Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Zuivelspoor, Veenendaal
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0345.BPZuivelspoor-ow01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de herbestemming van een gedeelte van het huidige bedrijventerrein aan de Zuivelstraat te Veenendaal. In de huidige situatie is hier verouderde bedrijfsbebouwing aanwezig. De ontwikkelaar van deze gronden is voornemens om de bedrijfslocatie geschikt te maken voor het bouwen van maximaal 58 woningen.
 
De locatie kent in het vigerende bestemmingsplan "Woongebieden 2018" de bestemming ‘Bedrijf’. De beoogde ontwikkeling is niet mogelijk binnen deze bestemming. Om de woningbouw juridisch-planologisch mogelijk te maken, wordt een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening gevolgd. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader.
 

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied voor het voorliggende plan omvat een aantal percelen rondom de Zuivelstraat in de gemeente Veenendaal. De locatie is tevens onderdeel van Stationskwartier D-Zuid. Het plangebied is gelegen ten zuidoosten van het station Veenendaal Centrum en ten zuiden van het winkelgebied van Veenendaal. Het plangebied maakt deel uit van de buurt Het Ambacht, een oud industriegebied dat getransformeerd wordt naar een woon-werkgebied. Ten slotte wordt het plangebied begrensd door de Parallelweg, Snipstraat en de Zuivelstraat.
 
Het plangebied is kadastraal bekend onder de gemeente Veenendaal, sectie C, perceelsnummers 3422, 3423 en een deel van 3920. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van circa 6.300 m².
 
Hieronder is de globale ligging en omlijning van het plangebied weergeven.
 
Globale ligging plangebied, omcirkeld in rood (Bron: Google Earth)
 
Globale omlijning van het plangebied, omlijnd in rood (Bron: Google Earth)

1.3 Vigerend(e) plan(nen)

Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan "Woongebieden 2018". Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Veenendaal op 20 september 2018. Hiernaast gelden voor het plangebied de parapluplannen "Parapluplan 2020" en "Parapluplan 2022" (vastgesteld op 25 juni 2020 en 20 april 2023). Onder het vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Bedrijf' en kent het een maximale bouwhoogte van 12 meter. Op de gronden met de bestemming 'Bedrijf' zijn bedrijven en bedrijfsactiviteiten die genoemd staan in de milieucategorieën 1 en 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten toegestaan. Bedrijven met een hogere milieucategorie of specifieke bedrijven worden nader aangeduid op de kaart.
 
Voorts ligt het plangebied binnen een gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'. Deze gronden zijn aangeduid ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater. Voor diverse werkzaamheden is een omgevingsvergunning benodigd.
 
Hieronder is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.
 
Uitsnede huidige bestemmingsplan 'Woongebieden 2018', plangebied omlijnd met rood (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
 
Het bouwen van woningen is strijdig met de vigerende bestemmingen. Daarom moeten de vigerende bestemmingsplannen (partieel) worden herzien ex artikel 3.1 Wro. Middels de voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan wordt de voorgenomen ontwikkeling planologisch mogelijk gemaakt.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
  • In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven;
  • In hoofdstuk 3 volgt vervolgens een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
  • In hoofdstuk 4 is het bouwplan beschreven evenals de parkeerbehoefte;
  • In hoofdstuk 5 zijn hierna de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
  • Hoofdstuk 6 beschrijft het juridische deel van het plan;
  • In hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
  • In hoofdstuk 8 tenslotte zijn de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Ruimtelijke structuur

Het plangebied is centraal gelegen in de kern Veenendaal nabij het station Veenendaal Centrum. Het plangebied maakt deel uit van deelgebied D-Zuid van het Stationskwartier dat begrensd wordt door de Industrielaan, Kerkewijk, Parallelweg en Zuivelstraat. Het plangebied zelf wordt begrensd door de Parallelweg, Snipstraat en Zuivelstraat. Het Stationskwartier betrof oorspronkelijk een gemengd gebied waar wonen, bedrijven en scholen voorkwamen.
 
Het plangebied wordt in het noorden begrensd door de wijk Engelenburg en de ontwikkeling aan de Industrielaan 10 die deel uitmaakt van deelgebied D-Zuid en reeds al in uitvoering is. Ten oosten van het plangebied is het Ambacht te vinden, een huidig bedrijventerrein binnen de bebouwde kom van Veenendaal. Ten zuiden van het plangebied is de spoorweg en de woonwijk het Franse Gat en ten westen is het station Veenendaal centrum te vinden.
 
Eind 2011 is door de gemeenteraad van Veenendaal de 'Ruimtelijke en programmatische kaders deelgebied D-Zuid (Stationskwartier)' vastgesteld. Op basis hiervan is door Bouwbedrijf Kreeft B.V., gevraagd aan Weusten Liedenbaum architecten om een vervolgdocument op te stellen waarin de herontwikkelingsplannen verder uitgewerkt werden voor het gehele deelgebied. Op basis van deze documenten is er gesprek gevoerd met de grondeigenaren, waaronder de eigenaren van het plangebied, over de mogelijke herontwikkeling van hun terrein. Op basis van dit gesprek is de beoogde ontwikkeling voortgekomen dat deel uitmaakt van het deelgebied D-Zuid.
 
Zie de onderstaande afbeelding voor een impressie van de huidige situatie.
 
Huidige begrenzing van het beoogde plangebied (Bron: Google Earth)
Plangebied gezien vanaf de Zuivelstraat richting de Industrielaan (Bron: Google Maps)

2.2 Functionele structuur

Met de herziening van het huidige bestemmingsplan wordt de bestemming ‘Bedrijf’ volledig verwijderd. De nieuwe toegevoegde bestemming ‘Wonen’ sluit goed aan bij de kenmerken van de omgeving. Het gehele omliggende gebied is door de gemeente aangewezen tot transformatiegebied van bedrijven naar wonen. In het plangebied is al een zeer groot gedeelte van deze transformatie gerealiseerd. Er zijn nog nauwelijks actieve bedrijven. Het plangebied ligt op loopafstand van het station Veenendaal Centrum. Het Centrum van Veenendaal ligt eveneens dichtbij. Deze herziening van het bestemmingsplan past binnen de beoogde transformatie voor dit gebied.
 

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Rijksbeleid

Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.
 
Onderhavige ontwikkeling betreft het bouwen van woningen in bestaand bebouwd gebied en past derhalve binnen de strategie.
 

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de bestaande Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet is bedoeld.
 
De NOVI heeft maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:
  1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
  
Conclusie
De aard en kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling maakt dat er, los van de ladder voor duurzame verstedelijking, geen raakvlak is met het Rijksbeleid. In toelichting paragraaf 3.1.3 wordt op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan. De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.
 

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit het nationaal ruimtelijk beleid en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en nadien een aantal keer gewijzigd.
 
In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven: Rijksvaarwegen; Project mainportontwikkeling Rotterdam; Kustfundament; Grote rivieren; Waddenzee en waddengebied; Defensie; Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen; Elektriciteitsvoorziening; Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen; Natuurnetwerk Nederland; Primaire waterkeringen buiten het kustfundament; IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte); Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden; en Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.
 
Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven. Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van het Barroaanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige plan.
  
Conclusie
Onderhavig plan valt niet binnen een van de projecten aangewezen in het Barro. Vanuit het Barro worden dan ook geen specifieke randvoorwaarden gesteld aan het plan.
 

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren. De Ladder voor duurzame verstedelijking is gewijzigd per 1 juli 2017.
 
Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden in een om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder met deze wijziging beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.
 
De Ladder als motiveergrond voor ruimtelijke plannen is aangescherpt, maar wordt lichter in het gebruik. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, motiveren volgens de Ladder. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.
  
Conclusie
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien twaalf woningen is. Het beoogde plan voorziet de aanleg van maximaal 58 woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Het beoogde plan is hierdoor ladderplichtig, waardoor een onderbouwing nodig is rondom de behoefte naar een ontwikkeling van deze hoeveelheid.
 
Behoefte naar woningen
Vanuit diverse beleidsstukken blijkt dat de woningen binnen de behoefte aan extra woningen binnen de stedelijk gebied passen. Er is namelijk nog een behoefte aan nieuwe woningen in Veenendaal in verschillende klassen. In de Omgevingsvisie Veenendaal wordt vermeld dat de gemeente Veenendaal op zoek is naar projecten waarmee er aangesloten wordt op de woningbehoefte van de inwoners en dat er voldoende sociale woningen vrij zijn. Hiernaast is volgens de Omgevingsvisie van de provincie Utrecht nog een behoefte naar minstens 3.500 woningen. Dit zal door middel van inbreiding gerealiseerd moeten worden. Het Stationskwartier is door de gemeente Veenendaal aangewezen als inbreidingslocatie voor woningen. Met voorliggend bestemmingsplan worden maximaal 58 woningen, waaronder woningen in het sociale segment, in Stationskwartier D mogelijk gemaakt. Hiermee wordt voorzien in de behoefte naar nieuwe woningen op inbreidingslocaties in Veenendaal.
 
Geacht wordt dat de ladder van duurzame verstedelijking succesvol is doorlopen en verder geen belemmering vormt voor het beoogde plan.
 

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. In de Omgevingsvisie worden de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd tot 2050.
 
De provincie Utrecht zet in op een gezonde en veilige leefomgeving, aan de hand van zeven samenhangende beleidsthema's:
  1. Stad en land gezond
  2. Klimaatbestendig & waterrobuust
  3. Duurzame energie
  4. Vitale steden & dorpen
  5. Duurzaam gezond & veilig bereikbaar
  6. Levend landschap erfgoed & cultuur
  7. Toekomstbestendige natuur & landbouw
De ambities en keuzes zijn gebiedsgericht samengevat per regio. De regio Foodvalley, waar Veenendaal onderdeel van is, ligt binnen de provincies Utrecht en Gelderland en bestaat uit acht gemeenten.
 
Voor deze regio wordt een verstedelijkingsstrategie gegeven als regionale uitwerking van het beleid. Daaruit blijkt dat de woningbehoefte in Foodvalley het aanbod overtreft en ook de prognoses laten een groei zien. In de periode 2019 tot 2040 moeten er binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley 7.000 tot 8.000 woningen worden gebouwd om tegemoet te komen aan de geprognotiseerde woningbehoefte. Hiervan zijn 3.500 woningen opgenomen in de bestaande plancapaciteit. Er moet dus nog ruimte voor 3.500 tot 4.500 extra woningen worden gezocht. In de gemeente Veenendaal is er op de korte termijn voldoende plancapaciteit om het grootste gedeelte van haar woningbouwopgave te realiseren. Dit gebeurt in Veenendaal-Oost en in de nabijheid van station Veenendaal-Centrum. Na circa 2030 bereikt de gemeente Veenendaal letterlijk de grenzen van haar groei. Voor de langere termijn is het noodzakelijk om in de regio op zoek te gaan naar nieuwe locaties voor integrale ontwikkeling van wonen en werken, bij voorkeur rondom knooppunten.
 
De aanvullende behoefte aan werklocaties binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley tot 2030 is 6 tot 9 hectare. De inzet van de provincie is vooral gericht op herstructurering, verduurzaming en efficiënter ruimtegebruik van bestaande bedrijventerreinen.
 
Bij ontwikkelingen in het landelijk gebied in de regio Foodvalley speelt onder meer het belang van de bodemdaling in het Binnenveld, het militair erfgoed van de Grebbelinie, (nieuwe) natuur en innovaties op het gebied van circulaire landbouw, voedselproductie en gezondheid.
  
Conclusie
Het beoogde plan heeft enkele raakvlakken met de omgevingsvisie zoals opgesteld door de provincie Utrecht. De relevante raakvlakken worden hieronder per kaart besproken.
 
Kaart 5 'Milieu en gezondheid' geeft aan dat de provincie wenst om in en rondom het plangebied groenblauwe structuren te stimuleren. De reden hiervoor is dat deze structuren de gezondheid van de omwonenden aantoonbaar verbeteren. De wens is om de beperkte ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten en om deze waar mogelijk multifunctioneel te benutten. Het stedenbouwkundig plan is getoetst aan de gemeentelijke kaders. In de anterieure overeenkomst zijn afspraken gemaakt over water(berging) en groen. Daarnaast zal voldaan worden aan het puntensysteem uit de Omgevingsvisie Veenendaal 2030 op dit gebied.
   
Kaart 7 'Duurzaam en robuust bodem- en watersysteem' geeft aan dat het plangebied deel uitmaakt van het stroomgebied van de Rijn en van een drinkwater beschermingsgebied. De provincie stelt zich sterk op om grondwater verontreiniging als gevolg van menselijk handelen tegen te gaan. Het beoogde plan voorziet enkel de aanleg van een appartementengebouw en grondgebonden woningen, waardoor grootschalige verontreiniging als gevolg van het beoogde plan niet verwacht wordt.
 
Kaart 8 'Klimaatbestendige en waterveilige leefomgeving' geeft aan dat het plangebied deel uitmaakt van het overstroombaar gebied. Binnen dit gebied werken gemeenten, waterbeheerders en de veiligheidsregio Utrecht samen om gevolgen van mogelijke overstromingen zo veel mogelijk te beperken. Bij naslag van de klimaateffectatlas is de minimumkans voor overstroming binnen het plangebied eens per honderd jaar. Het beoogde plan ondervindt geen hinder op basis van dit punt.
 
Kaart 11 'Vitale steden en dorpen' geeft aan dat het plangebied deel uitmaakt van het huidige stedelijk gebied. Hierbij is het basisprincipe voor verstedelijking vanuit de provincie dat er zo veel mogelijk gebouwd wordt binnen stedelijk gebied en bij knooppunten. Als dit niet mogelijk is wordt er binnen het stedelijk gebied in het algemeen gebouwd voordat er gekeken wordt om buiten de bestaande grenzen te bouwen. Het beoogde plan wordt binnenstedelijk in nabijheid van een bestaand knooppunt gerealiseerd. Het beoogde plan gaat derhalve mee in de wensen van de provincie.
 
Geconcludeerd kan worden dat het beoogde plan in lijn is met de omgevingsvisie provincie Utrecht.
 

3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vastgesteld. In de omgevingsverordening staan de regels die nodig zijn om het beleid uit de Omgevingsvisie uit te voeren. In de verordening zijn alle regels voor de leefomgeving van circa 20 verordeningen samengebracht naar één verordening.
 
De omgevingsverordening bevat een verstedelijkingsverbod voor landelijk gebied, tenzij in de verordening anders bepaald. Voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen stedelijk gebied, geeft de verordening instructieregels voor onder meer woningbouw. Woningbouw dient te passen in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw en woningbouw mag niet leiden tot extra bodemdaling. Daarnaast worden er instructieregels gegeven voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.
 
Een omgevingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien waarborgt dat de nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een toename van de knelpunten in de bereikbaarheid. Bij voorkeur leiden de nieuwe ontwikkelingen tot een afname van knelpunten in de bereikbaarheid.
 
Tot slot bevat de omgevingsverordening specifieke instructieregels voor een Omgevingsplan betrekking heeft op een locatie binnen onder andere de Cultuurhistorische hoofdstructuur, Stiltegebied, Overstroombaar gebied, een boringsvrije zone, beschermd natuurgebied, of een geluidscontour van een provinciale weg.
  
Conclusie
Het beoogde plan heeft enkele raakvlakken met de omgevingsverordening zoals opgesteld door de provincie Utrecht. De relevante raakvlakken worden hieronder per kaart besproken.
 
Kaart 3 'Watersysteem kaart 2' geeft aan dat het plangebied deel uitmaakt van het overstroombaar gebied.
Daarbij wordt in artikel 2.10 gesteld dat er rekening gehouden moet worden met overstromingsrisico's. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks geldt dit ook voor individuele woningen en bedrijven. Het plangebied ligt binnendijks waardoor dit artikel voor onderhavig plan niet van toepassing is.
 
Kaart 19 'Wonen, werken en recreëren kaart 2' geeft aan dat het plangebied deel uitmaakt van het bestaand stedelijk gebied. Hierbij is de verplichting volgens artikel 9.15 om de duurzame verstedelijkingsladder toe te passen. Hiernaast is er ook de verplichting om zo veel mogelijk te bouwen in bestaand stedelijk gebied in de nabijheid van knooppunten. In toelichting paragraaf 3.1.3 is er in gegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking waarbij de ladder succesvol is doorlopen. Hiernaast voorziet het beoogde plan van het bouwen in nabijheid van een bestaand knooppunt binnen de bebouwde kom. Geacht wordt dat dit punt geen belemmering vormt voor het beoogde plan.
 
Geconcludeerd kan worden dat het beoogde plan in lijn is met de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht.
 

3.2.3 Bodem- en waterprogramma 2022-2027

Het Bodem- en waterprogramma 2022-2027 is een uitwerking van ambities voor de bodem en het water uit de provinciale Omgevingsvisie. Het Bodem- en waterprogramma 2022-2027 is de opvolger van het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) welke liep tot 22 december 2021. In het programma wordt invulling gegeven aan het wettelijk verplichte Regionaal Waterprogramma en worden de ambities en het beleid uit de Omgevingsvisie van de provincie Utrecht uitgewerkt. Het beleid in de Omgevingsvisie is opgehangen aan zeven samenhangende beleidsthema’s. Een van de beleidsthema’s is ‘klimaatbestendig en waterrobuust’. Het BWP geeft invulling aan dit thema.
 
De ambities en uitgangspunten van de provincie uit het beleidsthema ‘klimaatbestendig en waterrobuust’ zijn als volgt:
  • Het bodem- en watersysteem (zowel grondwater als oppervlaktewater) dient blijvend robuust te zijn en kan veerkrachtiger omgaan met grote hoeveelheden neerslag en droogte
  • De ondergrond en het bodem- en watersysteem dienen duurzaam te worden gebruikt, waarbij gebruik en functies van de ondergrond en het bodem- en watersysteem in samenhang met de bovengrondse opgaven worden bekeken, zodat de juiste functie op de juiste plek ligt.
  • De duurzame energie die het bodem- en watersysteem levert op een veilige en verantwoorde manier zo optimaal mogelijk benutten.
  • Een effectieve aanpak van nieuwe opkomende stoffen zoals medicijnresten, microplastics en PFAS, omdat deze stoffen een bedreiging kunnen vormen voor schoon en gezond oppervlaktewater en grondwater.
  • Er dient altijd voldoende en schoon drinkwater te zijn, zelfs wanneer zich een extreme groei van de drinkwatervraag zou voordoen.
  • Er dient voldaan te worden aan de doelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW-doelen).
 
De gemeente Veenendaal wordt in dit beleid aangeduid als stedelijk gebied waar opgaven gelden die vaak anders bezien zijn vanuit bodem- en waterperspectief dan in de andere gebieden. De huidige manier waarop steden en ook dorpen zijn ingericht, samen met onder meer de woningbouwopgave en de energietransitie, zorgen voor een toenemend probleem van wateroverlast, droogte- en hittestress en toenemende drukte in de ondergrond. Zowel bij ontwikkelingen in bestaand stedelijk gebied als bij uitbreidingslocaties is het van belang om voldoende waterberging te realiseren en wateroverlast en verdroging zoveel mogelijk te beperken.
 
Ook valt de gemeente Veenendaal gezien de bijbehorende kaarten in een overstroombaar gebied. Dit betekent dat bij een eventuele doorbraak van de keringen Veenendaal te maken krijgt met overstromingen. De provincie draagt zorg voor het overstromingsgevaar en de overstromingsrisico's en neemt zowel preventieve als reactieve maatregelen. Voor de gemeente Veenendaal zal dit betekenen dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met het robuuster maken van het regionale watersysteem.
 
De gemeente dient te voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen leiden tot meer risico op verslechtering van de kwaliteit van oppervlaktewater. Dit betekent dat bij functiewijzigingen de gemeente de taak heeft om te voorkomen dat de kwaliteit van het grond en drinkwater achteruit gaat.
  
Conclusie
Het beoogde plan voorziet in het herbestemmen van een huidig bedrijventerrein naar een woonbestemming. Hierbij is er sprake van het verlies van een mogelijk vervuilende bestemming binnen het grondwater beschermingsgebied. Het beoogde plan zorgt dus voor een verbetering van de huidige situatie, waardoor het bodem- en waterprogramma van de provincie Utrecht geen belemmering vormt voor het beoogde plan. Er zal zo veel mogelijk aangesloten worden bij de ambities en uitgangspunten van de provincie.
  

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regio FoodValley

Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewerkt in een verband onder de naam WERV. Dit samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingsvorm onder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel.
 
In 2011 was FoodValley nog een abstract begrip met aan de verre horizon het beeld van een economisch krachtige, vitale en duurzame groene regio, waar het goed wonen, werken, leren en recreëren is. Anno nu is dat visioen geworden tot een nationaal én internationaal sterk beeld van Regio FoodValley, waarin Ondernemers, Onderwijs- en onderzoeksinstellingen en Overheid eensgezind optrekken. De drie O’s hebben de ambitie om met elkaar een economische topregio tot stand te brengen en uit te groeien tot hét agrofoodcentrum van Europa. Ze hebben daarvoor in 2015 de Strategische Agenda 2015-2019 vastgesteld, waarin het ideaalbeeld FoodValley regio 2025 is geformuleerd en afspraken zijn gemaakt over de inzet van de regionale partners. De Strategische Agenda is vervolgens uitgewerkt in een Uitvoeringsprogramma, waarin projecten zijn benoemd die een bijdrage kunnen leveren aan de in de agenda geformuleerde en door de samenwerkingspartners omarmde opgaven:
  • Verbeteren kennisinteractie
  • Uitbouwen global pipelines
  • Vergroten innovatiekracht
  • Branding en marketing
  • Versterken fysiek en sociaal duurzame leefomgeving.
Het Uitvoeringsprogramma Triple Helix Regio FoodValley is een dynamisch programma: afgeronde projecten worden afgevoerd en nieuwe projecten en initiatieven worden toegevoegd. De uitdaging voor Regio FoodValley en de daaraan deelnemende gemeenten ligt in het optimaliseren van het woon-, werk- en leefklimaat in deze regio. De gemeenten zijn daarvoor verantwoordelijk. Deze gezamenlijke opgave is in de regionale portefeuillehouders overleggen ‘Economie en Werkgelegenheid’ en ‘Ruimtelijke Ontwikkeling, Wonen en Mobiliteit’ uitgewerkt in werkprogramma’s. Daarbij wordt ook samengewerkt met maatschappelijke organisaties, die geen vaste plaats hebben in de triple helix stuurgroep.
 
Conclusie
Voorliggend bouwplan komt tegemoet aan de ambitie om extra woningen te bouwen die inspelen op de vraag. Ook wordt de oude bedrijfsbebouwing gesloopt en aardgasloze, energiezuinige bebouwing teruggebouwd. Er is geen sprake van verlies van natuur of landschap. De nieuwe situatie wordt groener dan de bestaande situatie. Aan de uitgangspunten uit de Strategische Agenda wordt derhalve tegemoet gekomen.
 

3.3.2 Blauwe Omgevingsvisie 2050 en Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027

Blauwe Omgevingsvisie 2050
Op 20 februari 2019 is door het algemeen bestuur van waterschap Vallei en Veluwe de Blauwe Omgevingsvisie (BOVI 2050) vastgesteld. Met deze BOVI zet waterschap Vallei en Veluwe op nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. In de BOVI wordt gedacht vanuit drie waterprincipes:
  1. Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening.
  2. Maximaal vasthouden en schoonhouden van water.
  3. Partnerschap als watermerk.
De visiekaart en waterprincipes werken door in de doelen van het nieuwe waterprogramma.
 
Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027
Waterschap Vallei en Veluwe hebben het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) op 21 november 2021 vastgesteld. Het BOP is de tactische uitwerking van de Blauwe omgevingsvisie (BOVI2050). Met als overkoepelend thema ‘een waardevolle leefomgeving’, worden de maatschappelijke thema’s klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie en biodiversiteit, gekoppeld aan de drie waterprincipes en geïntegreerd in vier gebiedsprogramma’s. Veenendaal valt binnen het gebiedsprogramma Gelderse Vallei. In en rondom Veenendaal zijn de volgende doelen opgesteld:
  • Op orde houden van de waterkeringen. Na realisatie van de Grebbedijk is het doel om met gebiedspartners na te denken over toekomstige functies en status van de Slaperdijk.
  • Klimaatadaptatie maatregelen uitvoeren in bestaand stedelijk gebied door het bevorderen van een klimaatadaptieve inrichting van openbare- en particuliere terreinen.
  • Energiewinning zoals thermische energie uit oppervlaktewater, wind en zon, gekoppeld aan de gemeentelijke Transitievisie Warmte.
  • Verkennen principe klimaatmantels (bufferen van hemelwater) rond stedelijke kernen FoodValley.
Conclusie
Het plangebied voorziet in een klimaatadaptieve inrichting in tegenstelling tot de huidige situatie. Het bouwplan is in lijn met de doelstellingen uit de Blauwe Omgevingsvisie en het Blauw Omgevingsprogramma.
 

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Strategische Visie Veenendaal 2040

Op 26 oktober 2017 heeft de raad de Strategische Visie voor Veenendaal in 2040 vastgesteld. Hierin zijn de kernambities voor de toekomst van Veenendaal opgenomen. Veenendalers kiezen voor een versterking van de woonfunctie en richten hun blik naar de regio. Dat betekent dat de ambities zich primair richten op het versterken van de woon- en leefomgeving, met in het kielzog de arbeidsmarkt gericht op wonen en arbeidsintensieve bedrijvigheid. Dit is in lijn met de trend werken volgt wonen. Ook de blik naar buiten die de voorkeur heeft van de Veenendaalse gemeenschap is in lijn met een belangrijke trend: die van lokale gebondenheid naar regionale samenwerking.
 
Algemene conclusie van de demografische ontwikkelingen is dat Veenendaal in de toekomst niet alleen maar de groei hoeft te accommoderen, maar zich ook kan toeleggen op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Van kwantiteit naar kwaliteit! Deze kwaliteiten moeten een diverse bevolkingsgroep aanspreken.
 
Veenendaal moet zich in de toekomst dus richten op kwaliteit in plaats van op kwantiteit. En –in lijn met de wensen van inwoners– moet Veenendaal zich bovenal concentreren op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dat betekent dat Veenendaal moet zorgen dat het slim omgaat met de ruimte door intensivering van de woonbebouwing, herontwikkeling en functieverandering en voldoende aandacht blijft houden voor groen.
 
Onderdeel van een aantrekkelijke woonomgeving is een goede bereikbaarheid van arbeidsplaatsen. Veenendaal richt zich daarom in de toekomst niet op ruimte-intensieve en arbeidsextensieve bedrijvigheid, maar op arbeidsintensieve bedrijven. Kortom, de visie stelt vooral eisen aan de kwaliteit van nieuwe of herontwikkelingen en spreekt zich niet uit over kwantitatieve doelstellingen. Deze richting – Veenendaal als leefstad met een sterke, regionale binding – werken we uit aan de hand van vier thema’s. Juist binnen deze thema’s liggen de grootste maatschappelijke veranderingen. Per thema zijn de volgende kernambities geformuleerd:
  1. Netwerksamenleving: “niet alleen, maar samen” met ruimte voor ieders eigen identiteit;
  2. (Samen) leven: Veenendaal met excellent woonklimaat;
  3. Digitale wereld: Veenendaal heeft een hoogwaardige duurzaam bedrijfsleven met arbeids- en kennisintensieve bedrijven en een bruisend multifunctioneel centrum;
  4. Duurzaamheid: Veenendaal heeft in 2040 de transitie naar een duurzame gemeente afgerond.
 
Conclusie
Het beoogde plan sluit aan bij het tweede thema van (samen) leven. Het beoogde plan draagt bij aan stadsvernieuwing binnen de bebouwde kom van Veenendaal door het slopen van oude bedrijfspanden en het aanleggen van nieuwe woningen in meerdere blokken en prijssegmenten. Als direct gevolg hiervan wordt het uitzicht voor de naastgelegen woningen verbeterd, komt er meer ruimte vrij voor groen en waterinfiltratie binnen het stedelijk gebied en komen inwoners uit verschillende economische strata naast elkaar te wonen waardoor er een divers gebied ontstaat. Geacht wordt dat het beoogde plan in lijn is met de Strategische Visie Veenendaal 2040.
 

3.4.2 Omgevingsvisie Veenendaal 2030

De raad van de gemeente Veenendaal heeft op 17 december 2020 de Omgevingsvisie Veenendaal 2030 'Veenendaal maakt plaats voor jou' vastgesteld. De Omgevingsvisie 2030 is een plan op hoofdlijnen dat alle strategische beleidsplannen vervangt die gaan over de fysieke leefomgeving, zoals het milieubeleidsplan, het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan en de structuurvisie. De inhoud van de Strategische Visie 2040, die de gemeenteraad in 2017 vaststelde, is de basis geweest voor de omgevingsvisie.
 
De Omgevingsvisie zet in op een koerswijziging van kwantiteit naar kwaliteit: beter en slimmer inrichten van de leefomgeving met gebruik van innovatie, kennis en creativiteit. Bij ieder initiatief moeten afwegingen worden gemaakt. Voor Veenendaal staan hierbij de principes gezondheid, duurzaamheid en veiligheid voorop. Voor nieuwe ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie 2030 het volgende afwegingskader gegeven:
  1. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten een bijdrage leveren aan een Gezonde, Duurzame en Veilige leefomgeving. Elke nieuwe ontwikkeling is een kans om hier aan bij te dragen. Zo zal ook de gewenste groei van Veenendaal moeten bijdragen aan deze doelen.
  2. We kiezen voor meervoudig boven enkelvoudig ruimtegebruik, zodat de beperkte ruimte optimaal wordt benut.
  3. We voorkomen dat negatieve gevolgen van ontwikkelingen afgewenteld worden op de omgeving. We beoordelen ruimtelijke ontwikkelingen integraal en in relatie tot de omgeving.
Daarnaast bevat de Omgevingsvisie 2030 specifieke opgaven en doelstellingen voor de thema's Gezond duurzaam en veilig, Bouwen en wonen, Groen natuur en water, Mobiliteit, Economie, Milieu, en er worden aanvullende opgaven en doelstellingen voor het centrum gegeven.
 
Conclusie
Het beoogde plan gaat mee in de omgevingsvisie van Veenendaal waarbij er voornamelijk raakvlak is met hoofdstuk 5 'Bouwen en wonen' en de zeven opgaven voor nieuwbouw projecten. Deze opgaven zijn als volgt:
 
  1. Omschakeling naar duurzame energie en circulair bouwen;
  2. Realiseren van meer groen;
  3. Het woningaanbod in Veenendaal sluit aan bij de inwonersbehoefte;
  4. Langer zelfstandig wonen in de eigen woning of wijk;
  5. Ruimte bieden aan cultuur en voldoende voorzieningen;
  6. Verdichten en transformatie binnen de gemeentegrenzen;
  7. Behouden en versterken van ruimtelijke karakteristieken, cultuurhistorie en archeologie.
Het beoogde plan gaat mee in de opgave rondom het verduurzamen van Veenendaal, het realiseren van meer groen, het aansluiten bij de woningbehoefte van de inwoners, de verdichting en transformatie binnen de gemeente en het rekening houden met de ruimtelijke karakteristieken, cultuurhistorie en archeologie.
 
Het beoogde plan maakt nieuwe grondgebonden woningen mogelijk waarbij er de wens is dat deze minstens energieneutraal of energieleverend worden uitgevoerd. Hierop wordt verder op ingegaan in toelichting paragraaf 3.4.6.
 
In de huidige situatie is er binnen het plangebied een enkele boom en een paar struiken aanwezig die er ongekapt bijstaan. Het voorliggende plan voorziet de toevoeging van groenstroken met beplanting, bomen, tuinen en hagen. Hierdoor wordt het verloren groen meer dan gecompenseerd binnen het plangebied waardoor er sprake is van een verbetering ten opzichte van de huidige situatie.
 
Hiernaast maakt het beoogde plan nieuwe woningen mogelijk op korte afstand van het centrum en van het openbaar vervoer. Hierbij is er ruimte om invulling te geven aan de exacte verdeling van sociale en overige woningen waardoor er aansluiting mogelijk is tussen het plan en de huidige woningbehoefte binnen Veenendaal. Een kwalitatief divers aanbod aan woningen trekt ook diverse kopers en huurders aan, waardoor de kans op homogenisering van het plangebied afneemt en de sociale cohesie toeneemt.
 
Het beoogde plan voorziet ook in het transformeren van een bestaand bedrijventerrein naar woningen waardoor er beter gebruik kan worden gemaakt van de beperkte ruimte die er beschikbaar is binnen Veenendaal. Hiernaast maakt het plan een mix van grondgebonden en gestapelde woningen mogelijk waardoor het voorgenoemde divers woningaanbod mogelijk wordt gemaakt. Hiernaast is er ook op te merken dat het plangebied is gelegen op een cultuurhistorisch relevant terrein, namelijk op het terrein van de vroegere melkfabriek 'Verniez'. Dit wordt verder besproken in de toelichting paragraaf 5.5.3 waaruit blijkt dat er geen hinder ontstaat voor de cultuurhistorische elementen.
 
Hiernaast is er ook kleiner raakvlak met andere hoofdstukken, zoals het bundelen van woningen in de buurt van bestaand openbaar vervoer waardoor de mobiliteit van de toekomstige bewoners, voornamelijk deze in het sociale segment, ten goede komt.  Hiernaast is worden er mogelijkheden geschept voor het verbeteren van de stedelijke biodiversiteit door middel van het nieuwe groen, waardoor het groen ook een meerwaarde krijgt.
 
Ten slotte is in de omgevingsvisie een puntensysteem voor nieuwe ontwikkelingen aangenomen, deze wordt verder besproken in toelichting paragraaf 3.4.3.
 
Geacht wordt dat het beoogde plan in lijn is met de Omgevingsvisie Veenendaal 2030.
 

3.4.3 Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal

Op 17 december 2021 is de Omgevingsvisie Veenendaal vastgesteld. In de Omgevingsvisie wordt een gezond, duurzaam en veilig Veenendaal nagestreefd. De visie bevat ambities en doelen om dit te bereiken. In het Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal dat als beleidsregel is vastgesteld door het college, worden de ambities concreet gemaakt. De volgende thema's uit de omgevingsvisie zijn opgenomen:
  • Gezonde en groene leefomgeving;
  • Bewegen, ontmoeten, sporten en spelen (BOSS);
  • Energietransitie en duurzaam bouwen;
  • Natuurinclusief bouwen;
  • Klimaatadaptatie; en
  • Veiligheid en leefbaarheid.
Voor elk thema uit de Omgevingsvisie zijn maatregelen opgesomd waarmee wordt bijgedragen aan deze verschillende thema's. Aan deze maatregelen zijn punten gekoppeld. Een ontwikkelaar moet straks een minimale score per thema en een minimale score voor het totaal behalen. Op deze manier laten we de ambities uit de omgevingsvisie terugkomen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het puntensysteem is toegespitst op de realisatie van woningen. Het fungeert daarmee als kader voor de beoordeling of een ontwikkeling voldoende bijdraagt aan een gezonde, duurzame en veilige leefomgeving.
 
Het puntensysteem wordt toegepast bij ontwikkelingen waarvoor een herziening, wijziging, uitwerking of afwijking van het bestemmingsplan nodig is. Het wordt alleen toegepast bij nieuwbouw van woningen en dus niet toegepast bij transformatie van bestaande bebouwing. In het bestemmingsplan wordt middels een dynamische verwijzing in de regels opgenomen dat de ontwikkeling moet voldoen aan het puntensysteem. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt de eis om te voldoen aan het puntensysteem opgenomen in het omgevingsplan of in een omgevingsvergunning.
 
Conclusie
Het voornemen is dat ten tijde  van vaststelling van onderhavig bestemmingpslan inzichtelijk gemaakt wordt hoe zal worden voldaan aan de eisen zoals uitgewerkt in het puntensysteem van de gemeente Veenendaal. Geacht wordt dat deze geen belemmering vormen voor het beoogde plan.
 

3.4.4 Woonvisie 2022-2025

Op 23 juni 2022 heeft de raad van Veenendaal de Woonvisie 2022-2025 vastgesteld. Onder de nieuwe Woningwet is het vanaf 1 januari 2022 weer verplicht dat gemeenten een Woonvisie opstellen. De Woonvisie 2022-2025 zal in deze de Woonvisie 2014-2019 vervangen die eerst werd aangehouden door de verwachte intreding van de Omgevingswet in 2022.
 
In de Woonvisie is als centrale visie op wonen in Veenendaal aangemerkt: “De Woonvisie is richtinggevend en normstellend voor de ontwikkeling van de woningvoorraad en nieuwbouw van woningen in onze gemeente. Zo blijft het prettig wonen in Veenendaal voor iedereen. Veenendaal is een aantrekkelijke woongemeente. We streven naar behoud van de huidige aantrekkelijkheid, ook onder de groeiende en veranderende woningbehoefte in de komende jaren. We spannen ons nu maximaal in om voor de lange termijn te sturen op de gewenste kwantiteit en kwaliteit. Keuzes van nu zijn namelijk van groot belang voor de toekomst. Een verkeerde keuze nu, kan groot effect hebben op de lange termijn. Van goede keuzes zullen we daarentegen nog lang profijt hebben. Vanzelfsprekend passen we nieuwbouw altijd met zorg en aandacht voor de omgeving in.”
 
Op grond van de Woonvisie richt de gemeente Veenendaal zich in de uitvoering op 6 speerpunten:
  1. Goed wonen voor iedereen: omgaan met de groei die Veenendaal door maakt en aandacht houden voor verschillende en bijzondere doelgroepen;
  2. Bestaande woningvoorraad: bewustwording rondom verduurzaming van de particuliere woningvoorraad en het aanpassen van bestaande woningen op de afnemende mobiliteit van oudere huishoudens;
  3. Betaalbaarheid en beschikbaarheid: inzetten op het hebben van voldoende betaalbare sociale woningen, zowel koop als huur;
  4. Aantrekkelijke nieuwbouw: inzetten op complementaire nieuwbouw om daarmee de doorstroming in de woningmarkt te bevorderen;
  5. Vitale wijken: inzetten op een aantrekkelijk woon- en leefklimaat in elke wijk;
  6. Wonen met zorg: de lokale opgave naar woon(zorg)voorziening in kaart brengen en aanpakken.
Conclusie
Het bestemmingsplan aan de Zuivelstraat valt binnen het herontwikkelingsgebied Stationskwartier Noord deelgebied D-Zuid, een bestaand herontwikkelingsgebied op korte afstand van het centrum van Veenendaal. Het voorliggende plan voorziet de aanleg van maximaal 58 diverse woningen waardoor er ruimte is voor verschillende doelgroepen die een woning zoeken, sociale woning of niet. Door de toevoeging van deze woningen wordt dan ook de doorstroming van de woningmarkt bevorderd waarmee de woningmarkt in Veenendaal gezonder wordt. Ten slotte worden de nieuwe woningen en directe omgeving groen uitgevoerd waardoor er sprake zal zijn van een verbetering van de directe woon- en leefomgeving, zowel voor de toekomstige bewoners zelf en de aanwonenden.
 
Geacht wordt dat het beoogde plan aansluit op de Woonvisie 2022-2025.
 

3.4.5 Groenbeleid

Groenstructuurplan
De raad van de gemeente Veenendaal heeft op 29 januari 2004 het Groenstructuurplan vastgesteld. Het doel van het groenstructuurplan is als volgt te formuleren:
  1. De samenhang van het groen met de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische patronen versterken;
  2. met het groen de herkenbaarheid en identiteit van de openbare ruimte vergroten;
  3. de gewenste groenstructuur formuleren en realiseren volgens de opgestelde visie;
  4. groen bij nieuwe ontwikkelingen als bouwsteen en leidend principe gebruiken;
  5. accenten in het groen aanbrengen overeenkomstig de plaats en het niveau.
Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.
 
Spelregels groencompensatie
Groencompensatie vormt een onderdeel van het totale groenbeleid en heeft als doel dat bij nieuwe ontwikkelingen zorgvuldig wordt omgegaan met bestaande groene structuren. Doordat er praktisch toepasbare spelregels voor groencompensatie zijn vastgesteld, kunnen de gevolgen voor het groen bij nieuwe ontwikkelingen overzichtelijk worden gehouden. Hieronder volgt een opsomming van de uitgangspunten voor groencompensatie:
  • Groencompensatie is een onderwerp dat met name voor het stedelijk gebied van belang is. Voor het buitengebied bestaan diverse regeling die behoud en versterking van groen als doel hebben en daarmee garanderen (Rode en groene contour in provinciaal Structuurplan, Landschapsontwikkelingsplan, bestemmingsplan Buitengebied etc.);
  • Groencompensatie is maatwerk;
  • Niet alleen denken in m2 (kwantiteit), maar ook type, volume, kwaliteit en vervangingswaarde van groen meenemen in de beoordeling;
  • Behoud van belangrijke groenstructuren en karakteristieken per wijk of buurt. In het groenstructuurplan is de hoofdgroenstructuur voor Veenendaal als geheel opgenomen. Naast deze hoofdstructuur moet ook ingezoomd worden op het groen op wijk- of buurtniveau. In sommige wijken is de groenstructuur gekoppeld aan de stedenbouwkundige opzet. Het gaat erom deze karakteristieken te behouden of te versterken, ook bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Voorbeelden zijn brede grasbermen, bermen met hagen of bodembedekkers, bomen in een straat, etc.
  • Recht doen aan verschillende functies van groen in een wijk of buurt. Hierbij gaat het om aspecten als bereikbaarheid, gebruikswaarde (bijv. speelplek), visuele en ruimtelijke beleving, cultuurhistorische en architectonische kwaliteit en ecologische waarden. Ook de waarde voor milieu aspecten en het onderhoudsniveau en vitaliteit spelen hierbij een rol.
Conclusie 
In de bestaande situatie is vrijwel het gehele perceel verhard en is er geen groen aanwezig, met uitzondering van enkele bomen langs de Zuivelstraat. Er wordt met het beoogde plan nieuw openbaar groen aangelegd en voornamelijk bij de parkeerplaatsen nieuwe bomen geplant. In het kader van het concept inrichtingsplan zal  worden uitgewerkt hoe er wordt omgegaan met het groen binnen het plangebied. In dit kader zal afstemming met de gemeente plaatsvinden. Geacht wordt dat het beoogde plan in overeenstemming is met het gemeentelijk groenbeleid.
 

3.4.6 Duurzaamheidsbeleid

De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid in het programmaplan "Energieneutraal Veenendaal 2050" (30 maart 2017). De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:
  • Veenendaal is energieneutraal in 2050: streven naar energie neutrale woningen en wijken. Het streven is naar energieneutraliteit (Nul Op de Meter). Deze woningen moeten energieneutraal zijn en niet afhankelijk van gas.
  • Veenendaal is energieneutraal in 2050: stimuleren schonere voertuigen. Voor de inrichting van de openbare ruimte moet rekening gehouden worden dat bewoners een elektrische auto hebben en willen opladen.
  • Veenendaal is voorbereid op klimaatverandering: ontwikkelingen worden minimaal waterneutraal uitgevoerd, groen wordt strategisch ingezet voor hemelwaterafvoer en koeling in de stad.
De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:
  • Toepassen van een prestatie-instrument voor duurzaam bouwen;
  • Mogelijkheden om het dak te benutten voor warmte-opslag, waterberging, het bufferen van fijnstof of energiewinning;
  • Natuurvriendelijke maatregelen aan of rond het gebouw;
  • Geen koper, lood of zink gebruiken voor de hemelwaterafvoer;
  • Toepassen van duurzaam hout;
  • Energiezuinige terrein- en gebouwverlichting.
Conclusie
De woningen zullen voldoen aan de geldende duurzaamheidseisen. Dit betekent dat de woningen in iedergeval gasloos en BENG zullen worden. Het een en ander is vastgelegd in de anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente. De exacte uitwerking hiervan wordt in het formulier behorende bij het Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal weergegeven. Derhalve kan gesteld worden dat voldaan wordt aan het geldende duurzaamheidsbeleid.
 

3.4.7 Welstandsnota 2017

Het welstandsbeleid van de gemeente Veenendaal is opgesteld vanuit de overtuiging dat het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving behartigd dient te worden. Door het ontwikkelen van beleidsregels voor de welstandsadvisering zet de gemeente haar visie op het ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de rol van de welstandszorg daarin uiteen.
 
Deze welstandsnota vormt het toetsingskader voor zowel de reguliere vergunningsplichtige bouwwerken als voor de zogeheten veel voorkomende kleine bouwwerken die vergunningsplichtig zijn. Gekozen is welstandsvrij bouwen mogelijk te maken in een nieuw te ontwikkelen woongebied en op bestaande bedrijventerreinen.
 
In het kader van deze welstandsnota is vooral de relatie tussen bestemmingsplan en welstandscriteria van belang. Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Datgene dat door het  bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden.
 
De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld. Welstandscriteria kunnen waar nodig de ruimte die het bestemmingsplan biedt dus invullen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Het welstandsadvies kan zich dan richten op de gekozen invulling binnen het bestemmingsplan. In een situatie waarin een bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, maar het bestemmingsplan eveneens ruimte biedt voor alternatieven, kan een negatief welstandsadvies worden gegeven als de gekozen stedenbouwkundige of architectonische oplossing te sterk afbreuk doet aan de ruimtelijke beleving van het betreffende gebied. Uiteraard moet in zo'n geval de welstandsnota daartoe de argumentatie leveren.
 
Conclusie
Voor deze ontwikkeling zijn Ruimtelijke Programmatische kaders vastgesteld in 2011 voor het Stationskwartier, waarbij ingezoomd wordt op deelgebied D-Zuid, waar Zuivelstraat onderdeel van uitmaakt. In deze kaders is een beeldkwaliteitparagraaf opgenomen. De onderhavige ontwikkeling moet voor de aanvraag van de omgevingsvergunning door de welstandscomissie worden getoetst en akkoord worden bevonden.  
 

Hoofdstuk 4 PLANBESCHRIJVING

4.1 Bouwplan

De initiatiefnemer is voornemens om het huidige bedrijventerrein aan de Zuivelstraat te herontwikkelen ten behoeve van woningbouw in de nabijheid van het centrum van Veenendaal. Het bouwplan omvat vier blokken rijwoningen en één appartementengebouw. Hierbij is er besloten om meerdere varianten van hetzelfde plan voor te leggen. De keuze voor een variant is nog niet gemaakt en zal op een later moment gemaakt worden. Derhalve worden met dit plan alle vijf de varianten mogelijk gemaakt. 
 
De stedenbouwkundige opzet van de vijf varianten is echter hetzelfde; de varianten verschillen op bouwplanniveau slechts wat betreft de exacte vorm van het appartementengebouw en in één blok het aantal rijwoningen. De volgende paragraaf beschrijft daarom ten eerste die stedenbouwkundige hoofdopzet en licht vervolgens de varianten ten aanzien van het appartementengebouw toe.
 

4.2 Stedenbouw

Algemeen
Het plangebied wordt als een sluitstuk van de buurt ingepast. De bebouwingshoogte wordt middels de gekozen typologieën trapsgewijs verlaagd zodat er aansluiting is tussen de verschillende bouwhoogtes rondom het plangebied. Om aansluiting te zoeken bij toekomstige ontwikkelingen wordt de Snipstraat doorgetrokken waardoor er bij toekomstige herontwikkelingen van het westelijke perceel mogelijkheden zijn om verkeer (deels) te ontsluiten via de Snipstraat. Hiernaast wordt er een voet- en fietsverbindingen tussen Zuivelstraat en de achterliggende parallelweg gerealiseerd.
 
Hoofdopzet
Het plan gaat uit van een appartementengebouw op de hoek van Zuivelstraat en Snipstraat en een gebied met vier blokken rijwoningen ten zuiden daarvan. Twee van de blokken rijwoningen liggen aan de Zuivelstraat en zijn hier met de voorzijde op georiënteerd. Het zuidelijke blok betreft 6 woningen en het noordelijke blok afhankelijk van de variant 5 of 6 rijwoningen. Tussen deze twee blokken door leidt een doorsteekje naar een kleine autovrije groene ruimte waaraan twee kleinere blokken met ieder 4 rijwoningen liggen. Deze twee blokken worden ontsloten vanaf de Parallelweg. Door deze bebouwingsconfiguratie hebben alle rijwoningen een duidelijke binding met de openbare ruimte en is er steeds sprake van voorkanten die uitkijken op andere voorkanten. Alle rijwoningen hebben een achtertuin en een eigen berging.
 
Het gebied met de vier blokken rijwoningen wordt aan de noordzijde geflankeerd door een appartementengebouw, aansluitend op de direct naastgelegen appartementen. Dit gebouw bakent het gebied af en is zowel op de Snipstraat (lange zijde) als de Zuivelstraat georiënteerd. De appartementen maken front naar deze straten en ook de balkons zijn aan deze zijde gesitueerd. De ontsluiting van de appartementen vindt plaats via een galerijontsluiting aan de afgeschermde binnenzijde van het gebouw. Deze appartementen krijgen een bergingsruimte onder het gebouw.
  
Het parkeren vindt plaats op haakse parkeerplaatsen aan drie oost-west gerichte ruimten; de Snipstraat ten noorden van het gebied, een parkeerkoffer die aantakt op de Zuivelstraat en tussen het appartementengebouw en de rijwoningen ligt en een parkeerkoffertje dat aantakt op de Parallelweg helemaal ten zuiden van het gebied. Daarnaast vindt er parkeren plaats in de vorm van langsparkeren aan de Zuivelstraat.
 
Varianten
Binnen deze stedenbouwkundige hoofdopzet varieert de exacte indeling van het appartementengebouw. Hierbij wordt er gevarieerd met de hoeveelheid en grootte van appartementen waardoor er mogelijkheid is tot maatwerk op basis van de actuele woningvraag binnen Veenendaal. Voor vier van de vijf varianten zijn 19 rijwoningen mogelijk, daarnaast is er één variant waarbinnen 20 rijwoningen mogelijk zijn. Afhankelijke van de gekozen variant zijn er in totaal maximaal 58 woningen mogelijk.
 
Bouwhoogte
De hoogte van de bebouwing past binnen de ruimtelijke structuur en de context van de betreffende locatie. Dit betekent dan ook dat er voor de verschillende bouwtypologieën verschillende maximale bouwhoogtes zijn bepaald. De grondgebonden woningen bestaan uit maximaal twee bouwlagen met een kap. Er worden  maximale goot- en bouwhoogtes van 6,5 en 11 meter mogelijk gemaakt. Voor het appartementengebouw is er sprake van maximaal 5 bouwlagen aan de Zuivelstraat en gedeeltelijk 4 bouwlagen aan de Snipstraat. De maximale bouwhoogte varieert daarom tussen 16 meter aan de Zuivelstraat en 13 meter aan de Snipstraat .
 
Bouwdiepte grondgebonden woningen
In de gemeente Veenendaal wordt voor grondgebonden woningen een maximale bouwdiepte van 10 meter gehanteerd. In onderhavig plan wordt hiervan afgeweken door een woningdiepte van 10,5 meter mogelijk te maken. Met een nadere onderbouwing is dit met de gemeente afgestemd en akkoord bevonden. Hieronder wordt ingegaan op deze onderbouwing.
  • Stedenbouw: Vanuit ruimtelijk oogpunt is bij rijwoningen van twee lagen met een kap de goothoogte het meest bepalend voor de ervaren hoogte van een woning. Deze verandert niet als een woning dieper wordt. Wanneer men over de stoep loopt voor een dergelijke woning dan is de kap, en daarmee de maximale bouwhoogte, niet waarneembaar. De diepte van een woning is ter plaatse van de kopgevels te ervaren. Echter is het daarbij van belang om door een goede architectonische uitwerking deze gevels een aangename uitstraling te geven. Het is wenselijk om bij de woningen aan de Zuivelstaat dwarskappen in te zetten en deze naar voren te laten springen om zo tot een mooi stedenbouwkundig accent te komen. Hierbij is het de wens om dit als toevoeging van de basis bouwvlak in het bestemmingplan op te nemen waarmee de diepte 50 cm dieper wordt dan het standaard bouwvlak. 
  • Ontwikkeling: Naast beperkingen vanuit het bestemmingsplan zijn er voor ontwikkelaars voldoende beperkingen om niet ongebreideld diepe woningen te maken. In eerste instantie moet het tot een verkoopbaar en bruikbaar product leiden. Daarbij is een bredere woning over het algemeen een betere keuze. Ten tweede moet er voldaan worden aan vastgestelde maximale verkoopprijzen waardoor woningen ook niet oneindig diep zullen worden. Ten derde zal de woningen aan bouwregelgeving moeten voldoen zoals daglicht en minimale oppervlakken van gebruiksruimtes. En tenslotte is het gewenst dat de woningen aan redelijke eisen van welstand moeten voldoen. Waarmee de cirkel rond is want een mooi product is een beter verkoopbaar product.
Groen
Het plan anticipeert door de oost-west verbindingen op een relatie naar de groene long bij een mogelijke herontwikkeling van het gebied ten westen van de locatie. De groenstructuren in het plangebied zijn daarom gesitueerd aan de haakse straten die aantakken op de Zuivelstraat. De groene ruimte tussen de twee blokken rijwoningen en het groen tussen het appartementengebouw en het gebied met rijwoningen. Daarnaast is er ruimte voor vergroening door toepassing van straatbomen in de Zuivelstraat zelf.
 
Het beoogde plan is nog niet volledig vastgesteld waardoor er veranderingen aangebracht kunnen worden ter behoeve van een betere ruimtelijke inpassing van het voorliggende plan.
 

Hoofdstuk 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.
 

5.1 Bodem

Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten.
 

5.1.1 Wettelijk kader

Besluit ruimtelijke ordening (Bro) 
Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.
 
Wet bodembescherming 
De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden (saneringsnoodzaak). De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging. De interventiewaarde is de waarde, waarboven er mogelijk sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's. De urgentie van sanering wordt bepaald door de geplande projectontwikkeling. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.
 
De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de provincie Utrecht in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.
 
Besluit bodemkwaliteit 
Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is te voorkomen dat de bodem (grond en grondwater) en het oppervlaktewater verontreinigd worden door het gebruik van bouwstoffen, grond of baggerspecie. Daarnaast wordt gestreefd naar hergebruik van grondstoffen, zodat minder materiaal wordt gestort en minder nieuwe grondstoffen hoeven te worden gewonnen. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit. Daarnaast beschikt de Gemeente Veenendaal over een Nota bodembeheer waarin gebiedsspecifieke regels zijn opgenomen voor grondverzet binnen de gemeente en binnen het hierin vastgelegde regionale bodembeheergebied.
  

5.1.2 Toetsing bouwplan

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet er worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming (wbb). Ontwikkelingen kunnen gerealiseerd worden indien de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt zijn of geschikt zijn gemaakt voor het beoogde gebruik. 
 
Woningen zijn gevoelige bestemmingen in het kader van de Wet bodembescherming. Om na te gaan of de beoogde gronden geschikt zijn voor het beoogde plan is een verkennend bodemonderzoek nodig. Dit onderzoek is uitgevoerd door Vink Milieutechnisch Adviesbureau (d.d. 25 oktober 2023, P23M0085, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1). In dit onderzoek wordt het onderstaande geconcludeerd.
  
In het onderzoek wordt het plangebied in deellocaties verdeeld. Ten aanzien van bodemverontreiniging wordt het volgende geconcludeerd en geadviseerd:
  • De verontreiniging aan de westzijde van de Zuivelstraat 12 – 16 dient te worden gesaneerd. Deze is tijdens het onderzoek niet onderzocht (was reeds voldoende onderzocht). Er is hier sprake van een heterogene (sterke) verontreiniging met zink en PAK (10 VROM) van 0,35 tot maximaal 1,5 m-mv met een geschatte omvang van 540 m³ vaste bodem. Hiervoor zal een saneringsplan opgesteld worden.
  • Een verontreiniging met minerale olie onder het pand aanwezig dient voorafgaand aan de herontwikkeling te worden gesaneerd. Deze verontreiniging is tijdens onderliggend onderzoek niet onderzocht (was reeds voldoende onderzocht). Hiervoor zal een saneringsplan of BUS-melding opgesteld worden.
  • Ten aanzien van de spot met een sterke verhoging aan barium en matige verhogingen aan lood wordt door Vink geadviseerd om, als hier wordt ontgraven, de spot met sterke verontreiniging en de omliggende klasse industriegrond op basis van zintuiglijke waarnemingen te ontgraven en af te voeren. De klasse industriegrond is herkenbaar aan de bijmengingen met rode baksteen (en plaatselijk kolengruis). Bij noemenswaardige hoeveelheden kolengruis of rode bakstenen dient ermee rekening te worden gehouden dat deze mogelijk niet-toepasbaar is. Deze dient naar een erkende verwerker te worden afgevoerd. Hiervoor zal een plan van aanpak opgesteld worden. 
De initiatiefnemer heeft in de uitwerking van het voorliggende plan rekening gehouden met de plaatselijke bodemverontreiniging. Daarnaast heeft de initiatiefnemer de risico’s van de benodigde bodemsanering zorgvuldig onderzocht. Er zijn voldoende kosten geraamd om de aanwezige bodemverontreiniging te saneren. De financiële haalbaarheid van het plan komt niet in gevaar door de plaatselijke bodemverontreiniging en daarbij de benodigde bodemsanering. 
 

5.1.3 Conclusie

Gezien het bovenstaande kan gesteld worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling. Hiernaast vormen de saneringswerkzaamheden geen financiële belemmering voor het voorliggende plan.
  

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Wettelijk kader

Besluit ruimtelijke ordening (Bro) 
Vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt de verplichting tot het doorlopen van het watertoetsproces bij een bestemmingsplanwijziging. Binnen dit proces wordt een afweging gemaakt van het waterbelang binnen de ruimtelijke planprocessen. Ruimtelijke wijzigingen kunnen een aandeel leveren in het bevorderen van de waterkwaliteit, maar mogen zeker niet leiden tot verslechtering van de waterkwaliteit. Deze verplichte watertoets geldt alleen voor ruimtelijke besluiten waar sprake is van belangrijk ruimtelijke ingrepen.
 
Waterschap Vallei en Veluwe 
Vanuit het waterschap Vallei en Veluwe zijn er ook een aantal gebiedsspecifieke aandachtspunten:
  • Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
  • Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
  • Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.
 
In de keur van Waterschap Vallei en Veluwe is bepaald dat er geen watercompenserende maatregelen nodig zijn als sprake is van een toename van minder dan 0,15 ha (1500 m²) verharding binnen het stedelijk gebied.
 
Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP) 
Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP) beschrijft hoe de gemeente haar zorgtaken voor afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater uitvoert.
 
De watertaken van de gemeente bestaan uit het inzamelen en afvoeren of verwerken van stedelijk afvalwater en hemelwater. Voor zover doelmatig neemt de gemeente maatregelen tegen grondwateroverlast en zorgt zij samen met het waterschap Vallei en Veluwe dat het stedelijk oppervlaktewater schoon, veilig en beleefbaar is.
 
Bewoners en bedrijven hebben ook een taak. Zo moeten zij zelf voor de voorzieningen op hun perceel zorgen. In sommige gebieden en situaties moeten zij ook het hemelwater bergen en verwerken of afvoeren, of zelf maatregelen nemen tegen grondwaterproblemen.
 
In dit GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoon hemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels door gescheiden systemen voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.
 

5.2.2 Toetsing bouwplan

Bij het voorliggende initiatief is er sprake van de herontwikkeling van gronden die volledig verhard zijn. In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing is er reeds een digitale watertoets uitgevoerd (d.d. 28 september 2023). Hieronder worden de relevante wateraspecten beschouwd.
 
Watercompensatie
Het hoogheemraadschap van Vallei en Veluwe geeft aan dat bij een toename vanaf 1.500 m² aan verharding binnen de bebouwde kom dat deze gecompenseerd moet worden met nieuw oppervlaktewater. In de huidige situatie is het gehele plangebied verhard terwijl in de beoogde situatie er sprake is van vermindering van ongeveer 1.000 m² aan verharding. Geacht kan worden dat watercompensatie voor het beoogde plan achterwege kan blijven en geen belemmering vormt voor het beoogde plan.
 
Veiligheid en waterkeringen
Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op het (veilig) functioneren en het beheer en onderhoud van waterkeringen. Om die reden is het van belang, dat initiatiefnemers van ruimtelijke plannen rekening houden met de effecten van die plannen op de aanwezige waterkeringen. Het plangebied valt, volgens de legger van het hoogheemraadschap, niet binnen een beschermingszone van een waterkering, zodat geen planologische bescherming nodig is in de vorm van een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.
 
Hemel- en vuilwater
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het hoogheemraadschap van Vallei en Veluwe over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het hemelwater wordt afgekoppeld en het vuilwater via het riool afgevoerd wordt. De voordelen van het afkoppelen van hemelwater zijn:
  • de riolering wordt ontlast waardoor minder overstort van ongezuiverd rioolwater optreden;
  • de zuivering krijgt minder schoon water te verwerken, waardoor het zuiveringsrendement verbetert;
  • schoon hemelwater wordt geloosd in het gebied waar het valt, zodat er in droge tijden geen gebiedsvreemd water ingelaten hoeft te worden. 
Het hemelwater wordt afgekoppeld en afgevoerd door het te laten infiltreren in de bodem. Hierbij wordt hemelwater van de daken waar mogelijk opgevangen op eigen terrein en zo nodig in de openbare ruimte. Vuilwater zal aangesloten worden op het gemeentelijke riool waardoor het afgevoerd zal worden.
 

5.2.3 Conclusie

Gezien het bovenstaande kan er geacht worden dat het aspect water geen belemmering vormt voor het beoogde plan.
 

5.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:
  1. het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  2. het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, waterwegen en spoorwegen;
  3. het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
 
Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.
 

5.3.1 Wettelijk kader

De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.
 
De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren. Getracht wordt om door middel van regelgeving de gevolgen zo veel als mogelijk is te beperken.
 
De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in het “Besluit transportroutes externe veiligheid”. Deze wetgeving verankert het zogenaamde Basisnet en daarmee is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen per 01-04-2015 vervallen.
 
Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat op 01-01-2011 in werking is getreden.
  

5.3.2 Toetsing bouwplan

Het beoogde plan voorziet de bouw van maximaal 58 woningen. Hierbij worden gevoelige bestemmingen toegevoegd in het plangebied. Om na te gaan of er risicovolle inrichtingen en/of transportroutes van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart externe veiligheid en het basisnet geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart.
 
Uitsnede risicokaart externe veiligheid (Bron: Atlas Leefomgeving)
 
Transportroute gevaarlijke stoffen - weg, rail en water
Het plangebied is gelegen op een afstand van minimaal 2,6 km van de A12 waarbij deze gebruikt wordt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het plangebied ligt buiten de PR-contour en andere aandachtsgebieden van de A12, waardoor het maatgevende scenario voor mogelijke rampen het scenario toxische gassen is. Gezien de afstand tot het plangebied ligt het groepsrisico zowel in de huidige als toekomstige situatie onder de oriëntatiewaarde. Het plan heeft een geringe invloed op de hoogte van het groepsrisico (toename <10%) en dient conform het Bevt beperkt verantwoord te worden. 
 
Maatgevend scenario toxische gassen
Door een incident met een tank(wagen) waarin toxische stoffen vervoerd/bewaard worden, kan de tankwand scheuren waardoor een groot deel van de toxische vloeistof in korte tijd uitstroomt. De toxische stof verdampt deels direct en wordt gedurende korte tijd meegevoerd door de wind. De resterende vloeistof vormt een plas. Het gevaar kan in relevante gevallen door de aanwezigen in het benedenwindse effectgebied opgemerkt worden door de herkenbare geur van ammoniak. Aanwezigen kunnen het beste binnen in gebouwen schuilen tegen de toxische effecten van het scenario.
  
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. Er worden geen specifieke functies voor minder zelfredzame personen gerealiseerd.
   
Mogelijkheden tot voorbereiding en bestrijding van rampen
Bij een incident met toxische stoffen op de A12 kan een giftige gaswolk ontstaan die de locatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de veiligheidsregio of bericht van NL-Alert is daarvoor voldoende.
   
Risicocommunicatie naar de toekomstige bewoners/werknemers is zeer belangrijk. Bij het sluiten van een koop-huurcontract of indiensttreding kunnen bewoners/werknemers op de externe veiligheidsrisico’s gewezen worden. Er kan informatie worden verstrekt over de maatregelen die zijn getroffen ter voorkoming en bestrijding van incidenten en over de daarbij te volgen gedragslijn. De gemeente heeft in dit kader een informatieplicht.
 
Vluchtroutes
De woningen in het plangebied zijn gemakkelijk te ontvluchten. Er bevinden zich wel doodlopende straten binnen de gevarenzone, maar de verwachting is dat gevaar alsnog gemakkelijk te ontvluchten is via de Parallelweg of de Industrielaan. Hierdoor kunnen aanwezigen weg vluchten van het gevaar.
 
Transportroute gevaarlijke stoffen - buisleidingen
Het plangebied is gelegen op een afstand van minimaal 1,2 km van een aardgasleiding. Gezien de afstand tussen de leiding en het plangebied wordt er geacht dat de buisleiding geen belemmering vormt voor het beoogde plan.
 
Gevaarlijke inrichtingen
Op ongeveer 960 meter van het plangebied is een LPG-tankstation gelegen. Deze heeft een explosieaandachtsgebied van ongeveer 153 meter. Geacht wordt dat het plangebied op voldoende afstand ligt van de risicovolle inrichting en deze derhalve geen belemmering vormt.
 
Bovengrondse hoogspanningslijn
Op een afstand van ongeveer 230 meter van het plangebied is een bovengrondse hoogspanningslijn van 150 kV gevestigd. Bij raadpleging van het RIVM blijkt dat de rekenafstand waarbinnen vervolgberekeningen nodig zijn 85 meter is. Geacht wordt dat de kabels op voldoende afstand ligt om geen belemmering te vormen.
  

5.3.3 Conclusie

Gezien het bovenstaande wordt er geacht dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor het beoogde plan. Verder wordt er nog advies ingewonnen bij de veiligheidsregio Utrecht, wat op een later moment toegevoegd wordt aan het bestemmingsplan.
 

5.4 Archeologie

5.4.1 Wettelijk kader

In 1992 ondertekende Nederland het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg ‘het Verdrag van Malta’ (of Valletta). Sindsdien is het uitgangspunt van het (rijks)beleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen in beslissingen over de ruimtelijke inrichting van ons land. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) heeft als doel bodemverstorende activiteiten beter te reguleren. Centraal daarbij staat de verplichting om archeologische waarden in bestemmingsplannen vast te leggen. Gemeenten zijn daarbij bevoegd gezag inzake de omgang met archeologische waarden. Binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid hebben zij de vrijheid naar eigen inzicht financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de zorg voor de archeologie binnen hun grondgebied.
 
Het verdrag is in 2007 wettelijk verankerd in de herziene Monumentenwet 1988. Een deel hiervan is op 1 juli 2016 overgegaan naar de Erfgoedwet. Zowel archeologie als een deel van cultuurhistorie zijn namelijk sinds 1 juli 2016 verankerd in de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. In juli 2015 nam de Tweede Kamer een amendement op de Omgevingswet aan, waarin gesteld wordt dat gemeente de archeologische dubbelbestemmingen beter moeten onderbouwen. Daarbij is van belang dat de archeologische monumenten aantoonbaar moeten worden gemaakt.
 
Het archeologisch erfgoed heeft hiermee een prominente plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.
 
Gemeenten dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan of beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1 en 3.38 Wro altijd rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Deze bestemmingsplanverplichting brengt met zich mee dat gemeenten het kader moeten stellen voor de archeologische monumentenzorg. Zij hebben dus een kerntaak in de uitvoering van de archeologische monumentenzorg en moeten bij ruimtelijke besluitvorming het archeologische belang afwegen tegen de andere belangen.
 
In de afgelopen 8 jaar zijn diverse archeologische onderzoeken binnen de gemeente uitgevoerd en zijn er nieuwe bronnen beschikbaar die relevant zijn voor de archeologische verwachting. Daarom is de archeologische beleidskaart uit 2010 geactualiseerd en heeft er een verfijning plaatsgevonden van het verwachtingenmodel. Dit heeft geresulteerd in een geactualiseerde archeologische beleidskaart die op 25 juni 2020 door de gemeenteraad is vastgesteld. De beleidskaart is vervolgens juridisch vertaald in het bestemmingsplan 'Parapluplan 2020', welke eveneens is vastgesteld door de raad op 25 juni 2020. Enkel bleek dat de regels in het bestemmingsplan onvoldoende waren, waarna het bestemmingsplan 'Parapluplan 2022' is opgesteld en vastgesteld door de raad op 20 april 2023.
  

5.4.2 Toetsing bouwplan

De gemeente Veenendaal heeft een archeologische verwachtingskaart opgesteld voor de stad Veenendaal op 22 januari 2010 en laten actualiseren op 15 oktober 2018. Hierbij is de verwachtingswaarde voor archeologische resten binnen het plangebied aangeduid als 'laag', waarbij een archeologisch onderzoek enkel nodig is indien het beoogde plan plichtig is aan een volledige m.e.r. rapportage. Het beoogde plan is niet plichtig aan een volledige m.e.r. rapportage, waardoor onderzoek niet noodzakelijk is.
 
In alle gevallen blijft onverminderd de meldingsplicht van archeologische toevalsvondsten conform de Erfgoedwet (artikel 5.10 en 5.11) van kracht. Concreet betekent dit dat indien bij het graafwerk onverhoopt toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, hiervan melding gemaakt dient te worden.
 

5.4.3 Conclusie

Geacht wordt dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor het beoogde plan.
 

5.5 Cultuurhistorie

5.5.1 Wettelijk kader

In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
  

5.5.2 Cultuurhistorische kenmerken

In 2018 is de cultuurhistorische waardenkaart door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit kenmerkenkaarten voor de disciplines landschap en gebouwde omgeving, uit waardenkaarten voor diezelfde aspecten, uit een viertal themakaarten en uit een integrale ensemblekaart, waarop de gebieden die staan die – samen met de sectorale landschappelijke en gebouwde kaarten – het palet aan cultuurhistorisch erfgoed van de gemeente Veenendaal laten zien.
 
De thema’s waarop in het bijzonder ingezoomd is, zijn vervening, industrie, religie en militair erfgoed. Deze vier thema’s vormen een belangrijk deel van het ‘verhaal van Veenendaal’, waarvan in wisselende hoeveelheden ook nog relicten in het huidige Veenendaal – ondergronds, landschappelijk of gebouwd – terug te vinden zijn.
  

5.5.3 Toetsing bouwplan

De gemeente Veenendaal heeft door het Monument Advies Bureau (MAB) en RAAP een cultuurhistorische waardenkaart van de stad Veenendaal opgesteld. Uit raadpleeging van deze kaart blijkt dat er vroeger cultuurhistorische waarden aanwezig waren binnen het plangebied, namelijk een oud veengebied en de melkfabriek 'Verniez'.
 
De melkfabriek 'Verniez' was aanwezig binnen het plangebied ten minsten van 1930 tot en met 1970 wanneer deze failliet verklaard werd en de fabriek werd gesloten. Voor de tijd dat de fabriek actief was werden vele melkproducten, waaronder melkpoeder, vla, yoghurt en meer geproduceerd. Na raadpleging van de BAG gegevens van de aanwezige panden is er gebleken dat het originele pand niet meer aanwezig is binnen het plangebied. Hiernaast zijn er geen overblijfselen van de melkfabriek te vinden op straatniveau, waardoor er geacht wordt dat de fabriek compleet gesloopt is en instandhouding van mogelijke restanten niet meer mogelijk is.
 
Foto van melkfabriek 'Verniez', auteur onbekend (Bron: Veenendaalopdekaart.nl)
 
Hiernaast zijn er in de huidige situatie geen sporen te bekennen die kunnen duiden op enige cultuurhistorische waarden, de naam 'Zuivelstraat' is tot zoverre het enige restant dat er bekend is binnen het plangebied dat verwijst naar de historische melkfabriek. Na raadpleging van de BAG gegevens van de woningen aan de Parallelweg 3, 4 6 en 7 is er bleken dat deze woningen oud genoeg zijn om mogelijk verband te hebben gehad met de melkfabriek. Het voorliggende plan zal geen afbreuk doen van deze woningen omdat de huidige bebouwing geen verbinding heeft met de bovengenoemde woningen.
 

5.5.4 Conclusie

Geacht wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor het beoogde plan.
 

5.6 Ecologie

5.6.1 Wettelijk kader

Voor ecologie moet er bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met soortbescherming gericht en met gebiedsbescherming. De natuurbescherming in Nederland is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming zorgt voor een goede natuurbescherming van planten- en diersoorten, natura 2000-gebieden, en bossen. Sommige plant- en diersoorten worden beschermd omdat ze als kwetsbaar worden gekenmerkt. De Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet, en de Flora- en Faunawet zijn vanaf 1 januari 2017 opgenomen in de Wet natuurbescherming.
 
De provincie is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierin worden de soortbescherming en de gebiedsbescherming nader belicht omdat beide voor het bestemmingsplan van belang zijn. De regels die voorheen in de Boswet waren opgenomen zijn binnen het plangebied niet van toepassing omdat het gehele gebied binnen de bebouwde kom ligt. Een nadere beschrijving van dit deel van de wet is dan ook niet opgenomen.
 
Soortbescherming
Een belangrijk doel van de wet is het beschermen van alle soorten planten- en dieren die in het wild in Nederland voorkomen. De wet gebiedt dat alle in het wild levende dieren en planten in principe met rust worden gelaten, wat is vastgelegd in de algemene zorgplicht. In de regelgeving heeft de gunstige staat van in stand houding van soorten een prominentere plek gekregen.
 
De Wet natuurbescherming verdeelt beschermde soorten in twee groepen:
  • Strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
  • In de tweede categorie staan andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Provincies hebben de mogelijkheid om voor bepaalde soorten aanvullende maatregelen vast te stellen. De provincie Utrecht heeft hiervoor al een lijst opgesteld met prioritaire soorten en aanvullende maartregelen per soort.
 
Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is van toepassing op natuurgebieden die door de overheid zijn aangewezen in het kader van de vogelrichtlijn en/of de habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen planten- en dierensoorten. De Vogelrichtlijn richt zich op de bescherming van leefgebied van beschermde vogelsoorten.
 
Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden (Natura 2000). Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben (externe werking).
 
Indien een negatief effect vermoed wordt dan moet bij de Provincie een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd worden. De Provincie zal naar aanleiding van de aanvraag een beschikking opstellen. De beschikking kan een verbod van het project betekenen of voorwaarden verbinden aan de uitvoer. De Wet natuurbescherming beschermt geen gebieden buiten de natura 2000 gebieden.
 
Natuurnetwerk Nederland
Naast de volgens de wet aangewezen gebieden kent Nederland het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). Het NNN is bedoeld voor het ontwikkelen van ecologische zones tussen verschillende natuurgebieden zodat populaties met elkaar in verbinding blijven en versnippering van natuur wordt tegen gegaan. Het is uiteraard niet wenselijk dat een ontwikkeling een verstorende werking heeft op de functie van deze verbindingszones. Deze zones zijn niet beschermd volgens de Wet natuurbescherming maar krijgen planologische bescherming doordat deze in bestemmingsplannen worden opgenomen. Projecten en bestemmingsplannen worden getoetst aan dit provinciale beleid.
  

5.6.2 Toetsing bouwplan

Het beoogde plan heeft mogelijk een negatief effect op beschermde flora en fauna (soortenbescherming). beschermde natuurgebieden (gebiedsbescherming) en/of beschermde houtopstanden. Derhalve geldt de wettelijke verplichting om onderzoek uit te voeren. Deze is uitgevoerd door DGR (d.d. 18 november 2021, 21251, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2). Uit deze quickscan volgen de onderstaande conclusies.
 
Gebiedsbescherming
De planlocatie ligt buiten Natura 2000-gebieden en buiten het Utrechts Natuurnet-werk. Het beoogde plangebied ligt op ongeveer 1,2 km van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Binnenveld'. Voor effecten op Natura 2000-gebieden (trillingen, geluid, optische verstoring, etc.) geldt dat de afstand tot de omliggende Natura 2000-gebieden voldoende is om effecten uit te kunnen sluiten. Hierbij geldt wel de uitzondering dat effecten als gevolg van stikstofdepositie niet uitgesloten zijn, waardoor er hieronder een AERIUS berekening is opgenomen. Omdat het plangebied buiten het UNN ligt, zijn daarop geen negatieve effecten voorzien.
 
Stikstofdepositie
In het kader van de Wet natuurbescherming moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten kunnen optreden in Natura 2000-gebieden. Zo dient aangetoond te worden dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een verhoging van de stikstofdepositie in stikstofgevoelige habitattypen binnen Natura 2000-gebieden. Er zijn voor dit project AERIUS-berekeningen uitgevoerd voor de aanlegfase en de gebruiksfase (Buro SRO, d.d. 28 november 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3). Uit de berekeningen blijkt dat er zowel in de aanlegfase als de gebruiksfase geen rekenresultaten groter dan 0,00 mol/ha/jr zijn.
 
Soortenbescherming
Er kan worden aangenomen dat er geen beschermde flora aanwezig is in het plangebied. Er kan niet worden uitgesloten dat in het plangebied vaste verblijfplaatsen van vleermuizen voorkomen. Er is geen sprake van vaste verblijfplaatsen van overige beschermde zoogdiersoorten zonder vrijstelling in de onderzochte panden. Toch kunnen verblijfplaatsen van Steenmarter niet geheel worden uitgesloten. De industrieloodsen zijn ongeschikt voor jaarrond beschermde nesten voor zowel Huismus als Gierzwaluw. Voor roofvogels, reptielen, amfibieën, vissen, insecten en andere ongewervelden zijn verblijfplaatsen of essentieel leefgebied uitgesloten. Hierdoor is voor onderhavige locatie nader onderzoek naar de Gewone, Ruige, Kleine dwergvleermuis, Laatvlieger, Gewone grootoorvleermuis nodig om te bepalen of de gebouwen verblijfplaatsen bevatten van deze soorten en welke functies (zomer-, winter-, paar-, kraamverblijf) deze gebouwen daarvoor vervullen. Onderzoek naar Steenmarter is noodzakelijk, tenzij volgens een goedgekeurde gedragscode gewerkt zal worden. Op dit vervolgonderzoek wordt hieronder ingegaan.
 
Aanvullend onderzoek Huismus, Giezwaluw en Vleermuizen
Om na te gaan of de bovengenoemde soorten inderdaad gebruik maken van het plangebied is er een vervolgonderzoek soortenbescherming uitgevoerd (Veldbiologische Werken, d.d. 20 oktober 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 4). Dit onderzoek is voor het gehele Deelgebied D Zuid uitgevoerd. Er zal in de toelichting van dit bestemmingsplan daarom alleen ingegaan worden op de voor onderhavig bestemmingsplan relevante uitkomsten.
 
Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied niet gebruikt wordt door Huismussen, Ringmussen en Gierzwaluwen waardoor er voor deze soorten geen sprake is van mogelijk strijdig handelen met de Wet natuurbescherming. Een ontheffing Wet natuurbescherming is voor deze soorten niet aan de orde voor Huismussen en Gierzwaluw.Wel zijn er zomerverblijfplaatsen van de Gewone dwergvleermuis en vliegroutes van passerende Gewone dwergvleermuizen aangetroffen binnen het plangebied. Van andere vleermuissoorten werden geen verblijfsplaatsen of ander functioneel gebruik van het plangebied vastgesteld. Met onderhavig plan worden ingrepen beoogd waarbij de verblijfplaatsen van Gewone dwergvleermuis worden vernietigd, waardoor er een ontheffing Wet natuurbescherming aangevraagd moet worden. Op basis van vergelijkbare cases ligt het in de lijn der verwachting dat een ontheffing verkregen kan worden.
   

5.6.3 Conclusie

Voor het aspect ecologie dient er een ontheffing voor de wet Natuurbescherming te worden aangevraagd in verband met de sloop van meerdere verblijfplaatsen van de Gewone dwergvleermuis. Het ligt in de lijn der verwachting dat deze ontheffing verleend wordt. Derhalve vormt het aspect ecologie geen belemmering voor het voorliggende plan.
 

5.7 Bedrijven- en milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. De basis hiervoor vormt de Wet milieubeheer. In de VNG handreiking 'bedrijven en milieuzonering' 2009 zijn de aan te houden afstanden opgenomen. Hieraan wordt het plan dan ook getoetst. Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) dienen binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
  

5.7.1 Toetsing bouwplan

Het beoogde plan betreft de realisatie van woningen, waardoor er een gevoelige functie wordt toegevoegd aan de toekomstige situatie. Om te toetsen of het plan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening is het initiatief getoetst aan de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'.
 
De VNG-publicatie stelt dat een gebied gezien kan worden als 'gemengd gebied' indien er sprake is van een matige tot sterke functiemenging. Het plangebied is gelegen nabij een spoorweg en de wegen Industrielaan en Kerkewijk. De directe omgeving van de woningen bestaat uit woningen, horeca en bedrijven. Derhalve is sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Om die reden kan de richtafstand, met uitzondering van het aspect gevaar, met één afstandsstap worden verminderd.
 
Aan de hand van het geldende bestemmingsplan is er in kaart gebracht welke bedrijfsactiviteiten aanwezig zijn in de omgeving van de beoogde woningen. In onderstaande tabel is inzichtelijk gemaakt of er voldaan wordt aan de richtafstanden.
 
Naam activiteitAdresMilieucategorie (maximaal toegestaan)SBI code 2008Minimale richtafstand tot plangebied (gemengd gebied)Werkelijke afstand tot woning
Centrum voor Mondprothetiek
Parallelweg 1, 3903 BA Veenendaal
1
8621, 8622, 8623
0 m45 m
Dansschool Wim en Karina RuitenbeekParallelweg 10, 3903 BA Veenendaal28552110 m20 m
Snackbar Van EngelenburgZuivelstraat 26, 3903 AE Veenendaal256110 m33 m
Esso ExpressIndustrielaan 1A, 3903 AA Veenendaal2473-310 m100 m
Peter's Carclean Service
Parallelweg 9, 3903 BA Veenendaal
1451, 452, 4540 m0 m
Bedrijfsfunctie
Parallelweg 6, 3903 BA Veenendaal
2n.v.t.10 meter11 meter
Bedrijfsfunctie
Parallelweg 5, 3903 BA Veenendaal
2n.v.t.10 meter11 meter
Bedrijfsfunctie
Parallelweg 6a, 3903 BA Veenendaal
2n.v.t.10 meter11 meter
 
Alle bestaande bedrijven liggen op voldoende afstand om te kunnen voldoen aan de richtafstand zoals beschreven in de VNG-publicatie. Desondanks is er nog onderzoek uitgevoerd naar mogelijk geluidshinder als gevolg van de dansschool aan de parallelweg 10.
 
Dansschool Ruitenbeek Parallelweg 10
Door Peutz is een onderzoek uitgevoerd naar het geluid in de geprojecteerde woonomgeving ten gevolge van Dansschool Ruitenbeek in het kader van de wijziging van het bestemmingsplan (d.d. 25 februari 2022, O16639-4-RA, zie bijlagen bij toelichting bijlage 5). Hieruit blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) vanwege de directe hinder van de dansschool ten hoogste 46 dB(A) bedraagt in zowel de dag- als avondperiode (inclusief 10 dB muziektoeslag). Hiermee wordt de grenswaarde van 45 dB(A) uit de VNG-publicatie en het Activiteitenbesluit, geldend in de avondperiode, met ten hoogste 1 dB(A) overschreden. In de dagperiode wordt voldaan aan de grenswaarde van 50 dB(A). De representatieve bedrijfssituatie is niet van toepassing op de nachtperiode (na 23.00 uur), waardoor in die periode zonder meer wordt voldaan aan de grenswaarde van 40 dB(A).
 
Voorts blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) vanwege de indirecte hinder (verkeersaantrekkende werking) van de dansschool ten hoogste 46 dB(A)-etmaalwaarde bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A)-etmaalwaarde uit de VROM-circulaire.
 
Teneinde in de avondperiode te voldoen, zijn mogelijke maatregelen omschreven in paragraaf 6.3 van het rapport. In genoemde paragraaf zijn tevens mogelijke maatregelen omschreven in het geval ook in de nachtperiode voldaan dient te worden tijdens de niet-representatieve bedrijfsvoering.
 
De Omgevingsdienst regio Utrecht heeft het onderzoek akkoord bevonden en heeft geadviseerd de geluidisolatie van één of meerdere nooddeuren te verbeteren, waarna voldaan kan worden aan de richt- en grenswaarden. In overleg met de dansschool worden de voorgestelde maatregelen uit het rapport uitgevoerd door Bouwbedrijf Kreeft B.V.
 

5.7.2 Conclusie

Geacht wordt dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor het beoogde plan.
 

5.8 Ontplofbare oorlogsresten

5.8.1 Achtergrond

Het is bekend dat in de gemeente Veenendaal tijdens de Tweede Wereldoorlog oorlogshandelingen zijn geweest. Dit houdt in dat er op plaatsen mogelijk ontplofbare oorlogsresten (OO) in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Uit de praktijk is gebleken dat circa 10% van de afgeworpen bommen niet is geëxplodeerd en in de bodem is achtergebleven als blindganger.
De gemeente Veenendaal heeft in mei 2018 beleid ten aanzien van OO vastgesteld. Door het vaststellen van een gemeentelijk beleid wordt geborgd dat activiteiten met betrekking tot OO binnen de gemeente worden getoetst en daar waar nodig beheersmaatregelen kunnen worden genomen en/of voorgeschreven. Het beleid is tevens bedoeld om eenieder die van plan is grondroerende werkzaamheden binnen de gemeente uit te voeren, te verplichten de benodigde acties te ondernemen met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid en risico's van OO op de betreffende locatie.
Het opsporen en verwijderen van (mogelijke) OO wordt alleen uitgevoerd om het risico met betrekking tot OO weg te nemen, en daarmee een veilige werkomgeving en leefomgeving te creëren tijdens uit te voeren werkzaamheden of activiteiten. Dit is ook de reden dat de gemeente Veenendaal altijd ingelicht moet worden als er projectmatig bodemroerende activiteiten plaatsvinden binnen gebieden die als verdacht zijn aangemerkt.
Vanwege voortschrijdende inzichten in de gebeurtenissen tijdens de Tweede Oorlog heeft er in 2020 een update van de bodembelastingkaart conventionele explosieven plaatsgevonden.
 

5.8.2 Toetsing bouwplan

Op de onderstaande kaart is het plangebied globaal omcirkeld (rood). Hieruit blijkt dat het plangebied geen deel uitmaakt van een verdacht gebied, waardoor nader onderzoek achterwege kan blijven.
 
Kaart ontplofbare oorlogsresten binnen Veenendaal

5.8.3 Conclusie

Vanuit het aspect ontplofbare oorlogsresten zijn er geen belemmeringen om aan het plan mee te werken. Mochten er tijdens de werkzaamheden toch ontplofbare oorlogsresten worden aangetroffen, dan dient te worden gehandeld overeenkomstig het protocol 'Onverwacht aantreffen van CE'.
 

5.9 Geluid

5.9.1 Wettelijk kader

Tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd. Dat blijkt uit art. 76 en 76a van de Wgh. Dit betekent dat de geluidssituatie binnen het plangebied moet voldoen aan de voorwaarden uit de Wgh. Als nadere invulling van deze voorwaarden heeft de gemeente Veenendaal de beleidsregel hogere waarden Wgh opgesteld.
 
In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting ter plaatse van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. Hierbij geldt een afzonderlijke toetsing per weg, spoorweg of industrieterrein. Bij overschrijding van de voorkeurswaarde moet worden onderzocht of geluid reducerende maatregelen getroffen kunnen worden, waarbij de volgorde bron- overdracht- en ontvangermaatregelen de voorkeur geniet.
 
Beleidsregel hogere waarden 
Pas als blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het college van Burgemeester en Wethouders een hogere waarde verlenen (ontheffing van de voorkeurswaarde). Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde vast te stellen dienen bron- en overdrachtsmaatregelen afgewogen te worden.
 
In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting. Indien niet aan de inspanningsverplichting kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen.
 

5.9.2 Toetsing bouwplan

Woningen zijn geluidsgevoelig in de zin van de Wet geluidhinder (Wgh). De locatie aan de Zuivelstraat ligt binnen de wettelijke geluidszone van de Kerkewijk, de Industrielaan, 't Goeie Spoor en de Spoorlaan (50 km/u deel). Omdat het beoogde plan nieuwe woningen mogelijk maakt, is er een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai door Peutz uitgevoerd  (Peutz, d.d. 25 februari 2022, O 16639-4-RA, zie bijlagen bij toelichting bijlage 6). Dit onderzoek gaat in op het gehele stationskwartier D Zuid zoals toendertijd het uitgangspunt was. In paragraaf 3.1 van het onderzoek worden de verschillende deelgebieden uiteengezet. Onderhavig bestemmingsplan betreft uitsluitend het deelgebied 'Plan Murry Grey'.  Derhalve zijn ook enkel de onderzoeksresultaten voor het deelgebied 'Murry Grey' relevant voor dit bestemmingsplan.
 
Wegverkeerslawaai
In het onderzoek worden de resultaten voor de woningen en appartementen 'Plan Murry Grey' weergegeven. Uit het onderzoek is gebleken dat de hoogste verwachte gevelbelasting voor de woningen van het beoogde plan 43 dB bedraagt en 47 dB voor appartementen. Hierbij blijft de gevelbelasting onder de voorkeurswaarde van 48 dB en hoeven er geen verdere maatregelen voor dit aspect uitgevoerd te worden.
 
Spoorweglawaai
Uit het onderzoek is gebleken dat de hoogste verwachte gevelbelasting voor het beoogde plan 53 dB bedraagt voor de woningen en 43 dB voor appartementen. Hierbij wordt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB bij de woningen en de appartementen niet overschreden en zijn verder geen maatregelen noodzakelijk.
 

5.9.3 Conclusie

Geacht wordt dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
 

5.10 Trillinghinder

 

5.10.1 Wettelijk kader

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan, kan het belangrijk zijn om rekening te houden met trillingsbronnen en de mogelijke overlast daarvan in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Deze verplichting vloeit voort uit artikel 3.1.6 onder d van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel staat een verwijzing naar artikel 3.2 Algemene wet bestuursrecht. Hierin is geregeld dat het gemeentebestuur bij haar besluitvorming de nodige kennis over de belangrijke feiten en de af te wegen belangen vergaart. Hoewel er geen wettelijke normen bestaan voor trillinghinder, dient het aspect trillingen in het kader van de goede ruimtelijke ordening en de zorgvuldige voorbereiding van besluiten wel te worden afgenomen als er een trillingsbron in de omgeving aanwezig is. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen (Rijksoverheid, 2019). Hierin wordt geadviseerd om in ieder geval bij bestemmingsplannen die woningen binnen 250 meter van een spoorweg mogelijk maken, te beoordelen in hoeverre klachten, bodemopbouw en/of het treinbeeld aanleiding geven voor het doen van nader onderzoek.
 

5.10.2 Toetsing bouwplan

Het voorliggende bestemmingsplan maakt woningbouw op circa 40 meter afstand van het spoor mogelijk. Daarom is door Peutz een onderzoek uitgevoerd naar mogelijke hinder als gevolg van trillingen van de nabijgelegen spoorweg (Peutz, d.d. 4 augustus 2021, O 16639-2 RA, zie bijlagen bij toelichting bijlage 6).
 
Dit onderzoek gaat in op het gehele stationskwartier D Zuid zoals toendertijd het uitgangspunt was. In paragraaf 3.1 van het onderzoek worden de verschillende deelgebieden uiteengezet. Onderhavig bestemmingsplan betreft uitsluitend het deelgebied 'Plan Murry Grey'. De woningen in onderhavig plan liggen op een grotere afstand van het spoor dan de meetlocaties. Uit het onderzoek is gebleken dat bij goed gedimensioneerde funderingen er voldaan wordt aan de richtwaarde voor trillingen uit SBR-richtlijn B. Dit zal naar verwachting ook het geval zijn voor de woningen in het plangebied. Wel wordt er aangeraden om de constructie met behulp van een Eindige Elementen Methode door te rekenen op eigenfrequenties van de vloeren en op dempend vermogen van de fundatie om in de woningen eventuele hinder uit te sluiten. In het kader van de omgevingsvergunning zal indien noodzakelijk een aanvullende berekening uitgevoerd worden.
 

5.10.3 Conclusie

Geacht wordt dat er geen sprake zal zijn van trillinghinder van de nabijgelegen spoorweg en het aspect trilling geen belemmering zal vormen voor de beoogde ontwikkeling. 
 

5.11 Luchtkwaliteit

 

5.11.1 Wettelijk kader

Voor luchtkwaliteit zijn de luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5.2) van de Wet milieubeheer van kracht. Hierin is vastgelegd dat onder meer ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. Deze Wet is nader uitgewerkt in Besluiten en Regelingen, waarvan het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate (nibm), het Besluit gevoelige bestemmingen en de Regeling beoordeling de belangrijkste zijn. Daarnaast is ook het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening van belang.
 
Niet in betekenende mate (nibm)  
Alleen projecten die ‘in betekenende mate’ bijdragen aan de concentraties luchtvervuiling worden getoetst aan de grenswaarden. Er dient te worden onderzocht of een project ‘in betekenende’ mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het Besluit nibm bepaalt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m³. De Regeling nibm is hier een nadere uitwerking van. Hierin is bepaald dat woningbouwprojecten tot 1.500 woningen en kantoren tot 100.000 m² zijn vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.
 
Besluit gevoelige bestemmingen 
Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen binnen 300 meter van rijkswegen en 50 meter vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden. Het Besluit verplicht overheden om onderzoek uit te voeren naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht.
 
Concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof 
De Omgevingsdienst heeft de concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof voor het jaar 2015 en 2025 berekenend met het rekenmodel GeoMilieu. De wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde ligt op 40 microgram per m³. De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m³ wordt overschreden wanneer de concentraties gemiddeld op jaarbasis boven de 60 microgram per m³ uitkomen.
  

5.11.2 Toetsing bouwplan

Voor de voorgenomen ontwikkeling worden maximaal 20 grondgebonden woningen en maximaal 38 appartementen gebouwd. Hierbij zal er een toename van verkeersbewegingen zijn van circa 278,8 mvt/e. Met gebruikmaking van de NIBM rekentool is bepaald of het plan aan te merken is als 'niet-in-betekende-mate'. Uit de berekening blijkt dat het project aan te merken is als een zogenaamd NIBM project. De ontwikkeling draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging waardoor het niet hoeft te worden getoetst aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen.
 
Op de onderstaande afbeelding is het resultaat van de NIBM rekentool weergeven.
 
      
 
Naast de beoordeling om het project aan te merken als een NIBM-project dient ook beschouwd te worden of de huidige luchtkwaliteit de beoogde functies toelaat. Hiervoor is met behulp van de Atlas Leefomgeving gekeken naar de huidige concentraties van fijnstof en stikstofdioxide. Uit raadpleging blijkt dat de concentratie van fijnstof en stikstofdioxide 17,4 µg/m³ PM10, 10,1 µg/m³ PM2,5 en 13,2 µg/m³ NO2.
 

5.11.3 Conclusie

Geacht wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het beoogde plan.
 

5.12 Mobiliteit

5.12.1 Wettelijk kader

Op 25 mei 2023 heeft de raad de Notitie parkeernormen Veenendaal 2020, herziening 2023 vastgesteld. De parkeernormen zijn hiermee herzien. In het vastgestelde beleid worden flexibelere parkeernormen toegepast, waardoor er meer maatwerk mogelijk is bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in Veenendaal. Hierbij wordt meer rekening gehouden met het bestaande stedelijk gebied en met de mogelijkheden om met andere vervoerswijzen te reizen naast de personenauto. Ook worden er fietsparkeernormen geïntroduceerd om de positie van Veenendaal als fietsstad verder te versterken. Tot slot kunnen initiatiefnemers van grote ruimtelijke ontwikkelingen met behulp van een mobiliteitsplan gemotiveerd een reductie op de parkeernormen verdienen door andere vormen van mobiliteit aan te bieden en gebruik te maken van de kwaliteiten die aanwezig zijn in de nabije omgeving van het plangebied.
 

5.12.2 Toetsing bouwplan

Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Hiernaast kan het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
    
Parkeren
De ‘Notitie parkeernormen Veenendaal 2020, herziening 2023’ van de gemeente Veenendaal hanteert verschillende zones waarop de parkeernorm is gebaseerd. Het beoogde plangebied maakt deel uit van zone 1, waardoor er relatief gezien een lage parkeernorm is ten opzichte van de rest van Veenendaal. Het beoogde programma voor deze ontwikkelilng betreft 38 sociale huur appartementen en 20 rijwoningen. Omdat met onderhavig bestemmingsplan meerdere programma's mogelijk worden gemaakt wordt ook de maximale parkeerbehoefte inzichtelijk gemaakt. Als worstcase scenario is uitgegaan van 38 kleine appartementen in de middenhuur en 20 rijwoningen. Dit is de maximale parkeerbehoefte. De parkeerbehoefte van het beoogde programma en het worstcase scenario zijn in de onderstaande tabellen uitgewerkt.
 
FunctieAantal wooneenhedenParkeernorm per wooneenheidTotale parkeerbehoefte
Appartement (sociale huur)380,519,0
Rijwoning200,816,0
Totaal58 35,0
Parkeerbehoefte beoogde programma
Afgerond komt de parkeerbehoefte van het beoogde programma neer op 35 parkeerplaatsen. Het beoogde plan voorziet in de aanleg van 41 parkeerplaatsen, waardoor er 6 parkeerplaatsen overblijven. Hiermee voorziet het beoogde plan in genoeg parkeerplaatsen voor het beoogde programma.
 
FunctieAantal wooneenhedenParkeernorm per wooneenheidTotale parkeerbehoefte
Appartement (vrije sector huur)380,622,8
Rijwoning200,816,0
Totaal58 38,8
Parkeerbehoefte worst-case scenario 
Afgerond komt de parkeerbehoefte van het worst-case scenario neer op 39 parkeerplaatsen. Het beoogde plan voorziet in de aanleg van 41 parkeerplaatsen, waardoor er 2 parkeerplaatsen overblijven. Hiermee voorziet het beoogde plan in genoeg parkeerplaatsen voor het beoogde programma. Geacht wordt dat de parkeersituatie voor motorvoertuigen geen belemmering vormt voor het beoogde plan.
 
Parkeren van fietsen
De gemeente Veenendaal stelt ook eisen aan het waarborgen van genoeg stalplekken voor fietsen binnen de gemeente. Bij woningen, grondgebonden of niet, wordt er geacht dat fietsen gestald kunnen worden binnen de berging van de woning. De grondgebonden woningen worden voorzien van een berging van minimaal 5 m². Bij appartementen onder de 50 m² zijn geen bergingen nodig.  Daarom is voor de bewoners van de appartementen een gezamenlijke fietsenstalling beschikbaar. Voor bezoekers is buiten, nabij de ingang van het appartementengebouw voldoende parkeergelegenheid aanwezig. Er zal worden voldaan aan de kwaliteitseisen fietsparkeervoorziening. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen verschillende prijscategorieën voor appartementen in de parkeernormen van Veenendaal. Derhalve is in onderstaande tabel geen uitsplitsing gemaakt tussen het beoogde programma en een worst-case scenario. Uit onderstaande tabel blijkt dat er voldaan wordt aan de geldende fietsparkeernorm.
 
FunctieAantal wooneenhedenFietsparkeernorm per wooneenheidTotale parkeerbehoefteAanwezige fietsparkeerplaatsen/bergingen
Appartement*382,595 fietsparkeerplaatsen108 fietsparkeerplaatsen
Appartement bezoek380,14 fietsparkeerplaatsen4 fietsparkeerplaatsen
Rijwoning201 (berging van 5 m²)20 bergingen20 bergingen
*Fietsparkeernorm voor alle prijscategorieën appartementen zijn gelijk
 
Verkeer
Om na te gaan of er in de toekomstige situatie een verbetering of verslechtering van de verkeerssituatie zal optreden moet er nagegaan worden wat de huidige motorvoertuigbewegingen zijn met de huidige invulling van het plangebied. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie voor het plangebied wordt uitgegaan van de stedelijkheidsgraad ‘sterk stedelijk’ en gebiedstype 'rest bebouwde kom'. De huidige verkeersbewegingen zijn in de onderstaande tabel uitgewerkt.

FunctieTotaal oppervlakte in m²Verkeerbewegingen per 100 m²Totale verkeersbewegingen
Bedrijfsverzamelgebouw39006,4249,6
 
Uit de bovenstaande berekening blijkt dat de motorvoertuigbewegingen als gevolg van de huidige bedrijfsbebouwing neerkomt op circa 250 mvt/e.
 
Hieronder worden de verwachte verkeersbewegingen als gevolg van het beoogde plan weergeven. Hierbij worden dezelfde uitgangspunten gebruikt voor de berekening als de voorgaande berekening. Hierbij moet rekening worden gehouden dat de verschillende varianten van het voorliggende plan appartementen in zowel de sociale- als middenhuur klasse mogelijk maken. Volgens het CROW hebben deze huurklassementen dezelfde verwachte verkeersbewegingen per woning, waardoor dit verschil per planvariatie geen negatief effect heeft op de voorliggende berekening.
 
FunctieAantal wooneenhedenVerkeersbewegingen per wooneenhedenTotale verkeersbewegingen
Appartement (sociale huur)383,6136,8
Rijwoning207,1142
Totaal58 278,8
 
Uit de bovenstaande berekening blijkt dat de motorvoertuig bewegingen als gevolg van de huidige functie neerkomt op circa 279 mvt/e. Dit betekent een toename van 30 motorvoertuigbewegingen ten opzichte van de huidige situatie. Geacht wordt dat het beoogde plan geen significante verandering zal veroorzaken in het heersende verkeersbeeld en dat de omliggende wegen voldoende capaciteit kennen om deze beperkte toename te verwerken. 
 

5.12.3 Conclusie

Geacht wordt dat het aspect mobiliteit geen belemmering vormt voor het beoogde plan.
 

5.13 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r) in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de procedure voor de vormvrije m.e.r.- beoordeling. Voor een aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, zal door de initiatiefnemer een aanmeldnotitie opgesteld moeten worden. Na het indienen van de aanmeldnotitie dient het bevoegd binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbeslissing te nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden. Vervolgens moet de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is vereist als een besluit wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en de besluiten (kolom 4) die daaraan zijn gekoppeld, in gevallen waarin de omvang van activiteiten onder de drempelwaarden (kolom 2 van de D-lijst) liggen.
  

5.13.1 Toetsing bouwplan

Met het voorliggende bestemmingsplan worden 58 woningen mogelijk gemaakt. Daarmee wordt de drempelwaarde van 2.000 woningen niet overschreden en is de activiteit niet m.e.r.-plichtig. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is wel vereist. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee uitkomsten leiden:  
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er is een m.e.r. noodzakelijk. 
Er dient te worden bezien of er wordt voldaan aan de beoordelingscriteria van bijlage III van de Europese richtlijn milieubeoordeling projecten, zo vereist paragraaf 7.6 van de Wet milieubeheer. Een beschouwing van de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect komen hierbij aan bod. In het plangebied vinden diverse ingrepen plaats in het kader van de herontwikkeling. Allereerst wordt de bestaande bebouwing gesloopt. Om vervolgens de nieuwbouw te kunnen realiseren zijn er verschillende ruimtelijke ingrepen nodig, waaronder ontgravingen, het bouwrijp maken van de gronden en het aanleggen van voorzieningen. Dit wordt navolgend meegenomen in de toetsing aan de beoordelingscriteria.
 
Kenmerken van het project
Onderhavige ontwikkeling is een opzichzelfstaande ontwikkeling van 58 woningen op een bestaand bedrijventerrein. Ten gevolge van de ontwikkeling van het project kan er sprake zijn van cumulatie van effecten met andere projecten. Er is bekend dat er in de directe omgeving van het plangebied verschillende (kleinere) projecten spelen. De enige significante projecten in de omgeving  zijn 10 (maximaal 36 appartementen) en de Industrielaan 2-8 (maximaal 112 woningen). Navolgend worden de effecten beschouwd.
 
- Aanlegfase
De ontwikkeling aan de Industrielaan 2-8 bevindt zich op het moment van schrijven in de aanlegfase. Naar verwachting is een groot deel van de woningen gerealiseerd is tegen de tijd dat de aanlegfase van onderhavig project start. De grootste cumulatie-effecten zijn te verwachten bij de verkeersafwikkeling. Bij zowel onderhavig project als de Industrielaan 2-8 zal voor de verkeersafwikkeling in de aanlegfase voornamelijk gebruik worden gemaakt van de Industrielaan. Bij het voorliggende plan vindt de verkeersafwikkeling aan de noordkant van het plangebied plaats. Het bouwverkeer komt uit op de Industrielaan. Deze weg beschikt over voldoende capaciteit om het verkeer af te wikkelen. Belangrijke nadelige cumulatie-effecten in de aanlegfase zijn dan ook niet te verwachten.
 
Naar verwachting neemt de aanlegfase 18 á 24 maanden in beslag. Naast een verkeerstoename door bouwverkeer vinden er in deze periode werkzaamheden plaats. De belangrijkste effecten hierbij zijn geluidsproductie en luchtverontreiniging.
 
- Gebruiksfase
De ontwikkeling aan de Industrielaan 10 bevindt zich in de gebruiksfase. Er is geen sprake van een verschil in verkeersbewegingen met de huidige situatie. Deze appartementen worden ontsloten op de Industrielaan. Met voorliggend plan worden maximaal 58 woningen gerealiseerd. Deze woningen verbruiken elektriciteit en brengen in totaal 250 verkeersbewegingen per etmaal met zich mee. De ontsluiting van het gebied komt uit op de Industrielaan.
 
Plaats van het project
Het project vindt plaats op een binnenstedelijke locatie, waardoor er geen schade ontstaat aan kwetsbare gebieden. Uit de quickscan Wet natuurbescherming (toelichting paragraaf 5.6.2) blijkt dat er geen externe effecten optreden op Natura 2000-gebieden. Bovendien blijkt uit de AERIUS-berekening dat een significant negatief effect voor de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden door stikstofdepositie uit te sluiten is.
 
Kenmerken van het potentiële effect
Voorliggende planontwikkeling is van relatief onaanzienlijke schaal, waardoor productie van afvalstoffen, gebruik van hulpbronnen, kans op verontreiniging en risico's op ongevallen beperkt is. Doordat de ontwikkeling slechts gebouwen en bijbehorende voorzieningen mogelijk maakt zijn de aard en de complexiteit van het project klein en zijn de effecten omkeerbaar. Desalniettemin worden de potentiële effecten van de aanleg- en gebruiksfase navolgend beschouwd.
 
- Aanlegfase 
Er zijn tijdens de aanlegfase geen positieve effecten te onderscheiden, hierna wordt ingegaan op de negatieve effecten. Door het gebruik van modern materieel zijn de effecten voor de luchtkwaliteit beperkt. Omwonenden kunnen hinder ondervinden door de geluidsproductie en hun gezondheid kan hieronder leiden. De geluidsproductie zal tijdens de gehele aanlegfase variëren in intensiteit en veelal doordeweeks tijdens werktijden plaatsvinden. Doordat er daarnaast slechts aan de zuidkant van het plangebied woningen direct tegen het plangebied aan liggen is de hinder door geluidsproductie voor omwonenden beperkt. Doordat de werkzaamheden niet 's nachts plaatsvinden zijn de gevolgen voor de gezondheid (door verstoring slaap) nihil.
 
Tevens kunnen er bij de aanlegfase cultuurhistorische en archeologische waarden aangetast worden. Uit de archeologische verwachtingskaart is gebleken dat de verwachtingswaarde dermate klein is dat de kans dat archeologische waarden gevonden worden verwaarloosbaar klein is. Bij (toevals)vondsten geldt de wettelijke meldplicht. Daarnaast is uit beschouwing van de cultuurhistorische waardenkaart gebleken dat er in het plangebied weinig cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn. Daardoor heeft de aanlegfase hierop geen negatief effect.
 
- Gebruiksfase
Tijdens de gebruiksfase zijn er zowel positieve als negatieve effecten te onderscheiden. Doordat de woningen voldoen aan de BENG-eisen en daardoor geen uitstoot met zich meebrengen zijn de permanente effecten beperkt. Ook de landelijke tendens ten aanzien van het scheiden van afval leidt tot een beperkter effect van de huishoudelijke afvalproductie. In vergelijking met de bestaande situatie wordt een bedrijfsbestemming vervangen met een woonbestemming. Dit leidt tot een lagere milieubelasting op de omgeving. Per saldo zijn de effecten van het gebruik beperkt en komt de kwaliteit van de omgeving van het plangebied niet in het geding.
 

5.13.2 Conclusie

Op basis van deze plantoelichting kan geconcludeerd worden dat een m.e.r niet vereist is.  
 

5.14 Totaalbeeld aspecten

Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat het bestemmingsplan niet op onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving.
  

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
 
Verbeelding
Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.   
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
 
Toelichting
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.
 

6.2 De indeling van de planregels

Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Het deelplan bevat normatieve regels, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid. Gekozen is daarom om het aantal bestemmingen op de verbeelding te beperken tot datgene wat noodzakelijk wordt geacht.
 
Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door het aantal bestemmingen met een minimum te beperken wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel de verbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt bovendien voor een plan dat handhaafbaar is.
 
De indeling van de planregels is als volgt:
 

6.2.1 Inleidende regels (hoofdstuk 1)

Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te kunnen hanteren:
  • begrippen: bevat in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
  • wijze van meten: bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.

6.2.2 Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)

Binnen dit plan komen de bestemmingen ‘Groen’, ‘Verkeer’ en ‘Wonen’ voor. Het plan kent geen dubbelbestemmingen. Daarnaast heeft het plangebied de gebiedsaanduiding Milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied.
 
Iedere bestemming kent de volgende onderdelen:
 
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. 
 
Bouwregels 
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Bijvoorbeeld over waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
 
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die vormen van gebruik waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de bestemmingsomschrijving. 
 
Afwijken van de gebruiksregels 
Voor de groen- en woonbestemming is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
 

6.2.3 Algemene regels (hoofdstuk 3)

Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:
  • Anti-dubbeltelregel;
  • Algemene bouwregels;
  • Algemene gebruiksregels;
  • Algemene aanduidingsregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene wijzigingsregels;
  • Overige regels.

6.2.4 Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4)

In hoofdstuk 4 van de regels is het overgangsrecht geformuleerd. De formulering is conform de tekst als in het Bro omschreven. Zonder vergunning opgerichte, dus illegale, bouwwerken vallen niet onder het overgangsrecht. Indien de bouwwerken door wetgeving inmiddels vergunningvrij kunnen worden opgericht, worden deze niet als illegaal beschouwd.
 
In de slotregel wordt genoemd hoe het plan kan worden aangehaald.
 

6.3 Bestemmingen

Binnen dit plan komen de bestemmingen ‘Groen’, ‘Verkeer’ en ‘Wonen’ voor.
Daarnaast heeft het plangebied de gebiedsaanduiding Milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied.
 
Groen
Gebruiksmogelijkheden
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, watervoorzieningen, voetpaden, beeldende kunst, speelvoorzieningen en additionele voorzieningen. Fietspaden en parkeerplaatsen zijn niet mogelijk binnen de bestemming 'Groen'. Bij additionele voorzieningen kan gedacht worden aan plantenbakken, fonteinen, bankjes, prullenbakken, verlichting.
 
Bouwmogelijkheden
Op de gronden mogen alleen overige bouwwerken gebouwd worden die ten dienste staan van deze bestemming.
 
Afwijken ten behoeve van wegreconstructies
Voor het gebruiken van gronden voor niet-ingrijpende herinrichting van het openbaar gebied zoals voor wegreconstructies is het mogelijk om binnen de groenbestemming flexibiliteit toe te staan. Het kan bijvoorbeeld gaan om het toevoegen van een aantal parkeerplaatsen in een groenstrook, het verleggen van trottoirs of het aanbrengen van groenvoorzieningen. Op deze manier wordt de groenbestemming beschermd, maar is er voor het college een mogelijkheid om wegreconstructies doorgang te laten vinden. Een voorwaarde hiervoor is groencompensatie.
 
Verkeer
Gebruiksmogelijkheden
De gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn primair bestemd voor wegen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van kunstwerken, auto- en fietsparkeervoorzieningen, water, verhardingen, doeleinden van algemeen nut, en infrastructuur ter ondersteuning of ten behoeve van het wegverkeer. Bij additionele voorzieningen kan gedacht worden aan bankjes, prullenbakken, pleinen.
 
Bouwmogelijkheden
Op deze gronden zijn uitsluitend overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) toegestaan. Deze mogen maximaal 6 meter hoog zijn. Voor sport zijn ruime bouwmogelijkheden opgelegd om ruimte te bieden voor de sportvoorzieningen die doorgaans benodigd zijn.
 
Specfieke gebruiksregels
Incidenteel, waaronder regelmatig terugkerend gebruik ten behoeve van evenementen, welke voldoen aan het geldende plaatselijke evenementenbeleid, worden niet als strijdig gebuik gezien.
 
Wonen
Gebruiksmogelijkheden
Op de gronden met de bestemming 'Wonen' mag natuurlijk gewoond worden. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m². Dit gebruik is echter wel aan voorwaarden onderhevig, de voorwaarden worden in specifieke gebruiksregels binnen de bestemming opgenomen.
Op de woonbestemming zijn verder parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en additionele voorzieningen toegestaan. Bij additionele voorzieningen wordt gedacht aan tuinen/ erven, vijvers, garages, tuinmeubilair, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, waterberging etc.
   
Bouwmogelijkheden
Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gebouwd worden. Een uitzondering hierop is de erker- en luifelregeling, waarbij voor de voorgevel (dus buiten het bouwvlak) gebouwd mag worden. Bouwen mag alleen als dit gebeurt volgens de bestemmingsomschrijving en als voldaan wordt aan de regels met betrekking tot parkeren en laden en lossen als genoemd in artikel 12. Door middel van de bouwaanduidingen aaneengebouwd en gestapeld is geregeld waar aaneengebouwde woningen en gestapelde woningen gebouwd mogen worden. Het maximum aantal woningen is per bouwvlak op de verbeelding aangeduid. De maximum goot- en bouwhoogte is eveneens op de verbeelding aangeduid. Door middel van een voorwaardelijke verplichting is geregeld dat aan het Puntensysteem Omgevingsvisie moet worden voldaan.
 
Specifieke gebruiksregels
Voor beroep- en bedrijf aan huis zijn regels opgenomen in deze paragraaf. Ook is in deze paragraaf bepaald dat de woningen uitsluitend in gebruik mogen worden genomen als ze voldaan aan het in dit artikel genoemde woningbouwprogramma. Het artikel met betrekking tot strijdig gebruik geeft aan wat in ieder geval als strijdig gebruik wordt aangemerkt. 
 
Afwijken van de gebruiksregels
Er is een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen om onder voorwaarden af te wijken van het gestelde woningbouwprogramma. Ook voor het toestaan kamerbewoning onder voorwaarden is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.  
 
Milieuzone - boringsvrije zone
Het plangebied ligt in de boringsvrije zone Veenendaal. De boringsvrije zone is een zone rondom de grondwaterwinning Veenendaal. Deze grondwaterwinning is de bron van de drinkwatervoorziening voor o.a. de gemeente Veenendaal. In de boringsvrije zone bescherm een onderste kleilaag de onderliggende waterwinning.
 
Om te voorkomen dat een kleilaag, die de onderliggende waterwinning beschermt, wordt doorboorden ter bescherming van de grondwaterkwaliteit voor de drinkwatervoorziening stelt de provincie Utrecht in haar Provinciale Milieu Verordening 2013 (PMV 2013) in art. 19 t/m 22 dat een aantal activiteiten aan voorschriften is gebonden. Het betreft onder andere een verbod op boor-, grond-, en funderingswerkzaamheden dieper dan 30 meter onder het maaiveld en het toepassen van bodemenergiesystemen. Onder voorwaarden zijn vrijstellingen op dit verbod mogelijk.
 
Daarnaast geldt voor iedereen de bijzondere zorgplicht (art. 4 van de PMV 2013). Dit houdt in dat verontreiniging van het grondwater moet worden voorkomen of, voor zover het niet kan worden voorkomen, zoveel mogelijk moet worden beperkt of ongedaan gemaakt.
 
Als regeling is opgenomen, dat indien door de gebiedsaanduiding 'milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied' met elkaar onverenigbare regels van kracht worden, de bovengenoemde regels voorrang hebben, tenzij de beheerder van het grondwater met het tegendeel instemt.
 

Hoofdstuk 7 FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan kunnen exploitatieplannen (ex. art. 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald.
 
Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden bij een bestemmingsplan met alleen conserverende bestemmingen of wijzigingsbevoegdheden. Een exploitatieplan hoeft ook niet opgesteld te worden als het kostenverhaal ‘anderszins verzekerd’ is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden.
 
Conclusie
De gemeente zal ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluiten. In deze overeenkomst wordt de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld. Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd en is het ruimtelijke plan financieel uitvoerbaar.
 

Hoofdstuk 8 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

Het gemeentelijke beleid is er op gericht om in de voorbereiding op de bestemmingsplanprocedure een participatietraject te volgen. Om in het voortraject inspraak te kunnen hebben worden belanghebbenden uitgenodigd om te participeren in de totstandkoming van het bestemmingsplan. Dit vervangt de ter inzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan. Met de burgerparticipatie wordt eenieder in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het plan en te reageren op de inhoud.
 
Participatie
Er is reeds op 30 juni 2021 een buurtbijeenkomst geweest waar de intentie van het plan bekend gemaakt werd. Omdat dit een tijd geleden is, bestaat de behoefte aan een nieuwe buurtbijeenkomst. Initiatiefnemer heeft op 13 november 2023 een nieuwe informatiebijeenkomst voor omwonenden georganiseerd. Van deze bijeenkomst is een verslag gemaakt (d.d. 13 november 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 7). De initiatiefnemer beoogd een volgende informatiebijeenkomst te organiseren om de omwonenden op de hoogte te houden. Tevens zal met directe buren aan de zuidzijde individueel overleg plaatsvinden.
 

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Hier of in een separate bijlage zullen te zijner tijd de vooroverlegreacties worden samengevat en van een gemeentelijke reactie worden voorzien.
 

8.2 Ontwerp ter inzage legging

In een separate bijlage zullen te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerp uitwerkingsplan worden samengevat en van een gemeentelijke reactie worden voorzien.