwerken niet uitgegaan van het peil doch van het aanliggend maaiveld. Omdat in het plangebied als gevolg van de grondophogingen sprake is van hoogteverschillen in de te bebouwen gronden is hier dus er voor gekozen om het aangrenzend/aansluitend maaiveld als uitgangspunt te nemen voor het bepalen van de hoogtes van de te bouwen bouwwerken..



De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

Bestemming `Groen' (Artikel 3)

Deze bestemming komt nagenoeg overeen met de groenbestemming van het voorheen geldend bestemmingsplan Blixembosch Noordoost. De groenbestemming omvat de gronden van de geluidwal. Het groen binnen het plangebied kan worden aangemerkt als het groen dat als "structureel groen op stedelijk niveau” en “structureel groen op wijk- en buurtniveau” in de uitwerking van het gemeentelijke Groenbeleidsplan is vastgelegd. De bestemming `Groen´ omvat ook water en waterhuiskundige voorzieningen, nuts-, speel- geluidwerende voorzieningen alsmede een geluidwal dat op de verbeelding als zodanig is aangeduid. Binnen de geluidswal is tevens een maatvoeringsaanduiding opgenomen teneinde de minimale hoogte van de geluidwal te kunnen borgen. Voorts is binnen de bestemming Groen de woonfunctie in de vorm van walwoningen toegelaten. De locatie voor deze woningen zijn met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-1' op de verbeelding aangeduid. Met het oog op flexibiliteit bij de situering van de walwoningen zijn de locaties van de walwoningen niet exact op de verbeelding vastgelegd. Ten behoeve van de walwoningen zijn specifieke bouwregels opgenomen. Met een maximum bouwhoogte gemeten van het aansluitend maaiveld zijn walwoningen in vier bouwlagen toegelaten. Verder zijn in verband met de geluidbelasting van het wegverkeer specifieke regels over de toepassing van dove gevels opgenomen.

Ook de gebruikelijke regeling voor aan huis-verbonden-beroepen en kleinschalige bedrijvigheid aan huis is voor de walwoningen van toepassing.

.

Bestemming `Verkeer - Verblijfsgebied' (Artikel 4)

De wegen voor de ontsluiting van de te realiseren woongebieden binnen het plangebied die aansluiten op de bestaande wegen van de wijk Blixembosch hebben in dit bestemmingsplan de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied. De nog te realiseren woonstraten zijn in de woonbestemmingen binnen het plangebied. opgenomen. Naast de verkeersfuncties zijn binnen de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied tevens speel-/groenvoorzieningen, leidingen en nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen voor ondergrondse afvalinzameling toegelaten.

Over een gedeelte van deze bestemming aan de westkant is tevens de dubbelbestemming Waarde - Archeologie van toepassing..

Bestemming `Wonen - 1' (Artikel 5)

Deze bestemming is op het noordelijk deel van het te realiseren woongebied gelegd. Ten behoeve van de beoogde woningbouwontwikkeling zijn binnen deze globale bestemming woonfuncties toegelaten in de vorm van vrijstaande, 2-onder-1-kap-woningen en woningen in rijenbouw met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen. Voorts zijn binnen deze bestemming in verband met de inrichting van de openbare ruimte woonstraten, groen- en speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen etc. toegelaten. Met deze globale bestemming wordt meer flexibiliteit bij de ontwikkeling van het woongebied geboden.

In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen. Het gebouw dat door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, wordt beschouwd als het hoofdgebouw. Bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen zijn in architectonisch opzicht te onderscheiden van, en ondergeschikt aan, het hoofdgebouw.

Voor het hoofdgebouw zijn specifieke stedenbouwkundige eisen in de regels gesteld. Door geen bouwvlakken voor te schrijven wordt enige flexibiliteit in de situering van de bouwblokken geborgd. In verband met de geluidbelasting van het wegverkeer zijn specifieke regels over de toepassing van dove gevels opgenomen. In de bouwregels zijn specifieke eisen gesteld teneinde in de beheersituatie de bouwmogelijkheden te begrenzen. In de bouwregels voor aan-, uitbouwen en bijgebouwen zijn eveneens specifieke regels teneinde de bouwmogelijkheden in de beheerssituatie te begrenzen. Voor het overige is de standaard aan-, uitbouwen en bijgebouwenregeling van toepassing.

Op de verbeelding is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-1' aangeduid binnen de bestemming Wonen - 1. In de bouwregels is vastgelegd dat ter plaatse van deze aanduiding geen bouwwerken mogen worden gebouwd.



Aan huis-verbonden-beroepen en kleinschalige bedrijvigheid aan huis

Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot een vloeroppervlak van maximaal 50 m2). Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen.

Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 van het vloeroppervlak te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid. .

In de regels is de mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de voorgeschreven stedenbouwkundige eisen teneinde woningen met een andere architectuur mogelijk te maken.

Bestemming `Wonen - 2' (Artikel 6)

Deze bestemming is op de zuidelijke gedeelten van het te realiseren woongebied gelegd. Ten behoeve van de beoogde woningbouwontwikkeling zijn binnen deze globale bestemming woonfuncties toegelaten in de vorm van vrijstaande en/of 2-onder-1-kap-woningen met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen. Voorts zijn binnen deze bestemming in verband met de inrichting van de openbare ruimte woonstraten, groen- en speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen etc. toegelaten.Met deze globale bestemming wordt meer flexibiliteit bij de ontwikkeling van het woongebied geboden.

In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen. Het gebouw dat door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, wordt beschouwd als het hoofdgebouw. Bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen zijn in architectonisch opzicht te onderscheiden van, en ondergeschikt aan, het hoofdgebouw.

Voor het hoofdgebouw zijn specifieke stedenbouwkundige eisen in de regels gesteld. In verband met de geluidbelasting van het wegverkeer zijn specifieke regels over de toepassing van dove gevels opgenomen. Door geen bouwvlakken voor te schrijven wordt enige flexibiliteit in de situering van de bouwblokken geborgd. In de bouwregels zijn specifieke eisen gesteld teneinde in de beheersituatie de bouwmogelijkheden te begrenzen. In de bouwregels voor aan-, uitbouwen en bijgebouwen zijneveneens specifieke regels teneinde de bouwmogelijkheden in de beheerssituatie te begrenzen. Voor het overige is de standaard aan-, uitbouwen en bijgebouwenregeling van toepassing.

Op de verbeelding is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-1' aangeduid binnen de bestemming Wonen - 2. In de bouwregels is vastgelegd dat ter plaatse van deze aanduiding geen bouwwerken mogen worden gebouwd.



Aan huis-verbonden-beroepen en kleinschalige bedrijvigheid aan huis

Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot een vloeroppervlak van maximaal 50 m2). Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen.

Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 van het vloeroppervlak te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.

In de regels is de mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de voorgeschreven stedenbouwkundige eisen teneinde woningen met een andere architectuur mogelijk te maken.



Bestemming 'Wonen - 3' (Artikel 7)

Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden dat in Blixembosch Noordoost is aangeduid als 'de velden'. Het betreft een kleine locatie in het zuidoostelijk deel van het plangebied grenzend aan de woonbebouwing van het gebied 'de velden'. De bestemming voorziet in regels voor de bouw van een tweetal woningen en de bijbehorende voor- en achtererven. In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen. Het gebouw dat door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, wordt beschouwd als het hoofdgebouw. Bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen zijn in architectonisch opzicht te onderscheiden van, en ondergeschikt aan, het hoofdgebouw.De noordelijk gelegen strook grond van deze woonbestemming is uitgegeven voor gebruik als parkeervoorzieningen aan de eigenaren van de woonpercelen gelegen buiten het plangebied doch grenzend aan deze bestemming

Op de verbeelding is binnen het bestemmingsvlak de aanuiding 'bouwvlak' voor de hoofdgebouwen aangeduid. In de bouwregels is bepaald dat hoofdgebouwen binnen de bouwvlakken worden gebouwd waarbij de bouwvlakken volledig mogen worden bebouwd. Op de verbeelding is bij deze bestemming verder de aanduiding 'bijgebouwen' aangeduid waar buiten het bouwvlak aan-, uitbouwen en bijgebouwen zijn toegelaten. De gronden die zijn uitgegeven voor het gebruik als parkeervoorzining zijn op de verbeelding aangeduid met de aanduiding 'parkeerterrein'. Omdat het hier niet gaat om parkeervoorzieningen ten behoeve van de bij deze bestemming behorden woningen, doch voor bewoners van percele gelegen buiten het plangebied is hier een specifiek parkeerfunctie opgenomen naast de bij de woningen behorden parkeervoorzieningen. .



Aan huis-verbonden-beroepen

Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot een vloeroppervlak van maximaal 50 m2). Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen.

Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 van het vloeroppervlak te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.



Dubbelbestemming 'Leiding - Gas' Artikel 8

Deze dubbelbestemming heeft betrekking op de gastransportleiding aaan de noordzijde van het plangebied in de nabijheid van de plangrens. De regels bij deze dubbelbestemming zijn gericht op bescherming van de leiding. In verband hiermee geldt er een vergunningstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.

Dubbelbestemming `Waarde - Archeologie' (Artikel 9)

De gronden waarop deze dubbelbestemming is gelegd, betreft het overgebleven gedeelte van het archeologisch verwachtingsgebied van Blixembosch Noordoost dat nog niet archeologisch is onderzocht. Met een wijzigingsplan is de dubbelbestemming van de gronden waarop een archeologisch onderzoek is uitgevoerd komen te vervallen. Ingrepen onder het maaiveld in de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie (het archeologisch verwachtingsgebied) zijn onderworpen aan een vergunningstelsel waarbij archeologisch onderzoek is vereist. Dit ten einde verstoring van eventuele archeologische waarden te voorkomen. In de regels is een uitzondering op het vereiste van een archeologisch onderzoek opgenomen indien aan de voorwaarde dat niet meer dan een totaal grondoppervlak van 100 m² wordt geroerd. 

Ten aanzien van het bouwen van bouwwerken zijn specifieke bouwregels opgenomen. In de regels is verder een vergunningstelsel opgenomen voor het uitvoeren werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden. Omdat in het plangebied op het maaiveld sprake is van grondophopingen dient voor de toepassing van het vergunningstelsel bij ingrepen in de grond te worden uitgegaan van het oorspronkelijk maaiveld. Dus het maaiveld vóórdat het is opgehoogd. Met in achtneming van de in de regels bij het vergunningstelsel opgenomen voorwaarden is het mogelijk dat een vergunning e/o archeologisch onderzoek niet is vereist. Onder andere in het geval dat ingrepen ten behoeve van funderingspalen door de opgehoogde gronden in de gronden van het oorspronkelijk maaiveld in totaal niet meer dan het maximum oppervlak van 100 m² van deze gronden bedragen, is geen archeologisch onderzoek vereist.

Onder Hoofdstuk 3 Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel (Artikel 10), de  Algemene afwijkingsregels (Artikel 11), de Algemene aanduidingsregels (Artikel 12) en de Overige regels (Artikel 13).

Onder Artikel 12 Algemene aanduidingsregels  zijn in lid 12.1 Geluidzone - industrie opgenomen de regels omtrent- de Geluidzone - industrie. Deze geluidzone is overgenomen van het voorheen geldend bestemmingsplan Blixembosch Noordoost. Dit is een zone vanwege het geluid van het nabijgelegen industrieterrein Ekkersrijt Oost in Son en Breugel. De geluidbelasting vanwege dit industrieterrein mag binnen de gebiedsaanduiding Geluidzone - industrie niet meer bedragen dan 50 dB(A).

In lid 12.2 Vrijwaringszone - weg zijn ter bescherming van van gronden langs rijkswegen regels opgenomen over een bebouwingsvrije zone van 35m, gemeten vanaf de kant van het asfalt.

Onder Artikel 13 Overige regels zijn opgenomen de regels over de parkeereis.

In Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht (Artikel 14 Overgangsrecht  en de  Slotregel (Artikel 15) opgenomen.

Hoofdstuk 7 Handhaving     

7.1 Algemeen     

Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021

In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.

Uitgangspunten

Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:

Informatie gestuurd

De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.

  • Gebiedsgericht

Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.

  • Risico- en oplossingsgerichte benadering

De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.

Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.

  • Consequent en doelmatig

    Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).

Prioritering

De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.

Uitvoeringsplan

In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:

  • Object en informatiegericht

    - Bouwen en Wonen

    - Openbare leefomgeving

- Bedrijven

  • Gebiedsgericht

    - Pilot Veiligheid en leefbaarheid

    - Actiegebieden
  • Themagericht

    Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.

Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.

Duidelijke regels

Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.

7.2 Handhaving voorliggend plan     

Leidend motief bij de toekenning van de bestemmingen is het antwoord op de vraag of de desbetreffende functie ter plaatse in ruimtelijk opzicht acceptabel is (ongeacht of een en ander in overeenstemming is met de voorgaande (nu nog vigerende) bestemmingsplannen en/of een en ander functioneert in overeenstemming met andere regelgeving, bijvoorbeeld milieuwetgeving, winkelsluitingswet, bouwverordening, algemene plaatselijk verordening etc.)

Er is in het voorliggend plan slechts aandacht voor handhaving in geval van het met dit bestemmingsplan wegbestemmen van momenteel bestaande functies, dus als er sprake is van het om redenen van een de goede ruimtelijke ordening toekennen van een bestemming die niet conform de bestaande situatie is. Dergelijke gevallen doen zich – voorzover uit onderzoek gebleken – met het voorliggende plan niet voor.

Hoofdstuk 8 Financiële aspecten     

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.

Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

De gronden in het onderhavige bestemmingsplangebied zijn in eigendom van gemeente Eindhoven. De kosten zullen worden verhaald middels een verkoopovereenkomst. Op deze manier zijn de kosten 'anderszins verzekerd' en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan op te stellen voor dit project.

Aangezien de gemeente alle gronden in het plangebied heeft verworven betreft de ontwikkeling van Blixembosch Noordoost een volledig gemeentelijke grondexploitatie.

De kosten voor de planontwikkeling en uitvoering van het toekomstige woongebied worden gedekt uit de verwachte opbrengsten van gronduitgifte en het bestemmingsplan. De financiële haalbaarheid van het bestemmingsplan is hiermede verzekerd.

Hoofdstuk 9 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid     

9.1 Bekendmaking ex artikel 1.3.1 Bro     

Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 6 juli 2016. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro     

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Deze bestemmingsplanherziening is noodzakelijk omdat de stedenbouwkundige invulling van het te ontwikkelen woongebied is gewijzgd. Bij deze wijziging van het plandeel "Terrassen" in een plandeel "Plateau" zijn er geen veranderingen voor wat betreft de functies en het te realiseren woningaantal. De wijzigingen in de stedenbouwkundige opzet van het plan hebben geen gevolgen voor de belangen van het rijk, de provincie en de aangrenzende gemeente Son & Breugel. Desondanks is een concept van het plan in het kader van het vooroverleg aan het rijk en de provincie. Het rijk vanwege het verkeerslawaai van de omliggende rijkswegen. De provincie vanwege de woningbouwafspraken RRO. Het wettelijk voorverleg met de provincie, op basis van het concept ontwerp bestemmingsplan, is afgerond en heeft niet geleid tot opmerkingen. Het Poho heeft overigens ingestemd met de voortzetting van de woningbouwontwikkeling in Blixembosch Noordoost.

Ten aanzien van het plan heeft Rijkwaterstaat enkele opmerkingen gemaakt. Hieronder zijn de opmerkingen kort samengevat en tevens voorzien van een reactie.

Rijkswaterstaat verzoekt de vrijwaringszones die bij haar infrastructuur worden gehanteerd in de regels en op de verbeelding op te nemen.

Over de vrijwaringszone heeft ambtelijk overleg plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan is afgesproken om ten aanzien van de vrijwaringszone maatwerk te verrichten door een bebouwingsvrije zone van 35m, gemeten uit kant asfalt, in plaats van 50m in het bestemmingsplan op te nemen. Indien blijkt dat de gronden voor de geplande walwoningen zijn gesitueerd buiten de zone van 50m dan zal de bebouwingsvrije zone 35m dienen te worden gewijzigd in een bebouwingsvrije zone van 50m. Een overlegzone hoeft niet te worden opgenomen aangezien het gaat om een woonbestemming achter een geluidwerende voorziening (geluidwal) waarbinnen geen reclamemasten of andere verkeersafleidende bouwwerken zullen worden gerealiseerd.

Ten onrechte is in het akoestisch onderzoeksrapport voor de Kennedylaan een zone van 250 m in plaats van 400 m gehanteerd. Tevens is ten onrechte voor de wegen gerekend met een bodemfactor 0.0 in plaats van 0,5.

Deze onjuistheden hebben geen consequenties voor de conclusie van het akoestisch onderzoek. In het akoestisch onderzoeksrapport zijn de correcties uitgevoerd.

Met betrekking tot de rekenpunten op de walwonngen is aanbevolen om de ligging van de walwoning te opzichte van de wal en het maaiveld in de toelichting te verduidelijken.

De walwoningen zijn berekend vanaf het toekomstige maaiveld. In de toelichting is ter verduidelijking van de situering van de walwoning ten opzichte van de wal en het maaiveld een profiel toegevoegd.

Blijkens het akoestisch onderzoek wordt bij verschillende walwoningen op 7,5 m en 10,5 m hoogte de voorkeursgrenswaarde op alle gevels overschreden, waarmee verdiepingen ontstaan die volledig omsloten worden door dove gevels. Verzocht wordt om daar in de toelichting op in te gaan. 

Bij het ontwerp van de walwoning moet aangetoond worden dat de woning aan de voorkeursgrenswaarde voldoet met de nodige dove gevels. Deze vermelding is in de toelichting opgenomen.

Gevraagd wordt om aan te geven waar de op pagina 7 van de toelichtng genoemde geluidscherm is gepland.

Ten onrechte is in de toelichting vermeld dat in het plangebied is voorzien in een geluidscherm.Dit is in de toelichting gecorrigeerd.

Met het Waterschap De Dommel heeft omtrent de waterparagraaf van dit bestemmingsplan afstemming plaatsgevonden. Bij brief van 15 juni 2018 heeft het waterschap ingestemd met de waterparagraaf. Het wettelijk vooroverleg is hiermee afgerond.

9.3 Inspraak     

Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.

Er hebben al diverse informatiebijeenkomsten voor omwonenden plaatsgevonden. Tijdens de informatiebijeenkomsten zijn de aanwezigen geïnformeerd over de voorgenomen ontwikkeling en de te doorlopen bestemmingsplanprocedure. De beoogde ontwikkeling is overwegend positief ontvangen en de belangstelling voor de te realiseren woningbouwplannen was groot.

Met het oog op de start van de formele bestemmingsplanprocedure is een inloopavond gehouden op 28 januari 2019. Voor deze avond was de buurt uitgenodigd zodat zij kunnen kennisnemen van de procedure van het bestemmingsplan en tevens informatie kunnen verkrijgen over de geplande woningbouw in het gebied.

De inloopavoond werd goed bezocht, waarbij de bewoners van de bestaande wijk Blixembosch goed zijn vertegenwoordigd. Er was belangstelling getoond voor de in het plangebied te bouwen woningen. Zoals bij eerdere informatieavonden over de ontwikkelingen in Blixembosch Noordoost hebben met name de bewoners van de bestaande wijk Blixembosch hun zorgen geuit over het verkeerslawaai die zij ondervinden. Zij zijn geinformeerd over de mogeklijkheden en de voorzieningen die in acht worden genomen bij de verdere ontwikkeling van het gebied Blixembosch Noordoost. Vragen/klachten omtrent verkeerssituaties en onderhoudstoestand van speelvoorzieningen in het gerealiseerd deel van Blixembosch Noordoost zijn doorgeleid naar de betrokken disciplines binnen de gemeente. Zodra de geluidwal geheel is gerealiseerd en zodra is voorzien in de geluidscherm bij de onderdoorgang naar Ekkersrijt, gelegen buiten het plangebied, zal de gelidsoverlast als gevolg van het wegverkeer aanzienlijk minder zijn.

In het thans nog vigerend plan Blixembosch Noordoost is vastgelegd dat binnen het plangebied geen culturhistorisch waardevolle objecten zijn. Met de Van Abbestichting en de stichting Wederopbouw Eindhoven heeft geen afstemmng plaatgevonden omdat met de beoogde ontwikkeling voor het gebied Plateau en het daarvoor opgestelde bestemmingsplan geen belangen aan de orde zijn die deze stichtingen aangaan.

Over de voorgenomen ontwikkeling heeft afstemming plaats gevonden met Trefpunt Groen Eindhoven (TGE). Over het algemeen staat TGE positief ten aanzien van het plan. In de reactie op het concept ontwerp bestemmingsplan heeft TGE dit nogmaals bevestigd en tevens nog enkele opmerkingen gemaakt met het verzoek deze in acht te nemen. De opmerkingen zijn er op gericht om de natuurwaarde in het plangebied op de lange termijn te kunnen borgen. Deze betreffen maatregelen ter bescherming van de in het plangebied voorkomende vleermuizen, zoogdieren, vogels en vlinders. De door TGE gemaakte aanbevelingen over de bescherming van de natuur in het gebied komen na de planfase aan bod bij de uitvoeringsfase van het plangebied. Deze aspecten zijn reeds betrokken bij de voorbereiding van de inrichtingsplannen voor het plangebied. Hiermee is de bescherming van natuurwaarden in het plangebied voldoende geborgd.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

het bestemmingsplan II Blixembosch Noordoost (Plateau) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80291-0301 van de gemeente Eindhoven.

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aan-huis-verbonden-beroep     

een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.

Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.

1.4 Aanbouw     

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft..

1.7 Archeologisch onderzoek     

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling dat voldoet aan de meest actuele versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.8 Archeologische waarde     

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in het gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.9 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 Bedrijfsgebouw     

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.11 Bedrijfsvloeroppervlak     

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.12 Beeldbepalende boom     

Bomen met een hoge esthetische en belevingswaarde voor de directe omgeving of voor de wijk. De bomen zijn door hun leeftijd, omvang of verschijningsvorm onvervangbaar voor het karakter van de omgeving en vormen bovendien een buitengewoon structurerend element voor de openbare ruimte. Het criterium beeldbepalend zegt tevens iets over de zichtbaarheid.

Een beeldbepalende boom dient voor >50% van de omvang zichtbaar te zijn vanaf openbaar terrein.

1.13 Belemmeringenstrook     

een strook grond ten behoeve van het onderhoud van een buisleiding waarbinnen geen bebouwing mag worden opgericht en/of werken en werkzaamheden (niet zijnde bouwen) mogen worden uitgevoerd die van invloed kunnen zijn op de ongestoorde ligging van de buisleiding.

1.14 Beperkt kwetsbaar object     

  1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
  2. bedrijfswoningen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
  3. kantoorgebouwen, hotels en restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen en voor zover zij niet behoren tot een bevi- inrichting;
  4. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  5. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen;
  6. objecten die met het onder a. tot en met e. genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin meestal aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
  7. objecten met hoge infrastructurele waarde, waaronder in ieder geval telefoon- en elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

1.15 Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen)     

Besluit van 27 mei 2004, Stb. 250, houdende regels inzake milieukwaliteitseisen op het gebied van de externe veiligheid zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.16 Bestaande situatie     

bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;

bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.17 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.18 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 Bijgebouw     

een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.20 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.21 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak.

1.22 Bouwlaag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en dakopbouw en/of zolder en met uitsluiting van onderbouw.

1.23 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 Bouwperceelgrens     

een grens van een bouwperceel.

1.25 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.26 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.27 Cultuurhistorische waarde     

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.

1.28 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.

1.29 Dak     

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.30 Dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling     

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.31 Dienstverlening     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.32 Dove gevel     

een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering - conform NEN 5077 - die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB (ingeval van wegverkeerslawaai) en 35 dB(A) (ingeval van industrielawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.33 Erotisch getinte vermaaksfunctie     

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.34 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.35 Gebruiken     

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.36 Geluidgevoelige functies     

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.37 Geluidgevoelige gebouwen     

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.38 Geluidzoneringsplichtige inrichting     

een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.39 Geprojecteerd (beperkt) kwetsbaar object     

nog niet aanwezig (beperkt) kwetsbaar object dat op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan toegestaan is.

1.40 Gevaarlijke stoffen     

gevaarlijke stoffen zijn stoffen waarvan het gebruik, het transport of de opslag (overslag e.d.), risico's met zich meebrengt. Het kan gaan om explosiegevaar, brand, giftigheid of radioactiviteit.

1.41 GR (groepsrisico)     

een maat voor de kans, dat door een ramp bij een activiteit met gevaarlijke stoffen of met een vliegtuig, een (grote) groep mensen, die niet rechtstreeks bij de activiteit betrokken is, tegelijkertijd omkomt. Het GR kan toenemen door uitbreiding van risicovolle activiteiten enerzijds en door het verhogen van de personendichtheid anderzijds.

1.42 Groothandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of afleveren van goederen aan wederverkopers, dan wel instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.43 Hogere grenswaarde     

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.44 Hoofdgebouw     

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.45 Invloedsgebied     

gebied waarin, volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. De grens van het invloedsgebied is gelijk aan de 1% letaliteitsgrens, bepaald bij weertype F 1.5, tenzij in de bij het Revi behorende uitvoeringsregeling voor een specifieke stof of activiteit een ander invloedsgebied is gedefinieerd.

1.46 Kamerverhuur     

woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten die woonruimte.

1.47 Kantoor     

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor het bestuurlijk/ambtelijk of bedrijfsmatig uitoefenen van juridische, financiële, administratieve en naar de aard daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, zoals sociaal wetenschappelijke onderzoek of een architectenbureau.

1.48 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).

1.49 Kunstobject     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.50 Kunstwerk     

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.51 Kwetsbaar object     

  1. woningen, niet zijnde:
    1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
    2. bedrijfswoningen;
  2. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, waartoe in ieder geval behoren:
    1. (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. scholen;
    3. sociale werkplaatsen, of;
    4. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. gebouwen waarin meestal grote aantallen personen (> 50 pers.) gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting of;
    2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting, en winkels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd en voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
  4. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting.

1.52 Lijst van bedrijfsactiviteiten     

de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en opgenomen in Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen behorende bij deze regels.

1.53 Maatschappelijke voorzieningen     

educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Onder maatschappelijke voorzieningen zijn tevens begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.

1.54 Mantelzorg     

het op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.

1.55 Natuurwaarde     

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.56 Nevenactiviteiten     

het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen.

1.57 Nota Parkeernormen 2016     

parkeernormen vastgesteld op 17 mei 2016, gepubliceerd op 10 juni 2016.

1.58 Nutsvoorzieningen     

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.59 Peil     

0.30 m' boven de kruin van de weg.

1.60 PR (plaatsgebonden risico)     

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel is betrokken.

1.61 Plasbrandaandachtsgebied     

het gebied tot 30 meter van de weg of spoor waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.

1.62 Prostitutiebedrijf     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.

1.63 PR10-6/jaar contour     

een contour die het plaatsgebonden risico aanduidt, en waarbinnen de kans bestaat van 1 op de 1.000.000 per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel is betrokken.

1.64 Regeling provinciale risicokaart     

Regeling van de minister van Binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties van 20 april 2007, Stctr. 2007, nr 75.

1.65 Revi (Regeling externe veiligheid inrichtingen)     

regeling van de Staatssecretaris van VROM van 8 september 2004, houdende regels met betrekking tot afstanden en de wijze van berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter uitvoering van het Bevi zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.66 Rijstrook     

gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.

1.67 Risicovolle inrichting     

  1. inrichtingen zoals genoemd in artikel 2 van het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen)respectievelijk artikel 1b van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  2. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage I van de regeling provinciale risicokaart of onder het Registratiebesluit Externe Veiligheid;
  3. inrichtingen met toxische gassen;
  4. inrichtingen waar een brandbaar tot vloeistof verdicht gas met een inhoud van meer dan 1m3 wordt gebezigd of opgeslagen.

1.68 Seksinrichting     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.69 Uitbouw     

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.70 Veiligheidszone     

gebruiksruimte voor het vervoer = de maximale hoeveelheid vervoer van gevaarlijke stoffen die over een weg- of spoor(vak) mag rijden. Deze gebruiksruimte wordt uitgedrukt in een maximale hoeveelheid risico. Binnen een veiligheidzone zijn geen kwetsbare objecten toegestaan.

1.71 Verdieping     

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.

1.72 Voorgevel     

de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.73 Voorgevellijn     

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een bouwwerk tot aan de perceelsgrenzen. (dit gaat om de ligging t.o.v. de weg, maar -anders dan bij voorgevelrooilijn- ook t.o.v. openbaar groen).

1.74 Voorkeursgrenswaarde     

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.75 Water     

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.76 Waterhuishoudkundige voorzieningen     

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

1.77 Wet geluidhinder     

Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van dit bestemmingsplan.

1.78 Wet milieubeheer     

Wet van 13 juni 1979, Stb. 442, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.79 Wet ruimtelijke ordening     

Wet van 20 oktober 2006, (Stb. 2006, nr. 566), houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.80 Woning     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.

1.81 Woongebouw     

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze van meten     

2.1 Meetvoorschriften     

Bij toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:

2.1.1 Dakhelling     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.1.2 De goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het aanliggend maaiveld tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.1.3 De inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.1.4 De bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het aanliggend maaiveld tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen en/of uitsteeksels , zoals schoorstenen, antennes, lichtkoepels en liftopbouw, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouw(onder)delen.

2.1.5 De oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.1.6 Bebouwingspercentage     

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen     

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens en/of de bestemmingsgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens, en/of de bestemmingsgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Groen     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Groen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. bermen en beplanting;
  3. (fiets-/voet)paden;
  4. speelvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen (o.a. waterlopen, waterpartijen en waterberging);
  6. kunstobjecten;
  7. nutsvoorzieningen;
  8. geluidwerende voorzieningen;
  9. geluidwal, ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal' en met dien verstande dat ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding 'minimale hoogte' de hoogte van de geluidwal minimaal de hoogte zoals is aangeduid op de verbeelding dient te bedragen;
  10. wonen ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van wonen 1' met de mogelijkheid om als nevenfunctie bij de woonfunctie een aan-huis-verbonden-beroep en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zoals vermeld in artikel 5 sublid 5.1.1 onder b. en c. uit te oefenen;

met daarbij behorende:

  1. verhardingen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. grondkerende voorzieningen;
  4. tuinen en erven;
  5. bouwwerken.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Bouwwerken ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van wonen 1     
  1. gebouwen in de vorm van walwoningen met in achtneming van de volgende eisen:

    1. het aantal walwoningen binnen de bestemming Groen mag maximaal 8 bedragen;

    2. de bouwhoogte mag maximaal 14 m bedragen;

    3. gevels van de derde en vierde bouwlaag dienen als dove gevel te worden uitgevoerd;

    4. de westelijke gevel van de tweede bouwlaag van de meest westelijke woning dient als dove gevel te worden uitgevoerd;

    5. van het vereiste van een dove gevel zoals vermeld onder sub 3 en sub 4 kan worden afgeweken, indien uit nader akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting (vanwege het wegverkeer) op de gevels van de betreffende bouwlagen van de woning(en) niet meer bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB;
  2. bouwwerken, geen gebouw zijnde met dien verstande dat:

    1. de bouwhoogte van erfafscheidingen maximaal 2 m mag bedragen achter de voorgevellijn en maximaal 1 m voor de voorgevellijn;

    2. de bouwhoogte van grondkerende voorzieningen maximaal 6 m mag bedragen

    3. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijnde maximaal 3 m mag bedragen.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximale bouwhoogte van grondkerende voorzieningen is 8 m;
  2. de maximale bouwhoogte van een geluidscherm is 7 m;
  3. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijnde is 4 m.

3.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat - en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Verkeer - Verblijfsgebied´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woonstraten;
  2. pleinen;
  3. voet- en fietspaden;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. groen- speelvoorzieningen;
  6. leidingen en nutsvoorzieningen;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen (o.a. waterlopen, waterpartijen en waterberging)
  8. voorzieningen voor ondergrondse afvalinzameling;

met daarbij behorende:

  1. grondkerende voorzieningen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Gebouwen     

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, gelden de volgende regels:

  1. de maximale bouwhoogte van grondkerende voorzieningen is 8 m;
  2. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, is 4 m.

4.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat - en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 5 Wonen - 1     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

5.1.1 Bestemming     

De voor `Wonen - 1´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen in de vorm van grondgebonden woningen met daarbij behorende aan-, uitbouwen en bijgebouwen;
  2. de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep als ondergeschikte nevenfunctie bij de woonfunctie tot een maximum vloeroppervlak van 50 m² ;
  3. de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlak van maximaal 30 m² en/of de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep tot een bedrijfsvloeroppervlak van maximaal 75 m² als ondergeschikte nevenfunctie bij de woonfunctie mits:

    1. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;

    2. het niet betreft geluidzoneringsplichtige inrichting of risicovolle inrichting;

    3. het niet betreft seksinrichting of detailhandel met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;

    4. het totale vloeroppervlak voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden-beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m² bedraagt;

    5. deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens een woonachtig in het desbetreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één in het pand woonachtige persoon mag worden uitgeoefend;

    6. de activiteiten geen onevenredige hinder voor het woonmilieu opleveren;
  4. woonstraten en paden;
  5. parkeervoorzienngen;
  6. groen- en speelvoorzieningen;
  7. leidingen en nutsvoorzieningen;
  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen (o.a. waterlopen, waterpartijen en waterberging);
  9. voorzieningen voor ondergrondse afvalinzameling

met de daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;
  2. verhardingen
  3. grondkerende voorzieningen;
  4. bouwwerken;



    met dien verstande dat:
  5. een woning niet mag worden gesplitst in twee of meerdere woningen;
  6. kamerverhuur niet is toegestaan.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van een hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  1. bij het bouwen van woningen mag het maximum aantal van 180 woningen, tezamen gelegen binnen de bestemmingen Wonen - 1 en Wonen - 2 en de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-1 van de bestemming Groen niet worden overschreden;
  2. de bouwhoogte mag maximaal 11 meter bedragen;
  3. dakvorm: kap;
  4. bij vrijstaande woningen dient de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 3 meter te bedragen;
  5. bij 2-onder-1-kap-woningen dient de afstand van het hoofdgebouw tot één zijdelingse perceelsgrens minimaal 3 meter te bedragen;
  6. bij rijenbouw dient de afstand van het hoofdgebouw, niet zijnde een tussenwoning en niet grenzend aan het openbaar gebied, tot één zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 meter te bedragen;
  7. bij patiowoningen mag het bebouwd oppervlak maximaal 80 % van het bouwperceel, gerekend vanaf de voorgevellijn, bedragen;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – 1' op de verbeelding mogen geen bouwwerken worden opgericht;
  9. gevels van de derde bouwlaag dienen als dove gevel te worden uitgevoerd;
  10. van het vereiste van een dove gevel zoals vermeld onder sub i kan worden afgeweken mits uit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting (vanwege het wegverkeer) op de gevels van derde bouwlaag van de woning(en) niet meer bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB;
  11. een uitbreiding van het hoofdgebouw mag slechts worden gebouwd met in achtneming van het bepaalde onder b t/m f aan de van de weg af gekeerde zijde mits de totale diepte van het hoofdgebouw, gemeten van de voorgevellijn, niet meer dan 12 meter bedraagt, met dien verstande dat bij vrijstaande woningen een diepte van het hoofdgebouw van 14 meter is toegelaten.

5.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen     

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – 1' op de verbeelding mogen geen bouwwerken worden opgericht;
  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal drie meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd wanneer de zijzijde aan openbaar toegankelijk gebied grenst; in andere gevallen geldt een afstand van minimaal 1 meter;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 75 m² met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing (inclusief hoofdgebouw) niet meer bedraagt dan 65% van de oppervlakte van het bouwperceel; voor patiowoningen geldt in deze een maximum bebouwd oppervlak van 80% van het bouwperceel gerekend vanaf de voorgevellijn;
  4. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 3,5 m bedragen met dien verstande dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het bijbehorende hoofdgebouw; indien het dak is/wordt uitgevoerd in de vorm van een kap mag de maximum bouwhoogte 4,5 m bedragen;
  5. voor de voorgevel van de woning mag een aanbouw worden gerealiseerd tot een maximum diepte van 1,5 meter en een maximum goothoogte van 3,5 m, mits tenminste 1 m tuindiepte resteert.

5.2.3 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

a. de maximum bouwhoogte is 3 m;

b. de maximum oppervlakte is 15 m² .

5.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – 1' op de verbeelding mogen geen bouwwerken worden opgericht;
  2. erf- en terreinafscheidingen mogen uitsluitend worden gebouwd op de gronden voor zover minimaal 3 m achter de feitelijke voorgevellijn van het hoofdgebouw gelegen of het verlengde daarvan wanneer de zijzijde aan openbaar toegankelijk gebied grenst; in andere gevallen geldt een afstand van minimaal 1 m;
  3. de maximum bouwhoogte van de erf- en terreinafscheidingen is 2 m;
  4. de maximum bouwhoogte van grondkerende voorzieningen is 8 m;
  5. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde is 3 m.

5.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in sublid 5.2.1. onder b t/m h indien het te bouwen gebouw zowel vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk als architectonisch oogpunt past binnen de omgeving;
  2. het bepaalde in sublid 5.2.2. onder a indien het te bouwen gebouw zowel vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk als architectonisch oogpunt past binnen de omgeving;
  3. het bepaalde in sublid 5.2.4. onder a indien het te bouwen bouwwerk zowel vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk als architectonisch oogpunt past binnen de omgeving.

5.4 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat - en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5.5 Specifieke gebruiksregel     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van bijgebouwen als woning of onzelfstandige woonruimte.

Artikel 6 Wonen - 2     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

6.1.1 Bestemming     

De voor `Wonen - 2´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen in de vorm van grondgebonden woningen met daarbij behorende aan-, uitbouwen en bijgebouwen;
  2. de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep als ondergeschikte nevenfunctie bij de woonfunctie tot een maximum vloeroppervlak van 50 m² ;
  3. de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlak van maximaal 30 m² en/of de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep tot een beroepsvloeroppervlak van maximaal 75 m² als ondergeschikte nevenfunctie bij de woonfunctie mits:

    1. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;

    2. het niet betreft geluidzoneringsplichtige inrichting of risicovolle inrichting;

    3. het niet betreft seksinrichtingen of detailhandel met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;

    4. het totale vloeroppervlak voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden-beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m² bedraagt;

    5. deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens een woonachtig in het desbetreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één in het pand woonachtige persoon mag worden uitgeoefend;

    6. de activiteiten geen onevenredige hinder voor het woonmilieu opleveren;
  4. woonstraten en paden;
  5. parkeervoorzieningen;
  6. leidingen en nutsvoorzieningen;
  7. groen- en speelvoorzieningen;
  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen (o.a. waterlopen, waterpartijen en waterberging);
  9. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  10. voorzieningen voor ondergrondse afvalinzameling;



    met daarbij behorende:
  11. tuinen en erven;
  12. verhardingen;
  13. grondkerende voorzieningen;
  14. bouwwerken;



    met dien verstande dat:
  15. een woning niet mag worden gesplitst in twee of meerdere woningen;
  16. kamerverhuur niet is toegestaan, tenzij het een bestaande situatie betreft.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van een hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  1. bij het bouwen van woningen mag het maximum aantal van 180 woningen tezamen gelegen binnen de bestemmingen Wonen - 1 en Wonen - 2 en de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-1' van de bestemming Groen niet worden overschreden;
  2. de bouwhoogte mag maximaal 11 m bedragen;
  3. dakvorm: kap;
  4. in afwijking van het bepaalde over de voorgeschreven dakvorm onder c. zijn binnen de bestemming Wonen - 2 een plat dak als dakvorm toegelaten bij in totaal 10 woningen;
  5. bouwwijze: vrijstaand en/of halfvrijstaand/2-onder-1-kap;
  6. bij vrijstaande woningen dient de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 3 meter te bedragen;
  7. bij 2-onder-1-kap-woningen dient de afstand van het hoofdgebouw tot één zijdelingse perceelsgrens minimaal 3 m te bedragen;
  8. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding – 1' mogen geen bouwwerken worden opgericht;
  9. bij patiowoningen mag het bebouwd oppervlak maximaal 80 % van het bouwperceel, gerekend vanaf de voorgevellijn, bedragen
  10. gevels van de woningen op de derde bouwlaag dienen als dove gevel uitgevoerd te worden;
  11. burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het vereiste van een dove gevel zoals vermeld onder sub j, mits uit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting (vanwege het wegverkeer) op de gevels van de derde bouwlaag van de de woning(en) niet meer bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB;
  12. een uitbreiding van het hoofdgebouw mag slechts worden gebouwd met in achtneming van het bepaalde onder b t/m g aan de van de weg af gekeerde zijde mits de totale diepte van het hoofdgebouw, gemeten van de voorgevellijn, niet meer dan 12 m bedraagt, met dien verstande dat bij vrijstaande woningen een diepte van het hoofdgebouw van 14 m is toegelaten.

6.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen     

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – 1' op de verbeelding mogen geen bouwwerken worden opgericht;
  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal drie meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd wanneer de zijzijde aan openbaar toegankelijk gebied grenst; in andere gevallen geldt een afstand van minimaal 1 meter;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 75 m² met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing (inclusief hoofdgebouw) niet meer bedraagt dan 65% van de oppervlakte van het bouwperceel;
  4. in afwijking van het gestelde onder sub c geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bouwperceel groter dan 750 m² maximaal 10 % van de oppervlakte van het bouwperceel mag bedragen;
  5. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 3,5 m bedragen met dien verstande dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het bijbehorende hoofdgebouw; indien het dak wordt uitgevoerd in de vorm van een kap mag de maximum bouwhoogte 4,5 m bedragen;
  6. voor de voorgevel van de woning mag een aanbouw worden gerealiseerd tot een maximum diepte van 1,5 m en een maximum goothoogte van 3,5 m, mits tenminste 1 m tuindiepte resteert.

6.2.3 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

a. de maximum bouwhoogte is 3 m;

b. de maximum oppervlakte is 15 m² .

6.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding – 1' mogen geen bouwwerken worden opgericht;
  2. erf- en terreinafscheidingen mogen uitsluitend worden gebouwd op de gronden voor zover minimaal 3 meter achter de feitelijke voorgevellijn van het hoofdgebouw gelegen of het verlengde daarvan wanneer de zijzijde aan openbaar toegankelijk gebied grenst; in andere gevallen geldt een afstand van minimaal 1 meter;
  3. de maximum bouwhoogte van de erf- en terreinafscheidingen is 2 m;
  4. de maximum bouwhoogte van grondkerende voorzieningen is 8 m;
  5. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde is 3 m.

6.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in sublid 6.2.1. onder b t/m h indien het te bouwen gebouw zowel vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk als architectonisch oogpunt past binnen de omgeving;
  2. het bepaalde in sublid 6.2.2. onder a indien het te bouwen gebouw zowel vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk als architectonisch oogpunt past binnen de omgeving;
  3. het bepaalde in sublid 6.2.4. onder a indien het te bouwen bouwwerk zowel vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk als architectonisch oogpunt past binnen de omgeving.

6.4 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat - en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.5 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van bijgebouwen als woning of onzelfstandige woonruimte.

Artikel 7 Wonen - 3     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

7.1.1 Bestemming     

De voor `Wonen - 3´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen in de vorm van grondgebonden woningen met daarbij behorende aan-, uitbouwen en bijgebouwen
  2. de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep als ondergeschikte nevenfunctie bij de woonfunctie tot een maximum vloeroppervlak van 50 m²;
  3. de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlak van maximaal 30 m² en/of de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep tot een beroepsvloeroppervlak van maximaal 75 m² als ondergeschikte nevenfunctie bij de woonfunctie mits:

    1. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;

    2. het niet betreft geluidzoneringsplichtige inrichting of risicovolle inrichting;

    3. het niet betreft seksinrichtingen of detailhandel met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;

    4. het totale vloeroppervlak voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden-beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m² bedraagt;

    5. deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens een woonachtig in het desbetreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één in het pand woonachtige persoon mag worden uitgeoefend;

    6. de activiteiten geen onevenredige hinder voor het woonmilieu opleveren;
  4. parkeervoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';



    met daarbij behorende:
  5. tuinen en erven;
  6. parkeervoorzieningen;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen o.a. waterlopen, waterpartijen en waterberging)
  8. grondkerende voorzieningen;
  9. verhardingen;
  10. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  11. bouwwerken;



    met dien verstande dat:
  12. een woning niet mag worden gesplitst in twee of meerdere woningen;
  13. kamerverhuur niet is toegestaan, tenzij het een bestaande situatie betreft.

7.2 Bouwregels     

7.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van een hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  1. het aantal woningen mag maximaal 2 bedragen;
  2. er mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  3. de bouwhoogte mag maximaal 11 m bedragen;
  4. dakvorm: kap;
  5. bouwwijze: halfvrijstaand/2-onder-1-kap;
  6. de afstand van het hoofdgebouw tot één zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 3 m te bedragen;

7.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen     

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen het bouwvlak als binnen de aanduiding bijgebouwen worden gebouwd;
  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal drie meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd wanneer de zijzijde aan openbaar toegankelijk gebied grenst; in andere gevallen geldt een afstand van minimaal 1 meter;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 75 m² met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing (inclusief hoofdgebouw) niet meer bedraagt dan 65% van de oppervlakte van het bouwperceel; voor patiowoningen geldt in deze een percentage van 80%;
  4. in afwijking van het gestelde onder sub 2 geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bouwperceel groter dan 750 m² maximaal 10 % van de oppervlakte van het bouwperceel mag bedragen;
  5. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 3,5 m bedragen met dien verstande dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het bijbehorende hoofdgebouw; indien het dak is/wordt uitgevoerd in de vorm van een kap mag de maximum bouwhoogte 4,5 m bedragen;
  6. voor de voorgevel van de woning mag een aanbouw worden gerealiseerd tot een maximum diepte van 1,5 m en een maximum goothoogte van 3,5 m, mits tenminste 1 m tuindiepte resteert.

7.2.3 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

a. de maximum bouwhoogte is 3 m;

b. de maximum oppervlakte is 15 m2.

7.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. erf- en terreinafscheidingen mogen uitsluitend worden gebouwd op de gronden voor zoverr minimaal 3 m achter de feitelijke voorgevellijn van het hoofdgebouw gelegen of het verlengde daarvan wanneer de zijzijde aan openbaar toegankelijk gebied grenst; in andere gevallen geldt een afstand van minimaal 1 m;
  2. de maximum bouwhoogte van de erf- en terreinafscheidingen is 2 m;
  3. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde is 3 m.

7.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat - en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

7.4 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van bijgebouwen als woning of onzelfstandige woonruimte.

Artikel 8 Leiding - Gas     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Leiding - Gas´ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. een (ondergrondse) gastransportleiding;
  2. met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.



In geval van strijdigheid van de regels in dit bestemmingsplan gaan de regels van dit artikel voor op de regels die op grond van de andere artikelen die op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

8.2 Bouwregels     

8.2.1 Bouwen op grond van andere bestemmingen     

In afwijking van het bepaalde bij de andere op de verbeelding aangewezen bestemmingen (basisbestemming) mogen op of in de gronden binnen het op de plankaart aangegeven bestemmingsvlak behorende bij deze bestemming geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd anders dan ten behoeve van deze bestemming.

8.3 Afwijking bouwregels     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend Indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten

8.4 Omgevingsvergunning om aan te leggen     

8.4.1 Vergunningvereiste om aan te leggen     

Het is verboden op de gronden met de bestemming `Leiding - Gas´ zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden en/of het anderszins wijzigen van de bodemstructuur;
  2. het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld voor het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  3. het aanbrengen van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
  4. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  5. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  6. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  7. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.

8.4.2 Uitzonderingen op het vergunningvereiste     

Het in artikel 8.4.1opgenomen verbod is niet van toepassing op werken welke:

  1. het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

8.4.3 Criteria voor verlenen omgevingsvergunning om aan te leggen     

De in artikel 8.4.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend, indien het behoud van een veilige ligging van de leiding en de continuïteit van de functie van de betreffende leiding zijn gewaarborgd, met dien verstande dat alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in artikel 8.4.1 burgemeester en wethouders advies inwinnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 9 Waarde - Archeologie     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn vanwege de hoge archeologische verwachting, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

9.2 Bouwregels     

9.2.1 Bouwverbod     

Op of in de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden is het niet toegestaan om te bouwen.

9.2.2 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2.1 voor het bouwen van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde mits:

  1. dit in overeenstemming is met de regels van de ter plaatse geldende bestemming; en
  2. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat met de oprichting van het bouwwerk waarvoor een vergunning om af te wijken wordt gevraagd geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de archeologische waarden, dan worden aan de vergunning de volgende regels verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologisch resten in de bodem kunnen worden behouden; en/of,
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen; en/of,
    3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.

c. een archeologisch onderzoek als vermeld onder sub b. is niet vereist indien in verband met het plaatsen van fundering(spalen) in totaal niet meer dan een oppervlak van 100 m² van de gronden van orspronkelijke maaiveld wordt verstoord dan wel wordt geroerd.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, en werkzaamheden     

9.3.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 0,5 m ten opzichte van de gronden van het oorspronkelijk maaiveld en over een oppervlakte van meer dan 100m² van deze gronden, waartoe ook wordt gerekend het diepwoelen, mengen van grond, diepploegen en ontginnen;
  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  3. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  4. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse (infrastructurele) leidingen en daarmee verband houdende constructies, installatie of apparatuur;
  5. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
  6. het aanbrengen van verhardingen.

9.3.2 Uitzonderingen vergunningvereiste     

Het in lid 9.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  1. welke noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
  2. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  3. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanlegvergunning of omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden is verleend;
  4. in, op of aan de opgehoogde gronden.

9.3.3 Criteria voor vergunning     

De in lid 9.3 genoemde vergunning kan slechts worden verleend als door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de archeologische waarden ontstaan of kunnen ontstaan.

9.3.4 Wijziging dubbelbestemming     

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; en/of
  2. wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.



Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels     

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of het behoud van de oorspronkelijke opzet van de aanwezige cultuurhistorische en ruimtelijke waarden bij omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de op de verbeelding en/of de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages mits de afwijking niet meer dan 10% van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages bedraagt;
  2. de regels en toestaan dat bestemminggrenzen en grenzen van een bouwvlak en van de aanduiding `bijgebouwen' worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. de regels en toestaan dat bouwvlak-, bestemminggrenzen en grenzen van de aanduiding `bijgebouwen` worden overschreden voor de bouw van erkers, balkons, galerijen, luifels en reclametoestellen, alsmede daarmede vergelijkbare delen van bouwwerken mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 2m en met dien verstande dat bij het bouwen boven een weg niet lager mag worden gebouwd dan 4,2m boven de hoogte van een rijweg en 2,2m boven een ander deel van de rijweg en dan voor zover de veiligheid van de gebruikers van de weg niet in gevaar komt;
  4. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erfafscheidingen, wordt vergroot tot niet meer dan 10m;
  5. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 20m;
  6. de regels ten behoeve van de realisering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en/of het opwekken van duurzame energie mits de maximale bvo en de bouwhoogte respectievelijk niet meer dan 100m2 en 3m bedraagt, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
  7. het bepaalde ten aanzien van de maximale hoogte van erfafscheidingen indien een andere hoogte bij of krachtens de wet is voorgeschreven.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels     

12.1 Geluidzone - industrie     

Binnen de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - industrie' zijn geen (evt. nieuwe) geluidgevoelige functies toegestaan.

12.2 Vrijwaringszone - weg     

  1. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - weg' zijn geen nieuwe bouwwerken toegestaan;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a zijn ter plaatse van de aanduiding Vrijwaringszone - weg' nieuwe bouwwerken toegestaan, mits daarvoor een positief advies van de wegbeheerder is afgegeven;
  3. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zoals:

    1. het ophogen van gronden;

    2. het aanbrengen van ondergrondse (infrastructurele) leidingen;,

    die een toekomstige uitbreiding van de Rijksweg kunnen belemmeren ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - weg' kunnen uitsluitend plaatsvinden na een positief advies daarover van de wegbeheerder.

Artikel 13 Overige regels     

13.1 Parkeereis     

  1. Bij de afgifte van een omgevingsvergunning wordt het aantal te realiseren parkeerplaatsen bepaald conform de Nota Parkeernormen 2016.
  2. In afwijking van het bepaalde onder a, mag getoetst worden aan een nieuwe dan wel gewijzigde Nota Parkeernormen, als deze in werking is getreden en leidt tot een lagere parkeernorm.

13.2 Afwijken van parkeereis     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.1 indien:

  1. uit een parkeeronderzoek blijkt dat meer of minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn;
  2. het voldoen aan de in lid 13.1 genoemde parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien.

13.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals vermeld in lid 13.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 14 Overgangsrecht     

14.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

14.2 Afwijken     

burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 14.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 14.1 met maximaal 10%.

14.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Lid 14.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.4 Overgangsrecht gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

14.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

14.6 Verboden gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

14.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik     

Lid 14.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan II Blixembosch Noordoost (Plateau).