Kethelse Venen    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding en doelstelling     

Aanleiding

De gemeente Schiedam herziet haar bestemmingsplannen, conform de wettelijke verplichting, om de tien jaar. Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het buitengebied dat is gelegen in het noorden en noordoosten van de gemeente Schiedam. Het gebied bestaat grotendeels uit het open veenweidegebied. Voor het grootste deel van het gebied is een herziening van het daar nu geldende bestemmingsplan op korte termijn noodzakelijk. Het huidige bestemmingsplan Abtswoude dateert van 2005. Dat bestemmingsplan is in een samenwerkingsverband van gemeenten opgesteld. Omdat de naam Abtswoude niet dekkend is voor het buitengebied van Schiedam is de Historische Vereniging Schiedam gevraagd om een passende naam te vinden die recht doet aan de cultuurhistorische waarden van het gebied. Uiteindelijk is dit de benaming Kethelse Venen geworden.

Doelstelling

Het hoofddoel is het van kracht laten worden van een nieuw, actueel, adequaat en digitaal bestemmingsplan, dat aan de inwoners en andere gebruikers voldoende rechtszekerheid biedt over hun rechten en plichten. Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter waarbij slechts kleinschalige ontwikkelingen mogelijk zijn. De enige uitzondering hierop vormt de mogelijkheid om, via een wijzigingsbevoegdheid, een landgoed met bijbehorend landhuis te creëren. Met het nieuwe bestemmingsplan beschikt de gemeente over een instrument om gewenste en ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen te sturen en te beheersen.

Uitgangspunt is, door de beschikking te hebben over een actueel bestemmingsplan, het verminderen van de behoefte en/of noodzaak om van het bestemmingsplan af te wijken. Dit komt de rechtszekerheid ten goede. Het bestemmingsplan is tevens gericht op een goed beheer en past binnen de gemeentelijke doelstelling om uniformiteit in de bestemmingsplannen te brengen.

Het bestemmingsplan dient te voldoen aan wet- en regelgeving. Het bestemmingsplan wordt opgesteld in overeenstemming met de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP2012" en het “Informatiemodel ruimtelijke ordening IMRO2012”. Het plan is hierdoor digitaal uitwisselbaar en raadpleegbaar.

1.2 Begrenzing plangebied     

Het plangebied bestaat uit het open veenweidegebied ten noorden van de woonwijken Spaland en Woudhoek. Ook de zone aan de oostzijde van de Kerkweg en de Joppelaan ten westen van de Poldervaart behoren tot het plangebied even als de 'driehoek' ten oosten hiervan tussen de Poldervaart en de spoorlijn Schiedam-Delft. Op afbeelding 1 is het plangebied weergegeven.

verplicht

Afbeelding 1 - Begrenzing plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen     

In het plangebied zijn momenteel 4 bestemmingsplannen van kracht, welke met dit plan, al dan niet gedeeltelijk, worden herzien. Het betreft de volgende plannen:

Bestemmingsplan Vastgesteld door Raad Goedgekeurd door GS
Abtswoude 2004 1 februari 2005 20 september 2005
Groene Long 2007 12 november 2007 6 maart 2008
Spaland 27 oktober 2011 n.v.t.
Groeneweg 23 28 juni 2012 n.v.t.

1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting     

Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen:

  • de toelichting: hierin worden de overwegingen beschreven die hebben geleid tot het geven van een bepaalde bestemming, evenals een uitleg van de gebruikte bestemmingen;
  • de regels: hierin wordt per bestemming een omschrijving gegeven van het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de in dit plan begrepen gronden, en;
  • een verbeelding/plankaart, met daarop aangegeven de bestemmingen van alle gronden.

De inhoud van de toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de geschiedenis en de huidige situatie van het plangebied. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen de verschillende deelgebieden;
  • In hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van andere overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • De gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 4 beschreven. Aangezien het plan hoofdzakelijk een conserverend karakter heeft, zijn de gevolgen voor de verschillende aspecten minimaal. Toch dient in het kader van het nieuwe bestemmingsplan bij deze zaken stilgestaan te worden;
  • De visie op het plangebied is beschreven in hoofdstuk 5. Op basis van verschillende aspecten wordt een beeld gevormd van ontwikkelingen die zich in het plangebied afspelen of mogelijk gaan afspelen. Daarbij wordt tevens aangegeven hoe deze zijn verwerkt in het bestemmingsplan;
  • In hoofdstuk 6 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 7 heeft betrekking op de economische uitvoerbaarheid van het plan;
  • Hoofdstuk 8 behandelt tenslotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie     

2.1 Inleiding     

Het plangebied de Kethelse Venen maakt onderdeel uit van het groene veenweidegebied Midden-Delfland. Midden-Delfland heeft al sinds de jaren '70 van de vorige eeuw de aandacht van Rijk, Provincie en aanliggende gemeenten, omdat het gebied vanwege de toenemende verstedelijking steeds meer verbrokkeld dreigde te raken. Om het proces een halt toe te roepen en de landschappelijke waarden te handhaven werd in 1977 de Reconstructiewet Midden-Delfland door de Staten Generaal aanvaard. De reconstructie is nu voltooid maar het landschap blijft continu in ontwikkeling. Ten behoeve van de instandhouding van het landelijke gebied Midden-Delfland is in december 2009 het Landschapontwikkelingsperspectief Midden-Delfland 2025 (LOP) tot stand gekomen. Dit in onderlinge samenwerking tussen de omliggende gemeenten Midden-Delfland, Delft, Rotterdam-Overschie, Schiedam, Vlaardingen en Maassluis waar het grondgebied toe behoort en het Hoogheemraadschap van Delfland. Het LOP geeft een streefbeeld voor 2025 en vormt het kader voor de bestemmingsplannen in het buitengebied. Het bestemmingsplan de Kethelse Venen is dan ook (grotendeels) gebaseerd op het LOP.

2.2 Ontstaansgeschiedenis     

Het plangebied maakt deel uit van het veenweidegebied van Midden-Delfland en omvat de Noord-Kethelpolder en een deel van de Hollierhoeksepolder. Het veenweidegebied is een open landschap van weiden op veengrond. Van oorsprong was dit gebied een ontoegankelijk verwilderd moerasgebied, waarin de zee regelmatig bij storm en hoogtij inbrak via kreken en geulen. Na terugtrekking van het zoute water bleven laagjes klei achter, waarop planten en bomen, uiteindelijk verrottend tot veen, groeiden. Al vanaf de 1e eeuw hebben er in dit ontoegankelijke gebied ontginningen plaatsgevonden, maar het huidige landschap is terug te voeren op de ontginningen vanaf de 11e eeuw. Als gevolg van de ontginningen is het veen gaan verdrogen en inklinken, waardoor er op grote schaal maaivelddalingen hebben plaatsgevonden. De voormalige geulafzettingen in de kreken zijn veel minder geklonken, waardoor de markante kreekruggen zijn ontstaan.

De Poldervaart is rond 1280 handmatig aangelegd en werd toen nog de 'Niewe Vaert' genoemd. Belangrijke redenen voor de aanleg waren het scheepvaartbelang en wateroverlast door inklinking van de venige grond. De Poldervaart diende dan ook ter afwatering van de vijf oostelijke ambachten. Het kanaal werd aangelegd tussen de Nieuwe Maas en de Schie (ter hoogte van de Vrijenban). De Poldervaart werd ook gebruikt om bij droogte vers water binnen te voeren. Door verzilting van de Nieuwe Maas werd dit in 1958 gestaakt.

Voor de ontginning van het veengebied was goede afwatering een vereiste. Hiertoe werden langs de ontgonnen percelen sloten gegraven die op een natuurlijke waterloop of een gegraven water loosden. Zo ontstond een kenmerkend slagenlandschap van langgerekte wei- en hooilanden gescheiden door afwateringssloten. De ontginningsarbeid van het gebied vond in twee richtingen plaats, zoals de kaart van Krukius uit 1712 laat zien.

De oudste ontginningen in dit gebied hebben plaatsgevonden ter hoogte van de Noord-Kethelpolder. Hier zijn de percelen oost-west gericht en deze waterden af op de Groenewegse Watering, die daartoe vanuit de benedenloop van de Schie steeds verder in noordelijke richting werd verlengd. Aanvankelijk liep de ontginning tot het einde van de Groeneweg (een 'groene weg' is in de streek vaak een doodlopende weg), later is deze ontginningsweg (een zogenaamde sijtwinde) verder in noordelijke richting uitgebreid. Om overstroming vanuit het nog niet ontgonnen veengebied te voorkomen, werd een achterkade aangelegd op de plek van de huidige Harreweg. Het overtollige water dat naar deze lage kant stroomde werd afgevoerd door een sloot aan de westzijde van deze kade naar de bovenloop van de Vlaarding. In het gedeelte van het plangebied ten westen van de Harreweg lopen de percelen van zuid naar noord (dwars op de Zweth). Dit gebied is vanuit het zuiden (vanuit de grafelijke hof van Vlaardingen) ontgonnen. De wegenpatronen in het plangebied dateren allen uit de ontginningsperiode (twaalfde/dertiende eeuw) en zijn wat de breedte betreft nog bijna volledig authentiek.

verplicht

Afbeelding 2 - Plangebied op Kaart van Krukius (1712)

Langs de hoger gelegen wegen ontstonden met de ontginningen bewoningslinten met boerderijen. Het aantal actieve boerenbedrijven is in de laatste decennia afgenomen. Daarnaast is als uitvloeisel van de Reconstructie Midden-Delfland van de Dienst Landelijk Gebied veel weiland veranderd in een type recreatiegebied dat herinnert aan het landschap voor de ontginningen met meertjes, boomstroken en zones met riet en andere waterminnende planten.

2.3 Ruimtelijke beschrijving     

Het open polderlandschap wordt met name in noord- / zuidrichting doorsneden door de oude linten Harreweg en Groeneweg, de spoorlijn tussen Schiedam en Delft, die tevens de oostelijke grens vormt, en het toekomstige tracé van Rijksweg A4, die de westelijke grens vormt. Dit zijn de belangrijke dragers van de hoofdstructuur. Tussen deze dragers is het authentieke slagenlandschap opgespannen. Tussen de A4 en de Harreweg ligt de verkaveling in noord-zuidelijke richting en vormt de Woudweg de ontsluitende verbindingsweg waarlangs de bebouwing ligt. Hier liggen een agrarisch bedrijf en zes woonerven op diepe kavels omgeven door weide- en grasland. De bebouwing ligt soms direct aan de weg en dan weer op redelijke afstand. Dit heeft te maken met de ondergrondse kreekrug ten noorden van de Woudweg waar van oudsher de bebouwing op werd geplaatst. Ten zuiden van de Woudweg, tussen de bebouwde kom en het tracé van de A4, ligt een voormalig slibdepot dat al lange tijd deel uitmaakt van de groenzone. Deze is te herkennen aan de afwijkende orthogonale vorm en de hoge ligging door de dijklichamen. De Woudweg takt oostelijk aan op de Harreweg. Tussen de Harreweg en het spoor ligt de verkaveling in oost-westelijke richting, waarbij de Harreweg en Groeneweg de ontsluitende wegen vormen. De Harreweg en Groeneweg verbinden het open groene poldergebied met het stedelijke woongebied van Schiedam en lopen tot ver in de bebouwde kom door. De Harreweg is de meest centrale ontsluitingsroute in het gebied. Dit lint loopt helemaal door tot aan het dorp Kethel in het hart van Schiedam Noord. De Groeneweg takt in het zuiden aan op de Kerkweg en de Kerkbuurt. Dit dorpslint heeft een zeer hoge cultuurhistorische waarde.

Langs de bebouwingslinten staan de woonerven / boerderijen op wisselende onderlinge afstand en de opstallen volgen de kavelrichting. Het hoofdgebouw (boerderij) is gericht op de weg. Karakteristiek zijn de zijn de openheid, de lange (zicht)lijnen en het water als structurerend element. De doorzichten op het achterland zijn ruim en veelvuldig aanwezig. Daarbij is er een scherpe scheiding tussen de stedelijke bebouwing en het buitengebied. De stadsranden zijn ingericht voor extensieve recreatie, gecombineerd met natuurfuncties (moerasnatuur). Meer naar buiten toe, naar het kerngebied van Midden-Delfland, wordt het landbouwgebied, gecombineerd met natuur (weidevogels) die deel uitmaakt van de ecologische hoofdstructuur.

2.4 Functionele beschrijving     

Het gebied omvat de Noord-Kethelpolder en een deel van de Hollierhoeksepolder en ligt tevens binnen het Hoogheemraadschap van Delfland. Van oudsher speelt het waterbeheer hier een belangrijke rol. De bodem is overwegend opgebouwd uit veengrond en het bestaande slotenpatroon zorgt voor de nodige afwatering. Het authentieke polderlandschap heeft een belangrijke cultuurhistorische- natuur- en recreatieve waarde. Hoewel de polder altijd in gebruik is geweest voor landbouw en veeteelt heeft de agrarische functie steeds meer plaats gemaakt voor landschappelijke- en recreatieve functies. Langs de Woudweg ligt momenteel nog een (melk)veehouderij. De bijbehorende gronden zijn in gebruik als weidegebied. Verder liggen langs de Woudweg nog vijf woonerven waar, naast het houden van hobbyvee, uitsluitend wordt gewoond. Daaromheen liggen weide en grasland. Ten zuiden van de Woudweg wordt het landschap hoofdzakelijk gebruikt ten behoeve van natuur- en recreatie. Tevens ligt hier het oude terrein van het slibdepot dat al jarenlang onderdeel is van het landschappelijke groen. Aan de noordzijde van Sveaparken ligt een bosaanplant. Beide locaties zijn omzoomd door een oud dijklichaam en bieden daardoor vanwege de hoogte een panoramisch uitzicht in noordelijk richting op de polder. Aan de Harreweg en Groeneweg liggen momenteel hoofdzakelijk woningen. Aan de Harreweg liggen vijf woonerven te midden van grasland en recreatiegebied, gecombineerd met natuurfuncties. Aan de Groeneweg liggen circa zeventien woonerven waarvan één een kweek- en teeltbedrijf en één een garagebedrijf, en daarnaast bijvoorbeeld ook wonen gecombineerd met bed en breakfast. In het plangebied komen twee maneges voor. Eén ligt aan de noordzijde van de Groeneweg, tegen de grens van de gemeente Midden-Delfland en één ligt in de Kerkbuurt nabij de kruising met de Kerkweg en de Kandelaarweg. De Kerkbuurt heeft nog de authentieke uitstraling van een dorpslint. Langs de Kerkweg wordt hoofdzakelijk gewoond, met daarnaast enkele bijzondere functies als de kerk met de Jacobusparochie en ontmoetingscentrum De Werf.

2.5 Cultuurhistorische waarden en monumenten     

Het plangebied kent bijzondere cultuurhistorische waarden, die in verschillende provinciale en gemeentelijke (beleids)documenten zijn beschreven. In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (2002), gericht op een integraal cultuurhistorisch ruimtelijk beleid in de provincie, wordt aan het landschap en aan de historische lintbebouwing in het gebied (Groeneweg, Harreweg, Woudweg) een hoge waarde toegekend. Deze waardering wordt bevestigd in het Landschapontwikkelingsperspectief Midden-Delfland 2025 (2009). In het perspectief, wordt voor het plangebied ingezet op behoud en versterking van de aanwezige landschappelijke waarden en de cultuurhistorisch waardevolle bebouwingslinten.

In het plangebied zijn een aantal cultuurhistorisch waardevolle en interessante elementen, die nu en in de toekomst aandacht verdienen. Dat zijn de karakteristieken van het voor Midden-Delfland kenmerkende veenweidegebied, zoals het slagenlandschap met sloten en ontginningswegen met bermsloten en knotwilgen die herinneren aan de ontstaans- en ontwikkelingsgeschiedenis van dit gebied en die een gebiedsoverstijgende betekenis hebben. Het landschap ontleent een deel van haar identiteit en betekenis aan de nog aanwezige boerderijen en bijbehorende erven. Het (historische) karakter van de polder dient te worden behouden en waar mogelijk versterkt.

Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing

In het plangebied liggen zes beschermde monumenten. Het betreft twee rijksmonumenten en vier gemeentelijke monumenten. Daarnaast is er in het gebied een tweetal cultuurhistorisch waardevolle bouwwerken die de karakteristiek van het gebied ondersteunen.

Kerkbuurt

De Kerkbuurt, tussen de Joppelaan, de Kerkweg en de spoorlijn Rotterdam-Delft, is ontstaan bij de in 1888-1890 gebouwde St. Jacobus-basiliek aan de Kerkweg. Bij deze kerk verrees in de laatste jaren van de 19e en de eerste helft van de 20e eeuw een open lintbebouwing. Deze sloot aan op de bebouwing op de driesprong van de Kerkweg, de Groeneweg en de Kandelaarweg.

verplicht

  1. Joppelaan 4 (gemeentelijk monument): Boerderij met monumentaal woonhuis uit circa 1900.
  2. Kerkweg 38 (cultuurhistorisch waardevol bouwwerk): Voormalige onderwijzerswoning met schuur uit 1891 op de oosthoek van de kruising van de Kerkweg met de Joppelaan naar een ontwerp van A.C. Bleijs.
  3. Kerkweg 107 (Rijksmonument): Boerderij uit de 18e eeuw op een U-vormige plattegrond.

Woudweg, Groeneweg en Harreweg

De bebouwing langs de Woudweg, Groeneweg en Harreweg wordt gevormd door een boerderijenstrook die teruggaat naar de oorsprong van deze wegen als ontginningsweg. In de 19e en 20e eeuw vonden in dit patroon slechts enkele wijzigingen plaats. Incidenteel werd een nieuwe boerderij of arbeiderswoning gebouwd, meestal dicht bij de weg. Het open weidelandschap is in de loop van de tijd door de aanleg van woonwijken (Woudhoek, Spaland, Sveaparken) en het zandlichaam voor de A4 in omvang afgenomen.

verplicht

  1. Groeneweg 15 (cultuurhistorisch waardevol bouwwerk): Boerderij 'Huijgenhof' dateert in aanleg uit de 17e eeuw. Het pand heeft een L-vormige plattegrond en staat dwars op de weg, gescheiden door een smalle sloot.
  2. Groeneweg 23 (gemeentelijk monument): Boerderij (thans woonhuis) 'Vi et Animo' uit de 17e of 18e eeuw. Het pand heeft een onregelmatige plattegrond met voormalig boenhoek en karnhok en een dicht aan de weg staand voorhuis (dwars op de stal).
  3. Groeneweg 31 (gemeentelijk monument): Langhuis boerderij 'Hoeve Sophia' onder een rieten dak met een uitbouw, uit de 19e eeuw.
  4. Harreweg 61 (gemeentelijk monument): Langhuis boerderij met voorhuis uit 1889 op een rechthoekige plattegrond.
  5. Woudweg 24 (Rijksmonument): Boerderij (17e eeuw), hoeve 'Vrijlust', op een haakse plattegrond met een pannen gedekte kap.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

Dit hoofdstuk geeft een beknopt overzicht van het ruimtelijke relevante beleid voor het voorliggende bestemmingsplan op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Per beleidsstuk is aangegeven in hoeverre deze haar doorwerking heeft in het voorliggende bestemmingsplan.

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en ruimte     

Op 13 maart 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit, en schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'), minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. De nationale belangen die worden benoemd betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden.

Schiedam maakt onderdeel uit van de regio Zuidvleugel. De structuurvisie zet voor wat betreft deze regio, en voor zover van belang voor Schiedam, in op het verbeteren van het vestigingsklimaat door het optimaal benutten en verbeteren van de bereikbaarheid, mede door het ontwikkelen van een efficiënt multimodaal logistiek netwerk, het borgen van de waterveiligheid en een het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk. Voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren is het nodig om te beschikken over een voldoende voorraad (kwalitatief en kwantitatief) aan woningen, bedrijventerreinen, kantoren en andere voorzieningen. Ook natuur, hoogwaardige landschappen en recreatieve voorzieningen horen daarbij. Onderhavig bestemmingsplan is hiermee in lijn.

3.1.2 AMvB Ruimte     

De nationale belangen uit de structuurvisie die juridisch borging vragen zijn opgenomen in de AMvB Ruimte; het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is laatst gewijzigd op 1 oktober 2012. Een aantal rijksbelangen wordt met dit besluit geborgd in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen van overheden. Onderwerpen die aan bod komen zijn onder andere de mainportontwikkeling Rotterdam, rijksvaarwegen, primaire waterkeringen en de veiligheid rond grote rivieren. Voor dit bestemmingsplan is de ecologische hoofdstructuur een relevant thema.

Op grond van het Barro kunnen bij provinciale verordening gebieden worden aangewezen welke deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur. Het open veenweidegebied van Midden-Delfland is gedeeltelijk onderdeel van de ecologische hoofdstructuur. Verwezen wordt naar de paragraaf met betrekking tot de Provinciale Verordening Ruimte. Daarnaast werd het open gebied Midden-Delfland in de AMvB Ruimte aangegeven als rijksbufferzone. Deze aanwijzing is per 1 juli 2010 vervallen en dus niet meer van toepassing.

3.1.3 Modernisering Monumentenbeleid     

In 2010 heeft het Rijk de monumentenzorg gemoderniseerd. Het behoud en de bescherming van monumenten blijft een belangrijk doel, maar het monumentenstelsel kan op een aantal belangrijke punten worden verbeterd. Belangrijk uitgangspunt voor de moderne monumentenzorg is dat burgers (eigenaren en particulier initiatief) betere participatiemogelijkheden krijgen. Daarnaast wordt de monumentenzorg meer gebieds- en ontwikkelingsgericht. De vele positieve zaken van het oude stelsel blijven bestaan of werden verbeterd. De visie op moderne monumentenzorg rust op drie pijlers.

Pijler 1: Cultuurhistorie belangrijk element in procedures ruimtelijke ordening

Vroeg in het proces van ruimtelijke ontwikkelingen wordt de cultuurhistorie geïnventariseerd en geanalyseerd. Cultuurhistorische waarden vormen één van de wegingsfactoren bij het vaststellen van een bestemmingsplan. Bij wijzigingen van het bestemmingsplan wordt het effect van die verandering op de cultuurhistorische waarden afgewogen tegen andere belangen. Burgers kunnen bij belangrijke cultuurhistorische waarden in een vroeg stadium hun inbreng leveren.

Pijler 2: Krachtiger en eenvoudiger regelgeving

Monumentenwetgeving is in het nieuwe stelsel een ontwikkelkracht. Borging van de cultuurhistorie vooraan in de ruimtelijke ordening (zie de eerste pijler) is een principiële keuze die erop gericht is om sectorale ingrepen in ruimtelijke processen overbodig te maken. Het aan monumenten gebonden instrumentarium kan worden verkleind als pijler 1 goed vorm krijgt.

Pijler 3: Bevorderen herbestemming

De grote opgave voor de komende decennia ontstaat door de leegstand van grote gebouwen zoals kerken, scholen en industriële complexen. Vanwege hun cultuurhistorische waarde kunnen ze een inspiratiebron zijn voor herontwikkelingsplannen. Planvorming bij herbestemming duurt soms jaren en leegstand tast het gebouw aan. Het beleid in deze pijler is erop gericht de gebouwen in de planperiode tegen verloedering te beschermen, en om een financieel instrumentarium te bieden voor de exploitatie van de gebouwen. Dit is een vernieuwende blik op de subsidies in de monumentenzorg. Belangrijk element in de voorstellen voor het nieuwe stelsel is dat de cultuurhistorie vroeg in het ontwikkelingsproces wettelijk geborgd wordt. Cultuurhistorische waarden vormen één van de wegingsfactoren bij het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan. Landschap en cultuurhistorie vormen zo een inspirerende kracht in ruimtelijke procedures in plaats van een beperkende voorwaarde. Het vertalen van het verleden naar het heden moet voor ontwerpers en ontwikkelaars verankerd raken in hun denk- en werkwijze. Deze aanpak past in de systematiek van ruimtelijke-ordeningsprocedures waarbij vooraf wordt aangegeven wat de kaders zijn, waardoor minder toetsing achteraf nodig is. Door het instrumentarium in het nieuwe monumentenstelsel af te stemmen op de Wet ruimtelijke ordening werkt de rijksaanpak eenduidig door naar lagere overheden.

Het gemeentelijk monumentenbeleid sluit aan bij de doelstellingen van het nationale beleid en maakt deze zo veel mogelijk specifiek voor concrete opgaven in de gemeente. In dit bestemmingsplan worden de pijlers eveneens als uitgangspunt genomen, door het op voorhand zo helder mogelijk maken van de uitgangspunten die worden gehanteerd voor het behoud van de bestaande cultuurhistorisch waardevolle kwaliteiten in het buitengebied, gekoppeld aan heldere regels.

3.1.4 Waterbeleid 21e eeuw     

Een belangrijke conclusie uit het 'Waterbeleid 21e eeuw' is om meer ruimte te geven aan water en te voorkomen dat de waterproblematiek in tijd of ruimte wordt afgewenteld. Er worden twee drietrapsstrategieën als uitgangspunten aangegeven:

  • waterkwantiteit: Vasthouden - Bergen - Afvoeren;
  • waterkwaliteit: Schoonhouden - Scheiden - Zuiveren.

Deze strategieën vertalen zich in concrete aandachtspunten als: meer ruimte voor water en een relatie tussen het stedelijk water en het water in het omliggende gebied, vergroting van het waterbergend vermogen, verbetering van de waterkwaliteit, vergroting van de belevingswaarde van water en kansen voor natuur en recreatie in en rondom stedelijk water. Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgesteld (paragraaf 4.1). De relevante waterhuishoudkundige thema's voor het plangebied en de wijze waarop hiermee wordt omgegaan zijn hierin opgenomen.

3.1.5 Nationaal Waterplan     

Het Nationaal Waterplan (NWP) bevat het Rijksbeleid ten aanzien van water voor de periode 2009-2015. Het NWP bevat maatregelen voor de bescherming van ons land tegen overstromingen, zorgt voor voldoende en schoon water en regelt het gebruik van water. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening heeft het NWP voor de ruimtelijke aspecten van water de status van een structuurvisie. In de bijlagen van het NWP zijn stroomgebiedbeheersplannen opgenomen waarin wordt benoemd hoe de waterkwaliteit in het stroomgebied kan worden verbeterd. De gemeente Schiedam valt in het beheerplan van de Rijndelta. Verwezen wordt naar de waterparagraaf (paragraaf 4.1).

3.1.6 Structuurvisie Buisleidingen     

Op 12 oktober 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Buisleidingen vastgesteld. De Structuurvisie Buisleidingen is een visie waarmee het Rijk voor de komende 20 tot 30 jaar ruimte reserveert in Nederland voor buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor deze leidingen geldt dat het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) gemeenten verplicht deze leidingen op te nemen in het bestemmingsplan met een belemmeringenstrook van 4 of 5 meter ter weerszijden van de leiding. Daarbij maakt het niet uit of het om bestaande of toekomstige buisleidingen gaat.

Het gaat daarbij om ondergrondse buisleidingen voor het transport van aardgas, olieproducten en chemicaliën. In de structuurvisie wordt een hoofdstructuur van verbindingen aangegeven waar ruimte moet worden vrijgehouden ten behoeve van buisleidingen. Op de bij de structuurvisie behorende kaart is een dergelijke zone aangeven juist ten noorden van het plangebied, in de gemeente Midden-Delfland. Voor de gemeente Schiedam is deze zone daarom, met het oog op dit bestemmingsplan, niet relevant.

3.2 Provinciaal en Regionaal beleid     

3.2.1 Provinciale structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'     

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening moeten gemeenten, provincies en Rijk hun beleid neerleggen in één of meer structuurvisies. De provincie Zuid-Holland heeft op 2 juli 2010 voor de gehele provincie de structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' vastgesteld. De structuurvisie wordt jaarlijks geactualiseerd. Bij dit bestemmingsplan geldt de actualisatie die in januari 2013 is vastgesteld. De structuurvisie bevat het ruimtelijk beleid van de provincie tot 2020, met een doorkijk naar 2040. Het accent ligt op sturing vooraf en sturing in kwaliteit.

De provinciale structuurvisie heeft de provinciale belangen met bijbehorende ambities uitgewerkt in een uitvoeringsstrategie. Deze heeft, voor zover relevant voor het voorliggende bestemmingsplan, betrekking op:

  1. de verbetering van de belevingswaarde en vermindering van verrommeling. Hierbij horen o.a. de ambities om de openheid van het landschap te behouden en stiltegebieden te beschermen;
  2. het ontwikkelen en behouden van de netwerk-natuur en biodiversiteit waarbij voortvarend, compleet en klimaatbestendig de Ecologische Hoofdstructuur beschermd en herstelt wordt. De biodiversiteit de drager is van een ecologisch duurzaam landschap en waarbij belangrijke weidevogelgebieden beschermd worden. Midden-Delfland is daarbij als een provinciaal landschap gekwalificeerd waardoor het extra bescherming geniet;
  3. het versterken van de recreatieve functie en groenstructuur.

Belangrijk is dat Midden-Delfland in de provinciale structuurvisie is opgenomen als één van de 6 provinciale landschappen. Het gaat om “regio-overschrijdende en begrensde landschappen in de stedelijke invloedssfeer en gelegen tussen stedelijke agglomeraties. Ze hebben een unieke landschappelijke identiteit en zijn multifunctioneel van karakter; de provincie is hier trekker”.

Het bestemmingsplan is in lijn met deze provinciale structuurvisie doordat bovenstaande elementen de ruggengraat zijn van dit bestemmingsplan.

3.2.2 Provinciale Verordening Ruimte     

Samen met de structuurvisie is de Verordening Ruimte, 'ontwikkelen met schaarse ruimte' vastgesteld. In deze verordening vindt een juridische vertaling plaats van het beleid uit de structuurvisie. De verordening stelt daarbij regels, als bedoeld in artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening, met betrekking tot belangrijke ruimtelijke elementen die een doorwerking hebben in het bestemmingsplan. Voor dit bestemmingsplan zijn enkele thema's uit de verordening van belang. De hoofdlijnen van deze thema's worden hieronder kort beschreven.

Regels voor het bouwen buiten de bebouwingscontouren

Volgens de Verordening mag er in gebieden buiten de bebouwingcontouren, behoudens enkele strikte uitzonderingen, geen nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies plaatsvinden. Onder stedelijke functies wordt onder andere woonfuncties, horeca en maatschappelijke voorzieningen verstaan. Op kaart 1 van de verordening is te zien waar deze bebouwingscontour ligt. Uit deze kaart is op te maken dat het gehele plangebied met uitzondering van de zone die voorheen in bestemmingsplan Spaland lag (globaal de zone Kerkweg/Joppelaan) buiten de aangegeven bebouwingscontouren valt.

Agrarische bedrijven

De Verordening Ruimte bepaalt dat agrarische bebouwing geconcentreerd moet zijn binnen bouwblokken van ten hoogste 2 hectare, waarbij nieuwbouw alleen mogelijk is indien deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven. Een uitzondering is mogelijk voor een stal voor het hobbymatig houden van dieren of een schuilgelegenheid voor vee. Nieuwvestiging van glastuinbouw en boom- en sierteeltbedrijven is uitgesloten.

Ecologische Hoofdstructuur

Uit de kaart behorende bij de verordening blijkt dat bestaande ecologische hoofdstructuur in het uiterste noorden van het plangebied is gelegen. Het bestemmingsplan dient deze natuurfunctie rechtstreeks mogelijk te maken en bepalingen te bevatten die aantasting van de natuurwaarden voorkomt.

Bescherming veenweideverkavelingspatroon en graslanden

Gezien de bijzondere waarden van het veenweidegebied en het verkavelingspatroon dient het bestemmingsplan regels te bevatten ten aanzien van het dempen van lengtesloten en, in het geval van blokverkaveling, van alle sloten.

Luchthavens en helihavens

Bestemmingsplannen binnen 1.000 meter van een stiltegebied of 500 meter van woningen wijzen geen bestemmingen aan die luchthavens, waaronder helihavens, mogelijk maken.

Archeologie

Terreinen die op de bij de verordening horende kaart zijn aangeduid als een terrein met een hoge of zeer hoge archeologische waarde moeten adequaat worden beschermd waarbij in ieder geval een verbod op het roeren van de bodem tot meer dan 30 centimeter onder maaiveld. Afwijken van het verbod is mogelijk indien aan de hand van archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet worden aangetast.

In het bestemmingsplan 'De Kethelse Venen' is met bovenstaande thema's uit de verordening onverkort rekening gehouden.

3.2.3 Gebiedsprofiel Midden-Delfland     

De provincie Zuid-Holland heeft als uitwerking van de kwaliteitskaart uit de provinciale structuurvisie als eerste voor Midden-Delfland een gebiedsprofiel vastgesteld, wat ook gebeurt voor 15 andere gebieden. Dit gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat speelt er), uitgangspunten (waar willen we heen), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (hoe bereiken we de uitgangspunten) van het open agrarisch landschap van Midden-Delfland. Het biedt partijen handvatten om ontwikkelingen te initiëren zodanig dat kwaliteiten behouden blijven en waar mogelijk worden versterkt.

3.2.4 Visie Hof van Delfland     

Hof van Delfland staat voor een mooi en vitaal verbonden metropolitaans landschap, het open landschap tussen de stedelijke gebieden van metropoolregio Rotterdam en Den Haag. Voor het zorg dragen voor de samenhang, duurzaamheid en historische continuïteit van het landschap van Delfland - nu in 2010 de Reconstructiewet is vervallen - is de Hof van Delfland Raad opgericht; een samenwerkingsverband van provincie, de regio's Haaglanden en Rotterdam, het Hoogheemraadschap en 12 gemeenten, waaronder Schiedam. In de Ruimtelijke Visie Hof van Delfland 2025 wordt een streefbeeld, en geen eindbeeld, neergezet voor het gebied. Daarbij worden een aantal sleutelopgaven onderscheiden:

  • een economisch vitaal platteland;
  • de kwaliteit van het landschap, recreatiegebieden en stadsparken;
  • verbindingen versterken met recreatieve routes, stad-landverbindingen en het ontwikkelen van poorten;
  • het imago versterken / gebiedsmarketing.

In de visie staat voor dit gebied onder andere het volgend streefbeeld:

“Grenzend aan Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen vormt de noordrand van deze gemeenten een aaneengesloten groenblauwe, recreatief goed ontsloten structuur. Deze koppelt in oost-westrichting de Nieuwe Waterweg met de Rottemeren, waarbij talrijke barrières (wegen, spoor, rivieren) zijn overwonnen. Een aantal groenblauwe verbindingen reikt vanuit het landschap tot diep in het stedelijk gebied. Via deze aders beweeg je langs aantrekkelijke, herkenbare groenblauwe routes vanaf het centrum van de stad met zijn stadsparken naar het open landschap van het Kerngebied.”

Met betrekking tot de zogenaamde 'Schiedriehoek' wordt in de visie opgemerkt:

"Vanuit Schiedam vormen Beatrixpark, Poldervaart en Kethel een veelzijdige verbinding tussen stad en land. De Poldervaart wordt als historische waterverbinding hersteld en krijgt natuurlijke oevers. Langs de Poldervaart, de Polderwetering en de Schiedamse en Rotterdamse Schie verbinden aantrekkelijke fietsroutes Schiedam en Rotterdam met het open Kerngebied, waarbij parken en de historische kernen Overschie en Kethel kunnen worden aangedaan. In de punt van Poldervaart en Schie wordt een golfbaan aangelegd. Aan het Beatrixpark wordt een metropolitaan programma toegevoegd, zodat het park zich kan ontwikkelen tot groene huiskamer van Schiedam, ontmoetingsplaats voor jong en oud. De historische, landelijke verbinding tussen Kethel en Midden-Delfland wordt geoptimaliseerd. Tramplus bij dorp Kethel en het nieuwe station Kethel zijn goede plekken om met OV het gebied in te gaan. Voor automobilisten zijn er overstappunten vanaf de A13 en A20. De Schiedriehoek vormt daarmee een poortfunctie voor Rotterdam/Schiedam ('Schiepoort'). Het is tevens een belangrijke schakel in de lange ecologische en recreatieve oost-west verbinding, die de groengebieden aan de Nieuwe Waterweg verbindt met het groengebied langs de Rottemeren."

Voor het gebied is van belang om de zorg en kwaliteit te behouden en bij ontwikkelingen aandacht te hebben voor het open gebied, de kwaliteit van de stad-landverbindingen en de ontwikkeling van de poortfunctie.

3.2.5 Visie RGSP3 Groenblauw structuurplan regio Rotterdam 2011-2020     

Het regionaal groenblauw structuurplan voor de regio Rotterdam is in oktober 2011 in stadsregionaal verband vastgesteld. Als hoofdopgave wordt geformuleerd het realiseren van een samenhangende, robuuste groenblauwe structuur voor recreatie en natuur in de stadsregio Rotterdam. De speerpunten zijn het investeren in ontbrekende schakels, het borgen van de kwaliteit van het groen voor de toekomst en het versterken van de recreatieve waarde.

3.2.6 Landschapontwikkelingsperspectief Midden-Delfland 2025     

De (deel)gemeenten Midden-Delfland, Delft, Maassluis, Vlaardingen, Schiedam en Rotterdam-Overschie en het Hoogheemraadschap Delfland hebben in december 2009 gezamenlijk het Landschapontwikkelingsperspectief Midden-Delfland 2025 vastgesteld (kortweg LOP). De beleidsuitgangspunten van het LOP maken deel uit van de Stadsvisie Schiedam 2030. Het LOP presenteert daarbij een streefbeeld en geen eindbeeld voor 2025, met maatregelen om de nagestreefde doelen te bereiken.

Het LOP heeft een aantal doelstellingen die afgeleid zijn van de zes kernkwaliteiten die de identiteit bepalen van het Midden-Delflandgebied. Het gaat hierbij om:

  • de agrarische identiteit (koe in de wei);
  • de openheid;
  • het robuuste watersysteem;
  • de robuuste natuur;
  • de cultuurhistorische waarden;
  • de verbinding tussen stad en land.

Hoewel het gebied Midden-Delfland groter is dan het plangebied van bestemmingsplan 'De Kethelse Venen' zijn al deze zes kernkwaliteiten ook van toepassing op dit plangebied. Dit betekent dat bij de ontwikkeling van het gebied het behoud en versterking van deze kwaliteiten als maatlat fungeert. Daarnaast geeft het LOP aan waar economische, ruimtelijke en recreatieve ontwikkelingen in het Midden-Delflandgebied wenselijk en mogelijk zijn. De kwaliteit van het landschap en de relatie met de stad zijn de pijlers van het LOP.

Het algemene ontwikkelingsperspectief is voor alle 19 polders die deel uitmaken van het Midden-Delfland gebied nader uitgewerkt in zogenaamde polderpaspoorten. Per polder is zowel een kwaliteitskaart als een ontwikkelingskaart opgesteld.

verplicht

Afbeelding 3 - Kaart ontwikkelingsrichting 'Holierhoekse & Zouteveense Polder' en 'Noord-Kethelpolder'

Het plangebied is voor het grootste gedeelte in de 'Noord Kethelpolder' gelegen. Het plangebied ten westen van de Harreweg ligt echter in de 'Holierhoekse en Zouteveense polder'. Uit de kaarten behorende bij deze twee polders kan worden gedestilleerd dat de Woudweg, de Kerkweg en de zuidzijde van de Groeneweg cultuurhistorische waardevolle wegen zijn. Voorts is op verschillende plekken moerasnatuur met enige ecologische waarde aanwezig en worden met name in het centrale gebied van het plangebied gruttobroedplaatsen aangeduid. In de PEHS wordt ingezet op het behouden en versterken van het open gebied om zo de weidevogelpopulatie te versterken. Dit onder andere door opgaande beplanting te verwijderen en het behoud van zichtlijnen. Tevens wordt ingezet op agrarisch natuurbeheer, het 'koeien in de wei'-principe en het verplaatsen van niet-agrarische bedrijvigheid. Bijzondere waarde wordt gehecht aan de verbinding van de Harreweg tussen het buitengebied en de cultuurhistorische dorpskern van Kethel als een te ontwikkelen poortfunctie. Naast deze stad-landverbinding zijn ook de Groeneweg en de verbinding langs de Poldervaart als zodanig aangegeven. Er wordt naar gestreefd om deze verbinding op te waarderen. Kleinschalige horeca moet hier mogelijk zijn.

 

3.3 Gemeentelijk beleid     

3.3.1 Stadsvisie     

Op 28 september 2009 heeft de raad de “Stadsvisie Schiedam 2030” vastgesteld. Deze Stadsvisie geldt als een structuurvisie als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De Stadsvisie is tot stand gekomen in samenspraak met veel partijen uit de stad. In dit kader is van december 2008 tot en met april 2009 een interactief traject uitgevoerd met een grote betrokkenheid van burgers, partners, ondernemers en raadsleden. De uitkomsten van dit traject zijn opgenomen in de Stadsvisie.

In de Stadsvisie wordt geconcludeerd dat het onmogelijk is om alle hoofdopgaven tegelijk uit te voeren. Daarom vormen de hoofdopgaven het kader waar, binnen de periode 2010-2030, ruimtelijke werkzaamheden uit voortvloeien. In de Stadsvisie worden acht ruimtelijke opgaven onderscheiden. Op deze opgaven wil de gemeente zich de komende jaren focussen. Een daarvan is relevant voor het onderhavige plangebied. Het betreft hier het versterken van de groene longen.

verplicht

Afbeelding 4 - Stadsvisie: visie openbare ruimte

Versterken groene longen

Voor de groengebieden wordt gestreefd naar een zo hoog mogelijk inrichtingsniveau met goede gebruiksmogelijkheden voor de stedeling, gekoppeld aan een hoogwaardig beheer. Dit streven betreft de gebieden Poldervaart, Polderwetering, Harreweg, Park Kethel, Beatrixpark en de diverse stadsparken. Daarnaast is het een opgave om het landschap van Midden-Delfland voor de toekomst te behouden en de functies voor boeren, recreanten en natuur te combineren. Met de bestaande Harreweg/Schiedamseweg, de Poldervaart en de Polderwetering/Schie als landschappelijke dragers worden verbindingen gelegd vanuit de stad naar het buitengebied. De groene en waterrijke dragers zijn van belang voor de ecologie en brengen het buitengebied ver de stad in. De Poldervaart en de Schie verbinden Midden-Delfland met de Nieuwe Maas.

3.3.2 Visie Openbare Ruimte     

De visie Openbare Ruimte bevat een verdere uitwerking van de Stadsvisie voor de openbare ruimte. In bovenstaande kaart is te zien dat het buitengebied wordt gekenschetst als agrarisch recreatief gebied met specifieke aandacht voor de landschappelijke lagen van bebouwingslinten Harreweg/Schiedamseweg en Groeneweg/Kerkweg/Joppelaan en daarnaast de Poldervaart

3.3.3 Groenstructuurplan     

In het Groenstructuurplan uit 1995 is het gemeentelijk groenbeleid vastgelegd. Het structuurplan is een belangrijk instrument voor de langere termijn (10 jaar) en geeft een integrale visie op de openbare ruimte en de manier waarop groen daarin een rol speelt. Het doel van het Groenstructuurplan is samen te vatten als “het veiligstellen en ontwikkelen van de specifieke kwaliteitskenmerken van de openbare ruimte in Schiedam”. In het Groenstructuurplan is ingegaan op de instrumenten om dit te bereiken.

In het Groenstructuurplan ligt het accent op de kwaliteit van de openbare ruimte en de manier waarop groen daarin een rol speelt. Uitgangspunt is dat het groen in Schiedam een hoge kwaliteit moet hebben. Het groen moet aan vier voorwaarden voldoen om te kunnen spreken van een hoge kwaliteit:

  • het groen moet duurzaam zijn, met name de hoofdgroenstructuur;
  • het groen moet functioneel zijn;
  • het groen moet een eigen sfeer hebben;
  • er moet een samenhang zijn tussen de groenelementen (visueel en ecologisch).

In het Groenstructuurplan worden verschillende ontwikkelingen geformuleerd die zijn uitgevoerd, of nog niet zijn of konden worden uitgevoerd. Het gaat hier om de volgende ontwikkelingen:

  • versterking van de ecologische weidelinten langs de Harreweg;
  • aanpassen van de inrichting van het wijkpark;
  • reeds aanwezige groengebieden tussen de toekomstige A4 en Woudhoek recreatief ontwikkelen;
  • uitzichtlocaties die uitzicht bieden over Midden-Delfland verbeteren;
  • ontwikkeling van recreatiegebied Woudhoek Noord;
  • kleinschalige op wijkniveau gerichte ontwikkelingen.

In 2008 is het Groenstructuurplan geëvalueerd. Recentelijk is gestart met een nieuw Groen- blauwe structuurvisie, waarbij onder meer de kwaliteiten van Midden-Delfland ook voor het bestemmingsplangebied de Kethelse Venen, zoals verwoord in het LOP en in Hof van Delfland input vormen voor de nieuwe visie.

3.3.4 Bestemmingsplan Groene Long     

In november 2007 heeft de gemeenteraad, ter bescherming van de belangrijkste en structuurbepalende groengebieden, het bestemmingsplan “Groene Long 2007” vastgesteld. De gemeente heeft al sinds 1995 een Groenstructuurplan. Dit plan is nog steeds actueel, maar heeft voor burgers geen juridisch bindende waarde. Het bestemmingsplan “Groene Long 2007” is de juridische vertaling van het Groenstructuurplan.

Het bestemmingsplan “Groene Long 2007” kan gezien worden als een herziening/aanvulling op de geldende bestemmingsplannen in het plangebied. De gebruiksfuncties uit deze plannen zijn in het bestemmingsplan “Groene Long 2007” min of meer indirect bestemd. De gebruiksfuncties zijn positief bestemd door middel van een “parapluregeling”. Dit houdt in dat een nadere afweging vereist is wanneer aanspraak wordt gemaakt op de gebruiksfuncties uit de vigerende plannen.

In het plangebied is een driehoekig gebied net ten noorden van Sveadal gedeeltelijk aangewezen als 'Boslint- en gebieden' en gedeeltelijk als 'Weidelinten- en gebieden'. Daarnaast is de Poldervaart in bestemmingsplan de Groene Long benoemd als 'Nat lint'. Op het eerste gebied is de specifieke bestemming "Groen - 2" gelegd. Op de Poldervaart is de bestemming "Water" gelegd waarin bijzondere aandacht is voor natuur. Door de gebieden op deze manier te bestemmen worden de doelstellingen zoals deze zijn geformuleerd in het bestemmingsplan “Groene Long 2007” gecontinueerd.

verplicht

Afbeelding 5 - Uitsnede bestemmingsplan 'Groene Long 2007'

3.3.5 Gemeentelijk verkeer- en vervoerplan     

Het Gemeentelijk verkeer- en vervoerplan 2011-2020 "Schiedam duurzaam bereikbaar" (GVVP) is in 2011 vastgesteld. In het GVVP wordt beschreven op welke wijze de gemeente zich de komende jaren wil inzetten om haar strategische positie in de Zuidvleugel van de Randstad te behouden en te versterken en hoe het lokale bereikbaarheidsbeleid wordt vormgegeven om bij te dragen aan een vitale stad, waar het goed leven is. Gekozen is voor duurzame bereikbaarheid, goed voor mens, economie en milieu en voor langere tijd een oplossing biedend. Voor het onderhavige gebied staat een goede bereikbaarheid over de weg centraal. Dit geldt niet alleen voor bereikbaarheid per auto maar ook per fiets en met het openbaar vervoer.

3.3.6 Nota Architectuur en Welstand     

In november 2003 heeft de gemeente Schiedam de Nota Architectuur & Welstand vastgesteld. In deze nota zijn voor alle wijken in Schiedam de architectonische en stedenbouwkundige kenmerken beschreven. Het plangebied is beschreven in deze nota onder kopje 'landelijk gebied'

Dit gebied bestaat uit zogenaamde boerderijenstroken die bestaan uit verspreid liggende agrarische bedrijven langs de Woudweg, Groeneweg en Harreweg. De ligging van een aantal boerderijen gaat terug tot een Middeleeuwse of vroeg-moderne oorsprong. Deze boerderijen liggen op hoger gelegen zavelige ruggen, die na inklinking van de venige gronden in het landschap te voorschijn kwamen. In de 19e en 20e eeuw vonden in dit patroon slechts enkele wijzigingen plaats. Incidenteel werd een nieuwe boerderij of (land)arbeiderswoning gebouwd, meestal dicht bij de weg. Ook na de tweede wereldoorlog veranderde weinig in de bebouwingspatronen, die nauw aansloten bij de boerderijstroken in de omliggende gemeenten Delft, Midden-Delfland en Vlaardingen.

Voor de bebouwing zijn, voor zover niet aangewezen als monument, de criteria behorende bij het welstandsniveau 2 van toepassing. Eventuele noodzakelijke nieuwe ontsluitingen van woningen over de bermsloten moeten zich volledig voegen naar de aanwezige karakteristiek. (Het volledig dichtzetten van sloten ter vergroting van erf is niet toegelaten.)

Voor de beoordeling van nieuwe incidentele invullingen en/of vervanging is het kwaliteitsniveau c.q. de karakteristiek van de oorspronkelijke bebouwing bepalend voor de vormgeving. Een goede analyse daarvan moet ten grondslag liggen aan het ontwerp van de nieuwbouw. Dit houdt in, dat zowel het oude als het nieuwe tot zijn recht moet kunnen komen, zodat de geschiedenis van de bebouwing en de omgeving duidelijk zichtbaar kan blijven Historiserende nieuwbouw is daarbij niet gewenst, maar er kan wel gekozen worden voor vormen en detailleringen, die logisch voortvloeien uit het traditionele materiaalgebruik. Omdat de hedendaagse architectuur over het algemeen een te sterk contrast zal geven, is het veiliger te kiezen voor traditionele vormgeving, zonder dat dit leidt tot een archaïsch ontwerp.

De welstandsregels voor nieuwe invullingen uit de welstandsparagraaf "de historische Kern van Kethel" zijn ook van toepassing verklaard op het plangebied. Deze zijn hieronder bondig weergegeven:

  • Ter voorkoming van schaalvergroting en vormvergroving dient bij het gebruik van moderne bouwmaterialen, in het bijzonder plaatmaterialen en grote elementen, de grootste omzichtigheid worden betracht.
  • De gevelbreedte moet overeenkomen met het ritme van de naastliggende bebouwing. De nokrichting moet overeenkomen met de nokrichting van het pand dat aanvankelijk op die lokatie aanwezig was. De dakbedekking is een rode of blauwe keramische dakpan
  • De gevel moet opgetrokken worden met gebakken steen.
  • De som van de breedtes van de gevelopeningen op de begane grond moet minimaal 50% en mag maximaal 75% van de totale gevelbreedte bedragen. Gevelopeningen welke zichtbaar zijn vanaf de straat moeten een verticale gerichtheid hebben.
  • Alle kozijnen moeten in hout uitgevoerd worden en dekkend geschilderd worden, waarbij de kozijnen en de bewegende delen in die kozijnen elk van een eigen kleur voorzien worden.

3.3.7 Milieubeleidsplan     

Op basis van het gemeentelijk milieubeleid wordt gestreefd naar het beperken van de milieuhinder en het verkleinen van de 'milieuruimte' in de stad. De ambities zijn daarbij om:

  • de in gang gezette milieuverbeteringen minimaal vast te houden, maar liever nog te versterken;
  • een goede balans te vinden en vast te houden tussen verstedelijking en de kwaliteit van de leefomgeving, leefbaarheid en duurzaamheid.

Bij de uitwerking van het milieubeleid worden leefbaarheid (gericht op de directe leefomgeving, lokaal), duurzaamheid (gericht op de wereld, mondiaal) en cradle-to-cradle (alle gebruikte materialen kunnen na hun leven in het ene product nuttig worden ingezet in een ander product) als leidende principes gehanteerd. Deze principes worden toegepast bij de ontwikkeling van het plangebied.

3.3.8 Perspectief Kethelpoort     

De gemeenteraad heeft in 2009 de nota Perspectief Kethelpoort, Schiedamse Poort met Midden-Delfland, vastgesteld. Deze nota gaat over de ontwikkeling en uitwerking van een Schiedamse poort als entree van en naar Midden-Delfland. Het projectgebied strekt zich uit langs de Harreweg van dorp Kethel - Park Kethel tot waar het stedelijk gebied overgaat in het open gebied van Midden-Delfland. De Harreweg vervult van oudsher al een functie als entree met Midden-Delfland en het gaat er om deze functie verder uit te bouwen. De visie richt zich op versterking van de bestaande kwaliteiten van het gebied langs de Harreweg tussen dorp Kethel tot het open gebied van Midden-Delfland, de voorzieningen als de inrichting van de openbare ruimte. De ontwikkeling van deze poortfunctie past in de ontwikkelingen die in het LOP en in de visie Hof van Delfland zijn geschetst.

Het gaat bij de poortontwikkeling om het creëren van een aantrekkelijke overgang tussen stad en land, waarbij het zowel gaat om (basis)voorzieningen om die entreefunctie aantrekkelijk te maken -onder meer versterking van de natuureducatieve voorzieningen langs de Harreweg -, als om uitnodigende fysieke stad en landverbindingen. Zo wordt langs de Harreweg, ten noorden van de Slimme Watering, een vrijliggend fietspad aangelegd in het groen, die zal aansluiten op het fietspaden in het buitengebied van Midden-Delfland. Daarmee wordt een ontbrekende schakel in het fietspadennetwerk ingevuld.

3.4 Conclusie     

Het bestemmingsplan 'Kethelse Venen' past binnen het beleid en de visies van Rijk, provincie en gemeente. Vanuit beleidstechnisch oogpunt is er dan ook geen belemmering ten aanzien van dit bestemmingsplan. Met name het Landschapontwikkelingsperspectief Midden-Delfland fungeert als uitgangspunt voor dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden     

Het al dan niet voldoen aan verschillende planologische en milieutechnische randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuw bestemmingsplan ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan getoetst op planologische en milieutechnische randvoorwaarden.

4.1 Waterparagraaf     

Ten behoeve van de uitvoering van de wettelijk verplichte watertoets is door Witteveen + Bos een 'Waterparagraaf bestemmingsplan Schiedam Abtswoude' opgesteld. De volledige waterparagraaf is als bijlage 1 bij het bestemmingsplan gevoegd.

In deze waterparagraaf wordt stilgestaan bij de belangrijkste aspecten met betrekking tot de waterhuishouding. Het doel van de waterparagraaf is het vastleggen en behouden van de watergerelateerde functies in het bestemmingsplan. Daarnaast wordt stilgestaan bij randvoorwaarden die gelden voor toekomstige ontwikkelingen. Hierbij wordt aan verschillende aspecten aandacht geschonken zoals waterkwaliteit en veiligheid tegen overstroming.

Waterkwantiteit

Het aanwezige primaire watersysteem is op de verbeelding weergegeven en bestemd als 'Water'. In het gebied wordt voldaan aan de waterbergingsopgave. In het plangebied dient ook bij eventuele functieveranderingen voldaan te worden aan de waterbergingsnormen van het Hoogheemraadschap van Delfland.

Veiligheid tegen overstroming

Om de veiligheid tegen overstromingen te waarborgen is aan de polderkaden in het plangebied een aparte waterkerende functie toegekend met een adviesverplichting. Dit betekent dat alvorens een omgevingsvergunning kan worden afgegeven, de aanvrager verplicht is toestemming te vragen aan het Hoogheemraadschap van Delfland alvorens kan worden gebouwd.

4.2 Bodem     

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij functiewijzigingen te worden onderzocht of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

In de (inmiddels vervallen) Nota Ruimte 2005 is opgenomen dat bodemeigenschappen zo goed mogelijk moeten worden benut bij ruimtelijke planvorming. De provincie Zuid-Holland heeft in navolging hierop een bodemvisie opgesteld. In deze bodemvisie zijn diverse bodemthema's geïdentificeerd (bodemdaling, bodembiodiversiteit, waterbodemkwaliteit, verzuring etc.) die van invloed kunnen zijn op die bodemeigenschappen en derhalve een rol kunnen spelen in ruimtelijke planvorming. Met het oog op het huidige en het gewenste bodemgebruik, de aanleg/vervanging van ondergrondse infrastructuur en werken, nieuwbouw/herinrichting en overig graafwerk waar rekening mee moet worden gehouden, speelt de 'lokale bodemkwaliteit' als thema binnen het bestemmingsplan 'De Kethelse Venen' een grote rol.

Van elk perceel binnen 'De Kethelse Venen' bestaat inzicht in het historisch bodemgebruik. Tevens zijn alle activiteiten geïnventariseerd met een verhoogd risico op bodemverontreiniging. Op percelen waar mogelijk sprake zou kunnen zijn van (potentiële) humane risico's, is oriënterend bodemonderzoek verricht. Op basis daarvan bestaan binnen het bestemmingsplan 'De Kethelse Venen', voor zover thans bekend, geen gevallen van ernstige bodemverontreiniging waarbij zodanige risico's aanwezig zijn dat spoedige sanerende maatregelen getroffen dienen te worden. Ook zijn er geen aanwijzingen dat de verontreinigende stoffen in de grond de kwaliteit van het grondwater in het gebied hebben beïnvloed. Het milieuhygiënisch bodemadvies is als bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.

4.3 Flora en fauna     

Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van plant- en diersoorten te bewerkstelligen. Tegelijkertijd vormt deze wet de implementatie van Europese en internationale verplichtingen (Habitat- en Vogelrichtlijn, Verdrag van Bern). Uitgangspunt voor de Flora- en faunawet is het “nee-tenzij”-principe. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. Bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, moet worden nagegaan of deze wet uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

Aan de hand van een literatuuronderzoek en globaal veldonderzoek is door afdeling Beheer en Openbare Ruimte van de gemeente Schiedam een flora- en faunaparagraaf opgesteld voor het plangebied (Quickscan Abtswoude, d.d. 29 juli 2013). De conclusie is dat het plangebied een potentieel leefgebied vormt voor zeker 25 wettelijk beschermde soorten vermeld in tabel 2 of tabel 3 van de Flora- en faunawet of de Habitatrichtlijn. Bepaalde activiteiten die een voorspelbaar risico vormen voor één of meerdere van deze soorten, mogen binnen dit gebied alleen plaatsvinden conform de richtlijnen in een goedgekeurde Gedragscode of wanneer men beschikt over een ontheffing (welke onder strikte voorwaarden door het Ministerie van EZ wordt verstrekt).

Aangezien er meerdere soorten beschermde flora en fauna en/of soorten van de rode lijst zijn aangetroffen dienen de wettelijke voorschriften tot zorgvuldig handelen, en de compensatieplicht zoals omschreven in de Flora- en faunawet in acht te worden genomen bij nieuwe ontwikkelingen. Het bestemmingsplan betreft een conserverend plan waarin geen nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien.

4.4 Externe veiligheid     

4.4.1 Algemeen     

Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Kwetsbare objecten, zoals woningen, zijn niet toegestaan binnen de 10-6 contour van het PR rond inrichtingen waar opslag of verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Aanvullend geldt dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de oriëntatiewaarde veroorzaakt.

Op 10 juli 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders de Visie Externe Veiligheid 2012-2020 vastgesteld. In deze visie is invulling gegeven aan de beleidsvrijheid inzake de verantwoording van het GR. In de visie is aangegeven op welke wijze de gemeente plannen en/of projecten welke gevolgen hebben voor de externe veiligheidssituatie beoordeelt en verantwoordt. Onderdeel van de visie is het kwetsbaarheidszonemodel zoals deze door de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond is ontwikkeld. Met het model wordt de kwetsbaarheid van een object in relatie gebracht met de risicobron, om zo vroegtijdig te kunnen bepalen welke objecten en functies aanvaardbaar zijn op een bepaalde locatie.

4.4.2 Risicobronnen     

Voor dit bestemmingsplan heeft de DCMR Milieudienst Rijnmond de externe veiligheidsaspecten voor het plangebied in kaart gebracht. Het volledige advies "Externe veiligheid Kethelse Venen", d.d. 8 mei 2013 is als bijlage bij de toelichting gevoegd.

Uit dit onderzoek blijkt dat zich binnen het plangebied een aantal voor de externe veiligheid relevante risicobronnen bevinden. Het gaat om twee kleine propaantanks en diverse buisleidingen.

De propaantanks vallen niet onder het Bevi en hebben geen consequenties voor dit plan. De buisleidingen moeten op de verbeelding worden aangegeven, voor zover deze in het plangebied liggen. Hierbij moet ook de en worden aangegeven. In de regels moet worden opgenomen dat binnen deze strook geen ontwikkelingen mogen plaatsvinden en dat een vergunningenstelsel moet gelden voor werken of werkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de integriteit en werking van de buisleiding.

Twee leidingen hebben een PR 10-6-contour die over het plangebied reikt. Deze contouren moeten eveneens op de verbeelding worden weergegeven. In de regels moet worden opgenomen dat binnen deze contouren geen (beperkt) kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd.

Geen van de leidingen veroorzaakt een groepsrisico dat hoger is dan de oriëntatiewaarde. Het plan maakt geen ontwikkelingen mogelijk, zodat er geen toename zal zijn van het groepsrisico als gevolg van dit plan. Gelet op het karakter van het plan (landelijk gebied) kan worden aangenomen dat een incident met deze leidingen waarbij meer dan 10 slachtoffers binnen het plangebied zullen vallen vrijwel uitgesloten is. Omdat het effect van dit plan op het groepsrisico nihil is, is conform de EV-Visie van de gemeente Schiedam geen verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Het plangebied ligt nabij het spoortraject Rotterdam-Delft. Uit het rapport van het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor (ProRail 2007) blijkt dat over het traject geen vervoer plaatsvindt van gevaarlijke stoffen

Nabij het plangebied is Rotterdam The Hague Airport gelegen. Het verantwoordingsgebied, zoals dat in het provinciale beleid is vastgelegd, valt voor een deel over het plangebied. Omdat het een conserverend bestemmingsplan is, heeft dit geen consequenties. Voor het gehele rapport wordt verwezen naar de bijlage.

4.5 Geluid     

Met betrekking tot het aspect geluid worden de volgende potentiële geluidsbronnen onderscheiden:

  • Wegverkeerslawaai

De onderzoekszone in het kader van wegverkeerslawaai, bestaande uit 200 meter aan weerszijden van de 's-Gravelandseweg ligt gedeeltelijk over het plangebied. Ook de zone van de rijksweg A4 valt gedeeltelijk over het plangebied. Binnen beide zones zijn geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen gepland. Ook overigens zijn verder geen nieuwe woningen voorzien binnen zones waarbij wegverkeerslawaai een relevant thema is.

  • Railverkeerlawaai

In het plangebied loopt de spoorlijn Schiedam-Delft, met een akoestische onderzoekszone (Wet geluidhinder) van 700 meter aan weerszijden van het spoor. Het plangebied ligt binnen deze onderzoekszone. Er is in het kader van het bestemmingplan geen akoestisch onderzoek gedaan omdat het bestemmingsplan de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige functies niet mogelijk maakt. Een uitzondering hierop vormt de geplande woning op het landgoed Kerkbuurt. Een akoestisch onderzoek uitgevoerd, waaruit blijkt dat de Wet geluidhinder de realisatie van een landgoed aan de Kerkweg niet in de weg staat. Deze ontwikkeling is als een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in dit bestemmingsplan.

  • Industrielawaai

Het gebied ligt in de directe nabijheid van het industrieterrein 's-Graveland / Spaanse Polder. Dit is een geluidgezoneerd industrieterrein. De geluidszone afkomstig van dit industrieterrein ligt echter niet over het plangebied. Hoewel het industrieterrein Noordwest ook dicht bij het plangebied ligt is er geen invloed hiervan op het plangebied. Er zijn ook geen andere geluidszones van industrieterreinen die relevant zijn voor dit bestemmingsplan.

  • Vliegtuiglawaai

Op 18 oktober 2010 is de wijziging van het aanwijzingsbesluit van Rotterdam The Hague Airport in werking getreden. Als gevolg van de wijzigingen van het aanwijzingsbesluit moeten alle gemeenten waarover de contour loopt nieuwe wettelijke geluidscontouren opnemen in de bestemmingsplannen. Voor Schiedam is dit de 35 Ke-contour. Deze zone loopt niet over het plangebied heen. Op Stadsregioniveau zijn afspraken gemaakt om, met uitzondering van de in het RR2020 opgenomen uitbreidingen en herstructurering en intensivering in bestaand bebouwd gebied, ook binnen de 20 Ke-contour geen nieuwe geluidsgevoelige objecten te bouwen buiten de bebouwde kom. Het gebied waarop het landgoed wordt ontwikkeld ligt binnen de bebouwde kom zodat aan deze afspraak wordt voldaan. De op 19 april 2013 vastgestelde omzettingsregeling luchthaven Rotterdam The Hague Airport heeft hier verder geen inhoudelijke wijzigingen in aangebracht.

4.6 Luchtkwaliteit     

Eind 2007 is de nieuwe Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet komt in de plaats van het Besluit Luchtkwaliteit 2005. Centraal staat een gebiedsgerichte aanpak via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Deze programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen, zodat de luchtkwaliteit verbetert en gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening door kunnen gaan.

De “oude” luchtkwaliteitseisen blijven in de nieuwe wet bestaan. Nieuw is het zogenoemde NSL, een samenwerking van het rijk, provincies en gemeenten om samen de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden en heeft een looptijd van 1 augustus 2009 tot 1 augustus 2014. De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in AMvB' s en ministeriële regelingen:

  • een belangrijk nieuw aspect is de AMVB “niet in betekenende mate” (nibm). Dit betekent dat als een project minder dan 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10 bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, het project gewoon doorgang kan vinden. Voor deze projecten hoeft geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden. De reden hiervoor is dat er in het NSL voldoende maatregelen zijn opgenomen om de bijdrage van deze projecten aan verslechtering van de luchtkwaliteit te compenseren;
  • projecten die wel “in betekende mate” (ibm) bijdragen zijn vaak al opgenomen in het NSL. Het NSL is er op gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daartoe is een pakket aan maatregelen opgenomen in het NSL, zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd;
  • als een project ibm is en niet is opgenomen in het NSL, kan projectsaldering worden toegepast. Dit is uitgewerkt in de ministeriële regeling “projectsaldering luchtkwaliteit 2007”. Dit betekent dat bij het project zogenoemde 'onlosmakelijke maatregelen' worden genomen die de luchtkwaliteit verbeteren/niet verslechteren, of projectsaldering wordt toegepast. Saldering dient plaats te vinden in een gebied dat een functionele of geografische relatie heeft met het plangebied;
  • daarnaast is op 15 januari 2009 de AMvB Gevoelige bestemmingen in werking getreden. Hierin is vastgelegd dat als een bestuursorgaan voornemens is om nieuwe gevoelige bestemmingen (zoals scholen, kinderopvang, bejaarden-, verzorgings- en verpleeghuizen) binnen 300 meter van een rijksweg of binnen 50 meter van een provinciale weg te realiseren, eerst onderzocht moet worden of op die locatie sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden van fijnstof (PM10) en/of stikstofdioxide (NO2).

Binnen het plangebied zijn er geen projecten die zijn opgenomen in het NSL. Omdat dit bestemmingsplan een conserverend plan is, worden geen projecten verwacht die het label ibm zullen krijgen. De AMvB Gevoelige bestemmingen is voor dit bestemmingsplan niet van toepassing.

4.7 Milieuhinder bedrijvigheid     

Ten aanzien van de milieuzonering rond in het plan voorkomende inrichtingen is aangesloten bij de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Hierbij gaat het om de in deze publicatie opgenomen categorisering van bedrijfstypen en de daarbij behorende afstanden ten opzichte van woonbebouwing. Er zijn geen bedrijven/inrichtingen in het plangebied, die ruimtelijk een knelpunt vormen.

4.8 Archeologie     

Door het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam is ten behoeve van het bestemmingsplan de navolgende archeologieparagraaf opgesteld.

4.8.1 Beleidskader     

De gemeente Schiedam heeft een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten ontwikkeld, waaronder de beleidsnota Archeologische Monumentenzorg gemeente Schiedam, de Archeologische Waardenkaart Schiedam (januari 2008) en de Erfgoedverordening (december 2008). Hiermee is een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen gewaarborgd. Dit sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld. Ook worden bestemmingsplannen voorzien van een 'archeologieparagraaf'. Meer specifiek is het doel van het voorgenomen archeologisch beleid:

  • te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem;
  • te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is;
  • te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

4.8.2 Bewoningsgeschiedenis     

Het plangebied maakt deel uit van een veengebied waarop in verschillende perioden klei is afgezet (Afzettingen van Duinkerke I en III). Diverse geulruggen in het plangebied dateren in aanleg uit de late prehistorie en vinden hun oorsprong mogelijk in veenwatertjes. Op het veen werd vanaf de Ijzertijd (800 voor Christus - begin jaartelling) gewoond, getuige enkele vindplaatsen in het plangebied. De bekende vindplaatsen uit de Romeinse tijd liggen meestal op de met klei opgevulde geultjes en de oevers ervan. Lokaal vond in de Vroege Middeleeuwen mogelijk hernieuwde veengroei plaats.

In de 10e -11e eeuw werd het (klei-op)veengebied ontgonnen. Daarbij ontstond het verkavelingspatroon dat goed te zien is op de topografische kaart van circa 1850 en dat tot op heden grotendeels nog intact is. De riviertjes de Vlaarding en de Thurlede bepaalden voor een groot deel de structuur van de ontginningen rond het dorp Kethel. De bovenloop van deze riviertjes bevond zich in de wijk Spaland. De Woudweg, Harreweg, Kerkweg, het deel van de Joppelaan tussen Kerkweg en Poldervaart en de Groeneweg vormden later bewoningslinten waarlangs de ontginningsboerderijen stonden.

De maaivelddaling ten gevolge van de ontwatering maakte het gebied kwetsbaar voor overstromingen. De aanleg van rivier- en polderdijken werd noodzakelijk. Ten zuiden van het plangebied ligt een deel van de Oude Dijk. Deze werd aan het einde van de 12e eeuw aangelegd, naar aanleiding van overstromingen rond 1170. De al in de 11e eeuw vermelde kapel van Hargen werd ten gevolge van de overstromingen naar Kethel verplaatst, waar een kleine bewoningskern ontstond, even buiten het plangebied. Tussen Kethel en Kandelaar bevindt zich in het plangebied langs de Kerkweg een deel van de woonkern Kerkbuurt. Kerkbuurt maakte tot 1941 deel uit van de gemeente Kethel en Spaland; het was het centrum van de katholieken van Kethel.

Een belangrijk element, ook in het huidige kaartbeeld, is de Poldervaart, die circa 1280 werd aangelegd ter verbetering van de afwatering. Deze vaart doorsnijdt alle oudere historisch-geografische elementen. Langs de vaart kwam later plaatselijk enige bebouwing en er werden bijvoorbeeld ook molens gebouwd.

In het bestemmingsplangebied zijn zowel grote landschappelijke fenomenen (slootstructuren, akkercomplexen) te verwachten, als kleinere structuren die in een booronderzoek traceerbaar zijn, zoals huisplaatsen uit de prehistorie of de Romeinse tijd. Dergelijke structuren hebben een gemiddelde oppervlakte van 100-200 m2. Archeologische indicatoren van dit type en/of uit deze periode, aangetroffen in een klein plangebied (kleiner dan 200 m2), leveren doorgaans een beperkte wetenschappelijke waarde op en de archeologische informatie is gefragmenteerd. De kosten en administratieve handelingen die een dergelijk onderzoek met zich meebrengt staan niet in verhouding tot de relatief kleine (en dus minder kostbare) bodemingreep, die vaak door een particulier wordt uitgevoerd en betaald. Het verlies aan archeologische informatie als in dergelijke gevallen geen onderzoek wordt uitgevoerd is relatief gering. Uiteindelijk is de diepte van de bodemverstoring (in combinatie met de specifieke bodemopbouw) belangrijker dan de oppervlakte; die bepaalt of archeologische waarden bedreigd worden of niet. Het registreren van een enkel spoor of een enkele vondst die bij dergelijke bodemingrepen wordt aangetroffen kan wel zinvol zijn. Daarom wijst de gemeente, wanneer (nader) archeologisch onderzoek niet verplicht is, altijd op de meldingsplicht in geval van 'toevalsvondsten', zoals verwoord in artikel 53 van de Monumentenwet 1988.

4.8.3 Archeologische verwachting     

In het gehele plangebied zijn vindplaatsen uit de Ijzertijd, de Romeinse tijd en de Late Middeleeuwen A (1000-1250) en B (1250-1500) te verwachten. De bewoningsresten uit de verschillende periodes kunnen op behoorlijk wisselende dieptes voorkomen. Voor de Ijzertijd en de Romeinse tijd lijkt de ligging van de vindplaatsen bepaald te zijn door de Duinkerke I-geul en oeverafzettingen. Voor de Middeleeuwen zijn de oude lijnen van de wegen en Poldervaart waarschijnlijk bepalend voor de locatie van de vindplaatsen.

Uit het oogpunt van de bescherming van archeologische waarden gelden de navolgende regelingen:

  • Voor de beide terreinen met hoge archeologische waarde (monumentnummers 9421 en 9422) geldt in principe behoud in situ. Voor deze terreinen geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden (inclusief heien) die dieper reiken dan maaiveld, ongeacht de terreinoppervlakte van de verstoring (Waarde - Archeologie 1).
  • Voor delen van het plangebied waar het oude landschap nog intact is geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,3 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 m2 beslaan (Waarde - Archeologie 2).
  • Voor het opgehoogde terrein tegen de Rijksweg A4 aan en de 'driehoek' ten noorden van Sveadal geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 1,5 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 m2 beslaan (Waarde - Archeologie 3).
  • Voor de Poldervaart geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan de huidige onderwaterbodem en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 m2 beslaan (Waarde - Archeologie 4).

verplicht

Afbeelding 6 - Archeologische verwachtingenkaart

De gronden van het bestemmingsplan hebben de dubbelbestemming “Waarde - Archeologie”. Op grond van deze dubbelbestemming geldt een bouwverbod (met afwijkingsbevoegdheid) en een vereiste tot het hebben van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden welke de aanbevolen oppervlakte- en dieptematen overschrijden. Een archeologisch onderzoek is verplicht gesteld om af te kunnen wijken van het bouwverboden of om de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden te kunnen verlenen.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving     

5.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan 'De Kethelse Venen' heeft een conserverend karakter. Voor grote delen van het plangebied bestaan slechts zeer beperkte mogelijkheden voor nieuwe ruimtelijke en functionele ontwikkelingen. Een uitzondering hierop vormt het landgoed dat via een wijzigingsmogelijkheid wordt mogelijk gemaakt.

Het bestemmingsplan is in eerste instantie gericht op het bieden van een actueel en eenduidig juridisch-planologisch kader voor het gehele plangebied. Inhoudelijk gaat het plan in op de bestemmingsregelingen voor bestaande woonwijken, openbaar gebied, voorzieningen, water-, groen-, en verkeersstructuren. De juridische vertaling van het plan in de vorm van regels is in hoofdstuk 6 beschreven.

5.2 Doelstellingen     

Als belangrijkste doelstelling voor het plangebied geldt primair dat in het nieuwe bestemmingsplan zoveel mogelijk aangesloten moet worden op het (geactualiseerde) beleid. De plannen waar de juridische en de beleidsmatige basis voor het plangebied in vastgelegd is zijn dan ook een belangrijke informatiebron bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan. Het plan dient logischerwijs de bestaande situatie weer te geven en niet strijdig te zijn met het geformuleerde beleid. In hoofdstuk 3 is per beleidsstuk kort aangegeven in welke mate een beleidsstuk verband houdt met het bestemmingsplan. Uit deze paragrafen blijkt dat het bestemmingsplan niet strijdig is met de relevante Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleidsstukken en dat met name het Landschapontwikkelingsperspectief als uitgangspunt van dit bestemmingsplan fungeert.

Daarnaast is een ander doel om het bestemmingsplan 'De Kethelse Venen' te baseren op de standaardregels van de gemeente Schiedam. Voorliggend bestemmingsplan heeft dus de beschikking over een set regels dat zich conformeert aan de standaardregels van Schiedam, maar geen beperking vormt ten opzichte van de oorspronkelijke rechten van de burgers.

5.3 Ontwikkelingen     

Het gebied kent van oudsher een agrarisch karakter. Inmiddels is het aantal agrarische bedrijven sterk verminderd. veel van deze bedrijven zijn inmiddels omgezet naar een burgerwoning. Naar verwachting zal deze trend zich verder voortzetten.

Conform het beleid wordt gestreefd naar een economisch vitaal platteland waarbij de openheid van het landschap en de recreatieve functie van het gebied wordt benut. Door het zorgvuldig ruimtegebruik, het toestaan van bedrijven aan huis, het mogelijk maken van bijvoorbeeld fiets en kanoverhuur, het kamperen bij de boer en het mogelijk maken van educatieve voorzieningen wordt hier invulling aan gegeven. Ook is, mede met het oog op de demografische ontwikkelingen, een mogelijkheid opgenomen om kleinschalige zorgboerderijen op te zetten.

Daarnaast heeft het gebied belangrijke landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden. Om deze redenen is het agrarisch gebied niet bestemd als agrarisch maar als agrarisch met natuur en landschapswaarden. Deze waarden moeten niet alleen behouden blijven maar ook verder versterkt worden. Daarom moet meer dan voorheen bij eventuele afwijkingen van het bestemmingsplan een verbetering van de landschappelijke kwaliteit plaatsvinden. In het strikt beschermde natuurgebied, dat is aangewezen als ecologische hoofdstructuur, is het niet mogelijk om lichtmasten te plaatsen om zo verstoring zoveel als mogelijk tegen te gaan. Bij andere functies zoals bij 'Sport - Manege' is het college bevoegd om nadere eisen te stellen aan lichtmasten zodat onnodige lichthinder wordt voorkomen.

Landgoed Kerkbuurt

Een plan is ingediend om te komen tot een landgoed van ongeveer zes hectare aan de oostzijde van de Kerkweg, het zogenaamde Landgoed Kerkbuurt. Naast het realiseren van een woning met allure wordt hierbij bloemrijk grasland, ruigten, griend en boomgaarden gerealiseerd. Het totale landgoed wordt voor minimaal 75% recreatief opengesteld. Deze openbare toegankelijkheid, buiten de huiskavel, wordt in een overeenkomst met de exploitant vastgelegd. In het onderstaande wordt de beeldkwaliteit geschetst waar naar gestreefd wordt. Het is direct ontleend aan het inrichtingsplan van het landgoed Kerkbuurt dat door Bosch Slabbers Landschapsarchitecten is opgesteld.

Beeldkwaliteit huiskavel

De kavel met het landhuis is een onlosmakelijk onderdeel van het totale landgoed. De huiskavel is begrensd door water en zo op een logische manier fysiek ontkoppeld van het openbare deel van het landgoed. De kavel wordt middels een brug vanaf de Kerkweg ontsloten. Aan de noord- en oostzijde wordt een rij bomen gesitueerd en aan de zuidzijde is een aanlegplaats voor een bootje. De toerit richting het landhuis wordt begeleidt met een aantal karakteristieke boomgroepen, waarna men op de plaats komt waar het huis en de garage zich bevinden. Het gebouw kent een landelijke stijl en is deels geënt op de rijke bouwstijl die in de regio te vinden is.

Het landhuis krijgt een dak waarmee ook aansluiting gezocht wordt met de streek. Het hoofddakvlak staat haaks op de weg, hiermee toont het landhuis een kop aan de weg en het lange front aan het landgoed, haaks op de hoofdvaart. Haaks op het hoofdgebouw staan twee facilitaire volumes, de garage en het zwembad. Aan de zijde van binnenkomst staat de garage aan het ontvangstplein. Dit geeft de ruimte extra begrenzing. Aan de zijde van het landgoed staat het zwembad aan de tuin. Beide volumes staan parallel aan de spoorlijn en geven het kavel daarmee extra afscherming van het spoor.

verplicht

Afbeelding 7 - Indeling huiskavel en gevelaanzichten Landgoed Kerkbuurt

De gevels worden uitgevoerd in een handvorm baksteen en laten grote ramen zien die enigszins ingesprongen in de gevel liggen. In de rustige ritmiek van de ramen is de voordeur opgenomen. De voordeur en de garagedeuren worden uitgevoerd in hout. Zo zijn er vele rijke details van grote boerderijen gebruikt als inspiratie. De staande ramen en stevige kap geven het gebouw een landelijke en voorname uitstraling. Een gebouw met allure en uniciteit. Dat door een zorgvuldige inpassing, detaillering en materialisering past in het landschap.

Beeldkwaliteit landgoed

In het landgoed zullen zeven natuurdoeltypen gerealiseerd worden die in de afbeelding zijn aangegeven. De onderlegger voor de inrichting van de polder vormt het historische slotenpatroon. Deze wordt verder aangezet door de sloten te verbreden tot 5 meter. De oevers van de sloten worden natuurvriendelijk ingericht met een talud van 1:5.

Het meest in het oog springende element van het nieuwe landgoed is de nieuwe vaart. De vaart kent een ruimtelijke beëindiging in het landhuis en aan de andere kant een toegang met een dam en een sierlijke groep bomen. Aan de zijde van de woningen aan de Kerkweg kunnen kleinere vlonders aangebracht worden om het voor de bewoners mogelijk te maken om bij het water te kunnen komen. De vaart krijgt een breedte van 10 meter. Het talud op de zon (oostkant) krijgt een brede natuurvriendelijke oever met een talud 1:15. Dit geeft een geleidelijk gradiënt, dat een prima basis vormt voor natuurontwikkeling. De noordzijde van de vaart krijgt een steiler talud van 1:4. Het landgoed is op een viertal plaatsen te betreden, op twee plekken vanaf de Joppelaan, op één plek vanaf de Kerkweg en vanaf de kade van de Poldervaart.

verplicht

Afbeelding 8 - Natuurdoeltypen Landgoed Kerkbuurt

Naast de graslanden en rietkragen staan er enkele opgaande elementen. Alle beplantingselementen zijn inheems en/ of streekeigen soorten. Bij de entree vanaf de kade van de Poldervaart is een griend gepositioneerd. Dit wordt uitgevoerd met een wilgensoort dat in de winter een extra oranje kleur krijgt. Bij de entree aan de Kerkweg aan de zuidzijde staan een vijftal solitaire bomen. Hier worden lindebomen voorgesteld. De entree aan de Kerkweg wordt versterkt met een boomgaard. Het voorstel is hier te werken met notenbomen. Dit zijn sterke bomen die een fors volume krijgen. Daarnaast geeft het een extra aanleiding om in notentijd een rondje te lopen door het landgoed. Aan de achterzijde van de woningen tussen landgoed en Kerkweg zijn kleinere boomgaarden aangeplant. Hier worden “echte” fruitbomen voorgesteld. Deze kunnen in overleg met de bewoners beheerd gaan worden. Hier worden pruimen, appels en peren voorgesteld. De entree aan de noordzijde krijgt vorm als een knotwilgenlaantje.

Qua fasering zal eerst het landgoed moeten worden gerealiseerd waarna pas ruimte ontstaat om de landwoning te creëren. Via de wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan zal hierop gestuurd worden.

Project Zuidrand

In het IODS-convenant staat als één van de compensatieprojecten genoemd het aanleggen van een Groenblauw Lint tussen de Ackerdijkse Plassen en de Vlietlanden met 110 hectare nieuwe natuur, 250 hectare agrarisch natuurbeheer en natuurlijk waterbeheer. Het gaat hier om het groenblauwe lint dat bedoeld is om in ecologisch opzicht de verbinding tussen Ackerdijkse Plassen en de Vlietlanden te versterken. Het plangebied van de Vlietlanden tot de Ackerdijkse Plassen is ongeveer 8 kilometer lang en bestaat ter hoogte van Schiedam uit een grotere stapsteen die grotendeels ten zuiden van de Woudweg ligt en ten oosten van de Harreweg aansluit bij de bestaande Ecologische Hoofdstructuur. Het ontwerp voor de ecologische zone wordt gekenmerkt door het creëren van ruigten, moeras en bloemrijk grasland. Bij de inrichting zal nadrukkelijk aandacht zijn voor de kwaliteiten van het cultuurhistorisch landschap. Dat betekent concreet bijvoorbeeld dat opgaande beplanting niet is toegestaan om zo de openheid te waarborgen. Ten aanzien van de beoogde fauna wordt vooral ingezet op moerassoorten (o.a. waterspitsmuis, bunzing, hermelijn, pantserjuffer). Op dit moment is niet helder op welke termijn tot uitvoering van het project wordt overgegaan. In dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om aan dit plan, indien gewenst, mee te werken.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten     

6.1 Algemene juridische opzet     

In voorliggend bestemmingsplan wordt de planologisch-juridische basis gelegd voor het plangebied de Kethelse Venen. Het bestemmingsplan heeft een belangrijke functie als toetsingskader voor omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen en het toekomstige gebruik van de gronden en gebouwen.

Op 1 juli 2008 is de vernieuwde Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Onderdeel van de nieuwe wetgeving zijn de vernieuwde RO standaarden 2012. Deze standaarden schrijven in grote lijnen voor hoe het bestemmingsplan er uit moet zien en welke benamingen worden gehanteerd. Ook het kleurgebruik op de plankaart is voortaan vastgelegd in de landelijke standaarden evenals de technische vereisten. Vanzelfsprekend voldoet het bestemmingsplan aan deze nieuwe richtlijnen.

Het plan is opgezet als een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening; een plan met directe bouw- en gebruiksregels. Het plan bestaat uit de bestemmingen die in de paragrafen 6.2 en 6.3 worden behandeld.

Op de bijbehorende verbeelding (plankaart) is te zien waar en welke bestemmingen van toepassing zijn. Eveneens is op de verbeelding de exacte omvang en ligging van het plangebied vastgelegd. De regels behorende bij onderhavig bestemmingsplan zijn gebaseerd op standaardregels van de gemeente Schiedam. De standaardregels van de gemeente vormen de basis voor keuzes met betrekking tot gebruik van bestemmingen en aanduidingen in voorliggend bestemmingsplan. Wijzigingen ten opzichte van deze standaardregels vloeien voort uit bepaalde situaties die zich in het plangebied voordoen.

Opbouw regels

De regels zijn als volgt gestructureerd:

  • Hoofdstuk 1 van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de begripsbepalingen (artikel 1) waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd. In artikel 2 (wijze van meten) wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering (zoals goothoogte, bouwhoogte, inhoud en oppervlakte) in het plan gemeten moet worden.
  • In hoofdstuk 2 zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen. Uitgangspunt is om ten minste de bestaande planologische situatie te bestemmen (zie paragraaf 6.2 en 6.3).
  • In hoofdstuk 3 staan aanvullende bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene afwijkingsregeling, die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken;
  • Hoofdstuk 4 van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.

6.2 Bestemmingen     

6.2.1 Agrarisch     

Binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn grondgebonden agrarische bedrijven toegestaan. Hoewel de provinciale Verordening Ruimte en het Landschapsontwikkeling Perspectief Midden-Delfland in beginsel niet van toepassing zijn, worden intensieve veehouderij en glastuinbouwbedrijven niet wenselijk geacht in dit gebied. Andersom is er hierdoor geen bezwaar tegen paardenhouderijen binnen deze bestemming. Dit komt in de regels dan ook tot uitdrukking.

Binnen de bestemming 'Agrarisch' is ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de bestemming omgezet kan worden naar de bestemming 'Natuur'. Dit ter verwezenlijking van landgoed Kerkbuurt zoals benoemd in hoofdstuk 5.3. In de wijzigingsbevoegdheid zijn maxima opgenomen voor de hoogten, inhoud en oppervlak.

6.2.2 Agrarisch met landschaps- en natuurwaarden     

Binnen de bestemming 'Agrarisch met Waarden - Natuur- en landschapswaarden' zijn grondgebonden agrarische bedrijven toegestaan. Uit de provinciale Verordening Ruimte volgt dat intensieve veehouderij, glastuinbouw en boom- en sierteeltbedrijven niet zijn toegestaan. Hiermee is in de bestemming dan ook rekening mee gehouden. Voorts is in het Landschapsontwikkeling Perspectief Midden-Delfland opgenomen dat paardenhouderijen in het gebied niet wenselijk zijn. Om die reden is dit binnen deze bestemming uitsluitend mogelijk op de bestaande locatie aan de Groeneweg.

In het gebied zijn zowel landschappelijk als ecologisch waardevolle gebieden aanwezig. Dit blijkt onder meer uit het ecologisch onderzoek dat heeft plaatsgevonden. Op grond daarvan is er voor gekozen om dit te bestemmen als agrarisch gebied met natuur en landschapswaarden. De bescherming van deze waarden geschiedt vooral via het aanlegvergunningenstelsel. Daarbij is ook rekening gehouden met het dempen van sloten zoals dat is neergelegd in de Verordening Ruimte. Ook de gemeente acht het wenselijk om het dempen van sloten, onder meer vanuit cultuurhistorisch perspectief, aan een nadere belangenafweging te onderwerpen.

Binnen de bestemming is een wijzigingsmogelijkheid naar Wonen opgenomen waarmee de bestemming kan worden omgezet naar een burgerwoning. Daarmee wordt aangesloten op een al langer gaande ontwikkeling van omzetting van agrarisch gebruik naar burgerwoningen. Uiteraard wordt deze wijzigingsbevoegdheid alleen op aanvraag van de rechthebbende ingezet.

Ook is er in het verlengde van het vorige de mogelijkheid om de gronden om te zetten naar de bestemming 'Natuur' indien het agrarisch gebruik verdwenen is of dat anderszins de behoefte bestaat om de gronden om te zetten. Bij omzetting is het van belang dat aangesloten wordt op de cultuurhistorie en het landschap van Midden-Delfland. Voorgaande impliceert dat in ieder geval geen opgaande beplanting, bijvoorbeeld in de vorm van bomen, is toegestaan. Tevens dient bij omzetting aandacht te zijn over hoe de natuur extensief kan worden medegebruikt door bewoners en recreanten.

6.2.3 Bedrijf     

In het plangebied is slecht een enkel (niet agrarisch) bedrijf aanwezig. Het gaat hier om een autoschadebedrijf aan de zuidzijde van de Groeneweg. Deze heeft met de bestemming 'Bedrijf' een passende bestemming gekregen. In het Landschapsontwikkeling Perspectief Midden-Delfland is vermeld dat er naar gestreefd wordt om niet agrarische bedrijven op termijn te laten verdwijnen uit dit gebied en bijvoorbeeld te vestigen op een bedrijventerrein. Daardoor is alleen de bestaande vergunde activiteit ter plekke toegestaan.

Ook is er in het plangebied een nutsvoorziening aanwezig. Dit gebouwtje heeft de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' gekregen.

6.2.4 Bos     

Tussen de spoorlijn en de Poldervaart is een perceel aanwezig met opgaande beplanting. Dit perceel heeft de bestemming 'Bos' gekregen. Omdat deze opgaande beplanting niet gebiedseigen is en bedreigend kan zijn voor weidevogels is het mogelijk deze locatie te wijzigen in de bestemming 'Agrarisch gebied met natuur en landschapswaarden'.

Er is ook een driehoekig gebied gelegen juist ten noorden van de wijk Sveaparken. Ook op dit perceel is opgaande beplanting aanwezig dat echter in tegenstelling tot de hiervoor genoemde locatie als een perifeer stuk wijkgroen wordt gezien. Omdat het perceel in het bestemmingsplan 'Groene Long' valt, wordt ook dit perceel strikt beschermd door middel van een aanlegvergunningenstelsel

6.2.5 Maatschappelijk     

Aan de Kerkweg is een perceel dat eigendom is van het Bisdom Rotterdam. Dit perceel is bestemd als 'Maatschappelijk'. Hier is onder meer een begraafplaats gelegen en een klein wijkgebouw. In een gedeelte vindt ook dienstverlening plaats. Dit is met een perceelsgerichte aanduiding nader aangegeven.

6.2.6 Natuur     

In de provinciale Verordening Ruimte is een zone in het noorden van het plangebied aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur. Dit gebied heeft de bestemming 'Natuur' gekregen. In deze zone is het primaat gericht op de bescherming, instandhouding en herstel van de natuurwaarden. Er is een uitgebreid aanlegvergunningenstelsel opgenomen om de aanwezige waarden te beschermen en aantasting daarvan te voorkomen.

6.2.7 Sport-Manege     

In het gebied zijn twee maneges aanwezig. Conform de SVBP hebben deze bedrijven de bestemming 'Sport - Manege' gekregen. Om onnodig administratieve lasten te voorkomen is binnen deze bestemming de expliciete mogelijkheid opgenomen om evenementen toe te staan op het gebied van paardensport. Ondergeschikte horeca is toegestaan als nevenactiviteit. Om te waarborgen dat dit ook een nevenactiviteit blijft is de horeca gelimiteerd tot maximaal 100 m2.

6.2.8 Tuin     

De voortuinen bij woningen hebben veelal de bestemming 'Tuin' gekregen. Op deze gronden is het gewenst om het open, veelal groene karakter te behouden. De gronden mogen dan ook niet bebouwd worden met gebouwen of overkappingen.

6.2.9 Verkeer     

Binnen de bestemming 'Verkeer' zijn alleen lokale wegen, pleinen, parkeerterreinen enzovoorts toegestaan. Deze wegen voorzien hoofdzakelijk in de bereikbaarheid en ontsluiting van de woningen. De bestemming geldt ook voor fiets- en wandelpaden ten behoeve van extensieve recreatie.

Ten behoeve van het railverkeer is aan de spoorlijn Schiedam Centrum - Delft Zuid de bestemming 'Verkeer - Railverkeer' gegeven. Ook de bijbehorende bermen taluds, spoorovergangen e.d. hebben deze bestemming gekregen.

6.2.10 Water     

De belangrijkste watergang, de Poldervaart, heeft de bestemming 'Water' gekregen. Het is binnen deze bestemming toegestaan om bruggen en duikers te realiseren. Deze bruggen kunnen ook ten behoeve van kruisende paden en (rail)wegen zijn. Daarnaast kunnen de oevers binnen de bestemming 'Water' op een ecologische wijze ingericht worden. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gerealiseerd. Binnen diverse andere bestemmingen mogen watergangen gerealiseerd worden.

6.2.11 Wonen     

In het plangebied hebben de woningen de bestemmingen 'Wonen' gekregen. Binnen de woonbestemming is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen de woning mag worden gebouwd. Voor de woningen is in alle gevallen een maximale goot- en/of bouwhoogte opgenomen. De gronden gelegen buiten het bouwvlak mogen gebruikt worden als erf, tuin en ontsluitingsweg.

Aan- en bijgebouwen

Binnen de woonbestemmingen wordt een onderscheid gemaakt tussen aan- en bijgebouwen. Een aanbouw is een aan een woning (hoofdgebouw) gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan de woning. Een bijgebouw betreft een bij een woning behorend vrijstaand gebouw, zoals een garage, berging of hobbyruimte.

In de regels is een regeling opgenomen met betrekking tot de mogelijkheid voor aan- en bijgebouwen. Voor alle woonbestemmingen geldt de algemene regeling dat op een afstand van 3 meter achter de voorgevel van de woning aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn toegestaan. De gezamenlijke oppervlakte is aan een maximum gebonden. In de regels zijn verder beperkingen opgenomen met betrekking tot de goot- en/of bouwhoogte van de verschillende bouwwerken.

Mantelzorg

Landelijk is maatschappelijk draagvlak gegroeid voor het creëren van woonruimte in of bij een bestaande woning welke het voor de bewoners van een woning mogelijk maakt (tijdelijk) mantelzorg te verlenen aan iemand die deze zorg nodig heeft. Deze behoefte is ontstaan uit de wens van hulpbehoevenden om in een vertrouwde omgeving de vereiste hulp te krijgen en de wil van familie of vrienden om deze hulp te geven. Om deze reden wordt mantelzorg binnen de woonbestemming toegelaten.

Mantelzorg is gedefinieerd als het bieden van zorg op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband in de vorm van inwoning in een aan- of bijgebouw. Mantelzorg mag daarmee in de eerste plaats niet plaatsvinden in het kader van de beroepsuitoefening of door zorgorganisaties. Daarnaast mag mantelzorg niet leiden tot een toename van het aantal zelfstandige woonruimten. Om deze reden is mantelzorg slechts toegelaten in de vorm van inwoning wat een sterke mate van afhankelijkheid en verbondenheid veronderstelt. De regeling voor aan- en bijgebouwen biedt voldoende ruimte om te voorzien in de behoefte aan afhankelijke woonruimte.

Beroep of bedrijf aan huis

In de regels wordt onderscheid gemaakt tussen beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in de woning en de bijbehorende bijgebouwen:

  • bij beroepsmatige activiteiten gaat het met name om de 'vrije beroepen';
  • bij bedrijfsmatige activiteiten gaat het om kleinschalige vormen van bedrijfsmatige activiteiten, niet zijnde dienstverlening, en het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid.

Hoewel het realiseren van een praktijkruimte binnen een woning niet op ruimtelijke en fysieke bezwaren stuit, dient voorkomen te worden dat overlast voor omwonenden ontstaat, omdat bijvoorbeeld het verkeerssysteem niet inspeelt op andere functies en de gevolgen van die andere functies. Daarom wordt in de regels een aantal beperkingen opgenomen en zijn detailhandel en horeca niet toegelaten.

Binnen de woonbestemmingen is het gebruik van de woning ten behoeve van beroeps- en/of bedrijfsuitoefening aan huis tot maximaal 30% van de vloeroppervlakte toegestaan of maximaal 50 m² indien de uitoefening plaatsvindt in een vrijstaand bijgebouw. Verder is onder meer bepaald dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de woonomgeving en dat de activiteit moet worden uitgeoefend door de bewoner van het pand. Het parkeren dient op eigen terrein te worden geregeld.

Bed and breakfast

Binnen 'Wonen' is, net als bij enkele andere bestemmingen, de mogelijkheid opgenomen om als nevenactiviteit een bed and breakfast te exploiteren. Een bed and breakfast mag bestaan uit maximaal 4 eenheden waarvan het totale oppervlak de 150 m2 niet mag overschrijden. Bij een bed and brekfast gaat het om kortdurend recreatief verblif waarbij geen behoefte is aan faciliteiten om te koken. met het voorgaande wordt bewust een onderscheid gemaakt tussen bed and breakfast en reguliere woningen. Het mogelijk maken van een bed and breakfast sluit aan bij de recreatieve waarden van het gebied en de ambitie van de gemeente Schiedam om recreatie en toerisme te stimuleren. Via de bouwverordening zal gereguleerd worden dat er in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein voorzien moet worden.

6.3 Dubbelbestemmingen     

6.3.1 Leiding - Gas     

In het gebied zijn aardgasleidingen en een CO2-leiding aanwezig. Deze leidingen en de bijbehorende beschermingszone zijn met de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen in het bestemmingsplan. De bestemming ziet er op toe dat alleen ten behoeve van deze dubbelbestemming gebouwd mag worden. Ter bescherming van de leidingen is ook een aanlegvergunningenstelsel opgenomen.

6.3.2 Leiding - Hoogspanningsverbinding     

Op de verbeelding is de dubbelbestemming hoogspanningsleiding opgenomen. Hier geldt primair de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'. Ter bescherming van de hoogspanningsverbinding mogen, in afwijking van het bepaalde bij de andere met de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' samenvallende bestemming, op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten behoeve van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' tot een hoogte van 40,0 meter.

Deze bestemming is bedoeld om een goede afweging van de aanwezige leidingbelangen zeker te stellen. Het bouwen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden is op deze gronden pas mogelijk nadat door het college van burgemeester en wethouders toestemming is verleend voor het afwijken van de regels. De leidingbeheerder wordt hierbij gehoord.

6.3.3 Waarde - Archeologie     

Voor het gehele plangebied gelden vier archeologische (verwachtings)waarden (zie paragraaf 4.8). Deze verwachtingswaarden wordt beschermd door het geven van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' aan het gehele plangebied.

Binnen deze dubbelbestemmingen is in de regels een bouwverbod en aanlegvergunning gegeven voor bouw- en graafwerkzaamheden waarbij de oppervlakte en de diepte per verwachtingswaarde variëren. Ontheffing of aanlegvergunning kan pas worden verleend nadat een archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Aan het verlenen van een ontheffing of aanlegvergunning kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden.

Binnen de dubbelbestemming is tot slot een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waardoor deze bij het verkrijgen van nadere archeologische informatie geheel of gedeeltelijk kan worden verwijderd.

6.3.4 Waarde - Cultuurhistorie     

In het plangebied zijn cultuurhistorisch waardevolle gebouwen aangewezen die niet als Rijks- of gemeentelijk monument zijn aangewezen. Het gaat hierbij om de panden Kerkweg 38 en Groeneweg 15. Deze panden hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' gekregen. In het gebied zijn ook panden aanwezig die als monument zijn aangewezen. Deze panden hebben niet deze dubbelbestemming gekregen omdat zij reeds bestemd worden op grond van monumentenwetgeving en het om administratieve redenen niet gewenst is om een dubbele bescherming op te nemen.

6.3.5 Waterstaat - Waterkering     

De waterkerende functie is in het bestemmingsplan geregeld door middel van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Deze bestemming omvat watergangen en dijken, en is gericht op de bescherming en instandhouding van de waterkering en de waterbeheersing.

In de regels is bepaald dat in principe alleen gebouwd mag worden volgens de van kracht zijnde bestemming op deze gronden, mits de belangen van de waterkering zich daartegen niet verzetten. Bouwen ten behoeve van een van kracht zijnde bestemming is pas mogelijk nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan hebben verleend. In de regels is bepaald dat de gemeente daarbij het advies inwint van het Hoogheemraadschap. Op deze manier kan van geval tot geval worden bekeken of het bouwwerk geen gevaar oplevert voor de waterkering. Daarnaast is een vergunning van het waterschap (Keurvergunning) benodigd.

6.4 Overige bepalingen     

6.4.1 Afwijkingen     

In het bestemmingsplan is zoveel mogelijk met recht bestemd. Er is een beperkt aantal afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Om te voorkomen dat kleine meetfouten tot grote gevolgen leiden en om enigszins flexibel met maatvoeringen om te kunnen gaan, zijn enkele afwijkingsmogelijkheden opgenomen om in geringe mate te kunnen afwijken van genoemde maten, oppervlaktes enzovoorts. Daarnaast zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen ten behoeve van gebouwen voor openbare nutsdoeleinden, een 10% regeling en specifieke zaken zoals dagrecreatieve voorzieningen met een sociale component, vogelkijktorens en andere bouwwerken ten behoeve van natuurbeleving en een klein gebouw ten behoeve van een extensief natuurvriendelijk ingericht speelbos.

6.4.2 Algemene wijzigingsregels     

In voorliggend bestemmingsplan is binnen de algemene wijzigingsregels één wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Deze is bedoeld om kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen op te vangen.

6.4.3 Algemene gebruiksregels     

In deze algemene gebruiksregels staat onder andere. Het verbod tot het gebruiken van gronden of bouwwerken voor erotisch gerichte zaken, lawaaisporten en lucht- of helihavens. Dit laatste is in lijn met de Verordening Ruimte omdat een gedeelte van het plangebied gelegen is binnen een zone van het stiltegebied.

6.4.4 Algemene aanduidingsregels     

In dit bestemmingsplan zijn twee aanduidingsregels gegeven waarvan er een toeziet op een veiligheidszone rond de gasleiding in het oosten van het plangebied en de andere op de geluidszone die aanwezig is in de omgeving van het spoor.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid     

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Voorliggend bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en laat geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen toe. Echter de opgenomen wijzigingsbevoegdheid die voorziet in een bestemmingsverandering van agrarisch naar landgoed, houdt in dat de economische waarde van de betrokken gronden aanmerkelijk afneemt. Om deze afname te op te heffen wordt met de begunstigde een overeenkomst gesloten tot betaling van hiervan aan de betrokken partij. Enkel aan het opstellen van het bestemmingsplan zijn kosten verbonden welke door de gemeente bekostigd worden. Verder worden er geen kosten gemaakt bij het opstellen van het bestemmingsplan. De economische haalbaarheid van het plan kan hierdoor als aangetoond worden beschouwd.

Planschade

Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan met een planologische wijziging kan in beginsel aanleiding geven tot planschade. Het is in dit geval niet aannemelijk dat er aanleiding is voor vergoedbare planschade.

Geen exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient, indien sprake is van één van de in artikel 6.2.1 van het Bro genoemde bouwactiviteiten, een exploitatieplan te worden vastgesteld. Een exploitatieplan heeft onder meer tot doel om te komen tot een adequaat publiekrechtelijk kostenverhaal, het realiseren van een goede inrichting van de openbare ruimte door middel van het stellen van locatie-eisen en het bieden van een goede grondslag om de verdeling van woningbouwcategorieën te ondersteunen.

Het bestemmingsplan 'de Kethelse Venen' is conserverend van aard. Het bestemmingsplan biedt geen ruimte voor aanvullende woningbouw dan wel één van de andere in artikel 6.2.1 van het Bro genoemde bouwactiviteiten. Het mogelijk maken van het landgoed via een wijzigingsmogelijkheid vormt hierop een uitzondering. Deze uitzondering houdt in dat de economische waarde van de betrokken gronden aanmerkelijk afneemt echter zoals hiervoor aangekondigd is wordt de afwaardering voor rekening en risico van de begunstigde gebracht. Hiervoor wordt vooruitlopend op het bestemmingsplan een overeenkomst gesloten.

Gelet hierop bestaat er in beginsel de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan. In artikel 6:12, lid 1 van het Bro is echter opgenomen dat geen exploitatieplan hoeft worden opgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Omdat over de afname van de waarde eerst een overeenkomst afgesloten wordt waarin de betaling in geld is geregeld kan worden vastgesteld dat het kostenverhaal anderszins verzekerd is en dat er dus geen verplichting is om een exploitatieplan vast te stellen. De economisch-financiële haalbaarheid van het plan kan hierdoor als aangetoond worden beschouwd.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro en inspraak

In het kader van het wettelijke verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp bestemmingsplan voorgelegd aan de gebruikelijke partners, waaronder de provincie Zuid-Holland, het Hoogheemraadschap en overige organisaties. Het voorontwerp-bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen op het gemeentehuis te Schiedam. Daarnaast hebben bewoners, bedrijven en verenigingen welke gevestigd of actief zijn in het plangebied een brief ontvangen waarmee zij geattendeerd zijn op het voorontwerp bestemmingsplan de Kethelse Venen. De resultaten van de inspraak zijn opgenomen in de 'Reactienota voorontwerp-bestemmingsplan Kethelse Venen' en zijn betrokken bij het opstellen van het ontwerp-bestemmingsplan.

Terinzagelegging

Het bestemmingsplan heeft van 6 februari 2014 tot en met 20 maart 2014 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om zienswijzen tegen het plan in te dienen. Uiteindelijk zijn 7 zienswijzen binnengekomen. De ingediende zienswijzen en de reactie hierop zijn opgenomen in de 'Nota van zienswijzen bestemmingsplan Kethelse Venen'. Deze is als bijlage toegevoegd bij de toelichting

Beroep

De vaststelling van het bestemmingsplan is op de in artikel 3.8, derde lid van de Wro voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Belanghebbenden konden binnen de wettelijke beroepstermijn tegen het besluit tot vaststellen van het bestemmingsplan beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Regels     

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

Het bestemmingsplan Kethelse Venen met identificatienummer NL.IMRO.0606.BP0029-0003 van de gemeente Schiedam.

1.2 Bestemmingsplan:     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 (bruto) vloeroppervlakte:     

totale oppervlakte van kantoren, winkels, horeca, bedrijven of maatschappelijke voorzieningen met inbegrip van de daartoe behorende inpandige ruimten, zoals gemeenschappelijke ruimten, magazijnen en dienstruimten.

1.4 Aan huis gebonden beroep:     

het door de bewoner in een woning of daarbij behorend bijgebouw uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met een ruimtelijke uitstraling welke in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.5 Aan huis verbonden (bedrijfs)activiteiten:     

het door de bewoner in een woning of daarbij behorend bijgebouw verlenen van diensten, het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid (geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen) of het hebben van een bed and breakfast, met een ruimtelijke uitstraling welke in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.6 Aanbouw:     

een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar daar functioneel wel onderdeel van kan uitmaken.

1.7 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.8 Aanduidingsgrens:     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.9 Achtergevel:     

de van de weg gekeerde gevel van een gebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel.

1.10 Agrarisch bedrijf:     

een volwaardig bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.11 Agrarisch dienstverlenend bedrijf:     

een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven.

1.12 Antenne-installatie:     

installatie bestaande uit een antennestaaf, -spriet (al dan niet met dwarssprieten) of -schotel, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in één of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.13 Antennedrager:     

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.14 Archeologisch monument:     

terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd monument.

1.15 Archeologische waarde:     

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische sporen en relicten.

1.16 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.17 Bed and breakfast:     

het als nevenfunctie in een hoofdgebouw of vrijstaand bijgebouw tegen betaling verstrekken van, veelal kortdurend, toeristisch nachtverblijf met maximaal vier kamers waarbij geen keuken aanwezig is en die geexploiteerd wordt door de eigenaren van het betreffende hoofdgebouw.

1.18 Bedrijf:     

elke volwaardige onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken en installeren van goederen.

1.19 Bedrijfsgebouw:     

een gebouw dat noodzakelijk is voor de uitoefening van ter plaatse toegestane (bedrijfs-)activiteiten, hieronder wordt geen bedrijfs- of dienstwoning verstaan.

1.20 Bedrijfswoning:     

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht.

1.21 Begane grondlaag:     

de eerste op, of nagenoeg op, het maaiveld gelegen bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een onderbouw.

1.22 Beperkt kwetsbaar object:     

beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.23 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.24 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.25 Bijgebouw:     

een vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.26 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.27 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak.

1.28 Bouwlaag:     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kap(verdieping).

1.29 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.30 Bouwperceelgrens:     

de grens van een bouwperceel.

1.31 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.32 Bouwwerk:     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.33 Cultuurhistorische waarden:     

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.

1.34 Dagrecreatie:     

een recreatieve activiteit waarbij geen nachtverblijf mogelijk is.

1.35 Dak:     

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.36 Dakkapel:     

een constructie ter vergroting van een gebouw, die onder de nok van een dakvlak is gelegen en waarbij de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.37 Dakopbouw:     

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich in of boven de oorspronkelijke dakgoot bevindt.

1.38 Detailhandel:     

het bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending, alsmede ondersteunende horeca 1 (lichte horeca) waarbij geen mogelijkheid wordt geboden tot het ter plekke consumeren van etenswaren en maaltijden.

1.39 Dierenverblijf:     

een bouwwerk ten behoeve van de huisvesting van dieren.

1.40 Erf:     

het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw.

1.41 Extensieve recreatie:     

recreatief (mede)gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten, dat geen specifiek beslag legt op de ruimte behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden en rust- en picknickplaatsen, en die in hoofdzaak gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving alsmede beperkte speel- en sportvoorzieningen waaronder een extensief ingerichte speelpolder.

1.42 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.43 Geluidgevoelig object:     

een geluidgevoelig object als bedoeld in de Wet geluidhinder.

1.44 Geschakelde woning:     

een woning waarvan het hoofdgebouw aan minimaal één zijde door middel van een aanbouw of aangebouwde overkapping aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd.

1.45 Halfvrijstaande woning / 2-onder-1-kapwoning:     

een woning die deel uitmaakt van een blok van twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan één zijde aan het op het aangrenzend bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd.

1.46 Hoofdgebouw:     

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.47 Horeca(bedrijf):     

  1. horeca 1 (lichte horeca): horecabedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend, hoofdzakelijk zijn gericht op het al dan niet ter plaatse consumeren van ter plaatse verstrekte etenswaren en maaltijden en daardoor slechts in beperkte mate hinder voor omwonenden veroorzaken, zoals een automatiek, broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom, ijssalon, snackbar, tearoom, traiteur, bistro en restaurant (met bezorg- en afhaalservice);
  2. horeca 2 (middelzware horeca): horecabedrijven die ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken, zoals een bierhuis, biljartcentrum, café, proeflokaal, shoarma/grillroom en zalenverhuur (ten behoeve van feesten en muziek/dansevenementen);
  3. horeca 3 (zware horeca): horecabedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen, zoals een dancing, discotheek, nachtclub of partycentrum.

1.48 Intensieve veehouderij:     

een bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het houden van dieren, zoals rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen.

1.49 Kampeermiddel:     

  1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  2. enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan, voor zover niet zijnde een bouwwerk waarvoor een bouwvergunning is vereist;

één en ander voor zover de onder a en b bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.50 Kap:     

een afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met één of meer schuine zijden waarbij een hoek ontstaat van minimaal 30 graden.

1.51 Kas:     

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten.

1.52 Kwetsbaar object:     

kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.53 Landschappelijke waarde:     

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied.

1.54 Luifel:     

een aan de gevel van een gebouw aangebracht, niet op de grond rustend of anderszins ondersteund (uitschuifbaar) afdak.

1.55 Maatschappelijke voorziening:     

educatieve, (sociaal-)medische, (sociaal-)culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, als ook ondergeschikte detailhandel en ondersteunende horeca ten dienste van deze voorzieningen.

1.56 Manege:     

een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden houdt, in combinatie met één of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en/of pony's, ondersteunende horeca (kantine, foyer en dergelijke), verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen.

1.57 Mantelzorg:     

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband in de vorm van inwoning in het hoofdgebouw.

1.58 Natuurlijke waarden:     

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang, voorkomend in een gebied.

1.59 Niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:     

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt.

1.60 Nutsvoorziening:     

voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals voorzieningen ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatienetwerken, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling.

1.61 Onderbouw:     

een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 meter boven het peil is gelegen.

1.62 Ondergeschikte detailhandel:     

niet-zelfstandige detailhandel, uitsluitend zijnde detailhandel die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar zowel functioneel als naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is.

1.63 Ondersteunende horeca:     

niet-zelfstandige horeca, uitsluitend zijnde horeca die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar zowel functioneel als naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is.

1.64 Overkapping:     

een overdekte constructie met maximaal drie wanden waarvan er maximaal twee tot de constructie behoren.

1.65 Paardenhouderij:     

een agrarisch bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak handeling aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van paarden, zoals hengstenstations, opfokbedrijven, paarden- en ponyfokbedrijven, handelsstallen, africhtingsbedrijven en africhtings- en trainingsstallen.

1.66 Parkeervoorziening     

een plek die geschikt is en ook gebruikt kan worden om te parkeren en waar het tevens mogelijk is om bepaalde maatregelen te treffen om dat parkeren ook daadwerkelijk mogelijk te maken.

1.67 Peil:     

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de (ontwerp- of streef-)hoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein of dak van een parkeervoorziening ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil.

1.68 Permanente bewoning:     

het gebruik van een bijgebouw of een voor recreatieve bewoning bedoeld (deel van) een gebouw als hoofdverblijf, vaste woon- of verblijfsplaats of woonadres.

1.69 Prostitutie:     

het zich ten behoeve van een ander tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten.

1.70 Raamprostitutie:     

het etaleren van prostituees achter vensters.

1.71 Recreatief medegebruik     

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegelaten, niet zijnde verblijfsrecreatie.

1.72 Recreatieve bewoning:     

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie.

1.73 Recreatiewoning:     

een gebouw dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.74 Seksinrichting:     

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.75 Straatmeubilair:     

de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halte-aanduidingen, parkeerregulerende constructies, roadbarriers, afvalinzamelsystemen, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, rijwielstandaards, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, speelvoorzieningen, abri's e.d..

1.76 Straatprostitutie:     

het zich op de openbare weg, in de openbare ruimte of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte bevindend voertuig door middel van handeling, houding, woord, gebaar of op een andere wijze beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.77 Verblijfsgebied:     

het tot de openbare ruimte behorende gebied hoofdzakelijk bestemd en ingericht voor (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, water, parkeer-, speel- en groenvoorzieningen.

1.78 Verblijfsrecreatie:     

recreatief nachtverblijf voor een korte aaneengesloten periode van maximaal 2 maanden, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, niet zijnde recreatiewoningen, uitsluitend door diegenen die hun woonadres elders hebben.

1.79 Verkoopvloeroppervlakte:     

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke winkelruimte ten behoeve van de detailhandel, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.

1.80 Voorgevel:     

de naar de weg of naar het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.81 Voorgevelrooilijn:     

  1. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke aansluit aan de ligging van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig beloop overeenkomstig de weg heeft;
  2. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als bedoeld onder a aanwezig is:
    1. bij een wegbreedte van tenminste 10,0 meter, de lijn gelegen op 15,0 meter uit de as van de weg;
    2. bij een wegbreedte minder dan 10,0 meter de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

1.82 Vrijstaande woning:     

een woning welke, met inbegrip van aanbouwen en aangebouwde overkappingen, los staat van de zijdelingse perceelsgrenzen.

1.83 Woning:     

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één of meerdere huishouden(s) of een niet als huishouden samenwonende groep van personen.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstand tot de zijdelingse (bouw)perceelgrens:     

de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens.

2.2 Bebouwd oppervlak van een bouwperceel:     

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

2.3 Bebouwingspercentage:     

percentage van de oppervlakte van een bouwperceel of ander vlak, dat mag worden bebouwd.

2.4 (bouw)hoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 Dakhelling:     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 Goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 Hoogte van een bouwlaag:     

tussen de bovenzijde van de vloeren van geheel of gedeeltelijk onder elkaar gelegen bouwlagen; indien sprake is van één bouwlaag is de hoogte daarvan gelijk aan de goothoogte.

2.8 (horizontale) diepte van een gebouw:     

de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.9 Inhoud van een bouwwerk:     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.10 Oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.11 Oppervlakte van een overkapping:     

tussen de (neerwaarts geprojecteerde) buitenzijde van de afdekking van de overkapping.

2.12 Ondergeschikte bouwdelen     

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden:

  1. ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, dan wel daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen bouwonderdelen, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 1,0 meter;
  2. een liftschacht, liftkoker en (ondergeschikte dakopbouwen ten behoeve van) een technische installatie buiten beschouwing gelaten mits de overschrijding van de maximaal toegelaten hoogte niet meer bedraagt dan 3,0 meter.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Agrarisch     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij of een glastuinbouwbedrijf;
  2. agrarisch grondgebruik;
  3. extensief recreatief medegebruik;

alsmede ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'bedrijfswoning' voor één bedrijfswoning;

met daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;
  2. ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, paden en verhardingen;
  3. geluidwerende voorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels     

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

3.2.1 Algemene regels:     
  1. alle bebouwing, behoudens erf- en terreinafscheidingen, dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangeduid;
  3. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
3.2.2 Regels ten aanzien van bedrijfswoningen:     
  1. de bedrijfswoning dient (geheel) binnen het bouw- of aanduidingsvlak te worden gebouwd;
  2. de afstand tot de zijdelingse bouwvlakgrenzen dient minimaal 3,0 meter aan elke zijde te bedragen;
  3. de inhoud van een bedrijfswoning, inclusief aanbouwen, mag niet meer bedragen dan 750 m³, of niet meer dan de bestaande inhoud indien deze groter is dan 750 m³;
  4. aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op een afstand van minimaal 1,0 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  5. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen mag maximaal 150 m² bedragen;
  6. de bouwhoogte van aanbouwen mag maximaal de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning bedragen, vermeerderd met 0,3 meter;
  7. de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 3,0 meter bedragen;
  8. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 5,0 meter bedragen.
3.2.3 Regels ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:     
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2,0 meter bedragen;
  2. de hoogte van voeder-, CO2- of watersilo's mag maximaal 12,0 meter bedragen;
  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3,0 meter bedragen.

3.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan lichtmasten of soortgelijke verlichtingsbronnen teneinde onnodige lichthinder te voorkomen.

3.4 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3, onder b voor de hoogte van voeder, CO2- of watersilo's tot een hoogte van maximaal 25,0 meter.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels     

3.5.1 Omgevingsvergunning agrarische nevenfuncties     
  1. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 3.1, voor het gebruik van de gronden en opstallen voor:
    1. (maatschappelijke) zorgverlening, zoals de opvang van kinderen, gehandicapten en andere zorgbehoevenden;
    2. de verkoop van eigen (agrarische) producten, voor zover deze op het eigen bedrijf zijn geteeld, dan wel op het eigen bedrijf op ambachtelijke wijze zijn verwerkt of bewerkt;
    3. educatieve doeleinden gericht op het bedrijf, cultuurhistorie, natuur of landschap;
    4. verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van het kamperen bij de boer waarbij niet meer dan 15 kampeermiddelen aanwezig mogen zijn, alsmede sanitaire ruimten met een oppervlakte van maximaal 50 m², een goothoogte van 3,0 meter en een bouwhoogte van 5,0 meter;
    5. bed and breakfast
    6. ambachtelijke bedrijvigheid, waaronder hoefsmederijen en ateliers;
    7. voorzieningen ten behoeve van fiets-, roeiboot, of kanoverhuur tot 150 m².
  2. De onder a bedoelde afwijking kan worden verleend onder voorwaarde dat:
    1. de onder 2 bedoelde vorm van gebruik uitsluitend is toegelaten als nevenfunctie naast het ter plekke gevestigde agrarisch bedrijf en dit gebruik na beëindiging van de agrarische functie niet meer toegelaten is en moet worden beëindigd;
    2. geen afbreuk wordt gedaan aan een veilig en doelmatig functioneren van de verkeersvoorzieningen en de parkeervoorzieningen vanuit een landschappelijk oogpunt goed zijn ingepast;

3.6 Wijzigingsbevoegdheid     

3.6.1 Omzetten agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch', voor zover het betreft de gronden gelegen binnen een bouwvlak, te wijzigen naar de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:

  1. de agrarische bedrijfsfunctie geheel is komen te vervallen;
  2. de woonfunctie wordt ondergebracht in de voormalige bedrijfswoning;
  3. er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn waardoor de totstandkoming van een goed woon- en leefklimaat niet kan worden gegarandeerd;
  4. de voormalige bedrijfsgebouwen, met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, worden gesaneerd ten behoeve van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  5. de regels van artikel 15 na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid van toepassing zijn.
3.6.2 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 1     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' te wijzigen naar de bestemming 'Natuur' om ter plaatse een landgoed te realiseren, met dien verstande dat:

  1. het landgoed minimaal 5 hectare groot dient te zijn;
  2. maximaal 1 woning mag worden gerealiseerd met een maximum inhoud van 4.250 m3, een maximaal oppervlak van 515 m², een maximale goothoogte van 7,0 meter en een maximale bouwhoogte van 10,0 meter;
  3. maximaal 1 bijgebouw mag worden gerealiseerd in verband met het onderhoud van het landgoed met een maximaal oppervlak van 150 m² en een maximale goothoogte van 3,0 meter;
  4. er als gevolg van realisatie van het landgoed geen milieuhygiënische belemmeringen mogen optreden;
  5. minimaal 75% van het totale oppervlak van het landgoed voor wordt opengesteld voor publiek extensief recreatief medegebruik;
  6. bij de inrichting aangesloten wordt bij de cultuurhistorische-, natuurlijke- en landschappelijke waarden van het gebied waarbij deze waarden verder versterkt worden.

Artikel 4 Agrarisch met Waarden - Natuur- en landschapswaarden     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Agrarisch met Waarden - Natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een boom- en/of sierteeltbedrijf';
  2. agrarisch grondgebruik;
  3. behoud en versterking van de aanwezige natuur- en landschapswaarden, gericht op het open veenweidegebied waaronder agrarisch natuurbeheer;
  4. extensief recreatief medegebruik;

alsmede ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'bedrijfswoning' voor één bedrijfswoning;
  2. 'paardenhouderij' voor een paardenhouderij;

met daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;
  2. ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, paden en verhardingen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels     

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

4.2.1 Algemene regels:     
  1. alle bebouwing, behoudens erf- en terreinafscheidingen, dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangeduid;
  3. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
4.2.2 Regels ten aanzien van bedrijfswoningen:     
  1. de bedrijfswoning dient (geheel) binnen het bouw- of aanduidingsvlak te worden gebouwd;
  2. de afstand tot de zijdelingse bouwvlakgrenzen dient minimaal 3,0 meter aan elke zijde te bedragen;
  3. de inhoud van een bedrijfswoning, inclusief aanbouwen, mag niet meer bedragen dan 750 m³, of niet meer dan de bestaande inhoud indien deze groter is dan 750 m³;
  4. aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op een afstand van minimaal 1,0 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  5. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen mag maximaal 150 m² bedragen;
  6. de bouwhoogte van aanbouwen mag maximaal de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning bedragen, vermeerderd met 0,3 meter;
  7. de goothoogte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer dan 3,0 meter bedragen;
  8. de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer dan 5,0 meter bedragen.
4.2.3 Regels ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:     
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2,0 meter bedragen;
  2. de hoogte van voeder-, CO2- of watersilo's mag maximaal 12,0 meter bedragen;
  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3,0 meter bedragen.

4.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan lichtmasten of soortgelijke verlichtingsbronnen teneinde onnodige lichthinder te voorkomen.

4.4 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 4.2.3, onder b voor de hoogte van voeder, CO2- of watersilo's tot een hoogte van maximaal 25,0 meter.

4.5 Specifieke gebruiksregels     

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. boom- en sierteeltbedrijven, intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven zijn niet toegelaten;
  2. permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegelaten.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels     

4.6.1 Omgevingsvergunning agrarische nevenfuncties     
  1. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 4.1, voor het gebruik van de gronden en opstallen voor:
    1. (maatschappelijke) zorgverlening, zoals de opvang van kinderen, gehandicapten en andere zorgbehoevenden;
    2. de verkoop van eigen (agrarische) producten, voor zover deze op het eigen bedrijf zijn geteeld, dan wel op het eigen bedrijf op ambachtelijke wijze zijn verwerkt of bewerkt;
    3. educatieve doeleinden gericht op het bedrijf, cultuurhistorie, natuur of landschap;
    4. verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van het kamperen bij de boer waarbij niet meer dan 15 kampeermiddelen aanwezig mogen zijn, alsmede sanitaire ruimten met een oppervlakte van maximaal 50 m², een goothoogte van 3,0 meter en een bouwhoogte van 5,0 meter;
    5. bed and breakfast
    6. ambachtelijke bedrijvigheid, waaronder hoefsmederijen en ateliers;
    7. voorzieningen ten behoeve van fiets-, roeiboot, of kanoverhuur tot 150 m².
  2. De onder a bedoelde afwijking kan worden verleend onder voorwaarde dat:
    1. de onder 2 bedoelde vorm van gebruik uitsluitend is toegelaten als nevenfunctie naast het ter plekke gevestigde agrarisch bedrijf en dit gebruik na beëindiging van de agrarische functie niet meer toegelaten is en moet worden beëindigd;
    2. geen afbreuk wordt gedaan aan een veilig en doelmatig functioneren van de verkeersvoorzieningen en de parkeervoorzieningen vanuit een landschappelijk oogpunt goed zijn ingepast.

4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

4.7.1 Algemeen     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren buiten het bouwvlak:

  1. de aanleg van bestratingen of andere oppervlakteverhardingen;
  2. grondwerkzaamheden, waartoe ook wordt gerekend het ontginnen, verlagen, afgraven, diepploegen, woelen en mengen van gronden met meer dan 0,5 meter;
  3. het aanleggen, verdiepen, verbreden of dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  4. het ontginnen van grasgronden;
  5. het scheuren van grasgronden, anders dan ten behoeve van het herinzaaien van de gronden;
  6. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen of bomen;
  7. het verwijderen van oevervegetaties, beplantingen en/of bomen;
  8. de aanleg van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
  9. het aanbrengen van drainage of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dan wel het indrijven van enig ander voorwerp.
4.7.2 Uitzondering     

Het in lid 4.7.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  2. het verwijderen van bomen betreft waarbij sprake is van zieke bomen of bomen die door bijvoorbeeld blikseminslag gevaar kunnen opleveren;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
4.7.3 Voorwaarden/Toetsingscriteria     

De in lid 4.7.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:

  1. de aanwezige natuur- en landschapswaarden niet worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  2. vooraf advies wordt ingewonnen bij de stadsecoloog.

4.8 Wijzigingsbevoegdheid     

4.8.1 Wijziging naar Wonen     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch met Waarden - Natuur- en landschapswaarden', voor zover het betreft de gronden gelegen binnen een bouwvlak, te wijzigen naar de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:

  1. de agrarische bedrijfsfunctie geheel is komen te vervallen;
  2. de woonfunctie wordt ondergebracht in de voormalige bedrijfswoning;
  3. er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn waardoor de totstandkoming van een goed woon- en leefklimaat niet kan worden gegarandeerd;
  4. de voormalige bedrijfsgebouwen, met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, worden gesaneerd ten behoeve van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  5. de regels van artikel 15 na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid van toepassing zijn.
4.8.2 Wijziging naar Natuur     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch met Waarden - Natuur- en landschapswaarden' te wijzigen naar de bestemming 'Natuur', met dien verstande dat:

  1. het moet gaan om landschapstypen die aansluiten bij het landschap van Midden-Delfland;
  2. er geen opgaande beplanting mag worden aangebracht;
  3. er aandacht is voor extensief medegebruik van het gebied door het aanleggen van nieuwe fiets- of wandelpaden danwel het optimaliseren van de bestaande recreatieve structuur;
  4. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 9 van toepassing zijn.

Artikel 5 Bedrijf     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een autoschadebedrijf;

met daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;
  2. onverharde ontsluitingswegen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels     

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

5.2.1 Regels ten aanzien van gebouwen en overkappingen:     
  1. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan is aangeduid op de verbeelding;
  3. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangeduid.
5.2.2 Regels ten aanzien van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:     
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2,0 meter bedragen;
  2. de hoogte van palen en masten, niet zijnde lichtmasten, mag maximaal 5,0 meter bedragen;
  3. de hoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3,0 meter bedragen.

5.3 Specifieke gebruiksregels     

Met betrekking tot het gebruik geldt dat bedrijfswoningen niet zijn toegelaten.

Artikel 6 Bedrijf - Nutsvoorziening     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. nutsvoorzieningen

met daarbij behorende:

  1. erven;
  2. parkeervoorzieningen.

6.2 Bouwregels     

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

  1. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3,0 meter respectievelijk 5,0 meter;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten tot een hoogte van:
    1. maximaal 2,0 meter voor terreinafscheidingen;
    2. maximaal 3,0 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 7 Bos     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bossen en houtopstanden;
  2. ecologische en landschappelijke waarden;
  3. extensief recreatief medegebruik;

met daarbij behorende:

  1. ontsluitingswegen, onverharde parkeervoorzieningen en paden;
  2. waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

7.2 Bouwregels     

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

  1. uitsluitend toegelaten zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde met uitzondering van overkappingen en lichtmasten;
  2. bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten tot een hoogte van:
    1. maximaal 2,0 meter voor terreinafscheidingen;
    2. maximaal 3,0 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.3 Specifieke gebruiksregels     

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. het gebruik als standplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen niet is toegelaten;
  2. het gebruik als crossterrein en/of parkeerterrein niet is toegelaten.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

7.4.1 Algemeen     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. de aanleg van bestratingen of andere oppervlakteverhardingen;
  2. grondwerkzaamheden, waartoe ook wordt gerekend het ontginnen, verlagen, afgraven, diepploegen, woelen en mengen van gronden met meer dan 0,5 meter;
  3. het aanleggen, verdiepen, verbreden of dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  4. het verwijderen van diepwortelende beplantingen of bomen;
  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dan wel het indrijven van enig ander voorwerp.
7.4.2 Uitzondering     

Het in lid 7.4.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  2. het verwijderen van bomen betreft waarbij sprake is van zieke bomen of bomen die door bijvoorbeeld blikseminslag gevaar kunnen opleveren;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
7.4.3 Voorwaarden/Toetsingscriteria     

De in lid 7.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:

  1. de aanwezige ecologische- en landschapswaarden niet worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  2. vooraf advies wordt ingewonnen bij de stadsecoloog.

7.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Bos' geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar de bestemming 'Agrarisch met Waarden - Natuur- en landschapswaarden'.

Artikel 8 Maatschappelijk     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen;
  2. begraafplaats;

alsmede ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'dienstverlening', voor persoonlijke dienstverlening;

met daarbij behorende:

  1. ondersteunende horeca met een bedrijfsvloeroppervlakte van ten hoogste 100 m²;
  2. tuinen en erven;
  3. ontsluitingswegen en parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

8.2 Bouwregels     

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

  1. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. het bouwvlak volledig mag volledig worden bebouwd;
  3. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangeduid;
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten tot een hoogte van:
    1. maximaal 2,0 meter voor erf- en terreinafscheidingen, tenzij deze zijn gelegen vóór de voorgevel of het verlengde daarvan, in welk geval de hoogte niet meer mag bedragen dan 1,0 meter;
    2. maximaal 7,0 meter voor palen en masten;
    3. maximaal 3,0 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 9 Natuur     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. natuurgebieden;
  2. behoud, herstel of versterking van de aan deze gronden eigen zijnde natuurwaarden, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  3. extensieve recreatie;

met daarbij behorende:

  1. educatieve voorzieningen;
  2. ontsluitingswegen, fiets- en voetpaden;
  3. bruggen en duikers;
  4. waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

9.2 Bouwregels     

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

  1. uitsluitend toegelaten zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde lichtmasten;
  2. bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten tot een hoogte van:
    1. maximaal 2,0 meter voor terreinafscheidingen;
    2. maximaal 3,0 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9.3 Specifieke gebruiksregels     

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. het gebruik als standplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen niet is toegelaten;
  2. het gebruik als crossterrein en/of parkeerterrein niet is toegelaten.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

9.4.1 Algemeen     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het afgraven, bodemverlagen, ophogen, vergraven diepploegen of egaliseren van gronden;
  2. het aanleggen en/of verharden van ontsluitingswegen, fiets-, voet- en ruiterpaden;
  3. het aanleggen van bestratingen of andere oppervlakteverhardingen;
  4. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
  5. het aanleggen van drainagebuizen, ondergrondse beregeningsinstallaties, dijken, dammen, stuwen, duikers en dergelijke werken die de waterhuishouding en/of waterstand in een gebied beïnvloeden;
  6. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiing, kaden en taluds;
  7. het vellen of rooien van houtgewassen;
  8. het beplanten van gronden met houtgewassen ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant;
  9. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen buiten erven/bouwvlakken van woningen en bedrijven en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  10. het verrichten van proefboringen en andere boringen voor het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten;
  11. het scheuren van grasland, anders dan voor een omzetting van grasland in bouwland.
9.4.2 Uitzondering     

Het in 9.4.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  2. het verwijderen van bomen betreft waarbij sprake is van zieke bomen of bomen die door bijvoorbeeld blikseminslag gevaar kunnen opleveren;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
9.4.3 Voorwaarden/Toetsingscriteria     

De in lid 9.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:

  1. de aanwezige natuur- en landschapswaarden niet worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  2. vooraf advies wordt ingewonnen bij de stadsecoloog.

Artikel 10 Sport - Manege     

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Sport - Manege' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. manege;

alsmede ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'bedrijfswoning' voor één bedrijfswoning;

met daarbij behorende:

  1. ondersteunende horeca met een bedrijfsvloeroppervlakte van ten hoogste 100 m²;
  2. evenementen gerelateerd aan de paardensport;
  3. tuinen en erven;
  4. ontsluitingswegen en parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

10.2 Bouwregels     

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

10.2.1 Algemene regels     
  1. alle bebouwing dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangeduid;
  3. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangeduid.
10.2.2 Regels ten aanzien van bedrijfswoningen     
  1. de inhoud van een bedrijfswoning, inclusief aanbouwen, mag niet meer bedragen dan 750 m³, of niet meer dan de bestaande inhoud indien deze groter is dan 750 m³;
  2. aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op een afstand van minimaal 1,0 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen mag maximaal 150 m² bedragen;
  4. de bouwhoogte van aanbouwen mag maximaal de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning bedragen, vermeerderd met 0,3 meter;
  5. de goothoogte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer dan 3,0 meter bedragen;
  6. de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer dan 5,0 meter bedragen.
10.2.3 Regels ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde     
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2,0 meter bedragen;
  2. de hoogte van palen en masten mag maximaal 7,0 meter bedragen;
  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3,5 meter bedragen.

10.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan lichtmasten of soortgelijke verlichtingsbronnen teneinde onnodige lichthinder te voorkomen.

Artikel 11 Tuin     

11.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen.

11.2 Bouwregels     

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

  1. uitsluitend toegelaten zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde overkappingen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten tot een hoogte van:
    1. maximaal 1,0 meter voor erf- en terreinafscheidingen;
    2. maximaal 3,0 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  3. in afwijking van het bepaalde onder a mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - dierenverblijf' een dierenverblijf worden gebouw, waarvoor geldt dat het aanduidingsvlak volledig mag worden bebouwd en de hoogte niet meer mag bedragen dan 3.5 meter;
  4. in afwijking van het bepaalde onder a en b zijn ondergeschikte bouwdelen, als bedoeld in artikel 2.12, toegelaten.

Artikel 12 Verkeer     

12.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. gebiedsontsluitingswegen;
  2. erftoegangswegen;
  3. fiets- en wandelpaden;
  4. verblijfsgebieden;
  5. parkeervoorzieningen;

met daarbij behorende:

  1. groenvoorzieningen;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. straatmeubilair;
  4. tunnels, viaducten, bruggen, duikers en bijbehorende voorzieningen;
  5. waterlopen, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen.

12.2 Bouwregels     

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

  1. uitsluitend toegelaten zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot een hoogte van 8,0 meter;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a zijn gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toegestaan met een oppervlak van maximaal 20 m2 en tot een hoogte van 3,5 meter.

Artikel 13 Verkeer - Railverkeer     

13.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. spoor- en railwegen en de daarbij behorende bermen, taluds en spoorwegovergangen;
  2. gelijkvloers en ongelijkvloers kruisende paden en wegen;
  3. verblijfsgebieden;

met daarbij behorende:

  1. geluidwerende voorzieningen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. straatmeubilair;
  5. tunnels, viaducten, bruggen, duikers en bijbehorende voorzieningen;
  6. waterlopen, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen.

13.2 Bouwregels     

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

  1. uitsluitend toegelaten zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. de hoogte, gemeten vanaf bovenkant spoorstaaf, mag maximaal 10,0 meter bedragen.

Artikel 14 Water     

14.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen en activiteiten ter verbetering van de waterkwaliteit van deze elementen;
  2. behoud en ontwikkeling van ecologische waarden;
  3. tunnels, viaducten, bruggen, duikers en bijbehorende voorzieningen;
  4. verkeer ter plaatse van tunnels, viaducten, bruggen, duikers;

met daarbij behorende:

  1. oevers en kaden;
  2. groenvoorzieningen.

14.2 Bouwregels     

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hoogte van maximaal 8,0 meter.

14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

14.3.1 Algemeen     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. de aanleg van bestratingen of andere oppervlakteverhardingen;
  2. grondwerkzaamheden, waartoe ook wordt gerekend het ontginnen, verlagen, afgraven, diepploegen, woelen en mengen van gronden;
  3. het aanleggen, verdiepen, verbreden of dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  4. de aanleg van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
  5. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dan wel het indrijven van enig ander voorwerp.
14.3.2 Uitzondering     

Het in lid 14.3.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
14.3.3 Toetsingscriteria en voorwaarden     

De in lid 14.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:

  1. de aanwezige natuur- en landschapswaarden niet worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  2. vooraf advies wordt ingewonnen bij de stadsecoloog en waterbeheerder.

Artikel 15 Wonen     

15.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen in de vorm van vrijstaande woningen;
  2. mantelzorg;
  3. bed and breakfast met een maximum oppervlakte van 150 m² en maximaal 4 kamers;
  4. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of aan huis verbonden (bedrijfs)activiteit, mits de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale oppervlakte van de woning, of plaatsvindt in een bijgebouw tot maximaal 50 m²;

alsmede ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'specifieke vorm van maatschappelijk - educatieve voorziening', educatieve doeleinden gericht op cultuurhistorie, milieu en/of landschap;

met daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

15.2 Bouwregels     

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

15.2.1 Regels ten aanzien van hoofdgebouwen     
  1. per bestemmingsvlak zijn niet meer woningen toegelaten dan het op de verbeelding aangeduide 'maximum aantal wooneenheden', tenzij geen maximum aantal is aangegeven in welke geval per bestemmingsvlak één woning is toegelaten;
  2. de inhoud van een woning, inclusief aanbouwen, mag niet meer bedragen dan 750 m³, of niet meer dan de bestaande inhoud indien deze groter is dan 750 m³;
  3. het hoofdgebouw moet met een kap te worden afgedekt;
  4. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 meter, respectievelijk 10,0 meter.
15.2.2 Regels ten aanzien van aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen     
  1. aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op een afstand van minimaal 1,0 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen mag maximaal 150 m² bedragen, met uitzondering van de woningen aan de Kerkweg of de Joppelaan waar het maximum 75 m² is, mits in beide gevallen niet meer dan 40% van het zij- en achtererf van het hoofdgebouw wordt bebouwd;
  3. de bouwhoogte van aanbouwen en aangebouwde overkappingen mag maximaal de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw bedragen, vermeerderd met 0,3 meter;
  4. de goothoogte van bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag niet meer dan 3,0 meter bedragen.
  5. de bouwhoogte van bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag niet meer dan 5,0 meter bedragen.
  6. bijgebouwen en vrijstaande overkappingen moeten met een kap worden afgedekt.
15.2.3 Regels ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde     
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen, niet zijnde geluidswerende voorzieningen, mag maximaal 2,0 meter bedragen, tenzij deze zijn gelegen vóór de voorgevel of het verlengde daarvan, in welk geval de hoogte niet meer mag bedragen dan 1,0 meter;
  2. de hoogte van palen en masten mag maximaal 5,0 meter bedragen;
  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3,0 meter bedragen.

15.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de goot- en bouwhoogte van vergrotingen van de woning en/of het plaatsen van aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen, ter waarborging van:

  1. de verkeersveiligheid;
  2. een evenwichtig ruimtelijk beeld;
  3. landschappelijk- en cultuurhistorische waarden;
  4. de bezonning, privacy en/of gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen.

15.4 Afwijken van de bouwregels     

15.4.1 Afwijking van de inhoudsmaat     

Burgemeester en wethouders kunnen, met uitzondering van de woningen aan de Kerkweg of Joppelaan, afwijken van het bepaalde in lid 15.2.1, onder b ten behoeve van een grotere inhoudsmaat dan 750 m3 , met dien verstande dat:

  1. het gaat om een inpandige gebruikswijziging waarbij vaststaat dat de bestaande bebouwing legaal is opgericht;
  2. het aantal m² ten opzichte van de bestaande bebouwing niet toeneemt;
  3. voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;
  4. de bestaande bouwhoogte niet mag worden verhoogd;
  5. omwonenden en/of omliggende bedrijven niet onevenredig in hun belangen worden geschaad;
  6. het bouwplan past binnen de uitgangspunten van dit bestemmingsplan en het Landschapontwikkelingsperspectief Midden-Delfland;
  7. de afwijking gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of de extensieve recreatieve mogelijkheden binnen het plangebied, zoals door:
    1. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
    2. het toevoegen, versterken of herstellen van elementen ten behoeve van de ecologische structuur die aansluit bij de kenmerken van het veenweidegebied;
    3. activiteiten, gericht op behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
    4. het wegnemen van verharding;
    5. het slopen van overmatige bebouwing elders binnen het plangebied.
15.4.2 Afwijking van het oppervlak aan bijgebouwen     

Burgemeester en wethouders kunnen, met uitzondering van de woningen aan de Kerkweg of Joppelaan, afwijken van het bepaalde in lid 15.2.2, onder b ten behoeve van een grotere maat dan 150 m² aan bijgebouwen, met dien verstande dat:

  1. de oppervlakte aan bestaande legale vergunningplichtige bijgebouwen, op het moment van ter inzage leggen van het ontwerp van dit bestemmingsplan, groter is dan 150 m²;
  2. sprake is van (gedeeltelijke) duurzame sloop van deze bestaande legale bebouwing;
  3. het aantal m² ten opzichte van de bestaande bebouwing met minimaal 10% afneemt;
  4. de bestaande bouwhoogte niet mag worden verhoogd;
  5. omwonenden en/of omliggende bedrijven niet onevenredig in hun belangen worden geschaad;
  6. het nieuwe bijgebouw past binnen de uitgangspunten van dit bestemmingsplan en het Landschapontwikkelingsperspectief Midden-Delfland;
  7. de afwijking gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of de extensieve recreatieve mogelijkheden binnen het plangebied, zoals door:
    1. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
    2. het toevoegen, versterken of herstellen van elementen ten behoeve van de ecologische structuur die aansluit bij de kenmerken van het veenweidegebied;
    3. activiteiten, gericht op behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
    4. het wegnemen van verharding;
    5. het slopen van overmatige bebouwing binnen het plangebied.

15.5 Afwijken van de gebruiksregels     

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 15.1, voor het gebruik van de gronden en opstallen voor:

  1. voorzieningen ten behoeve van fiets-, roeiboot, of kanoverhuur tot 150 m²;
  2. kleinschalige zorgboerderijen tot 150 m²;
  3. educatieve doeleinden gericht op cultuurhistorie, natuur, milieu of landschap tot 150 m²;
  4. een atelier of galerie tot 150 m²;
  5. het uitoefenen van een beroep aan huis in een bijgebouw tot 30 m².

Artikel 16 Leiding - Gas     

16.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een gasleiding met een druk van 40 bar of een CO2-leiding, beide met een belemmeringszone ter breedte van 4,0 meter aan weerszijden van de hartlijn van de leiding;

16.2 Bouwregels     

In het belang van de bescherming van de ter plekke aanwezige leiding mag, in afwijking van het bepaalde bij de andere met de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' samenvallende bestemming, op deze gronden uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas', tot een hoogte van maximaal 3 meter.

16.3 Afwijken van de bouwregels     

  1. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 16.2 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover deze zijn toegelaten op grond van de regels van de andere bestemmingen waarmee de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' samenvalt.
  2. Er kan slechts afgeweken worden van de bouwregels indien vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder waaruit blijkt dat de belangen van de leidingbeheerder niet worden geschaad.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

16.4.1 Algemeen     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe ook wordt gerekend het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen van gronden;
  2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
  4. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  5. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg kunnen hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;
  6. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos en andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
  7. het aanbrengen van andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
16.4.2 Uitzondering     

Het in lid 16.4.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
16.4.3 Toetsingscriteria en voorwaarden     

De in lid 16.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:

  1. door de uitvoering van de bedoelde werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen het normaal functioneren van de leiding niet wordt of kan worden aangetast;
  2. de werken en/of werkzaamheden zijn toegelaten op grond van de regels van deze bestemming, dan wel van de andere bestemmingen waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
  3. vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

16.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Leiding - Gas' wijzigen door de bestemmingsaanduiding geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien ter plaatse de leiding is komen te vervallen, blijkens een schriftelijke verklaring van de leidingbeheerder.

Artikel 17 Leiding - Hoogspanningsverbinding     

17.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsleiding van ten hoogste 150 kV.

17.2 Bouwregels     

In het belang van de bescherming van de ter plekke aanwezige leiding mogen, in afwijking van het bepaalde bij de andere met de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' samenvallende bestemming, op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten behoeve van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' tot een hoogte van 40,0 meter.

17.3 Afwijken van de bouwregels     

  1. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 17.2 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover deze zijn toegelaten op grond van de regels van de andere bestemmingen waarmee de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' samenvalt.
  2. Er kan slechts afgeweken worden van de bouwregels indien vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder waaruit blijkt dat de belangen van de leidingbeheerder niet worden geschaad.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

17.4.1 Algemeen     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) hoogopgaande beplanting of bomen aan te brengen.

17.4.2 Uitzondering     

Het in lid 17.4.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
17.4.3 Voorwaarden/Toetsingscriteria     

De in lid 17.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:

  1. door de uitvoering van de bedoelde werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen het normaal functioneren van de leiding niet wordt of kan worden aangetast;
  2. de werken en/of werkzaamheden zijn toegelaten op grond van de regels van deze bestemming, dan wel van de andere bestemmingen waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
  3. vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

17.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' wijzigen door de bestemmingsaanduiding geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien ter plaatse de leiding is komen te vervallen, blijkens een schriftelijke verklaring van de leidingbeheerder.

Artikel 18 Waarde - Archeologie     

18.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

18.2 Bouwregels     

In het belang van de archeologische monumentenzorg mogen, in afwijking van het bepaalde bij de andere met de bestemming 'Waarde - Archeologie' samenvallende bestemming(en), geen bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) worden gebouwd :

  1. ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - archeologie 1' die dieper reiken dan het maaiveld;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - archeologie 2', waarvan het gezamenlijk oppervlak groter dan 200 m² en die dieper reiken dan 0,3 meter beneden het maaiveld;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - archeologie 3', waarvan het gezamenlijk oppervlak groter is dan 200 m² en die dieper reiken dan 1,5 meter beneden het maaiveld;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - archeologie 4', waarvan het gezamenlijk oppervlak groter is dan 200 m² en die dieper reiken dan de bestaande onderwaterbodem.

18.3 Afwijken van de bouwregels     

  1. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de bouwregels, als bedoeld in lid 18.2, voor bouwwerken voor zover deze zijn toegelaten op grond van de regels van de andere bestemmingen waarmee de bestemming 'Waarde - Archeologie' samenvalt.
  2. Er kan slechts afgeweken worden van de bouwregels indien op basis van een archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, dan wel dat er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarden veilig te stellen.
  3. Aan de afwijking van de bouwregels kunnen in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

18.4.1 Algemeen     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. grondwerkzaamheden, waartoe ook wordt gerekend het ontginnen, verlagen, afgraven, diepploegen, woelen en mengen van gronden;
  2. het aanleggen, verdiepen, verbreden van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  4. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dan wel het indrijven van enig ander voorwerp.
18.4.2 Toepassingsbereik     

Het in lid 18.4.1 bedoelde verbod geldt voor werken en werkzaamheden:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - archeologie 1' die dieper reiken dan het maaiveld;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - archeologie 2', waarvan het gezamenlijk oppervlak groter dan 200 m² en die dieper reiken dan 0,3 meter beneden het maaiveld;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - archeologie 3', waarvan het gezamenlijk oppervlak groter is dan 200 m² en die dieper reiken dan 1,5 meter beneden het maaiveld;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - archeologie 4', waarvan het gezamenlijk oppervlak groter is dan 200 m² en die dieper reiken dan de bestaande onderwaterbodem.
18.4.3 Uitzondering     

Het in lid 18.4.1 onder a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
18.4.4 Toetsingscriteria en voorwaarden     
  1. De in lid 18.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:
    1. op basis van een archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar de werken en/of werkzaamheden plaatsvinden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, dan wel dat er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarden veilig te stellen;
    2. de werken en/of werkzaamheden zijn toegelaten op grond van de regels van de andere bestemmingen waarmee de bestemming 'Waarde - Archeologie' samenvalt.
  2. Aan de in lid 18.4.1 genoemde vergunning kunnen in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

18.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Waarde - Archeologie' wijzigen door de betreffende bestemmingsaanduiding geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien ter plaatse, op basis van archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 19 Waarde - Cultuurhistorie     

19.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor

  1. het behoud en herstel van actuele cultuurhistorische waarden;
  2. het benutten van potentiële cultuurhistorische waarden.

19.2 Bouwregels     

In het belang van de bescherming van de cultuurhistorische waarden geldt, in afwijking van het bepaalde bij de andere met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' samenvallende bestemming(en) dat:

  1. de bestaande bebouwing uitsluitend mag worden vergroot en/of veranderd voor zover de vergroting en/of verandering niet zichtbaar is vanaf de openbare weg en voorts met inachtneming van het bepaalde in de met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' samenvallende bestemming;
  2. de goot- en bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte.

19.3 Afwijken van de bouwregels     

  1. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de bouwregels, als bedoeld in lid 19.2, voor het veranderen en/of vergroten van gebouwen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden van het gebouw, gelet op:
    1. bouwmassa, naar hoofdafmeting en onderlinge verhoudingen;
    2. dakvorm, nokrichting, dakhelling, dakoverstekken, goot- en daklijsten en schoorstenen;
    3. gevelindeling naar ramen, deuren en erkers.
  2. Er kan slechts afgeweken worden van de bouwregels indien uit een schriftelijk advies van de Commissie Welstand en Monumenten blijkt dat geen afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden.
  3. Aan de afwijking van de bouwregels kunnen uit het oogpunt van de cultuurhistorische waarden voorwaarden worden verbonden.

19.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

19.4.1 Algemeen     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk) een gebouw of bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen.

19.4.2 Uitzondering     

Het in lid 19.4.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
19.4.3 Toetsingscriteria en voorwaarden     

De in lid 19.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;
  2. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
  3. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is, óf;
  4. het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.

Artikel 20 Waterstaat - Waterkering     

20.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het beheer van waterstaatsdoeleinden.

20.2 Bouwregels     

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

  1. uitsluitend toegelaten zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterstaatsdoeleinden;
  2. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5,0 meter bedragen.

20.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de bouwregels, als bedoeld in lid 20.2, met inachtneming van de volgende regels:

  1. afwijken van de bouwregels voor andere bouwwerken is mogelijk, voor zover deze zijn toegelaten op grond van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
  2. voordat een besluit over het afwijken van de bouwregels wordt genomen horen burgemeester en wethouders het waterschap, hoogheemraadschap of derde, welke verantwoordelijk is voor (het beheer van) de waterkering.

20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

20.4.1 Algemeen     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  2. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  4. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  5. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, aanlegplaatsen of verhardingen ten behoeve van de watersport.
20.4.2 Uitzondering     

Het in lid 20.4.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
20.4.3 Toetsingscriteria en voorwaarden     

De in lid 20.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:

  1. door de uitvoering van de bedoelde werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen het normaal functioneren van de waterkering niet wordt of kan worden aangetast;
  2. de werken en/of werkzaamheden zijn toegelaten op grond van de regels van de andere bestemmingen waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
  3. vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende waterstaatbeheerder.

20.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' wijzigen door de bestemmingsaanduiding geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien ter plaatse de waterkerende functie is komen te vervallen, blijkens een schriftelijke verklaring van de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS     

Artikel 21 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 22 Algemene bouwregels     

22.1 Bestaande afwijkingen     

Een bestaand bouwwerk, waarvan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan de feitelijk aanwezige hoogte, oppervlakte of afstand tot een ander gebouw of grenslijn in strijd is met een in dit plan voorgeschreven maximum dan wel minimum hoogte, oppervlakte of afstand, mag worden gehandhaafd, veranderd en/of vernieuwd, maar niet worden vergroot of anders gesitueerd.

22.2 Aangrenzende terreinen     

Het is verboden enig terrein of bouwperceel zodanig te bebouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, bouwvlak of bouwperceel een toestand zou ontstaan, die aldaar niet meer met de regels van dit plan zou overeenstemmen, of voor zover er reeds aldaar een afwijking van de regels bestaat, zodanig te bebouwen, dat deze afwijking zou worden vergroot.

22.3 Herbouw (bedrijfs)woningen     

Herbouw of nieuwbouw van (bedrijfs)woningen mag uitsluitend plaatsvinden op bestaande fundamenten.

22.4 Ondergronds bouwen     

Ondergrondse bebouwing is uitsluitend toegelaten ter plaatse van hoofdgebouwen met bijbehorende aanbouwen, met dien verstande dat:

  1. ondergrondse bebouwing geen inbreuk mag maken op het maximaal te bebouwen oppervlak;
  2. eventueel ter plekke geldende dubbelbestemmingen het realiseren van de bebouwing niet in de weg staat;
  3. ondergronds bebouwing niet is toegestaan bij vrijstaande bijgebouwen en binnen de bestemming 'Bedrijf'.

Artikel 23 Algemene gebruiksregels     

23.1 Verbod splitsen (bedrijfs)woningen     

Het is verboden een bedrijfswoning op een zodanige wijze te splitsen dat hierdoor meer dan één (bedrijfs)woning ontstaat.

23.2 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)     

Het is verboden de gronden te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, of tot een doel, strijdig met het bestemmingsplan. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik:

  1. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  2. voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie;
  3. ten behoeve van het beoefenen van lawaaisporten;
  4. als luchthavens, waaronder helihavens.

23.3 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)     

Het is verboden de gebouwen te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, of tot een doel, strijdig met het bestemmingsplan. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik:

  1. van gebouwen voor detailhandel, anders dan ondergeschikte detailhandel;
  2. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting of (het laten uitoefenen van) raamprostitutie;
  3. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen en bijgebouwen, voor permanente bewoning;
  4. als luchthavens, waaronder helihavens.

Artikel 24 Algemene aanduidingsregels     

24.1 Geluidzone - spoor     

  1. Binnen de 'Geluidzone - spoor' is nieuwbouw ten behoeve van de uitbreiding van het aantal woningen en de nieuwvestiging van geluidgevoelige objecten niet toegelaten, tenzij de geluidsbelasting op de gevel ten gevolge van spoorwegverkeerlawaai niet meer bedraagt dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde onder a indien de geldende voorkeurswaarde voor spoorwegverkeerlawaai uit de Wet geluidhinder wordt overschreden en ter plaatse van de gevel(s) waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden sprake is van een dove gevel.
  3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de aanduiding 'Geluidzone - spoor', voor zover een wijziging van de bij een spoorweg behorende geluidzone als bedoeld in de Wet geluidhinder daartoe aanleiding geeft.

24.2 Veiligheidszone - leiding     

  1. Binnen de 'Veiligheidszone - leiding' is de bouw of uitbreiding van (beperkt) kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichting niet toegelaten, tenzij de uitbreiding niet ziet op een toename van het aantal in het gebouw verblijvende personen.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen door het verwijderen van de aanduiding 'Veiligheidszone - leiding' in verband met het definitief verwijderen dan wel definitief beëindigen van het gebruik van de ter plekke aanwezige leiding.

Artikel 25 Algemene afwijkingsregels     

25.1 Algemeen     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van de regels van het plan, voor:

  1. het oprichten van bouwwerken van algemeen nut, mits de oppervlakte van een gebouw niet meer bedraagt dan 20 m² en de bouwhoogte van de bouwwerken niet meer zal bedragen dan 3,5 meter;
  2. het overschrijden van in deze regels genoemde maten en percentages, zoals goothoogte, bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen en bouwwerken en bebouwingspercentages, met niet meer dan 10%;
  3. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 20%;
  4. beneden peil gelegen kelders alsmede erkers, balkons, galerijen, luifels, buitentrappen en soortgelijke onderdelen, waarbij de grenzen van het bouwvlak met niet meer dan 1,0 meter mogen worden overschreden;
  5. geluidswerende voorzieningen tot een hoogte van 4,0 meter;
  6. het oprichten van dagrecreatieve zorgvoorzieningen in bestaande gebouwen, voor bijvoorbeeld ouderen en/of gehandicapten, mits niet groter dan 200 m² ;
  7. het oprichten van vogelkijktorens en soortgelijke gebouwen mits de oppervlakte van een gebouw niet meer bedraagt dan 20 m² en de bouwhoogte van de bouwwerken niet meer zal bedragen dan 5,0 meter;
  8. het oprichten van gebouwen ten behoeve van een speelbos mits de oppervlakte van een gebouw niet meer bedraagt dan 40 m² en de bouwhoogte van het gebouw niet meer zal bedragen dan 3,0 meter;

mits de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen niet in onevenredige mate worden beperkt en de ter plaatse aanwezige waarden niet op onevenredige wijze worden of kunnen worden aangetast.

25.2 Herbouw (bedrijfs)woningen buiten bestaande fundamenten     

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 22.3 ten behoeve van de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande funderingen met inachtneming van het volgende:

  1. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bestemmingsvlak of, indien aangegeven, bouwvlak;
  2. de herbouw mag niet leiden tot uitbreiding van het aantal woningen;
  3. de nieuwe situering dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  4. er mogen geen milieutechnische beperkingen voor omliggende, bestaande (agrarische) bedrijven optreden;
  5. ter plaatse van de nieuwe woning dient sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  6. de herbouw is stedenbouwkundig aanvaardbaar waarbij aangesloten wordt bij het bepaalde in het Landschapontwikkelingsperspectief Midden-Delfland;
  7. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
  8. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de voorkeursgrenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden.

Artikel 26 Algemene wijzigingsregels     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen voor het in geringe mate, doch met niet meer dan 10,0 meter, afwijken van een bestemmingsgrens of van het profiel van een weg, voor zover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen.

Artikel 27 Overige regels     

27.1 Bevoegd gezag     

Indien op grond van het bepaalde in het Besluit omgevingsrecht Gedeputeerde Staten of de Minister is aangewezen als het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning, wordt waar op grond van dit bestemmingsplan burgemeester en wethouders bevoegd zijn om:

  1. af te wijken van het bestemmingsplan;
  2. een omgevingsvergunning te verlenen voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden;
  3. een omgevingsvergunning te verlenen voor het slopen van een bouwwerk;

in plaats van 'burgemeester en wethouders' gelezen 'Gedeputeerde Staten' dan wel 'de Minister'.

27.2 Verwijzing naar andere regelgeving     

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

27.3 Bedrijfswoningen     

Bedrijfswoningen worden gerekend te blijven behorende tot het bedrijf of tot de inrichting waartoe zij behoorden op de eerste dag dat het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage is gelegd.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS     

Artikel 28 Overgangsrecht     

28.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 28.1, onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Lid 28.1, onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

28.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 28.2, onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verklein.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in lid 28.2, onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Lid 28.2, onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 29 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

"Regels van het bestemmingsplan Kethelse Venen van de gemeente Schiedam"

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Schiedam

in de openbare vergadering van

de griffier, de voorzitter,