direct naar inhoud van Regels
Plan: Hoogwaardig Openbaar Vervoer in het Gooi
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9927.IPHOVGOOI201402-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het inpassingsplan Hoogwaardig Openbaar Vervoer in het Gooi met identificatienummer NL.IMRO.9927.IPHOVGOOI201402-VG01 van de provincie Noord-Holland;

1.2 inpassingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.6 bestaand:
  • a. bij bouwwerken: een legaal bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • b. bij gebruik: legaal gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.7 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.8 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.9 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.10 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.11 ecoduct:

een bouwwerk in de vorm van een viaduct waaronder begrepen taluds en rasters, dienend als ecologische verbindingszone, waarmee dieren een verkeersweg en/of spoorweg kunnen kruisen;

1.12 extensief dagrecreatief medegebruik:

een vorm van dagrecreatief medegebruik die nauwelijks of geen invloed heeft op de in de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen gegeven doeleinden zoals wandelen, fietsen en dergelijke;

1.13 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.14 geluidwal:

een grondlichaam ten behoeve van het beperken van geluidhinder voor personen die achter het grondlichaam wonen of verblijven;

1.15 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.16 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;

1.17 natuurwaarden:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en/of fauna in relatie tot de bijbehorende abiotische randvoorwaarden (bodem, water, terreinvorming);

1.18 nutsvoorziening:

voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling;

1.19 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een kunstwerk: de hoogte van de kruin van het kunstwerk ter plaatse van het bouwwerk;
  • b. voor geluidschermen: de hoogte van de weg of grondlichaam ter plaatse van het geluidscherm;
  • c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld;
1.20 rijstrook:

een enkele strook van de rijbaan van een weg, welke voldoende plaats biedt aan een enkele rij rijdende motorvoertuigen op meer dan drie wielen, waaronder niet begrepen opstelstroken, in- en uitvoegstroken, op- en afritten;

1.21 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halte-aanduidingen, parkeerregulerende constructies, roadbarriers, afvalinzamelsystemen, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, rijwielstandaards, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, speelvoorzieningen, abri's e.d.;

1.22 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. duurzame instandhouding van natuurgebieden;
  • b. behoud, versterking, herstel en ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde landschappelijke- en natuurwaarden, alsmede cultuurhistorische waarden;
  • c. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • d. infrastructurele voorzieningen ten behoeve van verblijf en verplaatsing op deze gronden, waaronder begrepen fiets- en voetpaden;
  • e. verkeerswegen, ter plaatse van de aanduiding 'verkeer';
  • f. geluidwerende voorzieningen, grondwallen en taluds langs wegen;

met de daarbij behorende:

  • g. bouwwerken en voorzieningen.

3.1.2 Nadere bestemmingsomschrijving

Onder het doel behoud, versterking, herstel en ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde landschappelijke- en natuurwaarden, alsmede cultuurhistorische waarden vallen de volgende karakteristieken, elementen en aspecten:

  • a. de plaatsgebonden reliëfvormen, geomorfologische, geologische, bodemkundige en hydrologische karakteristieken;
  • b. de aan het landschapstype eigen structuur van verkaveling en ontsluiting;
  • c. de aan het landschapstype eigen karakteristieken van voorkomende natuurlijke levensgemeenschappen, te weten flora, fauna en begroeiïngsvormen;
  • d. daarin voorkomende archeologische en/of cultuurhistorische elementen;
  • e. de daarin voorkomende karakteristieke landschapselementen zoals oude solitaire bomen, begroeïngselementen, engen, waterelementen en andere natuurdragende en/of landschapsbeeldbepalende elementen;
  • f. de aan het gebied eigen hydrologische huishouding van inzijgen, stagnatie en waterbuffering.

3.2 Bouwregels

Op of in deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan ten behoeve van de bestemming, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen maximaal 6,0 meter mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 4 meter mag bedragen.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 3.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van paden, wegen of parkeergelegenheden of het aanbrengen van andersoortige terreinverhardingen;
  • b. het ophogen, afgraven of egaliseren van de gronden voor zover de Ontgrondingenwet en de daarop gebaseerde verordeningen niet van toepassing zijn;
  • c. het vellen, rooien of verwijderen van de op de gronden aanwezige houtgewassen en andere begroeiing, voor zover de Boswet en de daarop gebaseerde verordeningen niet van toepassing zijn;
  • d. het beplanten met houtachtige gewassen van gronden die ten tijde van het van kracht worden van dit plan niet als met bedoelde gewassen beplante gronden konden worden aangemerkt.

3.3.2 Voorwaarden vergunning

De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in 3.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet leiden tot een onevenredige afbreuk aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het gebied, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden geschaad, of kunnen worden verkleind.

3.3.3 Uitzonderingen

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 3.3.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die noodzakelijk zijn ter realisering van de aan de grond gegeven bestemming, waaronder in ieder geval begrepen de aanleg van een ecoduct als bedoeld in Artikel 11, de aanleg van grondwallen en taluds, het graven van nieuwe waterpartijen en poelen, het maken ecologische oevers en de krachtens lid 3.2 toegelaten bouwwerken.

3.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'verkeer' het plan te wijzigen om deze aanduiding te laten vervallen, mits vaststaat dat de verkeersfunctie wordt beëindigd.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeerswegen, met dien verstande dat het aantal rijstroken niet meer mag bedragen dan 1 x 2 rijstroken, alsmede opstelstroken, in- en uitvoegstroken, op- en afritten;
  • b. fiets- en voetpaden en oversteekplaatsen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang', tevens voor een onderdoorgang;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'langzaam verkeer', uitsluitend wegen ten behoeve van langzaam verkeer;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'tuin', tevens voor tuinen;
  • g. kruisingen met wegen, spoor, water en groenvoorzieningen;

met de bij de bestemming behorende:

  • h. groenvoorzieningen, waaronder begrepen bermen en taluds;
  • i. faunatunnels;
  • j. geluidwerende voorzieningen;
  • k. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • l. nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

  • a. gebouwen zijn niet toegestaan, met uitzondering van nutsvoorzieningen, waarbij geldt dat de bouwhoogte maximaal 3,0 meter en de oppervlakte maximaal 15 m² per gebouw mag bedragen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte en bouwhoogte van fietsoverkappingen max. 200 m² respectievelijk 3 m mogen bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting maximaal 10,0 meter mag bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van hekwerken maximaal 2,5 meter mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 6,0 meter mag bedragen.

4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Voorwaardelijke verplichting

Het is niet toegestaan de verlegde Weg over Anna's Hoeve in gebruik te nemen of te hebben, voordat is voorzien in de geluidsbeperkende voorzieningen met de vereiste akoestische werking, teneinde te voldoen aan de vastgestelde grenswaarden overeenkomstig de Wet geluidhinder.

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'tuin' het plan te wijzigen, met dien verstande dat:

  • a. de aanduiding tuin geheel of gedeeltelijk kan vervallen, indien deze gronden benodigd zijn voor het herstructuren van de weg in het kader van het aanleggen van een onderdoorgang onder de spoorlijn en de HOV-baan, of;
  • b. de bestemming te wijzigen in de bestemming Tuin, indien deze gronden niet benodigd zijn voor het herstructuren van de weg in het kader van het aanleggen van een onderdoorgang onder de spoorlijn en de HOV-baan.

Artikel 5 Verkeer - Openbaar vervoer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - Openbaar vervoer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een hoogwaardige openbaarvervoerbaan (HOV-baan), in de vorm van een busbaan, met dien verstande dat niet meer dan 1 x 2 rijstroken zijn toegestaan;
  • b. kruisingen met wegen, spoor, water en groenvoorzieningen;
  • c. fiets- en voetpaden en oversteekplaatsen;
  • d. halteplaatsen;
  • e. onderhoudspaden, stroken en tijdelijke werkterreinen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsgebied', tevens voor (weg)verkeer;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang', tevens voor een onderdoorgang en voor het railverkeer;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'brug', tevens voor een brug;

met de bij de bestemming behorende:

  • i. groenvoorzieningen, waaronder begrepen bermen en taluds;
  • j. geluidwerende voorzieningen;
  • k. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • l. nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

  • a. gebouwen zijn niet toegestaan, met uitzondering van nutsvoorzieningen, waarbij geldt dat de bouwhoogte maximaal 3,0 meter en de oppervlakte maximaal 15 m² per gebouw mag bedragen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van fietsoverkappingen maximaal 200 m² mag bedragen en de bouwhoogte maximaal 3 m mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van een brug ter plaatse van de aanduiding 'brug' maximaal 12 meter mag bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting maximaal 10,0 meter mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van hekwerken maximaal 2,5 meter mag bedragen;
    • 5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 6,0 meter mag bedragen.

5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Het is niet toegestaan de busbaan in gebruik te nemen of te hebben, voordat is voorzien in de geluidsbeperkende voorzieningen met de vereiste akoestische werking, teneinde te voldoen aan de vastgestelde grenswaarden overeenkomstig de Wet geluidhinder.
  • b. Het is niet toegestaan de oostelijke oprit van de busbaan vanaf de Weg over Anna's Hoeve op de A27 in gebruik te nemen of te hebben, voordat maatregelen zijn genomen om dezelfde mate van akoestische bescherming te bieden als het geluidscherm dat als gevolg van de aanleg van de oprit van de busbaan verwijderd wordt.

Artikel 6 Verkeer - Railverkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. railverkeer, met de daarbij behorende voorzieningen;
  • b. geluidwerende voorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende voorzieningen.

6.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

  • a. gebouwen zijn niet toegestaan, met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van de bediening van kunstwerken waarbij geldt dat de bouwhoogte maximaal 12,0 meter mag bedragen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van lichtmasten niet meer dan 18,0 meter, gemeten vanaf de bovenkant van de spoorstaaf, mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, niet meer dan 12,0 meter, gemeten vanaf de bovenkant van de spoorstaaf, mag bedragen.

Artikel 7 Leiding - Gas

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn naast de overige aangewezen bestemmingen mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken.

7.2 Voorrangsbepaling

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

7.3 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten dienste van de aardgastransportleiding. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.

7.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

7.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen t.b.v. van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding.

7.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.6.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Gas zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.


7.6.2 Uitzonderingen

Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:

  • a. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • b. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  • d. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

7.6.3 Onderzoeksplicht

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet schaden.


7.6.4 Beoordelingscriteria

Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in 7.6.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

Artikel 8 Waarde - Aardkundige waarden

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Aardkundige waarden' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de aardkundige waarden.

8.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken die daar ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen mogen worden gebouwd en/of uitgevoerd.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 8.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verlagen, afgraven, ophopen of egaliseren van de bodem;
  • b. het aanbrengen van verhardingen.

8.3.2 Beoordelingscriteria

Het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 8.3.1 is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de in dat lid genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een onevenredige aantasting van de bodemstructuur.

Het bevoegd gezag verleent uitsluitend een omgevingvergunning zoals bedoeld in sublid 8.3.1 na schriftelijk advies van een deskundige inzake aardkundige waarden.


8.3.3 Uitzondering

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in in sublid 8.3.1 is nodig voor:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden waarvoor een ontheffing is verleend overeenkomstig de Provinciale Milieuverordening.

Artikel 9 Waarde - Archeologie Hoog

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie Hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van aanwezige archeologische waarden dan wel de naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

9.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
9.2.1 Werken en werkzaamheden

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige dan wel naar verwachting aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in 9.2.2 zonder een omgevingsvergunning op en in de in lid 9.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 m onder peil en in een omvang van meer dan 100 m²;
  • b. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, dieper dan 0,3 m onder peil en in een omvang van meer dan 100 m²;
  • c. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen, dieper dan 0,3 m onder peil en in een omvang van meer dan 100 m²;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • e. het ophogen en egaliseren van gronden.

9.2.2 Uitzonderingen

Het in 9.2.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van normaal agrarisch gebruik;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek, archeologische begeleiding of het doen van opgravingen, voor zover deze activiteiten worden verricht door een ter zake deskundige.

9.2.3 Onderzoeksplicht

De omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

9.2.4 Beoordelingscriteria

Alvorens de omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden bedoeld in 9.2.1 wordt verleend, moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige. De omgevingsvergunning kan worden verleend indien uit het rapport en het advies van de deskundige daarover blijkt dat door de werken of werkzaamheden geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de (naar verwachting) aanwezige archeologische waarden.

9.2.5 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in 9.2.3 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

9.3 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan de bestemming 'Waarde - Archeologie Hoog' wijzigen zodanig dat de zone naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval van het plan wordt verwijderd, voorzover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 10 Waarde - Archeologie Hoog Stationsgebied

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie Hoog Stationsgebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van aanwezige archeologische waarden dan wel de naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

10.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken , geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden
10.2.1 Werken en werkzaamheden

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige dan wel naar verwachting aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in 10.2.2 zonder een omgevingsvergunning op en in de in lid 10.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 1,7 m onder peil en in een omvang van meer dan 100 m²;
  • b. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, dieper dan 1,7 m onder peil en in een omvang van meer dan 100 m²;
  • c. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen, dieper dan 1,7 m onder peil en in een omvang van meer dan 100 m²;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • e. het ophogen en egaliseren van gronden.

10.2.2 Uitzonderingen

Het in 10.2.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van normaal agrarisch gebruik;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek, archeologische begeleiding of het doen van opgravingen, voor zover deze activiteiten worden verricht door een ter zake deskundige.

10.2.3 Onderzoeksplicht

De omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

10.2.4 Beoordelingscriteria

Alvorens de omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden bedoeld in 10.2.1 wordt verleend, moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige. De omgevingsvergunning kan worden verleend indien uit het rapport en het advies van de deskundige daarover blijkt dat door de werken of werkzaamheden geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de (naar verwachting) aanwezige archeologische waarden.

10.2.5 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in 10.2.3 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

10.3 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan de bestemming 'Waarde - Archeologie Hoog Stationsgebied' wijzigen zodanig dat de zone naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval van het plan wordt verwijderd, voorzover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 11 Waarde - Ecologie

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. ecologische verbindingszone;
  • b. grondwallen, ecoducten en inlooptaluds;
  • c. behoud, herstel en bevordering van flora en fauna;
  • d. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • e. faunatunnels, geleidende rasters en - schermen;

met de daarbij behorende:

  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen.

11.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 10 m mag bedragen, met dien verstande dat:

  • a. voor het bouwen van een ecoduct over de weg, de vrije doorrijhoogte ten minste 4,6 m dient te bedragen, gemeten vanaf bovenkant verharding;
  • b. voor het bouwen van een ecoduct over een spoorlijn de vrije doorrijhoogte ten minste 6,1 m dient te bedragen gemeten vanaf bovenkant spoorstaaf.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

13.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd zijn voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater als onderdeel van de drinkwatervoorziening en voor de waterhuishouding. Voor de grondwaterbescherming is de Provinciale Milieuverordening van toepassing. De verordening bevat regels ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning in bij de verordening aangewezen gebieden.

13.2 Overige zone - tijdelijke ontsluiting
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - tijdelijke ontsluiting' zijn de gronden mede bestemd voor een tijdelijke bouwweg voor een periode van ten hoogste 5 jaar, gedurende de periode van realisering van de HOV-busbaan, de aanleg van het ecoduct en de flyover ten behoeve van de HOV-baan ten westen van de A27.
  • b. Binnen één jaar na voltooiing van de HOV-busbaan, het ecoduct en de flyover dient de tijdelijke bouwweg te zijn verwijderd en de betrokken gronden te zijn ingericht overeenkomstig de bestemming van de gronden.

13.3 Overige zone - tijdelijk werkterrein
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - tijdelijk werkterrein' zijn de gronden mede bestemd voor een tijdelijk werkterrein voor een periode van ten hoogste 3 jaar, gedurende de periode van realisering van de HOV-busbaan.
  • b. Binnen één jaar na voltooiing van de HOV-busbaan dienen de tijdelijke werkterrreinen te zijn verwijderd en de betrokken gronden te zijn ingericht overeenkomstig de bestemming van de gronden.

13.4 Overige zone - onderdoorgang A27

Ter plaatse van de aanduiding Overige zone - onderdoorgang A27' zijn de gronden mede bestemd voor verkeerswegen, met niet meer dan 1 x 2 rijstroken, alsmede een busbaan, in de vorm van een onderdoorgang onder de snelweg A27 en voor het bouwen van de daarvoor benodigde kunstwerken met een hoogte van niet meer dan 12 m.

13.5 Overige zone - onderdoorgang railverkeer

Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - onderdoorgang railverkeer', zijn de gronden mede bestemd voor het railverkeer, zoals bedoeld in Artikel 6 Verkeer - Railverkeer.

13.6 Van toepassing verklaring

Het bepaalde in het bestemmingsplan buitengebied 2009, van de gemeente Laren, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Laren op 25 november 2009 blijft van kracht, met dien verstande dat:

13.7 Overige zone - tijdelijke overweg
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - tijdelijke overweg' zijn de gronden mede bestemd voor een tijdelijke spoorwegovergang voor een periode van ten hoogste 3 jaar, gedurende de periode van realisering van de onderdoorgang in de Oosterengweg.
  • b. Binnen één jaar na voltooiing van de onderdoorgang in de Oosterengweg dient de tijdelijke spoorwegovergang te zijn verwijderd en de betrokken gronden te zijn ingericht overeenkomstig de bestemming van de gronden.

13.8 Van toepassing verklaring

Op de gronden als bedoeld in lid 13.7 blijft het bepaalde in het bestemmingsplan Kamerlingh Onnesweg, van de gemeente Hilversum, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Hilversum op 12 juni 2013, respectievelijk het bestemmingsplan Van Riebeeck / Bonairelaan, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Hilversum op 12 juni 2013, van kracht, met dien verstande dat::

  • a. de regels worden aangevuld met het bepaalde in lid 13.7;
  • b. de verbeelding wordt aangevuld met de aanduiding Overige zone - tijdelijke overweg', zoals opgenomen op de verbeelding van dit plan.

13.9 Overige zone - tijdelijk werkterrein
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - tijdelijk werkterrein' in de gemeente Hilversum zijn de gronden mede bestemd voor een tijdelijk werkterrein voor een periode van ten hoogste 5 jaar, gedurende de periode van realisering van de HOV-busbaan.
  • b. Binnen één jaar na voltooiing van de HOV-busbaan dienen de tijdelijke werkterrreinen te zijn verwijderd en de betrokken gronden te zijn ingericht overeenkomstig de bestemming van de gronden.

13.10 Van toepassing verklaring

Het bepaalde in het bestemmingsplan Van Riebeeck / Bonairelaan, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Hilversum op 12 juni 2013, blijft van kracht, met dien verstande dat:

  • a. de regels worden aangevuld met het bepaalde in lid 13.9;
  • b. de verbeelding wordt aangevuld met de aanduiding 'Overige zone - tijdelijk werkterrein' zoals opgenomen op de verbeelding van dit plan.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels voor het toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven, mits deze wijziging niet meer bedraagt dan 2 m;
  • c. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  • d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.;
  • e. de bestemmingsregels met de aanduiding 'onderdoorgang' voor het toestaan van een loopbrug over de busbaan en de spoorlijn met een maximale hoogte van 5 m.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het inpassingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het inpassingsplan Hoogwaardig Openbaar Vervoer in het Gooi.