direct naar inhoud van Regels
Plan: Cruquiusbrug
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9927.IPCRUQUIUSBRUG-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

Het provinciaal inpassingsplan Cruquiusbrug van de provincie Noord-Holland.

1.2 Inpassingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9927.IPCRUQUIUSBRUG-VG01 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aanmeervoorziening

Meerpalen, voorzien van een gording.

1.6 Archeologische waarden

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende cultuurhistorische overblijfselen.

1.7 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 Beschoeiing

Constructies die een oever of waterkant beschermen tegen afkalven, golfkrachten en andere invloeden die de stabiliteit van de waterkant in gevaar brengen.

1.9 Bestaand
  • a. bij bebouwing: bouwwerken, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan zijn, zullen of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
  • b. bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van ter inzage leggen van het ontwerp-inpassingsplan en rechtens mogelijk is bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.10 Bestaande steiger, aanmeervoorziening of meerpaal

Een op de dag van het van kracht worden van het Voorbereidingsbesluit Ringvaart (29 december 2015) bestaande steiger, aanmeervoorziening of meerpaal, evenals een steiger, aanmeervoorziening of meerpaal die wordt of mag worden gebouwd krachtens een voor deze dag verleende of krachtens een voor deze dag aangevraagde, maar nog te verlenen omgevingsvergunning.

1.11 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.12 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 Bevoegd gezag

Bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.14 Bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.15 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.16 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.17 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 Bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.19 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.20 Bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.21 Cultuurhistori(e)(sche waarden)

De aan een object, gebouw, terrein of structuur toegekende waarde op basis van zijn sociaalhistorische, geschiedkundige, architectuurhistorische, (steden)bouw­histori­sche, archeologische en/of historisch-geografische karakteristiek.

1.22 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.23 Hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.24 Horecasteiger

Steiger ten behoeve van en gelegen tegenover een horecavestiging aan de ringdijk, waarvan het beloopbaar gedeelte wordt gebruikt als horecaterras en/of waar boten kunnen aanmeren om gebruik te maken van het horecaterras en/of de tegenover de steiger liggende horecavestiging.

1.25 Ligplaats

Plaats waar een boot geankerd of afgemeerd is of kan worden.

1.26 Meerpaal

Een paal in het water, die over het algemeen gebruikt wordt voor het aanmeren van vaartuigen.

1.27 Openbare steiger

Steiger die vrij toegankelijk is en door iedereen als zodanig gebruikt mag worden.

1.28 Overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.29 Overkapping

Een bouwwerk geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en waarvan de oppervlakte groter is dan 1 m².

1.30 Passantensteiger

Een openbare steiger waaraan voor een beperkte aangegeven tijd passerende boten kunnen aanmeren.

1.31 Pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.32 Recreatiesteiger

Een openbare steiger bedoeld voor recreanten, zoals hengelaars en zwemmers, of voor pontverkeer voor fietsers of voetgangers dan wel een openbare trailerhelling, bedoeld voor het te water laten of uit het water halen van boten.

1.33 Steiger

Een beloopbare constructie, aangebracht tussen palen die in (het water) langs de oever staan.

 

1.34 Steiger, aanmeervoorziening of meerpaal voor particulier gebruik

Een steiger, aanmeervoorziening of meerpaal die niet openbaar is.

1.35 Vaartuig

Alle drijvende objecten, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten.

1.36 Verblijfsgebied

Dat deel van de openbare ruimte, waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie, zoals bijvoorbeeld in woonwijken en winkelgebieden.

1.37 Waterbeheerder

Het betreffende waterschap verantwoordelijk voor het integrale waterbeheer binnen het plangebied van het provinciaal inpassingsplan Cruquiusbrug.

 

1.38 Watersport gerelateerd bedrijf, niet zijnde een jachthaven

Een hulp- en/of handelsbedrijf, ondersteunend aan sport, die in of op het water uitgeoefend wordt en/of waterrecreatie waarbij gebruik gemaakt wordt van een pleziervaartuig zoals bijvoorbeeld een zeilmakerij, een groothandel in (boot)onderdelen, of een kleinschalige detailhandel in watersportbenodigdheden.

 

1.39 Woonperceel

Een perceel waarop zich een (bedrijfs)woning bevindt die als zodanig is bestemd of waarvoor een omgevingsvergunning is verleend.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten.

2.1 Bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 De hoogte van steigers

Vanaf de bovenzijde van het beloopbaar gedeelte tot aan het zomerpeil van de Ringvaart.

 

2.3 De breedte van steigers

De afmeting van de steiger haaks op de oeverlijn.

 

2.4 De lengte van steigers

De afmeting van de steiger parallel aan de oeverlijn.

 

2.5 De hoogte van transparante omheiningen en hijs- of bootliftinstallaties

Vanaf de bovenzijde van het beloopbaar gedeelte van de steiger tot het hoogste punt.

2.6 De hoogte van meerpalen en aanmeervoorzieningen

Vanaf het hoogste punt tot aan het zomerpeil van de Ringvaart.

2.7 De breedte van de ringvaart

De grootste afstand haaks op de oevers, dan wel de oever en de gemeentegrens van Haarlemmermeer, in geval en voor zover de Ringvaart buiten de begrenzing van de gemeente Haarlemmermeer ligt.

2.8 Dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.9 Goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te

stellen constructiedeel.

2.10 Inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de

scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.11 Peil

Bij de toepassing van deze regels wordt onder peil verstaan:

  • a. bij ligging op een afstand van minder dan 10 meter uit de as van de weg: de kruin van de weg;
  • b. bij aan- of uitbouwen en dakopbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  • c. bij ligging anderszins: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
  • d. indien in of boven het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil.

2.12 Zomerpeil Ringvaart

Het zomerpeil van de ringvaart: NAP - 0,61 meter.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.1.1 De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegverkeer;
  • b. wegen met bijbehorende opstelstroken en voorsorteervakken, busstroken, fiets- en voetpaden;
  • c. (ontsluitings)wegen, straten en paden;
  • d. bruggen;
  • e. verblijfsgebieden;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. een tunnel voor langzaam verkeer, ter plaatse van de aanduiding ‘onderdoorgang - 1’;
  • h. een onderdoorgang voor langzaam verkeer, ter plaatse van de aanduiding ‘onderdoorgang - 2’.

met daaraan ondergeschikt:

  • i. groenvoorzieningen;
  • j. water;
  • k. openbare nutsvoorzieningen;
  • l. voorzieningen ten behoeve van ecologie.

met de daarbij behorende:

  • m. een gebouwen en overkappingen;
  • n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.1.2 Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – steigers’ en de aanduiding ‘overige zone – steigers niet toegestaan’ gelden, in afwijking van en in aanvulling op de ter plaatse geldende bestemming, aanvullende bouw- en gebruiksregels voor steigers, aanmeervoorzieningen en meerpalen, zoals beschreven in 3.2.4 respectievelijk 3.2.5.

3.1.3 Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – parkeerregeling Haarlemmermeer’ en de aanduiding ‘overige zone – parkeerregeling Heemstede’ gelden, in afwijking van en in aanvulling op de ter plaatse geldende bestemming, aanvullende regels ten aanzien van parkeren zoals beschreven in 3.5.1 respectievelijk 3.5.2.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 3.1.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:

  • a. een (hoofd)gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de (bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’ aangegeven hoogte bedragen.

3.2.2 De bouwhoogte van de bruggen bedraagt, in dichte toestand ten opzichte van NAP, niet meer dan 15 meter.

3.2.3 Voor het bouwen van de in artikel 3.1.1 onder n. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 9 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan 9 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van geluidswerende voorzieningen mag ten hoogste 3 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van perceel- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag ten hoogste 1,20 meter bedragen;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder d. en e. mag de bouwhoogte van bestaande perceel-, terrein- en erfafscheidingen als ten hoogste worden aangehouden;
  • g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 meter bedragen.

3.2.4 Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – steigers’ gelden, in afwijking van en in aanvulling op de ter plaatse geldende bestemming, de volgende bouwregels voor steigers, aanmeervoorzieningen en meerpalen:

3.2.4.1 Voor het bouwen van steigers, aanmeervoorzieningen en meerpalen voor particulier gebruik gelden de volgende regels:

  • a. aan de Haarlemmermeerse zijde van de ringvaart zijn steigers, aanmeervoorzieningen of meerpalen uitsluitend toegestaan tegenover woonpercelen die genummerd zijn aan de ringdijk en waarbij geen sprake is van een tussen het woonperceel en de ringvaart gelegen (ander) bebouwd perceel;
  • b. aan de tegenover Haarlemmermeer gelegen zijde van de ringvaart zijn steigers, aanmeervoorzieningen of meerpalen uitsluitend toegestaan bij woonpercelen die geheel of voor een deel aan de Ringvaart grenzen dan wel bij woonpercelen die genummerd zijn aan de weg die tussen die woonpercelen en parallel aan de ringvaart loopt;
  • c. per woonperceel is 1 steiger of aanmeervoorziening toegestaan;
  • d. een steiger of aanmeervoorziening wordt parallel en aansluitend aan de oever gebouwd;
  • e. de hoogte van de steiger is maximaal 0,60 meter;
  • f. op of aan de steiger mag niet gebouwd worden, met uitzondering van transparante omheiningen en hijs- of bootliftinstallaties die maximaal 1,10 meter hoog mogen zijn;
  • g. de maximale breedte, de maximale lengte en de maximale oppervlakte van de steiger zijn:

 

breedte watergang   maximale breedte steiger   maximale oppervlakte steiger   maximale lengte steiger  
>20 meter en > 50 meter   1,5 meter   7,5m2   5 meter  
> 50 meter   1,5 meter   10 m2   10 meter  

  • h. de minimale afstand van de steiger tot de denkbeeldig doorgetrokken zijdelingse perceelsgrens bedraagt 1,25 meter;
  • i. de hoogte van een meerpaal is maximaal 2 meter en de omvang maximaal 25 cm bij een ronde, of 20 cm bij 20 cm bij een vierkante paal;
  • j. een aanmeervoorziening bestaat uit maximaal 4 palen, en heeft een maximale lengte overeenkomstig het bepaalde in 3.2.4.1 onder g. voor een steiger;
  • k. de minimale afstand van een aanmeervoorziening tot de denkbeeldig doorgetrokken zijdelingse perceelsgrens bedraagt 1,25 meter;
  • l. de onderlinge afstand tussen steigers en/of aanmeervoorzieningen bedraagt minimaal 2,50 meter;
  • m. in afwijking van het bepaalde in 3.2.4.1 onder a. t/m l. zijn bestaande steigers, aanmeervoorzieningen en meerpalen met bestaande maten, afmetingen, oeversituering en zijdelingse afstanden toegestaan.

3.2.4.2 Voor het bouwen van horecasteigers gelden de volgende regels:

  • a. een horecasteiger mag uitsluitend ten behoeve van en tegenover een horecavestiging aan de ringdijk worden gebouwd;
  • b. het bepaalde in 3.2.4.1 onder d. t/m f. en h. t/m m. is van overeenkomstige toepassing;
  • c. de maximale lengte van de steiger is maximaal gelijk aan de breedte van het betreffende horecaperceel, verminderd met de aan te houden zijdelingse afstand tot de perceelsgrenzen, met een maximum van 25 meter;
  • d. de maximale breedte van de steiger is 2 meter.

3.2.4.3 Voor het bouwen van passanten- en recreatiesteigers aanmeervoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de steiger of aanmeervoorziening mag niet worden gebouwd tegenover woonpercelen en dient op landschappelijk verantwoorde wijze te worden ingepast;
  • b. de hoogte van een steiger is maximaal 1 meter;
  • c. op de steiger mag niet gebouwd worden, met uitzondering van transparante omheiningen van maximaal 1,10 meter hoog.

3.2.4.4 Ten behoeve van de doorvaart of geleiding van de scheepvaart mogen meerpalen en aanmeervoorzieningen worden gebouwd.

3.2.4.5 Voor het bouwen van steigers en aanmeervoorzieningen voor bedrijfsdoeleinden gelden de volgende regels:

  • a. er mogen uitsluitend steigers en aanmeervoorziening ten behoeve van daarbij gelegen watersport gerelateerde bedrijven worden gebouwd, waarbij geldt dat:
  • 1. het bepaalde onder 3.2.4.2 onder b. t/m d. van overeenkomstige toepassing is;
  • 2. deze niet tegenover woonpercelen mogen worden gebouwd.
  • b. in afwijking van het bepaalde onder 3.2.4.5 onder a. zijn bestaande bedrijfssteigers en aanmeervoorzieningen, met bestaande maten, afmetingen, oeversituering en zijdelingse afstanden, toegestaan.

3.2.5 Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – steigers niet toegestaan’ gelden, in afwijking van en in aanvulling op de ter plaatse geldende bestemming, de volgende bouwregels voor steigers, aanmeervoorzieningen en meerpalen:

  • a. er zijn geen steigers, aanmeervoorzieningen en meerpalen voor particulier gebruik toegestaan;
  • b. in afwijking van het bepaalde in 3.2.5 onder a. zijn bestaande steigers, aanmeervoorzieningen en meerpalen met bestaande maten, afmetingen, oeversituering en zijdelingse afstanden toegestaan;
  • c. een horecasteiger mag uitsluitend ten behoeve van en tegenover een horecavestiging aan de ringdijk worden gebouwd, waarbij het bepaalde in 3.2.4.2 van overeenkomstige toepassing is;
  • d. voor het bouwen van passanten- en recreatiesteigers is het bepaalde in 3.2.4.3 van overeenkomstige toepassing;
  • e. ten behoeve van de doorvaart of geleiding van de scheepvaart mogen meerpalen en aanmeervoorzieningen worden gebouwd;
  • f. er zijn geen steigers, aanmeervoorzieningen en meerpalen voor bedrijfsdoeleinden toegestaan;
  • g. in afwijking van het bepaalde in 3.2.5 onder f. zijn bestaande bedrijfssteigers aanmeervoorzieningen en meerpalen toegestaan, met bestaande maten, afmetingen, oeversituering en zijdelingse afstanden.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen voor de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – steigers’ met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in dit artikel met betrekking tot maten, afmetingen, oeversituering, aantallen en zijdelingse afstanden, mits:

  • a. de steiger, aanmeervoorziening of meerpaal, mede gelet op het gebruik daarvan op een landschappelijk verantwoorde wijze kan worden ingepast;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan de waterstaatsbelangen, zoals omschreven in de geldende bestemmingsregeling en daarover vooraf advies is ingewonnen van de betrokken waterbeheerder;
  • c. de steiger, aanmeervoorziening of meerpaal geen belemmering vormt voor een goede doorvaart.

3.4 Gebruiksregels


Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:

  • a. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  • c. het innemen van een ligplaats met een vaartuig, waarbij ter plaatse sprake is van horeca-activiteiten, of met een vaartuig dat gebruikt wordt ten behoeve van een seksinrichting of prostitutie.

3.5 Nadere eisen


3.5.1 Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – parkeerregeling Haarlemmermeer’ gelden, in afwijking van en in aanvulling op de ter plaatse geldende bestemming, de volgende regels:

  • a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of een wijziging van het gebruik van gronden of bouwwerken geldt, dat op eigen terrein in voldoende mate ruimte moet zijn gereserveerd en ingericht en in stand worden gehouden voor het parkeren, stallen, laden en/of lossen van voertuigen met inachtneming van de parkeernormen zoals deze zijn opgenomen in het geldende parkeerbeleid van gemeente Haarlemmermeer.
  • b. Het bevoegd gezag past de in onder a. genoemde regels toe met inachtneming van de beleidsregels zoals die gelden ten tijde van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
  • c. Ruimte voor het parkeren, stallen, laden en/of lossen van voertuigen, voor zover de aanwezigheid van deze ruimte krachtens deze parkeerregels is geëist, dient te allen tijde voor dit doel beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik.
  • d. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.5.1 indien:
  • 1. op basis van gegronde redenen aangetoond kan worden dat het voldoen aan deze bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, en bovendien;
  • 2. op andere wijze in de nodige ruimte voor het parkeren, stallen laden en/of lossen van voertuigen blijvend wordt voorzien.

3.5.2 Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – parkeerregeling Heemstede’ gelden, in afwijking van en in aanvulling op de ter plaatse geldende bestemming, de volgende regels:

  • a. Bij de oprichting van een nieuw bouwwerk, de vergroting van een bestaand bouwwerk en/of de verandering in functie op het bijbehorende bouwperceel:
  • 1. te worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen overeenkomstig de gemeentelijke parkeernota, zoals opgenomen in Bijlage 1 ‘Nota Parkeernormen Heemstede’ van het bestemmingsplan aanvullende voorschriften parkeren (NL.IMRO.0397.BPparkeren-0201);
  • 2. indien de gemeentelijke parkeernota wordt geactualiseerd of gewijzigd, moet hieraan worden getoetst.
  • b. Het bevoegd gezag kan doormiddel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.5.2 onder a indien kan worden aangetoond door de initiatiefnemer dat in de directe omgeving voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn en de openbare ruimte niet onevenredig belast wordt.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van het aantal
  • d. parkeerplaatsen en de situering daarvan ten behoeve van een goede parkeerbalans, de verkeersituatie en/of het stedenbouwkundig beeld.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 5

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.1.1 De voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn -behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en)- mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden - categorie 5.

4.1.2 Voor zover de in artikel 4.1.1 bedoelde bestemming geheel of gedeeltelijk samenvalt met voor deze gronden geldende bestemmingen, waarop een stelsel van toepassing is voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of met andere dubbelbestemmingen, gelden de in dit artikel bepaalde regels met voorrang.

4.2 Bouwregels

Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen is, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het volgende van toepassing:

  • a. in het geval van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of voor het slopen van een bouwwerk voor de gronden met de aanduiding ‘Waarde - Archeologie 5’, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering of sloop van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, die:
  • 1. een oppervlakte hebben, groter dan 2.500 m² en;
  • 2. verder gaan dan een diepte van 40 centimeter,
  • 3. eist het bevoegd gezag dat, alvorens omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend wordt, door de aanvrager een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. het bepaalde onder a. is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

4.3 Nadere eisen

4.3.1 Het bevoegd gezag is -als uit een archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de voorgenomen bouw zullen worden verstoord- bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. het doen van opgravingen;
  • c. begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.

4.3.2 Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 5’, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn.

4.4 Afwijken van bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken te verlenen van het bepaalde in 4.2, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels en voorts onder de voorwaarden, dat:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 4.2, naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende heeft aangetoond dat door grondroerende werkzaamheden of andere bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden, of;
  • b. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in artikel 4.2, naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende heeft aangetoond dat aanwezige archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, dan wel dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels regels te verbinden, gericht op:
  • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • 2. het doen van opgravingen;
  • 3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk

4.5.1 Het is verboden op of in op de in artikel 4.1.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vergraven en egaliseren van gronden;
  • b. het vellen en rooien van houtopstanden waarbij de stobben worden verwijderd;
  • c. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;
  • d. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;
  • f. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
  • g. het ophogen van gronden en het aanleggen van (geluids-)wallen;
  • h. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en het slaan van putten;
  • i. het scheuren van grasland;
  • j. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 centimeter, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

4.5.2 Het verbod, als bedoeld in artikel 4.5.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. betrekking hebben op een bouwplan met een oppervlakte van minder dan 2.500 m²;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning;
  • d. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 4.2 of 4.4, is verleend;
  • e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

4.5.3 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.5.1 wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.

4.5.4 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.5.1 wordt voorts verleend indien de betrokken archeologische waarden, gelet op het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 4.5.2, onder e, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:

  • a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. het doen van opgravingen;
  • c. begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

 

Artikel 5 Waterstaat - Waterkering

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat - Waterkering’ aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor waterstaatkundige voorzieningen, zoals waterkering, waterbeheersing, kaden en dijksloten.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming ‘Waterstaat - Waterkering’, mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • b. er mag niet worden gebouwd ten behoeve van de voor deze gronden andere aangewezen bestemmingen als gevolg daarvan de waterkerende functie van de gronden wordt verminderd of teniet wordt gedaan.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.2 voor bouwwerken ten behoeve van de samenvallende bestemmingen, mits het belang van de waterkering hierdoor niet onevenredig wordt geschaad.

5.4 Verplicht advies

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen voor de in artikel 5.1 en 5.2 genoemde activiteiten vraagt het bevoegd gezag de waterbeheerder om advies over de vraag of de belangen van de waterkering onevenredig worden geschaad alsmede over eventuele voorwaarden die in de omgevingsvergunning moeten worden opgenomen.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages, met een maximum van 100 m2;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil als gevolg van de inpassing van bouwwerken in het terrein daartoe aanleiding geeft;
  • d. het bepaalde ten aanzien van de bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
  • 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10 m² bedraagt;
  • 2. de bouwhoogte, inclusief plaatselijke verhoging(en) niet meer dan 1,25 maal de toegestane bouwhoogte van het desbetreffende gebouw bedraagt.

Artikel 8 Algemene wijzigingsregels

8.1 Wijzigen ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen

Het bevoegd gezag is bevoegd, voor zover daaraan behoefte bestaat en zulks het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet schaadt, de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10 % wordt verkleind of vergroot.

8.2 Aanbrengen dubbelbestemming

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' wordt aangebracht, mits:

  • a. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien uit onderzoek blijkt dat het noodzakelijk is deze dubbelbestemming op te nemen;
  • b. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van Artikel 4 Waarde - Archeologie 5 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de bodemkundige, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 9 Strafbepaling

In deze bepaling wordt overtreding van de gebruiksregels en het niet hebben van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo (indien nodig) wordt aangeduid als een strafbaar feit en daarmee als een economisch delict als bedoeld in artikel 1a, onder 2o van de Wet op de economische delicten.

Artikel 10 Overige regels

10.1 Bevoegdheid tot het vaststellen van een nieuw plan

De gemeenteraden van de gemeenten Haarlemmermeer en Heemstede zijn na vaststelling van dit inpassingsplan bevoegd een bestemmingsplan of omgevingsplan vast te stellen voor de gronden waarop dit inpassingsplan betrekking heeft indien:

  • a. daarbij wordt voorzien in de bestemmingen, aanduidingen, de planregels en de verbeelding zoals neergelegd in dit inpassingsplan;
  • b. of in afwijking van lid a. na afronding van de werkzaamheden die in het kader van de vervangings- en onderhoudsopgave van de Cruquiusbrug noodzakelijk zijn.

10.2 Bevoegdheid tot verlenen omgevingsvergunningen

De gemeenten Haarlemmermeer en Heemstede zijn het bevoegd gezag voor het verlenen van omgevingsvergunningen als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht bouwwerken

11.1 Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

11.2 Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.

11.3 Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 12 Overgangsrecht gebruik

12.1 Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

12.2 Het is verboden het met het inpassingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

12.3 Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

12.4 Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht een omgevingsvergunning verlenen om van dit provinciaal inpassingsplan Cruquiusbrug af te wijken.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het provinciaal inpassingsplan Cruquiusbrug.