Plan: | Tuinbouw Bommelerwaard |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | inpassingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.9925.IPBommelerwaard-VST1 |
Op 9 december 2009 hebben de provincie Gelderland, de gemeenten Maasdriel en Zaltbommel en het waterschap Rivierenland de 'Samenwerkingsovereenkomst herstructurering glastuinbouw en paddenstoelenteelt Bommelerwaard' (SOK) ondertekend. Het doel van de overeenkomst is om via de herstructurering van de aangewezen gebieden bestendige toekomstmogelijkheden te bieden aan de glastuinbouw en de paddenstoelenteelt in de Bommelerwaard en om daarnaast de leefbaarheid en de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van het gebied als geheel te versterken.
Voor de uitvoering van de herstructurering is het Projectbureau Herstructurering Tuinbouw Bommelerwaard (PHTB) opgericht. Het PHTB is een openbaar lichaam in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Een openbaar lichaam is een zelfstandige juridische entiteit (rechtspersoonlijkheid) met een Algemeen en een Dagelijks Bestuur. Het bestuur (DB/AB) bestaat uit afgevaardigden van de vier deelnemende overheden. De belangrijkste taak van het PHTB is het uitvoeren van de herstructureringsopgave waarover de vier overheden contractuele afspraken hebben gemaakt in het kader van de SOK.
De herstructurering van de aangewezen gebieden moet leiden tot behoud en verbetering van de economische vitaliteit van de glastuinbouw én de paddenstoelenteelt. Ten behoeve van de leesbaarheid wordt hierna het begrip 'tuinbouw' ook wel als verzamelbegrip gebruikt voor glastuinbouw en paddenstoelenteelt.
Belangrijke thema's bij de herstructurering zijn duurzaamheid van de glastuinbouw op het gebied van energie en water, een goede logistieke ontsluiting, de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied, de leefbaarheid voor bewoners, een adequate waterberging en de kwaliteit van het oppervlaktewater.
In het streven naar concentratie van de tuinbouw, met als achterliggend doel de duurzame ontwikkeling van de tuinbouw, is allereerst onderzoek gedaan naar de ruimtebehoefte. De samenwerkende overheidspartijen hebben vastgesteld dat die behoefte kan worden gefaciliteerd door in een aantal daarvoor geschikte gebieden de glastuinbouw te intensiveren en in enkele andere gebieden te extensiveren. Daarnaast is een beperkt aantal nieuwe gebieden, de zogenaamde 'reserveconcentratiegebieden', aangewezen. Deze gebieden zijn bedoeld als reservecapaciteit voor de situatie dat de intensiveringsgebieden niet aan de capaciteitsvraag naar geschikte gronden kunnen voldoen. De naamgeving van deze gebieden in dit plan is met die functie in overeenstemming gebracht doordat deze 'Reserveconcentratiegebieden' worden genoemd.
De afspraken, zoals vastgelegd in de Samenwerkingsovereenkomst, worden via een provinciaal inpassingsplan planologisch vastgelegd. De juridische regeling van het inpassingsplan onderscheidt intensiveringsgebieden, extensiveringsgebieden en reserveconcentratiegebieden (in de SOK nog 'magneetlocaties' genoemd).
Provinciale Staten(PS) hebben op 22 januari 2014 geoordeeld dat het (ontwerp) Provinciaal Inpassingsplan Herstructurering tuinbouw Bommelerwaard onvoldoende draagvlak had in het gebied om te kunnen worden vastgesteld. Vervolgens heeft de Statencommissie Landelijk Gebied, Cultuurhistorie en Jeugdzorg voorgesteld een informateur aan te stellen om het proces van het PIP Bommelerwaard vlot te trekken. De informateur, mevrouw A. Van Vliet, heeft haar bevindingen vastgelegd in het rapport: 'Rapport informateur herstructurering glastuinbouw Bommelerwaard' (3 maart 2014). Haar conclusie was dat de verschillen overbrugbaar zijn, mits alle partners op een open manier worden betrokken bij het proces. Naar aanleiding van dit rapport hebben GS van PS de opdracht gekregen om in een regelmatig contact met PS te komen tot een inpassingsplan "met meer zekerheden" en daar alle partners in het gebied bij te betrekken.
GS hebben deze opdracht opgepakt door een intensief 'Gebiedsproces' te doorlopen met de volgende gebiedsactoren:
Het Gebiedsproces omvatte de thema's landschappelijke inpassing, streefbeelden, reserveconcentratiegebieden (met name Zuilichem-Oost), extensiveringsgebieden, juridisch instrumentarium, bevoegdheidsverdeling bij de wijzigingsbevoegdheden, kostenverhaal en bedrijfswoningen. Het Gebiedsproces is navolgbaar via de volgende documenten (raadpleegbaar via www.gelderland.nl):
Via tussentijdse Statenbrieven hebben GS Provinciale Staten op de hoogte gehouden van de voortgang en de resultaten van het Gebiedsproces.
Uitvoeringsconvenant
Als uitvloeisel van het Gebiedsproces is de wens ontstaan dat de betrokken overheden een zogenaamd 'uitvoeringsconvenant' sluiten. Doel van het convenant is afspraken te maken over aspecten die het bereik van het PIP overstijgen, zoals de verkeersstructuur tussen de herstructureringsgebieden en de niet-ruimtelijke onderdelen zoals duurzaamheid, waterkwaliteit en financiën. In het PIP wordt een relatie gelegd met dit uitvoeringsconvenant om zo aan burgers, bedrijven en bestuurders duidelijkheid te bieden over de realisatie van de (integrale) SOK-doelen. Het uitvoeringsconvenant maakt geen onderdeel uit van dit inpassingsplan.
In de Bommelerwaard zijn diverse glastuinbouwgebieden aanwezig. Het plangebied van het inpassingsplan omvat de volgende veertien gebieden:
Brakel-West | Brakel-Oost |
Poederoijen | Zuilichem |
Nieuwaal | Gameren |
Nederhemert | Kerkwijk-Zuid |
Kerkwijk-Oost | Hedel (Harenseweg) |
Velddriel (Veilingweg) | Kerkdriel (Kievitsham) |
Grote Ingh | Rossum |
Ligging glastuinbouwgebieden Samenwerkingsovereenkomst
Op verscheidene plaatsen zijn enkele niet-glastuinbouwgebieden opgenomen in het plangebied. Redenen voor overschrijding van de SOK-grens waren het mogelijk maken van de gewenste landschappelijke inpassing (zie §3.3), het mogelijk maken van verkeerskundige aanpassingen en het trekken van logische grenzen.
Als onderbouwing van het inpassingsplan is een Milieueffectrapport voor plannen (verder ook: MER) opgesteld. De verplichting tot het opstellen van een MER komt voort uit het feit dat op voorhand niet is uit te sluiten dat de uitbreidingsmogelijkheden van de glastuinbouw effecten hebben op Natura 2000-gebieden in en nabij het plangebied. Wanneer negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten, dient een Passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet 1998) te worden opgesteld. Als een Passende beoordeling moet worden opgesteld, is dit tevens aanleiding voor het opstellen van een MER. In paragraaf 4.9 is nader ingegaan op het MER.
De toelichting bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt het toepasselijke beleid beschreven. In Hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het plan. De verschillende milieuaspecten en onderzoeken die relevant zijn voor het inpassingsplan worden in Hoofdstuk 4 toegelicht. In Hoofdstuk 5 volgt de verantwoording en onderbouwing van de verschillende bestemmingen en regels. Hoofdstuk 6 gaat in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
Dit hoofdstuk beschrijft het relevante beleid en wetgeving voor het plangebied. Het momvat een beschrijving van beleidsdocumenten en afspraken die gemaakt zijn ten aanzien van het plangebied. Sectoraal beleid komt aan de orde in Hoofdstuk 3 Het plan en in Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De structuurvisie schetst de ontwikkelingen en ambities voor 2040 en vertaalt deze vervolgens naar ambities in rijksdoelen en -beleid met bijbehorende nationale belangen tot 2028.
Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij betere regionale beleidsafwegingen maken.
Voorliggend inpassingsplan sluit aan op het eerste en derde hoofddoel van het SVIR. Met de herstructurering van de glastuinbouw zal de concurrentiekracht in deze sector kunnen toenemen en de duurzame component zorgt ook voor een leefbare en veilige omgeving, waarbij rekening is gehouden met aanwezige waarden.
Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim, ook wel
Activiteitenbesluit)
De milieuregelgeving ten aanzien van de glastuinbouw is per 1 januari 2013 opgenomen in het Barim. De regelgeving ten aanzien van de glastuinbouw vloeit voort uit het in 1997 ondertekende Convenant Glastuinbouw en Milieu 1997-2010. In dit convenant staan afspraken die tuinders samen met de overheid (rijk, provincie en gemeente) hebben gemaakt. De doelstellingen uit het Convenant, met betrekking tot energie, gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen, zijn in het Besluit glastuinbouw en vervolgens in het Barim geconcretiseerd. Vervolgens zijn deze doelstellingen gespecificeerd op het niveau van de individuele teler en de aard van de teelt. In hoofdstuk 4 wordt kort nader ingegaan op de relevante wetgeving.
Bestuursovereenkomst Nieuwe Hollandse Waterlinie
In 2005 hebben het rijk en de vijf provincies de Bestuursovereenkomst Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW) vastgesteld. Daarin is de samenwerking tussen de vele publieke en private partijen gekwalificeerd als Nationaal Project. Rijk en provincies zijn overeengekomen dat het Linieperspectief ('Panorama Krayenhoff') in 2020 is gerealiseerd. Een in de overeenkomst benoemd resultaat is dat de kenmerkende onderdelen van de NHW als bedoeld in het Linieperspectief door het ruimtegebruik duurzaam moet zijn gegarandeerd en planologisch veilig gesteld. Kenmerkende onderdelen zijn de 'Open Velden' en 'Verdichtingsvelden'. Provincies hebben de verantwoordelijkheid genomen voor de uitvoering en inzet van regionale beleidsinstrumenten.
De rijksoverheid is voornemens om de Nieuwe Hollandse Waterlinie als UNESCO werelderfgoed te laten aanmerken. Belangrijk hiervoor is de adequate bescherming van het gehele systeem. Het Rijk merkt daarom momenteel de gehele Waterlinie aan als Rijksmonument. Het gaat hierbij om de bouwwerken met voorheen een militaire functie. Samen met het watersysteem en het open landschap vormden zij het verdedigingssysteem.
Naast de Monumentenwet zet het rijk ook zijn planologische instrumentarium in. In de Structuurvisie en in het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening is de Nieuwe Hollandse Waterlinie dan ook opgenomen als te beschermen werelderfgoed. De exacte begrenzing en wijze van bescherming worden grotendeels overgelaten aan de provincies.
Een deel van de NHW valt binnen het plangebied. In paragraaf 4.2 Cultuurhistorie en archeologie' wordt daar nader op ingegaan.
Omgevingsverordening Gelderland
Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Gelderland. Op 18 oktober 2014 is de verordening in werking getreden. In deze verordening zijn de kaders vastgelegd waarbinnen bestemmingsplannen dienen te worden opgesteld. De verordening maakt onderscheid in glastuinbouwontwikkelingsgebieden (in de SOK: intensiveringsgebieden), reserveglastuinbouwontwikkelingsgebieden (in de SOK: magneetlocaties) en extensiveringsgebieden. Met de verordening zijn de mogelijkheden voor glastuinbouw ingeperkt ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen. Vastgelegd is dat in de extensiveringsgebieden uitsluitend een éénmalige uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven met meer dan 20% is toegestaan. Nieuwvestiging is uitgesloten. Anderzijds worden in glastuinbouwontwikkelingsgebieden andere functies geweerd door vast te leggen dat aan vrijgekomen percelen geen bestemming wordt gegeven die de ontwikkeling van de glastuinbouw kan belemmeren. Een uitzondering hierop kan worden gemaakt indien de andere bestemming bijdraagt aan realisatie van de herstructurering van de glastuinbouwsector of indien de andere bestemming sociaal maatschappelijke knelpunten oplost die verband houden met de herstructurering van de glastuinbouwsector.
Glastuinbouwontwikkelingsgebieden versus regionale clusters
In Gelderland zijn glastuinbouwclusters en glastuinbouwontwikkelingsgebieden aangewezen. De glastuinbouwontwikkelingsgebieden uit de Bommelerwaard (naast het gebied Huissen-Bemmel) zijn bedoeld voor uitbreiding én her-, en nieuwvestiging. Her- en nieuwvestiging kan zowel vanuit de Bommelerwaard zelf komen als ook van buiten de gemeenten Zaltbommel en Maasdriel, waarbij voor de Bommelerwaard in beginsel de voorkeur is gegeven aan bedrijven uit de regio Westelijk Rivierengebied.
Nabij het plangebied in de aangrenzende gemeente Neerijnen liggen twee regionale clusters glastuinbouw, Tuil en Est. In deze clusters mogen nieuwe bouwblokken voor hervestiging of uitbreiding (geen nieuwvestiging) van een glastuinbouwbedrijf worden uitgegeven. In het bestemmingsplan van Neerijnen is bepaald dat dit slechts geldt voor bedrijven binnen de gemeente.
Het westen van het plangebied ligt binnen het Nationaal landschap Nieuwe Hollandse Waterlinie. Hier geldt dat ten aanzien van de gelegen 'open velden' geen bestemmingen worden toegestaan die de openheid daarvan aantasten. In afwijking hierop is nieuwbouw en uitbreiding van bebouwing mogelijk binnen of aansluitend op bestaande bouwpercelen zoals overeengekomen in de bestuursovereenkomst Nieuwe Hollandse Waterlinie.
Omgevingsvisie Gelderland
Naast het specifieke beleid voor de glastuinbouwgebieden omvat de omgevingsvisie beleid voor andere aspecten zoals natuur en landschap. Voor de extensiveringsgebieden is het beleid van vitaal platteland van toepassing. Hier wordt ruimte geboden voor grondgebonden landbouw en nieuwe economische dragers. In het multifunctioneel gebied zijn onder voorwaarden andere functies mogelijk voor kleinschalige niet-agrarische bedrijvigheid.
Ten aanzien van gebieden gelegen binnen de 'open velden' van de Nieuwe Hollandse Waterlinie is aangegeven dat het beleid is om hier de openheid niet aan te tasten. Uitbreiding en nieuwbouw is mogelijk binnen of aansluitend op bestaande bouwpercelen. Uitbreiding en nieuwbouw tot aaneengesloten glastuinbouwgebied is niet gewenst. Een uitzondering hierop betreffen vanzelfsprekend de glastuinbouwontwikkelingsgebieden. De begrenzing van de 'Open Velden' en 'Verdichtingsvelden' is overgenomen uit het Linieperspectief 'Panorama Krayenhof'. Voor de 'Verdichtingsvelden' geldt het beleid voor waardevolle landschappen: ja, mits de kernkwaliteiten van het waardevolle landschap niet worden aangetast. In hoofdstuk 4 is aangegeven hoe dit beleid zich verhoudt tot dit inpassingsplan.
Provinciaal voorbereidingsbesluit, 22 januari 2014
Om te voorkomen dat gedurende de voorbereiding van het inpassingsplan bouwontwikkelingen plaatsvinden die belemmerend uitwerken voor de beoogde herstructurering, is een voorbereidingsbesluit ex artikel 3.7 Wro genomen.
Samenwerkingsovereenkomst herstructurering glastuinbouw en
paddenstoelenteelt Bommelerwaard
Op 9 december 2009 is de Samenwerkingsovereenkomst herstructurering glastuinbouw- en paddenstoelenteelt Bommelerwaard (SOK) tussen provincie Gelderland, Gemeenten Zaltbommel en Maasdriel en Waterschap Rivierenland, ondertekend. De oprichting van de uitvoeringsorganisatie en de realisatie van de gezamenlijke doelen in het kader van de herstructurering van de glastuinbouw en de paddenstoelenteelt in de Bommelerwaard zijn hierin vastgelegd.
Regionaal beleidskader functieverandering
In 2007 is de regionale uitwerking voor functieverandering vastgesteld ('Beleidskader hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied', Regio Rivierenland). Daarbij wordt onderscheid gemaakt in functieverandering naar wonen en naar bedrijvigheid.
Belangrijk uitgangspunt is dat in gebieden waarin het primaat ligt bij de landbouw terughoudend wordt omgegaan met mogelijkheden voor functieverandering. Dit om potentiële beperkingen voor agrarische bedrijven te voorkomen. Tevens wordt het in deze gebieden belangrijk gevonden om vrijkomende opstallen te kunnen gebruiken voor hervestiging van agrarische bedrijven. Door sloop van bedrijfsgebouwen zullen er namelijk geen mogelijkheden voor hergebruik meer zijn. Voor functieverandering waarbij sloop aan de orde is, moet in ieder geval aangetoond worden dat volwaardig hergebruik van het perceel voor agrarische doeleinden niet mogelijk is.
Bij functieverandering liggen vooral kansen voor agrarisch gerelateerde of agrarisch verwante bedrijvigheid. Recreatieve functies zijn alleen mogelijk indien deze geen beperking opleveren voor de aanwezige agrarische bedrijven.
Binnen het multifunctioneel gebied wordt ruimhartig omgegaan met de mogelijkheden voor functieverandering, gelet op de kernkwaliteiten van dit landschappelijk deelgebied. Dit geldt tevens voor de extensiveringsgebieden glastuinbouw. Hierdoor is het in deze gebieden mogelijk om maximaal te zoeken naar mogelijkheden om bedrijven te saneren. Het beleid ten aanzien van vrijkomende agrarische bebouwing is hierbij een van de instrumenten om het gewenste beleid vorm te geven. Gelet op de provinciale doelstellingen van de intensiveringsgebieden en reserveconcentratiegebieden glastuinbouw heeft dit beleid hier niet het primaat.
In het regionale beleidskader wordt ook functieverandering naar verschillende vormen van bedrijvigheid als een goede mogelijkheid gezien.
In hoofdstuk 3 is verder uitgewerkt hoe het regionale functieveranderingsbeleid is opgenomen in dit inpassingsplan.
Structuurvisie Maasdriel
De gemeente Maasdriel heeft op 20 oktober 2011 een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied. De Structuurvisie vertaalt de nieuwste beleidsmatige visies en uitgangspunten in een helder en leesbaar ruimtelijk beeld (het zogenaamde ‘ruimtelijk casco’), met bijbehorend uitvoeringsprogramma (het ‘projectenplan’). De ontwikkeling van de glastuinbouw is opgenomen conform de afspraken in de Samenwerkingsovereenkomst (SOK) (zie hoofdstuk 2).
Structuurvisie buitengebied Zaltbommel
De gemeenteraad van Zaltbommel heeft op 15 maart 2012 de structuurvisie voor het gehele buitengebied (met uitzondering van de uiterwaarden van de Waal) vastgesteld. De structuurvisie geeft het beeld voor de langere termijn en dient als toetsingskader voor ontwikkelingen, waar het bestemmingsplan Buitengebied niet in voorziet. Voor de glastuinbouwgebieden is het beleid overgenomen uit de SOK. Daarnaast biedt de structuurvisie de ruimtelijke kaders voor aspecten als landbouw, agrarische nevenactiviteiten, natuur en landschap, functieverandering en recreatie.
Geldende bestemmingsplannen
In het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Heeft betrekking op: |
Buitengebied Maasdriel 1993 | Grote Ingh Velddriel (Veilingweg) Kerkdriel (Kievitsham) (Gemeente Maasdriel) |
Buitengebied Rossum 1989 en herziening 1993 | Rossum (Hogeweg) (Gemeente Maasdriel) |
Buitengebied Hedel 1995 | Hedel (Harenseweg) (Gemeente Maasdriel) |
Buitengebied Brakel 1996 | Brakel - West Brakel - Oost Poederoijen Zuilichem (Gemeente Zaltbommel) |
Buitengebied Kerkwijk 1991 | Nieuwaal Kerkwijk-Oost Kerkwijk-Zuid Nederhemert Gameren (deels) (Gemeente Zaltbommel) |
Buitengebied West | Gameren (deels) (Gemeente Zaltbommel) |
Buitengebied Zaltbommel | Verscheidene percelen buiten de glastuinbouwgebieden zijn opgenomen ten behoeve van de realisatie van landschappelijke inpassing, waterberging en verkeersontsluitingen. |
In de geldende bestemmingsplannen is in alle 14 gebieden glastuinbouw toegestaan. Een uitzondering hierop vormen het reserveconcentratiegebied Zuilichem, gelegen in het bestemmingsplan Buitengebied Brakel 1996 (geen glastuinbouw toegestaan) en Rossum (zeer beperkte uitbreidingsmogelijkheden).
Overig beleid
In het kader van dit inpassingsplan is specifiek voor de glastuinbouwgebieden beleid opgesteld door het Dagelijks Bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling, in samenspraak met de gemeenten, de provincie en het waterschap. Het PHTB heeft daarbij een ondersteunende rol vervuld. Het betreft onder andere een aanvulling op het handhavingsbeleid van gemeenten, het beleid met betrekking tot duurzaamheid en de landschappelijke ontwerprichtlijnen. Gezien de nauwe verwevenheid met de planologische regeling, komt dit beleid aan bod in hoofdstuk 3. Hieronder wordt wel kort ingegaan op de Streefbelden en de Basiskaarten die zijn opgesteld.
Streefbeelden en basiskaarten
In de aanloop naar het ontwerp inpassingsplan van 2013 heeft het PHTB ruimtelijke toekomstvisies voor de intensiveringsgebieden opgesteld, in de vorm van niet-juridisch bindende 'streefbeelden'. Een streefbeeld brengt de lokale wensen en behoeften samen ten aanzien van onder andere landschappelijke inpassing, tuinbouwontwikkeling, water, infrastructuur, duurzaamheid, recreatieve voorzieningen en op enkele locaties woningbouwkavels (al dan niet als gevolg van functieverandering).
Tijdens het Gebiedsproces (zie paragraaf 1.2) hebben de gebiedspartners de wens uitgesproken om de meest wenselijke uitvoering van de landschappelijke inpassing, verkeer en andere functies (o.m. waterberging) een juridische status te geven in het inpassingsplan. Daartoe zijn de Basiskaarten opgesteld. De Basiskaarten nemen de Streefbeelden als uitgangspunt, met dien verstande dat de resultaten uit het Gebiedsproces daarin zijn verwerkt. De Basiskaarten hebben een gelijkluidend schaal- en uitwerkingsniveau en zijn opgesteld volgens een eenduidige legenda. Zij bevatten een zo veel mogelijk maat- en plaatsvaste vertaling van de tuinbouwdoelen en de publieke doelen (infrastructuur, landschappelijke inpassing en water) per afzonderlijk intensiveringsgebied en reserveconcentratiegebied. Die thema's zijn als bindende kaders aan de wijzigingsbevoegdheden verbonden. Aldus vormen zij de basis voor de opstelling van de wijzigingsplannen. Voorts zijn de Basiskaarten onderdeel van de businesscase voor de herstructurering. Daarmee zijn de SOK-doelen op hun financierbaarheid getoetst.
Dit hoofdstuk beschrijft het specifieke beleid en de gemaakte keuzes voor het inpassingsplan. Eerst wordt ingegaan op de gebiedsspecifieke keuzes die gemaakt zijn voor respectievelijk de intensiveringsgebieden, de reserveconcentratiegebieden en de extensiveringsgebieden. Daarna komen thema's aan bod die van belang zijn voor het gehele plangebied.
In deze gebieden is het hoofddoel het intensiveren en herstructureren van de tuinbouw. De bestaande aanwezige kassen en bedrijfswoningen worden om deze reden positief bestemd. Bestaande burgerwoningen en bedrijven zijn bestemd in overeenstemming met de huidige feitelijke situatie voor zover deze legaal tot stand gekomen is. Voor deze functies zijn er beperkte uitbreidingsmogelijkheden. Voor die percelen waar nimmer een bedrijfswoning aanwezig was, is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen zodat, onder voorwaarden, alsnog een bedrijfswoning gerealiseerd kan worden.
Nieuwvestiging en/ of uitbreiding van glastuinbouw
In de intensiveringsgebieden is nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven mogelijk. Het verbeteren van de uitbreidingsmogelijkheden van bestaande bedrijven en het creëren van nieuwvestigingslocaties wordt gestimuleerd. De mogelijkheid voor nieuwvestiging en/of grootschalige uitbreiding van glastuinbouw en paddenstoelenteelt is opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid van artikel 28 lid 28.2.1 van de planregels. Door ontwikkelingen te koppelen aan een wijzigingsbevoegdheid, is het mogelijk om de herstructurering vorm te geven conform de criteria van de SOK, zoals het opleggen van voorwaarden met betrekking tot landschappelijke inpassing, verkeer en de optimale benutting van het beschikbare areaal. Deze wijzigingsbevoegdheid strekt zich uit tot alle bestemde functies binnen de gebiedsaanduiding; 'intensiveringsgebied'. Bouwplannen die ten tijde van het opstellen van het ontwerpinpassingsplan al voldoende concreet waren en passen binnen de uitgangspunten van dit inpassingsplan, zijn direct opgenomen in het inpassingsplan. De uitbreidings- en nieuwvestigingsrechten worden uitsluitend opengesteld voor bedrijven die vanuit het gebied van de Bommelerwaard worden verplaatst.
Woningbouw ten behoeve van herstructurering
In de Omgevingsverordening is de mogelijkheid opgenomen om ten behoeve van de herstructurering woningen te bouwen in intensiveringsgebieden. Omdat dit echter specifieke gevallen betreft, die bovendien zeer zorgvuldig afgewogen dienen te worden, zal in die situaties een afzonderlijke planologische procedure worden gestart.
In de Bommelerwaard zijn twee zogenaamde reserveconcentratiegebieden aangewezen. Deze gebieden zijn in principe beschikbaar voor de herstructurering. Hier is ten tijde van de vaststelling van het inpassingsplan nog geen nieuwvestiging mogelijk. Voorrang wordt gegeven aan nieuwvestiging in de intensiveringsgebieden. Het restrictieve beleid in de reserveconcentratiegebieden voor ontwikkeling van niet-glastuinbouwfuncties, zoals opgenomen in de Omgevingsvisie, is hier van kracht. Bestemmingswijzigingen naar functies, die een latere ontwikkeling naar glastuinbouwconcentratiegebied kunnen belemmeren, zijn dan ook uitgesloten. Het gaat dan in het bijzonder om het stichten van nieuwe landgoederen en functiewijziging naar wonen. Bestaande glastuinbouwbedrijven mogen bij recht met 10% uitbreiden.
Nieuwvestiging en/ of uitbreiding van glastuinbouw
In de reserveconcentratiegebieden is nieuwvestiging en/ of grootschalige uitbreiding van glastuinbouwbedrijven uitsluitend mogelijk op het moment dat dit om bedrijfseconomische, ruimtelijke en/ of landschappelijke redenen aantoonbaar niet realiseerbaar is op gronden in intensiveringsgebieden (rangorderegeling). De gronden worden uitsluitend opengesteld voor bedrijven die vanuit het gebied van de Bommelerwaard worden verplaatst. De mogelijkheid voor nieuwvestiging en/ of uitbreiding van glastuinbouwbedrijven is opgenomen in een wijzigingsbevoegdheid in artikel 28.3.1 Nieuwvestiging en/of uitbreiding van glastuinbouw of paddenstoelenteelt' van de planregels.
Nieuwvestiging agrogerelateerde bedrijvigheid
In het reserveconcentratiegebied Veilingweg Velddriel is langs de Provincialeweg N831 en de A2 een zone voorzien waarin agrogerelateerde bedrijvigheid gerealiseerd kan worden. Hiertoe is in het inpassingsplan een wijzigingsbevoegdheid in artikel 28.3.2
Nieuwvestiging agrogerelateerde bedrijvigheid opgenomen (wetgevingzone - wijzigingsgebied 1).
De plandelen die als extensiveringsgebieden zijn aangewezen zijn gebieden waar nieuwvestiging van glastuinbouw onmogelijk is gemaakt. Voor deze gebieden is de vroegere status van concentratiegebied vervallen en is het provinciale ruimtelijke beleid voor multifunctioneel gebied van toepassing. Dit betekent dat het functieveranderingsbeleid en het landgoederenbeleid hier op dezelfde wijze van toepassing zijn als in het reguliere buitengebied van de beide gemeenten. Bestaande glastuinbouwbedrijven worden als zodanig bestemd, inclusief een uitbreiding van 20% bij recht. Voor overige bestemmingen (agrarisch, wonen, bedrijf) wordt aangesloten bij de regelingen die de gemeenten Zaltbommel en Maasdriel hanteren in het buitengebied.
Uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven in extensiveringsgebied
De herbegrenzing van de concentratiegebieden en het onderscheiden van in- en extensiveringsgebieden in de Ruimtelijke verordening Gelderland 2010 heeft voor enkele bestaande glastuinbouwbedrijven tot gevolg dat zij ten opzichte van het Streekplan Gelderland 2005 niet meer gelegen zijn binnen een concentratiegebied (intensiveringsgebied), maar behoren tot het extensiveringsgebied. Volgens de Omgevingsverordening 2014 is het doel om in deze gebieden nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven niet toe te staan, maar aan bestaande bedrijven wel de mogelijkheid te bieden onder voorwaarden éénmalig, dat wil zeggen per bestemmingsplanperiode, met meer dan 20% uit te breiden (20% is de reguliere uitbreidingsruimte voor solitaire glastuinbouwbedrijven). Deze uitbreiding kan in verschillende bouwfasen worden uitgevoerd.
Deze uitbreidingsmogelijkheid, de maatwerkregeling, heeft aldus het karakter van een nadeelcompensatieregeling voor bestaande, volwaardige glastuinbouwbedrijven in extensiveringsgebieden.
'Bestaand' in deze context is de huidige onderneming die ten tijde van de inwerkingtreding van de RVG op 15 december 2010 een glastuinbouwbestemming had en zijn bedrijf op een volwaardige basis exploiteerde en daardoor de gerechtvaardigde verwachting mocht hebben dat de bedrijfslocatie door de overheid als een planologisch te bestendigen recht zou worden beschouwd.
'Volwaardig' in deze zin is ofwel een 'volwaardige bedrijfsvestiging', zijnde een glastuinbouwbedrijf met een minimaal kasoppervlak van 2 hectare, waarvan de breedte ten minste 100 m bedraagt ofwel een 'volwaardige glastuinbouwontwikkeling', zijnde een glastuinbouwbedrijf met een kasoppervlak minder dan 2 ha en dat een arbeidsinzet en -behoefte heeft van tenminste één mensjaar.
Conform de Omgevingsverordening 2014 is in dit inpassingsplan de nadeelcompensatieregeling toegepast. Voor de glastuinbouwbedrijven die het betreft is in de regels voorzien in een maatwerkregeling die geëffectueerd wordt via een Wijzigingsbevoegdheid in de bestemming 'Agrarisch'. Daarmee is het herstructureringsdoel voor de extensiveringsgebieden in juridische zin afgerond.
Voor paddenstoelenteeltbedrijven in extensiveringsgebied geldt de nadeelcompensatieplicht niet. Het Streekplan 2005 bepaalde uitsluitend voor bestaande solitaire glastuinbouwbedrijven (dus gelegen buiten de toen al bekende en aangeduide intensiveringsgebieden) dat zij bij recht nog maar een uitbreiding mochten krijgen van 20%. Dat stringente beleid gold niet voor paddenstoelenteelt. Niettemin is op basis van inventarisatiegegevens aan de paddenstoelenteeltbedrijven een zo ruim als redelijkerwijs mogelijk bouwvlak toegekend.
Functieverandering naar burgerbewoning
Functieverandering wordt alleen mogelijk gemaakt in extensiveringsgebieden. In het inpassingsplan is aangesloten bij de regionale uitwerking voor functieverandering, te weten het ('Beleidskader hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied' (VAB-beleid)). Daarbij wordt onderscheid gemaakt in functieverandering naar wonen en naar bedrijvigheid. De mogelijkheden voor de omvang van de nieuwe functie zijn gekoppeld aan het oppervlak van de te slopen gebouwen. Naast de gebouwen dienen ook overige agrarische bedrijfsmatige bebouwing en verharding zoals, sleufsilo's, mestsilo's, mestzak/foliebassin, laad- en spuitplaatsen, buitenuitloop bij varkens, al dan niet overdekt, voer- of mestplaat met of zonder wanden en silovoet van een voorsilo verwijderd te worden.
Daarbij geldt de voorwaarde dat de oppervlakte van een nieuw woongebouw maximaal 50% bedraagt van de oppervlakte van de gesloopte bedrijfsgebouwen (reductie bebouwd oppervlak van minimaal 50%).
Om landschappelijke, stedenbouwkundige dan wel economische redenen mogen onder voorwaarden in plaats van een woongebouw, vrijstaande woningen worden gebouwd.
Monumentale bebouwing mag uiteraard niet worden gesloopt. Indien functieverandering naar wonen leidt tot het inperken van ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende (agrarische) bedrijven, wordt er geen medewerking verleend aan de functieverandering.
Functieverandering naar bedrijven
In het regionale beleidskader wordt ook functieverandering naar verschillende vormen van bedrijvigheid als een goede mogelijkheid gezien.
Vanuit het regionale beleidskader gelden voor functieverandering naar sommige typen bedrijven maximale oppervlakten om te waarborgen dat bedrijvigheid qua karakter en uitstraling past in het buitengebied. In alle gevallen dienen de aanwezige bedrijfsgebouwen, die niet worden hergebruikt, te worden gesloopt. Bij sloop van kassen zijn er mogelijkheden voor de oprichting van een nieuw bedrijfsgebouw.
Nieuwbouw woningen ten behoeve van herstructurering
Naast de algemene mogelijkheden voor functieverandering naar wonen, zijn enkele wijzigingsbevoegdheden voor specifieke locaties opgenomen om ten behoeve van de herstructurering nieuwe woningen te realiseren. De Omgevingsverordening Gelderland 2014 biedt hiertoe ruimte, mits aangetoond kan worden dat woningbouw bijdraagt aan de realisatie van de herstructurering of dat de woningbouw sociaal maatschappelijke knelpunten oplost. Deze criteria zijn opgenomen in de wijzigingsbevoegdheden naar wonen in artikel 28.4.
In de tuinbouw intensiverings- en extensiveringsgebieden wordt een deel van de woningen dat bestemd is als agrarische bedrijfswoning gebruikt voor burgerbewoning. Het gaat bijvoorbeeld om van oorsprong tuinderswoningen waarin de oud-tuinder is blijven wonen na de afsplitsing van zijn bedrijf en bedrijfsgronden. Ook kunnen voormalige bedrijfswoningen zijn doorverkocht aan burgers die geen bedrijfseconomische relatie hebben met de tuinbouwactiviteiten. Het is niet geheel duidelijk hoeveel bedrijfswoningen door burgers worden bewoond. Uit de begin 2012 uitgezette enquêtes is een aantal situaties naar voren gekomen. Hoe dit echter ook zij, de geldende bestemmingsplannen van de gemeenten Zaltbommel en Maasdriel laten niet toe om gronden en bouwwerken - en dus ook bedrijfswoningen - te gebruiken in strijd met de bestemming.
In het inpassingsplan is ervoor gekozen om bedrijfswoningen in intensiveringsgebieden en reserveconcentratiegebieden opnieuw te bestemmen tot bedrijfswoning. Dit betekent dat ook het inpassingsplan niet toestaat dat agrarische bedrijfswoningen in die gebieden voor burgerbewoning worden gebruikt.
Voor de extensiveringsgebieden daarentegen, zoekt het inpassingsplan aansluiting bij het beleid van het reguliere buitengebied van de beide gemeenten. Dit betekent dat het inpassingsplan burgerbewoning van voormalige bedrijfswoningen in de extensiveringsgebieden legaliseert, voor zover is aangetoond dat de belangen van de omliggende agrarische bedrijvigheid niet worden geschaad.
Voor toekomstige gevallen bevat het inpassingsplan voor extensiveringsgebieden een wijzigingsbevoegdheid.
In de intensiveringsgebieden en reserveconcentratiegebieden is de primaire doelstelling de herstructurering van de tuinbouw. Vanwege deze primaire doelstelling, moet het beleid in deze gebieden terughoudender zijn als het gaat om het legaliseren van door burgers bewoonde bedrijfswoningen. Immers, daar waar gronden in gebruik zijn en blijven voor wonen, is er geen ruimte voor tuinbouw. In deze gebieden is daarom het uitgangspunt betrokken dat de woningen die in de geldende bestemmingsplannen als agrarische bedrijfswoning zijn bestemd, die bestemming in het inpassingsplan behouden.
Dit betekent dat beide gemeenten, na inwerkingtreding van het inpassingsplan, handhavend zullen optreden tegen illegale burgerbewoning van bedrijfswoningen in de intensiveringsgebieden en reserveconcentratiegebieden. De wijze waarop dit ter hand wordt genomen, is uiteengezet in bijlage 2 Handhavingsnota van deze toelichting.
In bepaalde gevallen is overigens gebleken dat de burgerbewoning van bedrijfswoningen in deze gebieden geen belemmering voor de herstructureringsdoelen oplevert. Voor die gevallen is beleid opgesteld om alsnog tot legalisering van de woonsituatie over te gaan, in die zin dat aan deze woningen de bestemming 'voormalige agrarische bedrijfswoning' is gegeven. Die bestemming sluit aan bij de Wet plattelandswoningen. Die wet is erop gericht om te voorkomen dat een in planologische zin afgesplitste bedrijfswoning een belemmering gaat vormen voor het bedrijf waar de woning eerder deel van uitmaakte. Een dergelijke woning wordt in milieurechtelijke zin geacht deel uit te maken van het achterliggende bedrijf waartoe zij in het verleden behoorde. De hoofdlijnen van het legalisatiebeleid luiden als volgt:
Uit deze notitie volgt dat een minimale afstand van 10 m moet worden aangehouden tussen een (voormalige) bedrijfswoning en een tuinbouwbedrijf. In de regels is dit vertaald door voor te schrijven dat de afstand van een (bedrijfs)woning tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 14 m mag bedragen. In deze afstand is rekening gehouden met een vergunningsvrije uitbreiding van de woning van 4 m. Andersom is vastgelegd dat kassen niet op minder dan 14 meter van bestaande woningen mogen komen te liggen.
De tuinbouw in de Bommelerwaard heeft in de afgelopen decennia een grote ontwikkeling doorgemaakt. De huidige omvang en het beeldbepalende karakter van de kassengebieden laten hun sporen na in het landschap. Er is aanleiding om het kassengebied als een apart landschapstype gezien worden: het tuinbouwlandschap. De tuinbouw dient ontwikkelingsmogelijkheden te krijgen, maar dit mag niet ten koste gaan van kenmerkende landschapsstructuren. Om de landschappelijke kwaliteit van de Bommelerwaard te waarborgen, zijn ontwerprichtlijnen opgesteld waaraan initiatieven voor uitbreiding van de tuinbouw (zowel extensiveringsgebied, intensiveringsgebied als reserveconcentratiegebied) tenminste dienen te voldoen. Deze ontwerprichtlijnen zijn opgenomen in bijlage 5 Handreiking landschappelijke inpassing van de toelichting.
De karakteristieken van de ontwikkelingslocaties verschillen onderling. Daardoor komt aan de landschappelijke kwaliteitseisen niet overal hetzelfde gewicht toe. Om aan die differentiatie tegemoet te komen maakt de Handreiking landschappelijke inpassing een onderscheid tussen voorschriften met een 'dwingend' karakter en ontwerprichtlijnen die 'gewenst' zijn. De 'dwingende' ontwerprichtlijnen zijn opgenomen in bijlage 2 Landschappelijke inpassing' bij de regels van het inpassingsplan en hiermee verwerkt tot juridisch bindende regels. De 'gewenste ontwerprichtlijnen worden waar mogelijk gerealiseerd, maar maken geen onderdeel uit van de regels. Ze worden aan de initiatiefnemer aangeboden, waarbij in overleg met de initiatiefnemer wordt bekeken op welke manier aan de 'gewenste' ontwerprichtlijnen kan worden voldaan.
Bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden dient aan deze richtlijnen te worden getoetst. In de ontwerprichtlijnen wordt onderscheid gemaakt in richtlijnen voor de inrichting van erven ten opzichte van:
Daarnaast zijn regels opgenomen voor de situering en vormgeving van waterbassins.
In de profielen voor de inrichting van erven ten opzichte van de weg zijn geen vaste afstanden opgenomen, maar zijn de afstanden ten opzichte van de profielgrens - de grens met de bestemming 'verkeer' danwel 'water' - gerelateerd aan de bouwhoogte voor kassen en de goothoogte voor overige gebouwen. In principe wordt uitgegaan van een verhouding tussen de hoogte en de afstand tot de profielgrens van 1:2. Bij situaties waar de weg niet evenwijdig aan de bebouwing loopt, geldt een gemiddelde van deze afstand in relatie tot de bouwhoogte. Er wordt in dat geval wel een minimale afstand gehanteerd die gelijk is aan de goothoogte respectievelijk de bouwhoogte. Dit betekent dat een kas van 9 m hoog op minimaal 18 m van de profielgrens dient te staan. Voor bedrijfswoningen wordt een verhouding van 1:1 aangehouden. De profielen zijn opgenomen als bijlage 2 van de regels.
Tot de doelstellingen van de SOK behoort het tot stand brengen van een duurzaam perspectief voor in intensiveringsgebieden geconcentreerde tuinbouw. Om dit doel te bereiken is een strategie ontwikkeld die uitgaat van faciliteren, motiveren en realiseren. In de regels van het inpassingsplan Er wordt geen extra inspanning boven op de wettelijke duurzaamheidseisen in de intensiveringsgebieden geëist.
Ten aanzien van het aspect water is de KRW leidend. Medio 2017 mag geen (ongezuiverd) bedrijfsafvalwater (inclusief drainwater) op het oppervlaktewater worden geloosd. Er wordt gewerkt aan een collectief systeem van inzamelen en zuiveren van het (drain en drainage)water van de bedrijven. Via de Crisis- en Herstelwet wordt een zodanige aanpassing van de wetgeving gevraagd, dat het nieuwe collectieve inzamelsysteem wordt aangemerkt als een riool, waardoor er een aansluitplicht ontstaat. Deze aanpassing zal eind 2015 zijn gerealiseerd. Een speciale extra zuiveringsstap op de RWZI zorgt ervoor dat gewasbeschermingsmiddelen uit het afvalwater kunnen worden verwijderd. De aanleg van het systeem zal ca. 2 à 3 jaar duren. Een en ander wordt vastgelegd in het Uitvoeringsconvenant herstructurering glastuinbouw en paddenstoelenteelt Bommelerwaard.
Ten aanzien van het aspect mobiliteit is het uitgangspunt dat duurzame mobiliteit veilig is en minimale overlast veroorzaakt. Het bevoegd gezag toetst aanvragen op de volgende vragen:
Ten aanzien van het aspect leefbaarheid ligt de aandacht, naast verkeersveiligheid, bij de huisvesting van Europese arbeidsmigranten. Knelpunten worden door het PHTB en de aanvrager besproken met als doel ze tot oplossing te brengen.
Nevenactiviteiten
Steeds meer agrarische ondernemers ontwikkelen tegenwoordig nevenactiviteiten in het kader van de verbrede landbouw. Een niet-agrarische nevenactiviteit kan een belangrijke aanvullende inkomstenbron opleveren voor een agrariër. De volgende nevenactiviteiten worden in het buitengebied toelaatbaar geacht op grond van het 'beleidskader hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied':
Bovenstaande activiteiten zijn in extensiveringsgebied toegestaan via een afwijkingsbevoegdheid, zij het dat aan het buitengebied gerelateerde bedrijven, in beperkte mate ook bij recht zijn toegestaan. Ditzelfde geldt voor het kleinschalig kamperen in de gemeente Maasdriel. In intensiveringsgebieden en reserveconcentratiegebieden staat de herstructurering van de tuinbouw voorop. Om deze reden zijn daar uitsluitend de activiteiten f. en g. (via een afwijkingsbevoegdheid) toegestaan. Hiermee wordt afgeweken van de structuurvisie Zaltbommel.
Nevenactiviteiten dienen binnen bestaande gebouwen plaats te vinden, met uitzondering van activiteiten die per definitie buiten gebouwen plaatsvinden, zoals kleinschalig kamperen of een theetuin. Verder mogen nevenactiviteiten niet leiden tot een belemmering van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven. Bij kleinschalig kamperen moeten de sanitaire gebouwen binnen het bouwperceel worden geplaatst en in de bestaande gebouwen worden opgenomen.
De nevenactiviteiten mogen niet een zodanige omvang krijgen dat ze tot hoofdactiviteit worden. Overeenkomstig het Streekplan Gelderland 2005 (nu structuurvisie) en het regionale beleidskader mag maximaal 25% van het bebouwde oppervlak tot een maximum van 350 m² van de bedrijfsgebouwen in Zaltbommel en 250 m2 in Maasdriel worden gebruikt voor nevenactiviteiten. Voor extensieve horeca (bijvoorbeeld een theetuin) geldt een maximum van 250 m2.
Uitbreidingsmogelijkheden bedrijven
Voor de niet-agrarische aan het buitengebied gelieerde bedrijven in extensiveringsgebied wordt een uitbreidingsruimte mogelijk gemaakt van 40% van het bebouwde oppervlak voor bedrijven tot een maximale uitbreiding van 500 m² mits de noodzaak voor de bedrijfsvoering is aangetoond.
Voor niet aan het buitengebied gerelateerde bedrijven tot 500 m2 geldt eveneens een uitbreidingsruimte van 40% in Maasdriel. Niet aan het buitengebied gelieerde bedrijven met een omvang van meer dan 500 m² mogen in Maasdriel 30% uitbreiden over de eerste 500 m² en nog eens 10% van het resterende oppervlak. In Zaltbommel geldt een uitbreiding van maximaal 10% van het bebouwd oppervlak voor bedrijven met een huidige omvang van meer dan 500 m².
In intensiveringsgebieden en reserveconcentratiegebieden wordt een uitbreiding van 10% van het bestaande oppervlak toegestaan.
Huisvesting tijdelijke arbeidskrachten
De gemeenten Maasdriel en Zaltbommel hebben een beleidsnotitie opgesteld en vastgesteld ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke buitenlandse arbeidskrachten in de land- en tuinbouw (Kadernota en plan van aanpak huisvesting tijdelijke buitenlandse werknemers, Gemeente Maasdriel en Zaltbommel, 14 oktober 2009). In deze nota wordt onderscheid gemaakt in verschillende huisvestingsvormen gekoppeld aan verschillende locaties. Belangrijke voorwaarden zijn dat het moet gaan om kleinschalige huisvesting en uitsluitend om werknemers van het eigen bedrijf.
Teeltondersteunende voorzieningen
Onder een teeltondersteunende voorziening (TOV) wordt verstaan een voorziening in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten wordt gebruikt om de volgende doelen na te streven:
Voorbeelden van teeltondersteunende voorzieningen zijn wandelkappen, tunnelkassen, plastic tunnels, boogkassen, containerteelt, schaduwhallen, hagelnetten, insecten-gaas, vraatnetten, stellingen, regenkappen, aardbeienteelttafels, afdekfolies, antiworteldoek en boomteelthekken.
Onder tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen worden voorzieningen verstaan, die zo lang de teelt het vereist, aanwezig zijn doch uiterlijk van 1 april t/m 31 oktober.
Voornoemde voorzieningen kennen een specifieke ruimtelijke uitstraling en dienen om deze reden om hun aanvaardbaarheid te worden afgewogen op basis van ecologische, landschappelijke en agrarische motieven. Bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van teeltondersteunende voorzieningen worden de volgende ruimtelijke criteria in de afweging betrokken:
Op basis van de criteria in de vorenstaande tabel is een regeling opgesteld die onderscheid maakt in voorzieningen die bij recht zijn toegestaan, voorzieningen die via een afwijking zijn toegestaan en voorzieningen die niet zijn toegestaan. In onderstaand schema is aangegeven welke mogelijkheden waar zijn toegestaan:
Mogelijkheden voor teeltondersteunende voorzieningen in intensiveringsgebied en reserveconcentratiegebied
|
||
Bij recht | Via afwijking | |
Binnen bouwvlak/aanduiding kas | Lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen Lage permanente teeltondersteunende voorzieningen Overige teeltondersteunende voorzieningen Hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen met de volgende beperkingen Uitsluitend van 1 april t/m 31 oktober Teeltondersteunend glas en teeltondersteunende voorzieningen met verschijningsvorm van kassen tot max 1000 m2 Teeltondersteunend glas en teeltondersteunende voorzieningen met verschijningsvorm van kassen t.b.v. bomenteelt tot 2500 m2 Hoge permanente teeltondersteunende voorzieningen met de volgende beperking: teeltondersteunend glas en teeltondersteunende voorzieningen met verschijningsvorm van kassen tot max 1000 m2 Teeltondersteunend glas en teeltondersteunende voorzieningen met verschijningsvorm van kassen t.b.v. bomenteelt tot 2500 m2 |
teeltondersteunend glas en teeltondersteunende voorzieningen met verschijningsvorm van kassen tot max 1500 m2
|
Buiten bouwvlak/ aanduiding kas | Lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen Overige teeltondersteunende voorzieningen Hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen met de volgende beperkingen Uitsluitend van 1 april t/m 31 oktober Teeltondersteunend glas en teeltondersteunende voorzieningen met verschijningsvorm van kassen zijn niet toegestaan |
Lage permanente teeltondersteunende voorzieningen met volgende beperkingen: Direct aansluitend aan bouwvlak/ aanduiding glastuinbouw, max 2 ha containervelden max 4 ha , |
Mogelijkheden voor teeltondersteunende voorzieningen in extensiveringsgebied | ||
Bij recht | Via afwijking | |
Binnen bouwvlak | Lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen Lage permanente teeltondersteunende voorzieningen Overige teeltondersteunende voorzieningen; |
Hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen Hoge permanente teeltondersteunende voorzieningen met de volgende beperking: Teeltondersteunend glas en teeltondersteunende voorzieningen met verschijningsvorm van kassen tot max 1500 m2 Teeltondersteunend glas en teeltondersteunende voorzieningen met verschijningsvorm van kassen t.b.v. bomenteelt tot 2500 m2 |
Buiten bouwvlak | Lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen Overige teeltondersteunende voorzieningen |
Lage permanente teeltondersteunende voorzieningen met volgende beperkingen: Direct aansluitend aan bouwvlak/ aanduiding glastuinbouw, max 2 ha containervelden max 4 ha Hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen met de volgende beperking: Direct aansluitend aan het bouwvlak danwel de aanduiding glastuinbouw Wandelkappen max 2 ha en uitsluitend ten behoeve van grondgebonden teelten Teeltondersteund glas en teeltondersteunende voorzieningen met verschijningsvorm van glas is niet toegestaan. |
Schuilgelegenheden
In het inpassingsplan is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen die het mogelijk maakt om in extensiveringsgebieden via een omgevingsvergunning schuilgelegenheden voor vee, met een maximale oppervlakte van 25 m² voor Zaltbommel en 75 m² voor Maasdriel, buiten het bouwvlak van grondgebonden agrarische bedrijven te realiseren. Voorwaarden hierbij zijn onder andere dat:
Paardenbakken
In verband met de rommelige uitstraling en de bijkomende voorzieningen worden paardenbakken (met een maximale oppervlakte van 1.200 m²) uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak van grondgebonden agrarische bedrijven, bij woningen en aansluitend aan de aanduiding 'glastuinbouw' in extensiveringsgebieden. Daarnaast is het onder voorwaarden toegestaan om door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de regel en een paardenbak (gedeeltelijk) buiten het agrarisch bouwvlak in extensiveringsgebied te realiseren. Hierbij dient in elk geval de paardenbak op een zorgvuldige manier in het landschap te worden ingepast en direct aansluitend aan het bouwvlak te worden gerealiseerd.
Gezien de primaire functies in intensiveringsgebied en reserveconcentratiegebieden zijn paardenbakken in deze gebieden niet toegestaan.
Mantelzorg
Nederland vergrijst in snel tempo. Er zijn inwoners, met name in het buitengebied, die graag zelf voor hun ouders willen zorgen en die hiervoor ook de ruimte hebben. De ouders worden dan in een min of meer zelfstandige woonruimte gehuisvest. De kinderen kunnen dan mantelzorg verlenen. Tevens is mantelzorg denkbaar voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid. Het beleid omtrent mantelzorg, voor zover betrekking hebbend op de gemeente Maasdriel, wordt meegenomen in het inpassingsplan. In die gemeente is het mogelijk via een afwijkingsbevoegdheid in een vrijstaand bijgebouw danwel een tijdelijke unit een mantelzorgvoorziening te realiseren. Er zijn wel voorwaarden aan verbonden, zoals het aantonen van de behoefte aan mantelzorg en het mag geen belemmering opleveren voor derden. Tevens mag de voorziening niet leiden tot een zelfstandige woning. De gemeente Zaltbommel kiest ervoor om, gezien het tijdelijke karakter, de mantelzorgvoorzieningen via een projectprocedure te regelen en deze niet in de bestemmingsplannen op te nemen.
In het inpassingsplan is een aantal particuliere initiatieven opgenomen die gedurende de looptijd van het inpassingsplan zijn ingediend. Het betreft:
In de bijlagen van deze toelichting zijn de ruimtelijke onderbouwingen en bijbehorende onderzoeken, voor zover van toepassing, voor deze ontwikkelingen opgenomen.
Er is een initiatief voor een landgoed ontwikkeling in Poederoijen. Het initiatief is in een vergevorderd stadium maar nog niet concreet genoeg om bij recht te bestemmen. Voor deze ontwikkeling zijn twee wijzigingszones opgenomen. Het voorgenomen initiatief is in de bijlagen opgenomen.
Daarnaast is tevens een verdeelstation dat in Poederoijen aangelegd wordt in het inpassingsplan opgenomen. Dit verdeelstation draagt bij aan een duurzame elektriciteitsvoorziening. In de Bommelerwaard is er, net als in de rest van Nederland, sprake van een 'traditioneel energienet'. In diverse pilots in Nederland wordt er geëxperimenteerd met 'smart grids'. Smart grids zijn innovaties rond energienetten die tot doel hebben ook in de toekomst de energievoorziening betaalbaar en betrouwbaar te houden. Daarnaast zullen smart grids ook essentieel zijn in het verduurzamen van onze elektriciteitsvoorziening. Belangrijk bij het begrip "intelligent net" is het ontstaan van tweerichtingsverkeer tussen energiegebruikers met producenten en met energiegebruikers onderling. Bij een smart grid is de toepassing van ICT (digitale technieken voor verwerking en communicatie) gekoppeld aan het elektriciteitsnet waardoor communicatie en besturing plaats kan vinden. De toevoeging van ICT maakt het mogelijk om de infrastructuur en de energiestromen beter te controleren, te sturen en te beheren. Hierdoor ontstaan er mogelijkheden om:
De regionale netbeheerder voor de Bommelerwaard is Liander. Liander heeft een programma opgezet om haar elektriciteitsnet intelligent te maken, zodat vitale informatie online beschikbaar komt en belangrijke knooppunten in het net zoals onderstations, regelstations, schakelstations en distributieruimtes beter op afstand bediend kunnen worden. Dit is nodig om de verwachtte toename van de decentrale opwek van energie, evenals de afname er van, te faciliteren. Dit is een proces dat vele jaren zal vergen en waarvoor een veelheid aan technieken nodig zullen zijn.
Een belangrijk aspect bij de modificaties van de bestaande netten is de ombouw van deze netten naar het intelligente 20kV-concept. Het bestaande 10kV wordt daarbij opgewaardeerd naar 20kV. Ook in de Bommelerwaard gaat dit nu, gezien de toekomstige ontwikkelingen versneld plaatsvinden. Naast investeringen in het Onderstation Zaltbommel, het regelstation Zuilichem zal er ook een nieuw regelstation worden gebouwd nabij Poederoijen. Deze ontwikkeling zal het lokale net versterken en de mogelijkheden voor decentrale, duurzame, energieopwekking versterken. Meer informatie over dit initiatief is opgenomen in Bijlage 16.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de uitvoerbaarheidsaspecten van het inpassingsplan. Hierbij is gebruikgemaakt van de informatie uit de PlanMER en de daaraan ten grondslag liggende documenten. Uitgangspunten bij de PlanMER waren een maximale invulling van de intensiveringsgebieden en de reserveconcentratiegebieden met tuinbouwbedrijven, en voor de extensiveringsgebieden uitbreidingsmogelijkheden op basis van de overgangsregeling.
Het inpassingsplan is in hoofdzaak een conserverend plan. Bij recht wordt de bestaande situatie vastgelegd. Daarnaast worden enkele concrete ontwikkelingen die binnen de doelen van inpassingsplan passen direct bestemd. Het merendeel van de ontwikkelingen wordt in dit inpassingsplan echter mogelijk gemaakt door middel van een wijzigingsbevoegdheid. Het detailniveau van het onderzoek is hier op aangepast: In het inpassingsplan wordt op een relatief globaal niveau beschreven wat de invloed is van het plan op de bestaande omgeving.
Ter onderbouwing van de wijzigingsplannen en de daaruit volgende omgevingsvergunningaanvragen, zal in veel gevallen nader onderzoek noodzakelijk zijn naar bijvoorbeeld naar de aanwezige flora en fauna en de bodemkwaliteit ter plaatse.
In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart te worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en welke gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Binnen het plangebied zijn vrij veel locaties bekend waar op grond van het historische gebruik mogelijke vervuiling aanwezig is. Dit is voornamelijk te wijten aan olietanks en de opslag van bestrijdingsmiddelen.
Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt is te maken) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied is verontreinigd, moet worden aangetoond dat het inpassingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen niet meer dan 5 jaar oud zijn. Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd.
Conclusie
Het inpassingsplan legt uitsluitend de bestaande of reeds vergunde situaties vast. Wanneer op basis van de mogelijkheden uit dit inpassingsplan een omgevingsvergunning wordt aangevraagd zal een bodemonderzoek overlegd moeten worden. Voor de onder 3.6 genoemde particuliere initiatieven heeft bodemonderzoek reeds plaatsgevonden. Aanvullende bodemonderzoek is in het kader van dit inpassingsplan niet noodzakelijk.
Cultuurhistorie
De cultuurhistorische kwaliteiten zijn verweven met het landschap: de vele kastelen, kerken en kloosters die het rivierengebied rijk is, verhogen in hoge mate de belevingswaarde van het landschap. Het gebied De Bommelerwaard is aangewezen als Belvédèregebied. Voor cultuurhistorie is de ligging ten opzichte van de Nieuwe Hollandse Waterlinie eveneens van belang. Geen van de plangebieden is gelegen in één van de beschermde dorpsgezichten.
Aan de westzijde van het plangebied ligt het Nationaal Landschap Nieuwe Hollandse Waterlinie. Dit bestaat uit een noord-zuid lopende lijn van fortificaties, waterwerken en versterkingen met een open gebied ten oosten van die linie dat in tijden van oorlog onder water kon worden gezet (inundatievelden). De gebieden Poederoijen, Brakel-West en een gedeelte van Brakel Oost liggen binnen het voormalige inundatiegebied van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Poederoijen is gelegen binnen de buitenste verboden kring (1.000 m) van de batterij onder Poederoijen, zoals in onderstaand figuur te zien is. De verboden kringen vinden hun oorsprong in de Kringenwet(1853-1951). Op grond hiervan werden om elk vestingwerk drie verboden kringen getrokken. Binnen de kleine kring (300 m) mocht slechts met toestemming van de minister van Oorlog gebouwd worden, en dan slechts met brandbare materialen, zoals hout en riet. Er golden bovendien beperkende bepalingen voor beplantingen. Binnen de middelbare kring (600 m) was het toegestaan om voor de fundering, schoorsteen en dakbedekking steen te gebruiken. Binnen de grote kring (1.000 m) was het verboden om zonder toestemming van de minister van Oorlog infrastructurele werken aan te leggen of te veranderen.
Een verdere intensivering van de tuinbouw kan ten koste gaan van het kenmerkende open karakter van het inundatiegebied. Met de huidige verspreide bebouwing (waaronder ook tuinbouwbedrijven) in deze gebieden is het van oorsprong open karakter van het inundatiegebied niet meer overal aanwezig. Het negatieve effect van de uitbreiding en/of verdere intensivering van tuinbouwbedrijven zal dan ook aanzienlijk minder zijn dan in volledig open delen van het inundatiegebied. Een goede landschappelijke afronding van de kassengebieden kan de invloed sterk verminderen en de beleving van het open karakter van het inundatiegebied juist versterken. Aan de westzijde van Poederoijen is hierin voorzien door een landschappelijke inpassing te realiseren. Hiertoe is deels in het inpassingsplan en deels in het bestemmingsplan buitengebied Zaltbommel een natuurbestemming opgenomen. In het inpassingsplan zijn daarnaast regels opgenomen voor de landschappelijke inpassing. Daarin zijn ook regels opgenomen voor het behoud van de zijving in Poederoijen.
Archeologie
De Provincie Gelderland heeft een Provinciaal Beleidskader Archeologie opgesteld. Hierin zijn zogenaamde parels aangewezen: gebieden met een provinciaal belang. De provincie heeft de volgende ambities voor de parelgebieden:
Meerdere tuinbouwlocaties zijn gelegen in het parelgebied Bommelerwaard. In dit gebied is sprake van een bijzonder landschap dat nagenoeg intact is, zowel archeologisch als historisch-geografisch. Belangrijk in dit gebied is het intacte Bronstijd landschap dat verwacht wordt op de dieper gelegen stroomgordels. Daarnaast is sprake van een grote ensemblewaarde van vindplaatsen uit allerlei perioden, waarbij zelfs perceleringsgreppels, akkeromwallingen en infrastructuur (off-site) worden verwacht. Vanaf de Middeleeuwen vervult Zaltbommel in deze regio een centrumfunctie.
Gemeenten
De gemeenten Zaltbommel en Maasdriel hebben archeologiebeleid vastgesteld (Zaltbommel op 7 juli 2011 en Maasdriel op 18 april 2013) bestaande uit een gedetailleerde archeologische verwachtingskaart, een cultuurhistorische inventarisatiekaart en een archeologische beleidskaart. De beleidskaarten van beide gemeenten maken onderscheid in beleidszones. De gehanteerde vrijstellingsgrenzen verschillen per gemeente. Beneden deze grenzen is geen archeologisch onderzoek vereist.
Doordat de op genomen vrijstellingsgrenzen binnen de twee gemeenten niet overeenkomen zijn voor beide gemeenten verschillen archeologische dubbelbestemmingen opgenomen.
Type archeologisch gebied | Vrijstellingsgrens diepte |
Vrijstellingsgrens oppervlakte |
|
Waarde - Archeologie 1 | 30 cm | 30 m2 | Waarde - archeologie 1 Zaltbommel |
Waarde – Archeologie 2 | 30 cm | 100 m² | Waarde - Archeologie 2 Maasdriel en Zaltbommel |
Waarde – Archeologie 3 | 30 cm | 2.500 m² | Waarde - Archeologie 3 Zaltbommel |
Waarde - Archeologie 4 | 150 cm | 2.500 m² | Waarde - Archeologie 4 Zaltbommel |
Waarde – Archeologie 5 | 30 cm | 500 m² | Waarde – Archeologie 3 Maasdriel |
Waarde – Archeologie 6 | 30 cm | 250 m² | Waarde - Archeologie 4 Maasdriel |
Waarde - Archeologie 7 | 30 cm | 1.000 m² | Waarde - Archeologie 5 Maasdriel |
Waarde - Archeologie 8 | 30 cm | 5.000 m² | Waarde – Archeologie 6 Maasdriel |
Conclusie
In het inpassingsplan worden dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' opgenomen waarin wordt vastgelegd bij welke grondroeringen (minimale oppervlakte en diepte), voorafgaand archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning. Deze voorwaarden kunnen maatregelen betreffen ten behoeve van behoud van archeologische waarden in de bodem, het doen van opgravingen of begeleiding van de werkzaamheden door een archeoloog.
Gezien de grote oppervlakten van de kassen, relatief beperkte bodemverstoring bij de aanleg van een kas en de doelstellingen van dit plan, is voor de aanleg van kassen een regeling opgenomen in de dubbelbestemmingen, die recht doet aan de daadwerkelijke aard van de bodemverstoring .
Deze waterparagraaf is in samenwerking met het waterschap Rivierenland tot stand gekomen en betreft de wettelijk verplichte watertoets.
Watersysteem
Het waterschap heeft als doelstelling dat er voldoende water aanwezig is ten behoeve van de verschillende gebiedsfuncties in de Bommelerwaard. Hierbij dient wateroverlast en verdroging zo mogelijk vermeden te worden. Om de verschillende gebiedsfuncties goed te bedienen, is het watersysteem verdeeld in drie bemalingsgebieden (Baanbreker, HC De Jongh - Rietschoof en Van Dam - Van Brakel). Via gemalen kunnen deze gebieden bij een wateroverschot afwateren op de Afgedamde Maas. Ten tijde van een tekort aan water zijn er ook gemalen die water kunnen inlaten/inmalen. Het water dat wordt ingelaten is afkomstig van de Maas en/of de Afgedamde Maas.
De bemalingsgebieden zijn verdeeld in peilgebieden, waar verschillende peilen worden gehandhaafd, globaal van hoog in het oostelijk naar laag in het westelijk deel van de Bommelerwaard. De Bommelerwaard bestaat uit ruim honderd peilgebieden met een peilvariatie van circa +2,5 m à +3,0 m NAP aan de oostzijde en circa 0,0 m à +0,5 m NAP aan de westzijde van het gebied. Een groot deel van het gebied wordt onder vrij verval vanaf de inlaatgemalen van water voorzien. Verder worden met behulp van opmalingen gebieden op peil gehouden.
De peilen die het waterschap handhaaft zijn vastgelegd in het Peilbesluit Bommelerwaard uit 2007. Het inpassingplan geeft geen aanleiding tot het wijzigen van de peilen uit het peilbesluit.
Waterkwantiteit
Kwelwater
Door de ligging van de Bommelerwaard tussen de rivieren spelen kwel en wegzijging in het gebied een grote rol. Op de hoger gelegen oeverwallen (met name in het oostelijk deel van de Bommelerwaard) speelt voornamelijk wegzijging een rol en kwel tijdens hoge rivierstanden. In de lagere komgronden, centraal in de Bommelerwaard en in het westelijk deel, treedt overwegend kwel op. Het beleid van het waterschap streeft naar een duurzaam waterbeheer. Uitgangspunt hierbij is dat voorkomen dient te worden dat er een toename optreedt van overtollig water dat wateroverlast kan veroorzaken. Mocht er door drainage toch een toename van overtollig water optreden dan zal een oplossing gevonden moeten worden conform de beleidstrits 'vasthouden, bergen, afvoeren'. Bij uitbreiding van tuinbouw dient dus voorkomen te worden dat door de aanleg van nieuwe drainage het kwelwater versneld wordt afgevoerd.
In het inpassingsplan is opgenomen dat wijzigingsplannen dienen te voldoen aan de eisen met betrekking tot de waterhuishouding. Eén van deze eisen is dat geen nadelig effect op de afvoer van kwelwater mag ontstaan.
Waterbergingscompensatie
Een verdere intensivering van de tuinbouw in de hiervoor aangewezen gebieden (intensiveringsgebieden en reserveconcentratiegebieden) leidt tot een toename van het verhard oppervlak in deze gebieden. Deze toename heeft tot gevolg dat het waterbergende vermogen van het gebied afneemt. Dit verlies dient gecompenseerd te worden door het realiseren van waterberging waardoor voorkomen wordt dat het regenwater versneld wordt afgevoerd naar de Afgedamde Maas. Conform de beleidsregels van het waterschap betekent dit dat minimaal 25% van het versneld afstromende regenwater geborgen dient te worden in nieuw oppervlaktewater. De overige 75% mag geborgen worden in de waterbassins welke tevens gebruikt worden voor gietwater in de kassen. De waterbergingscompensatie dient in beginsel binnen de intensiveringsgebieden en de reserveconcentratiegebieden gerealiseerd te worden. Doordat het waterschap een bij wet geregelde toetsende rol heeft bij de wijzigingsbevoegheden, is de compensatieplicht voldoende gewaarborgd.
Grondwateronttrekkingen
In het kader van de aanvulling op het MER heeft nader onderzoek plaatsgevonden naar de grondwateronttrekkingen vanuit de tuinbouw. Hieruit komt naar voren dat de omvang van deze onttrekkingen zo beperkt is dat dit niet zal leiden tot een merkbaar effect op de waterhuishouding.
Waterkwaliteit
Emissie-onderzoek
Waterschap Rivierenland heeft onderzoek uitgevoerd naar de emissie van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen door tuinbouwbedrijven. Aanleiding voor dit onderzoek is de onbekendheid van het Waterschap over de effecten van directe lozingen door tuinbouwbedrijven op de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het onderzoek bestond uit twee delen.
In het eerste deel is een vergelijking uitgevoerd naar de oppervlaktewaterkwaliteit in gebieden met verschillende agrarische hoofdactiviteiten. Belangrijkste conclusie uit dit deel van het onderzoek is dat het percentage normoverschrijdingen voor meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen in tuinbouw gebieden hoger is dan in gebieden waar andere agrarische activiteiten domineren.
In het tweede deel is onderzocht wat de emissie van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen is bij chrysantenteeltbedrijven. Ruim 50% van het totale glastuinbouwareaal in de Bommelerwaard is momenteel in gebruik voor de teelt van chrysanten. De chrysantenteelt is grondgebonden en wordt gekenmerkt door een relatief hoog verbruik van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen. Veel chrysantenteeltbedrijven in de Bommelerwaard zijn gevestigd in kwelgevoelige gebieden langs de Waal. Uit het onderzoek blijkt dat het geloosde drainagewater bij de vier onderzochte bedrijven meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen bevat. Bij hoge rivierwaterstand in het najaar en voorjaar lozen bedrijven onder invloed van de toegenomen kwelwaterstroom meer drainagewater. Bij alle onderzochte locaties is er een sterke correlatie tussen de geloosde hoeveelheid drainagewater en de geloosde stikstof- en sulfaatvracht. Bij fosfaat en het merendeel van de gewasbeschermingsmiddelen die regelmatig in het drainagewater worden aangetroffen is sprake van een zwak positieve correlatie tussen geloosde vracht van de betreffende stof en geloosd debiet.
De norm-overschrijdingen zijn niet alleen een probleem voor de lokale waterkwaliteit maar vormen tevens een risico voor de functie van de Afgedamde Maas als opslagbekken voor ruw water ten behoeve van de drinkwaterbereiding. De afvoer van de oppervlaktewatersystemen in de Bommelerwaard verloopt via de Afgedamde Maas.
Aansluiting op riolering
Gemeenten zijn op grond van artikel 10.33 van de Wet milieubeheer verantwoordelijk voor het doelmatig inzamelen en transporteren van afvalwater dat vrijkomt binnen hun grondgebied (zorgplicht). Ook bedrijfsafvalwater van tuinbouwbedrijven dat is verontreinigd met gewasbeschermingsmiddelen en/of meststoffen moet worden aangemerkt als afvalwater en valt dus onder de inzamelingsplicht. Door het veelal grondgebonden karakter van de glastuinbouw in kwelgevoelige gebieden vermengt het afvalwater zich met het drainagewater. Dit drainagewater bevat daardoor meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen en dient als afvalwater behandeld te worden. Het reserveconcentratiegebied Zuilichem-Oost verdient hierbij speciale aandacht. Dit betreft een omvangrijk gebied met een tuinbouwbestemming dat in tegenstelling tot de andere tuinbouwgebieden (zowel de intensiveringsgebieden als het reserveconcentratiegebied Velddriel), nog niet eerder als zodanig werd gebruikt. Tevens ligt Zuilichem-Oost in een sterk kwelgevoelig gebied. Het is van belang dat het afvalwater niet in het oppervlaktewater terechtkomt. Het afvalwater zal op locatie gezuiverd moeten worden of er zal een adequaat rioleringssysteem aangelegd moeten worden om te voldoen aan de hierboven omschreven zorgplicht.
Samenwerkingsovereenkomst bedrijfsafvalwater
Met betrekking tot het lozen van bedrijfsafvalwater is door drinkwaterbedrijf Dunea, Tuinbouwplatform Bommelerwaard, Waterschap Rivierenland, PHTB en de gemeenten Zaltbommel en Maasdriel op maandag 29 oktober 2012 een samenwerkingsovereenkomst getekend waarin is afgesproken gezamenlijk te werken aan oplossingen voor de behandeling van het bedrijfsafvalwater en aan de verbetering van de waterkwaliteit in de Bommelerwaard. De samenwerkende partijen hebben een gezamenlijk belang om te voorkomen dat onnodig drainwater via de riolering moet worden afgevoerd. De tuinbouwsector is al met meerdere projecten bezig om én het volume van het drainwater te verkleinen én de kwaliteit ervan te verbeteren.
Op basis van onderzoek is het beste alternatief het tuinbouwdrainagewater met een nieuw collectief systeem te verzamelen, naar de afvalwaterzuivering Zaltbommel te brengen, en daar middels een extra voorzuivering te ontdoen van residuen van gewasbeschermingsmiddelen (de nutriënten worden er met de gewone zuivering uitgehaald). Een probleem hierbij is dat er sprake is van een riool voor tuinbouwdrainagewater. Hiervoor zou de gemeente volgens de wet (nog) geen heffing kunnen toepassen en het waterschap slechts zeer beperkt. De Crisis- en Herstelwet (CHw) maakt het echter mogelijk 'belemmeringen' voor bepaalde projecten op te heffen. Via de CHw is het mogelijk de leiding als gemeentelijke riolering aan te merken en wordt gemeentelijke rioolheffing en heffing door het waterschap mogelijk: de extra leiding is dan vergelijkbaar met vergroting van de capaciteit van de bestaande riolering. Het gehele plan, inclusief de wetswijziging via de CHw, kan geborgd worden middels een Green Deal.
Een belangrijke wijziging die gekoppeld aan de aanleg van riolering gerealiseerd zal worden, is dat in de nieuwe situatie het drainwater via de rioolwaterzuivering in de Waal geloosd zal worden. Dit leidt tot een verbetering van de kwaliteit van het water in de Afgedamde Maas, dat als grondstof voor de drinkwaterwinning wordt gebruikt.
Kaderrichtlijn Water (KRW)
Door de intensiveringsgebieden Nieuwaal en Grote Ingh en door het reserveconcentratiegebied Velddriel lopen KRW-waterlichamen. In deze waterlichamen mag de waterkwaliteit niet afnemen ten opzichte van het jaar 2000 en zal de ecologische kwaliteit verbeterd moeten zijn in het jaar 2015. Een belangrijke maatregel hiertoe betreft het inrichten van natuurvriendelijke oevers aan één zijde van de watergang over 40% van de totale lengte aan watergangen. Deze eis is tevens opgenomen in het Programma van Eisen behorend bij de SOK. De natuurvriendelijke oevers kunnen ook buiten de tuinbouwgebieden aangelegd worden en daarmee dus ook buiten de grenzen van het inpassingsplan. Het is daarmee niet mogelijk dit als harde eis op te nemen in het inpassingsplan. Dit is echter één van de aspecten waaraan een wijzigingsplan getoetst moet worden.
Waterwetvergunning
Nieuwbouw en/of uitbreiding van tuinbouwbedrijven is vergunningplichtig in het kader van de Waterwet. Om een vergunning te verkrijgen dient onder andere voldaan te worden aan de eis met betrekking tot waterbergingscompensatie. De uitbreiding zal 'waterneutraal' gerealiseerd moeten worden. Ofwel er mag niet meer water afgevoerd worden dan voorafgaand aan de nieuwbouw/uitbreiding. Om versnelde afvoer te voorkomen, zal het extra water opgevangen moeten worden in nieuw oppervlaktewater, eventueel gecombineerd met opvang in waterbassins. Naast de waterbergingscompensatie-eis zal tevens voldaan moeten worden aan de eis dat het afvalwater (inclusief verontreinigd drainagewater) niet ongezuiverd mag lozen op het oppervlaktewater. Het afvalwater dient gezuiverd te worden of aangesloten te worden op de gemeentelijke riolering.
De Waterwetvergunning zal doorgaans aangevraagd worden ná de bestemmingswijzigingsprocedure. Er is geen onderscheid met betrekking tot de vergunningsvoorwaarden voor de verschillende gebieden (intensiveringsgebieden, reserveconcentratiegebieden en extensiveringsgebieden).
Conclusie
Het aspect water speelt een belangrijke rol bij de herstructurering. Het Waterschap zal bij het opstellen van het wettelijke verplichte wateradvies met name aandacht schenken aan de wijze waarop wordt omgegaan met de waterbergingscompensatie, het aansluiten van ongezuiverd afvalwater op de riolering en het storten van gezuiverd afvalwater op oppervlaktewater.
Voor het reserveconcentratiegebied Zuilichem Oost is een positief advies van het Waterschap voor grondgebonden tuinbouw slechts aan de orde als in het wijzigingsplan een rioleringsplan is opgenomen. Indien het afvalwater niet volledig gezuiverd kan worden zal dit rioleringsplan Zuilichem moeten voorzien van een adequaat rioleringssysteem.
Voor de overige wijzigingsplannen zal een positief advies van het Waterschap zonder een geïntegreerd rioleringsplan mogelijk zijn.
Aansluitend op de adviserende rol van het Waterschap zal door de initiatiefnemer een Waterwetvergunning aangevraagd dienen te worden bij het Waterschap. In de vergunningaanvraag geldt voor alle locaties dat de waterbergingscompensatie én de aansluiting van ongezuiverd afvalwater op de riolering in detail uitgewerkt dienen te zijn.
Door bureau Waardenburg is een passende beoordeling opgesteld waarin de effecten van de ontwikkeling op de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en Natura 2000 gebieden zijn onderzocht, uitgaande van een maximale invulling met glastuinbouw. In deze paragraaf zijn de belangrijkste conclusies van de passende beoordeling met betrekking tot Natura 2000 gebieden en de EHS beschreven. Daarnaast wordt ingegaan op de mogelijke effecten op flora en fauna.
Natura 2000
Het plangebied ligt in de nabijheid van de Natura 2000-gebieden Uiterwaarden Waal (Hurwenense uiterwaarden) en Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem. In de passende beoordeling worden de volgende conclusies getrokken:
Conclusie
Uit het voorgaande blijkt dat significant negatieve effecten op de Natura 2000 gebieden Uiterwaarden Waal en Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem en op verder weg gelegen Natura 2000-gebieden ten gevolge van de herstructurering van de tuinbouw op voorhand zijn uitgesloten en voorts dat de natuurlijke kenmerken van deze gebieden niet zullen worden aangetast.
Ecologische hoofdstructuur (EHS)
Met betrekking tot eventuele effecten op de EHS(in de Omgevingsverordening is dit begrip vervangen door Gelders Natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone) worden de volgende conclusies getrokken:
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat effecten op het functioneren van de EHS niet zijn te verwachten. De wezenlijke waarden en kenmerken worden niet aangetast.
Flora en fauna
Voor bouwwerkzaamheden geldt in het algemeen dat onderzoek gedaan moet worden naar de aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten. Ten behoeve van de aanvulling op het PlanMER is onderzoek gedaan naar het voorkomen van soorten. Hieruit blijkt dat beschermde plantensoorten met name zijn aangetroffen in bestaande natuurgebieden behorend tot de EHS. Met betrekking tot fauna komen verspreid door de Bommelerwaard beschermde vleermuizen, vogels en vissen voor:
Conclusie
Voor alle soorten geldt dat verspreid door het gebied waarnemingen zijn gedaan. Het voorkomen van soorten is in veel gevallen gekoppeld aan de aanwezige natuurgebieden. Er zijn geen aanwijzingen dat de tuinbouwgebieden waardevoller leefgebied omvatten voor soorten dan de rest van de Bommelerwaard.
In het kader van het verlenen van omgevingsvergunningen en het opstellen van wijzigingsplannen zal nader (veld)onderzoek uitgevoerd moeten worden. Wanneer dit onderzoek tijdig wordt uitgevoerd en naar aanleiding hiervan indien nodig maatregelen worden getroffen, zal het effect op flora en fauna zeer beperkt zijn en mag redelijkerwijs verwacht worden dat ontheffingen, indien nodig, verleend kunnen worden.
Huidige en toekomstige verkeersintensiteiten
In het kader van het MER is de toename van het verkeer onderzocht. Veel van de intensiveringsgebieden in de gemeente Zaltbommel worden ontsloten via wegen die aansluiten op de Van Heemstraweg (N322). Naar verwachting zal het verkeer, dat wordt gegenereerd door een verdere intensivering van de tuinbouwgebieden en het reserveconcentratiegebied Zuilichem, worden afgewikkeld via de Van Heemstraweg in de richting van de A2. In dat geval zal de verkeerintensiteit op deze weg op werkdagen met maximaal een kleine 1.500 mvt/etmaal toenemen. Gezien de huidige verkeersintensiteit (17.570 mvt/etmaal) ten zuiden van de kern van Zaltbommel en de wegstructuur ter plaatse kan dit mogelijk zorgen voor stagnatie tijdens de spits. De provincie Gelderland heeft echter ingestemd met verbreding van de N322 ter hoogte van Zaltbommel en het A2-viaduct. Daarnaast is een provinciaal inpassingsplan vastgesteld dat een omlegging van de N322 ter hoogte van de Steenweg mogelijk maakt. In de bijbehorende verkeersstudies is rekening gehouden met nieuwe ontwikkelingen, waaronder het reserveconcentratiegebied Zuilichem-Oost. Bij volledige ontwikkeling van het reserveconcentratiegebied Zuilichem-Oost is een nieuwe aansluiting op de N322 voorzien tussen de kernen Nieuwaal en Zuilichem. In het bestemmingsplan Buitengebied Zaltbommel, vastgesteld op 27 juni 2013, is een wijzigingszone opgenomen om deze aantakking op de N322 mogelijk te maken.
Uit het planMER behorend bij de structuurvisie Maasdriel blijkt dat de intensiteit op de N831 ten westen en oosten van de op- en afritten van de A2 de (veel gehanteerde kritische) capaciteitsgrens van 20.000 mvt/etmaal nadert of net overschrijdt en hierdoor stagnatie zou kunnen ontstaan in de verkeersafwikkeling, zeker gedurende de spitsperioden. De aansluiting met de A2 is in het kader van de verbreding van de A2 een aantal jaren geleden gereconstrueerd, waarbij extra rijstroken zijn aangebracht. Met de recente reconstructie is er in ieder geval voldoende restcapaciteit aanwezig tot 2020 om ook de verkeersstromen ten gevolge van tuinbouwontwikkeling op te kunnen vangen.
Vergroten verkeersveiligheid en leefbaarheid
Een van de doelen van de herstructurering is het verbeteren van de verkeersveiligheid. De focus ligt daarbij vooral op de intensiveringsgebieden en reserveconcentratiegebieden, aangezien de verkeersintensiteit in deze gebieden naar verwachting zal toenemen. Er zijn een aantal verkeersmaatregelen die noodzakelijk dan wel gewenst zijn ten behoeve van de verkeersveiligheid en de leefbaarheid in het gebied geïnventariseerd (Visie verkeersmaatregelen Herstructurering glastuinbouw Bommelerwaard 2014-2020, augustus 2014). De belangrijkste verkeersmaatregelen zijn:
In de planperiode zal een prioritering van deze maatregelen worden opgesteld, alsmede worden bezien op welke wijze deze maatregelen kunnen worden gefinancierd. Op basis daarvan wordt een planning opgesteld voor de uitvoering. Afspraken hierover zullen in het Uitvoeringsconvenant worden opgenomen.
Behalve de hierboven reeds genoemde maatregelen spelen ook de volgende zaken een rol.
Routes vrachtverkeer
De gemeente Zaltbommel, Transport & Logistiek Nederland, de tuinbouwsector en vervoersbedrijven in de Bommelerwaard sluiten een convenant, waarin afspraken zijn vastgelegd omtrent gedrag op de weg en over de geprefereerde route van tuinbouwgebieden naar de provinciale weg.
De voorkeursroutes die in het convenant worden beschreven, dienen als input voor een prioritering van wegen die moeten worden aangepast in het kader van de herstructurering. Aanpassing kan betekenen dat de weg wordt verbreed en/of anders ingericht, waardoor ruimte ontstaat voor bijvoorbeeld (vrijliggende) fietspaden of fietsstroken.
Benoemen van wegtyperingen en (her)inrichten van deze wegen.
Om de toenemende verkeersintensiteiten op veilige wijze te faciliteren en daarnaast bestaande wegenstructuren veiliger te maken, stelt het bevoegd gezag beleid op.
Voor de erftoegangswegen binnen de intensiveringsgebieden geldt dat ernaar wordt gestreefd vrijliggende fietspaden aan te leggen. Daar waar aanleg van vrijliggende fietspaden niet haalbaar is, zal, indien mogelijk, de weg worden verbreed naar een breedte van 6,20 m. Hierbij zal de weg ingericht worden als erftoegangsweg type 1 (zie figuur: Erftoegangsweg type 1), met voor zover mogelijk aan beide zijden fietsstroken van 1,25 m (hierbij is de rijloper 3,70 m). Echter, de bestaande praktijk zal het niet altijd toelaten de wegen te verbreden naar 6,20 m. In deze gevallen zal de weg ingericht worden als type 2 (zie figuur: Erftoegangsweg type 2) met overige verkeersremmende/ veiligheidsvergrotende maatregelen (zoals versmallingen en kantmarkering) om de verkeerssituatie te verbeteren. Hierbij zal wel altijd getracht worden de wegen zoveel als mogelijk te verbreden.
Figuur Erftoegangsweg type 1 Figuur: Erftoegangsweg type 2
60 km/u zonering
De gemeente Zaltbommel heeft in haar 'verkeersbesluit 60 km/u zones' wegen aangewezen als 60 km/u – zone. Een deel van deze wegen zijn gelegen in de verschillende in- en extensiveringsgebieden (zie bijlage Wegtyperingen ). De gemeente Maasdriel heeft eveneens een categorisering aan de wegen in het buitengebied gegeven. Beide gemeenten hebben gedeeltelijk uitvoering gegeven aan de (her)inrichting van wegen naar de bijbehorende categorie. Bij de herinrichting van deze gebieden ervoor worden gezorgd dat veiligheidsvergrotende maatregelen (bijvoorbeeld drempels en plateaus) worden gerealiseerd.
Fietsvoorzieningen
Binnen de intensiveringsgebieden zullen, langs erftoegangswegen, vrijliggende fietspaden of fietsstroken worden aangelegd wanneer daar vanwege de hoge intensiteit aan fietsverkeer (en daarmee menging met vrachtverkeer) behoefte toe bestaat. Dit geldt met name voor de fietsontsluitingsroute tussen de kernen Brakel, Zuilichem, Nieuwaal, Gameren en Zaltbommel, waar fietsverkeer tussen de dorpen zich verzamelt. Hierbij wordt ernaar gestreefd om fietsvoorzieningen daar waar mogelijk te scheiden van snelverkeer. Tussen Zuilichem en Gameren is reeds een vrijliggend fietspad gerealiseerd. Daarnaast wordt in intensiveringsgebied Gameren een vrijliggend fietspad ten zuiden van de Ouwelsestraat aangelegd. Langs de Molenkampseweg in Brakel zijn plannen voor de aanleg van fietsstroken aan weerszijden van de weg.
De belangrijkste ontsluitingsweg van het intensiveringsgebied Poederoijen, de Burgemeester Posweg, is eveneens voorzien van vrijliggende fietspaden. Dit geldt ook voor de provinciale weg N831, die de belangrijkste ontsluiting vormt voor het reserveconcentratiegebied Velddriel en ook deels voor de Grote Ingh. Voor het reserveconcentratiegebied Velddriel vormt daarnaast de Veilingweg een belangrijke ontsluitingsweg. Deze weg maakt onderdeel uit van het provinciale en utilitaire fietsnetwerk.
Dit inpassingsplan biedt ruimte om vrijliggende fietspaden te realiseren binnen de ruim opgezette verkeersbestemming (waarin zowel wegen, bermen als sloten meegenomen zijn). Hierdoor is er ruimte voor verbetering en optimalisatie van de wegbreedte en inrichting van de weg. Daarnaast biedt het inpassingsplan de mogelijkheid om binnen alle andere bestemmingen naast 'Verkeer' fietspaden aan te leggen. Dit maakt het mogelijk dat in de bestemming 'Agrarisch' of 'Agrarisch -Tuinbouw' een fietspad kan worden aangelegd.
Vrachtverkeer
Op dit moment is een beperkt aantal transporteurs actief in het gebied; bedrijven die als kerntaak het vervoeren van producten door, van en naar de Bommelerwaard hebben. Daarnaast is er een aantal tuinders dat beschikt over eigen vrachtvervoersmiddelen en deze inzet voor eigen gebruik en derden.
Uitgangspunt is dat het parkeren, laden en lossen op het eigen erf van de tuinder plaatsvindt. Via een zogenaamde 'voorwaardelijke verplichting' in de regels wordt dit afgedwongen. Tuinbouwbedrijven worden zoveel mogelijk voorzien van twee dammen. Zo kan het vrachtverkeer in voorwaartse richting het erf op- en afrijden. In sommige, bestaande gevallen is dit niet mogelijk en zal steken op de openbare weg onontkoombaar zijn.
Het PHTB heeft samen met het Tuinbouwplatform de knelpunten in de huidige transportroutes in kaart gebracht. Op basis van deze inventarisatie en de voorkeursroute zoals benoemd in het eerder genoemde convenant, worden knelpunten opgepakt. Daarnaast wordt een aparte route vastgesteld voor lange, zware vrachtwagens; de zogenaamde LZV's. Deze routes zullen worden afgestemd met de beide gemeenten.
Conclusie
Door de intensivering van tuinbouw, inclusief het reserveconcentratiegebied Zuilichem zal de intensiteit van het verkeer toenemen. Gezien de huidige verkeersintensiteit ten zuiden van de kern van Zaltbommel en de wegstructuur ter plaatse kan dit mogelijk zorgen voor stagnatie tijdens de spits. De provincie Gelderland heeft in november 2014 opdracht gegeven tot verbreding van de N322 ter hoogte van Zaltbommel en het A2-viaduct en een omlegging van de N322 ter hoogte van de Steenweg. Per locatie dient te worden bekeken welke aanvullende maatregelen genomen dienen te worden ten behoeve van de verkeersveiligheid met name in relatie tot fietsverkeer en de routering van zwaar vrachtverkeer. Dit inpassingsplan biedt ruimte om vrijliggende fietspaden te realiseren binnen de ruim opgezette verkeersbestemming, maar ook binnen andere bestemmingen zijn fietspaden toegestaan. Via een algemene wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk de bestemming 'Verkeer' te verschuiven ten behoeve van de herstructurering. Daarnaast is het plangebied vergroot en is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om enkele nieuwe aansluitingen (met rotondes) vanuit tuinbouwgebieden op de N322 te realiseren.
Wegverkeerslawaai
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs wegen geluidszones. In buitenstedelijk gebied geldt voor wegen, bestaande uit vijf of meer rijstroken een zone van 600 m, voor drie of vier rijstroken een zone van 400 m en voor wegen bestaande uit één of twee rijstroken een zone van 250 m, gemeten vanuit de as van de weg. Binnen de zone moet in het geval van een nieuwe situatie met een geluidsgevoelige bestemming onderzoek worden verricht naar de optredende geluidsbelasting. Een aantal wegen heeft geen zone, te weten:
Binnen het plangebied zijn geen wegen aanwezig waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur. Voor de wegen binnen het plangebied geldt een geluidszone van 250 m.
Nieuwe situaties binnen de zones van deze wegen moeten in beginsel voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Daarboven kan in een beperkt aantal gevallen onder voorwaarden een ontheffing worden verleend.
Voor nieuwe ontwikkelingen waarvoor het inpassingsplan gewijzigd wordt, moet rekening gehouden worden met de Wet geluidhinder. Dit vereist onderzoek bij de bouw van nieuwe geluidsgevoelige functies. Daarnaast moet nieuwbouw voldoen aan het Bouwbesluit zodat ook via deze weg rekening wordt gehouden met geluid.
Spoorlijnen hebben ook een geluidszone. De spoorlijn Utrecht - 's-Hertogenbosch heeft een zone van 600 m aan weerszijde van het spoor. Ook binnen deze zone zal bij nieuwe ontwikkelingen een akoestisch onderzoek moeten worden uitgevoerd. De voorkeursgrenswaarde voor railverkeer is 55 dB. Net als voor wegverkeerlawaai moeten ontwikkelingen voldoen aan de Wet geluidhinder (Wgh), het geluidbeleid en het Bouwbesluit.
Industrielawaai
In de Wgh is bepaald dat rond industrieterreinen, waarop bepaalde krachtens de Wm aangewezen inrichtingen zijn gevestigd of zich mogen vestigen (grote lawaaimakers), een geluidszone moet zijn vastgesteld. Met deze zonering wordt beoogd rechtszekerheid te bieden aan zowel lawaaimakers als aan woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. Lawaaimakers kunnen aan de ene kant hun geluidproducerende activiteiten niet onbeperkt uitbreiden ter bescherming van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen en buiten de zone. Aan de andere kant wordt, ter bescherming de akoestische ruimte van de bedrijven, voorkomen dat woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen te veel oprukken naar de lawaaimakers toe. In de gemeente Zaltbommel liggen enkele geluidzones van industrieterreinen, zoals op onderstaand figuur te zien is. Deze liggen echter buiten het plangebied van het inpassingsplan.
Figuur: Geluidzones rond industrieterreinen
Geluid ten gevolge van glastuinbouw
Glastuinbouwbedrijven kunnen zelf ook leiden tot geluidsproductie. In dit kader zijn de normen zoals vastgelegd in de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering en de geluidsnormen uit het Barim van belang. In bijlage 3 Notitie criteria herbestemming
bedrijfswoningen wordt hier nader op ingegaan. Uit deze notitie volgt dat voor glastuinbouwbedrijven een afstand van 10 m moet worden aangehouden tot geluidsgevoelige objecten (woningen). Voor bijbehorende wkk-installaties dient een afstand van 30 m te worden aangehouden. Deze afstanden zijn vertaald in de regels van het inpassingsplan. In de notitie is aangegeven dat voor de intensiveringsgebieden en reserveconcentratiegebieden afstandsnormen voor gemengde gebieden worden gehanteerd. Ook extensiveringsgebieden worden in dit inpassingsplan beschouwd als gemengd gebied. Deze keuze is gemaakt op basis van de definitie van gemengd gebied zoals deze is opgenomen in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering': "Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd."
Conclusie
Specifiek akoestisch onderzoek is voor dit inpassingsplan niet noodzakelijk. In het inpassingsplan zijn namelijk in hoofdzaak de bestaande situaties vastgelegd en er worden geen nieuwe geluidgevoelige functies bij recht mogelijk gemaakt. Ontwikkelingen die zijn meegenomen zijn voorzien van een ruimtelijke onderbouwing, zo nodig inclusief akoestisch onderzoek. Daar waar het inpassingsplan mogelijkheden biedt, via een wijzigingsbevoegdheid, tot het bouwen van extra woningen of wooneenheden is als voorwaarde bij de wijzigingsbevoegdheid opgenomen dat zo nodig akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Al met al wordt daardoor voldaan aan de eisen uit de Wgh. Het opnemen van de geluidszones is niet noodzakelijk.
Wettelijk kader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden in heel Nederland, met uitzondering van gebieden die niet voor het publiek toegankelijk zijn en waar geen vaste bewoning is, arbeidsplaatsen en/of de rijbaan van wegen en de (niet voor voetgangers toegankelijke) middenberm van wegen.
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die zijn opgenomen in dit programma hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. In het NSL zijn de volgende glastuinbouwontwikkelingen opgenomen:
Project in het NSL | Oppervlakte glastuinbouw in NSL | Oppervlakte glastuinbouw conform aannames in de PlanMER |
Nieuwaal | 38 ha | 15,5 ha |
Zuilichem | 79 ha | 48,7 ha |
Hedel/Ammerzoden | 20 ha | 17 ha |
Velddriel | 57 ha | 47 ha |
Rossum | 40 ha | 3,2 ha |
Noordwest Kerkdriel (Grote Ingh) | 25 ha | 35,4 ha |
Zoals blijkt uit de tabel is in het NSL voor de Grote Ingh een kleiner oppervlak opgenomen dan maximaal gerealiseerd kan worden. De mogelijke ontwikkeling in de Grote Ingh is daarom wel meegenomen bij de berekening van de luchtkwaliteit. De overige gebieden zijn niet meegenomen in de berekening aangezien in het NSL een groter oppervlak is opgenomen dan daadwerkelijk zal worden gerealiseerd.
Niet in betekenende mate
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van NIBM, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m³, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Eerst is gekeken in hoeverre sprake is van een project dat niet in betekenende mate is. Hiervoor is gebruikgemaakt van de NIBM-tool (www.infomil.nl). Hieruit blijkt dat een toename tot 175 auto's bij een percentage vrachtverkeer van 37,5% niet in betekenende mate is.
Aangezien op sommige locaties de ontwikkelingen in de glastuinbouw leiden tot een toename van het verkeer met 400 motorvoertuigen, kan geconcludeerd worden dat de uitbreiding van de glastuinbouw niet in alle gebieden onder het begrip 'Niet in betekenende mate' kan worden geschaard.
Om deze redenen zijn enkele berekeningen uitgevoerd om het effect van het verkeer beter in beeld te brengen.
Berekeningen
Om de invloed van het toenemende wegverkeer ten gevolge van tuinbouw op de luchtkwaliteit in beeld te brengen, zijn in het MER berekeningen uitgevoerd. Op twee locaties is een berekening uitgevoerd namelijk de N322-Steenweg ten zuiden van de kern Zaltbommel en de N322 ten oosten van de A2.
Voor de berekeningen is uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Uit de berekeningen blijkt dat in geen van de gevallen sprake is van overschrijding van de grenswaarde van 40 µg/m3 van de jaargemiddeldeconcentratie PM10 en NO2. Voor PM10 is naast de jaargemiddeldeconcentratie het aantal overschrijdingen van de dagnorm van 50 µg/m3 berekend. Dit aantal blijft onder de grenswaarde van 35 dagen.
Glastuinbouw
Glastuinbouwbedrijven zelf zijn, in geval van verwarmde kassen, eveneens van invloed op de luchtkwaliteit. De emissies zijn afkomstig vanuit warmtekrachtkoppelingen (WKK's) en ketels die worden gebruikt voor de productie van warmte en elektriciteit. In hoofdzaak betreft dit de uitstoot van stikstofoxide. De uitstoot van fijn stof is verwaarloosbaar aangezien de installaties worden gestookt met aardgas.
In de 'Handreiking luchtkwaliteit: niet in betekenende mate bijdragen' (VROM, mei 2008) is de grens voor verwarmde glastuinbouw gesteld op 2 ha oppervlakte (3% criterium). Deze grenzen gelden voor zowel nieuwbouw als uitbreiding van bestaande bedrijven. Gezien de voorgenomen ontwikkelingen is in dit geval geen sprake van NIBM-projecten, waardoor de luchtkwaliteit nader bekeken dient te worden. In het PlanMER zijn daarom berekeningen uitgevoerd voor de luchtkwaliteit ten gevolge van de glastuinbouw.
De maximale emissie van een met aardgas gestookte ketelinstallatie is vastgelegd in het Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties milieubeheer (Bems). Er zijn berekeningen uitgevoerd naar de emissie van NOX ten gevolge van glastuinbouwgebieden. Hieruit blijkt dat in het maximale alternatief alleen in Velddriel een overschrijding van de grenswaarden zou kunnen ontstaan. Deze locatie is meegenomen in de NSL en hoeft niet met de beoordeling te worden meegenomen.
Cumulatie
Uit de berekeningen blijkt dat op de N322-Steenweg de jaargemiddelde concentratie NO2 maar net onder de grenswaarde van 40 µg/m3 ligt. Naast de glastuinbouw leiden ook ontwikkelingen als woningbouw en sportvelden in Zaltbommel tot een toename van het verkeer op de Steenweg. Vanwege deze ontwikkelingen wordt in 2015 een omlegging van de N322 gerealiseerd, waarmee het knelpunt op deze locatie wordt opgelost. Ten behoeve van de omlegging van de N322 is onderzoek naar de luchtkwaliteit verricht. Op grond van dit onderzoek blijkt dat de luchtkwaliteit in eerste instantie iets verslechterd is als gevolg van de verlegging van de weg (PM10: 24 µg/m3 voor aanleg van de weg en 25 µg/m3 na aanleg van de weg en NO2 : 34 µg/m3 voor aanleg van de weg en 35 µg/m3 na aanleg van de weg) maar in 2015 treed een verbetering van de luchtkwaliteit op.
Conclusie
De intensivering van de tuinbouwgebieden leidt, ten opzichte van de autonome ontwikkeling, vrijwel niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit als gevolg van het wegverkeer of de puntbronnen. Met uitzondering van het reserveconcentratiegebied Velddriel zijn tuinbouwgebieden op meer dan 500 m afstand gelegen van wegen waar de NO2-concentratie tegen de norm van 40 µg/m3 aan ligt (Steenweg en A2). De locatie Velddriel is meegenomen in het NSL.
Het externe veiligheidsbeleid is gericht op de beperking en/of beheersing van de risico's als gevolg van de opslag en verwerking van gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen en het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, rail of door buisleidingen. Het uitgangspunt van het beleid is dat burgers voor de veiligheid van hun omgeving mogen rekenen op een basisbeschermingsniveau (plaatsgebonden risico). Daarnaast moet binnen het invloedsgebied de kans op een groot ongeluk met meerdere slachtoffers (groepsrisico) worden afgewogen en verantwoord (met name bij een toename van het aantal personen binnen dit gebied).
Risicobronnen (rode punten, lijnen en arceringen) binnen of nabij de tuinbouwgebieden (Bron: Risicokaart Provincie Gelderland)
Inrichtingen
Voor risicorelevante bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi schrijft voor om - in geval van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen een invloedsgebied van een risicobron (10-6 contour)- te toetsen aan de normen voor het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) te verantwoorden bij een toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied.
In de directe nabijheid van de intensiveringsgebieden Zuilichem, Gameren, Nieuwaal en het reserveconcentratiegebied Velddriel komen de volgende Bevi-inrichtingen voor:
Locatie (buiten plangebied) | Inrichting | PR-contour |
1. N322 bij Zuilichem | LPG station | 45 m |
2. Ten noorden van Nieuwaal | Butaan en propaangashandel | 8 m |
3. Ten zuidwesten van Gameren | A2 Coldstore, Ammoniak leiding | 60 m |
4. Provincialeweg nabij Velddriel | LPG station | 45 m |
De PR 10-6-contouren van betreffende inrichtingen hebben slechts beperkte afstanden en de tuinbouwbedrijven zijn geen kwetsbare functies.
Ten aanzien van het groepsrisico kan gesteld worden dat de toename van het aantal werknemers in de betreffende gebieden beperkt is. Hierdoor zal de persoonsdichtheid in het invloedsgebied van de inrichtingen en daarmee het groepsrisico, niet significant toenemen. Dit zal dan ook niet leiden tot belemmeringen voor de tuinbouw.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit omvat de nieuwe regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
In plaats van de bebouwings- en toetsingsafstanden waar in de oude circulaires van werd uitgegaan, dienen nu de belemmeringenstrook (4 of 5 m), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en de verantwoordingsplicht van het groepsrisico in acht te worden genomen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft daarnaast de Structuurvisie Buisleidingen vastgesteld. In de structuurvisie geeft het Rijk op hoofdlijnen aan waar provincies en gemeenten ruimte moeten reserveren voor buisleidingen (met het oog op de aankomende 10 tot 20 jaar). De structuurvisie richt zich met name op buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen over land. Dan gaat het om aardgas, olieproducten en olieachtige producten en chemicaliën, maar ook om een stof als CO2 die mogelijk in de toekomst ook op grote schaal wordt getransporteerd. Het gaat daarbij om leidingen die in handen zijn zowel van particuliere bedrijven als van de overheid, waaronder de leidingen van de Defensie Pijpleiding Organisatie.
In en nabij het plangebied zijn buisleidingen aanwezig waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd met een leidingdruk variërend van 40 tot 80 bar (zie kaart 'Risicobronnen binnen of nabij de tuinbouwgebieden').
Voor de aanwezige buisleidingen geldt dat de belemmerende strook van de buisleiding is weergegeven in de verbeelding en is voorzien van een passende regeling. Binnen deze afstand is de oprichting van bebouwing en het aanbrengen van diepgewortelde beplanting in principe uitgesloten. De genoemde leidingen hebben geen plaatsgebonden risicocontouren (10-6) waarmee rekening dient te worden gehouden in het plan.
De invloedsgebieden van de leidingen liggen geheel of gedeeltelijk binnen de plangrenzen.
Routering gevaarlijke stoffen
Over de A2, de Van Heemstraweg (N322) en de spoorlijn Utrecht-Den Bosch vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De tuinbouwontwikkeling op het reserveconcentratiegebied Velddriel bevindt zich in het invloedsgebied van de A2. Daarnaast liggen de intensiveringgebieden Gameren en Zuilichem en het reserveconcentratiegebied Zuilichem nabij de Van Heemstraweg. In geen van de gevallen liggen de gebieden binnen de contour van het plaatsgebonden risico.
Verantwoordingsplicht
Op basis van de vorenstaande informatie kan worden gesteld dat delen van het plangebied binnen beïnvloedingsgebieden van enkele risicovolle objecten of transportroutes zijn gelegen. Op grond van de wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid dient een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden bij besluiten die betrekking hebben op de voorgenoemde gebieden.
Zoals hierboven is geconcludeerd zijn er momenteel geen situaties die knelpunten opleveren voor wat betreft het plaatsgebonden risico. Evenmin zijn er situaties waar de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt overschreden. Het inpassingsplan laat bij recht geen ontwikkelingen toe die veel mensen aantrekt. Ontwikkelingen die wel mensen aantrekken zijn opgenomen in de flexibiliteitsbepalingen, waarvan uitsluitend gebruik kan worden gemaakt indien het aspect externe veiligheid in voldoende mate is meegewogen. In geval van een toename van het groepsrisico moet dit door het bevoegd gezag worden verantwoord.
Conclusie
Als onderbouwing van het inpassingsplan is een Milieueffectrapport voor plannen opgesteld (PlanMER) De verplichting tot het opstellen van een PlanMER komt voort uit het feit dat op voorhand niet was uit te sluiten dat de uitbreidingsmogelijkheden van de glastuinbouw effecten kunnen hebben op Natura 2000-gebieden in en nabij het plangebied. Als negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten, dient een Passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbwet 1998) te worden opgesteld. Als er een Passende beoordeling moet worden opgesteld, is dit aanleiding voor het opstellen van een MER. De Passende beoordeling maakt dan onderdeel uit van het MER
Het MER is opgesteld ten behoeve van het ontwerp inpassingsplan dat in 2013 ter inzage heeft gelegen. Zoals in paragraaf 1.2 reeds is beschreven, heeft hierna en gebiedsproces plaatsgevonden, wat ertoe heeft geleid dat nu een nieuw ontwerp inpassingsplan ter inzage wordt gelegd. In deze paragraaf is eerst beschreven op welke wijze de mer-procedure is meegenomen in het ontwerp inpassingsplan van 2013 en hoe is omgegaan met binnengekomen zienswijzen en het advies van de commissie mer. Vervolgens wordt ingegaan op de verschillen tussen het ontwerp inpassingsplan van 2013 en het nieuwe ontwerp inpassingsplan. Tenslotte wordt beschreven welke gevolgen dit heeft voor de effectbeoordeling uit het MER.
Wijze waarop rekening is gehouden met de in het milieueffectrapport beschreven mogelijke gevolgen voor het milieu
In het MER is in beeld gebracht welke mogelijke effecten het voornemen kan hebben op het milieu. Het bevoegd gezag ziet in de uitkomsten van het PlanMER geen aanleiding om het inpassingsplan aan te passen. Dit wil echter niet zeggen dat het milieu geen rol heeft gespeeld bij het opstellen van het inpassingsplan. In de Matrix intensiveringszones (2008) zijn de gebieden beoordeeld aan de hand van een groot aantal aspecten waaronder ook archeologie, natuur, landschap, water en verkeer. Deze matrix heeft mede de basis gevormd voor het aanwijzen en herbegrenzen van in- en extensiveringsgebieden en reserveconcentratiegebieden. Daarnaast zijn naar aanleiding van de matrix en de daaropvolgende aanmeldingsnotitie mer-beoordeling de volgende waarborgen opgenomen in het inpassingsplan:
Alternatieven
In het MER zijn de gevolgen onderzocht van het maximale alternatief ten opzichte van de autonome ontwikkeling. Dit maximale alternatief omvat de maximale mogelijkheden die het inpassingsplan biedt bij toepassing van wijzigingsbevoegdheden. Dit betreft dus ook een maximaal gebruik van de overgangsregeling in extensiveringsgebieden. Voor een verdere toelichting op de hierbij gehanteerde uitgangspunten wordt verwezen naar Bijlage 1 Milieueffectrapportage. Op basis van het MER blijkt dat dit niet leidt tot belangrijke negatieve effecten. Daarbij is van belang dat een nadere toetsing aan milieuwetgeving nog kan plaats vinden bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden.
Zienswijzen op het MER
Het MER heeft tegelijkertijd met het ontwerp inpassingsplan van 2013 ter inzage gelegen. In de zienswijzen is slechts in enkele gevallen verwezen naar het MER. Er was geen sprake van zienswijzen die hebben geleid tot aanpassing van het MER.
Concept advies van de commissie MER
Het concept advies van de commissie MER heeft aanleiding gegeven het MER op enkele punten aan te vullen. De aanvullingen ondersteunen de eerdere effectbeoordelingen. In Bijlage 1 is een aanvulling op het PlanMER en de Passende beoordeling toegevoegd, die ingaat op de punten die in het advies van de commissie MER aan de orde komen. Naar aanleiding van het overleg met de commissie MER is besloten dat door de provincie nadere afspraken worden gemaakt met Staatsbosbeheer om voor de Kil van Hurwenen (Natura 2000-gebied Uiterwaarden Waal) een additionele bijdrage in het beheer te leveren door het aanvullend maaien en afvoeren van 1 ha. De toename in stikstofdepositie door het voornemen wordt daarmee voor dit gebied gemitigeerd. De afspraken worden voorafgaand aan de vaststelling van het inpassingsplan vastgelegd.
Relatie met besluitvorming
In de besluitvorming worden, naast de beschreven milieueffecten, ook de volgende overwegingen meegewogen:
In het ontwerpinpassingsplan van 2014, zijn enkele wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van het ontwerp van 2013. Voor het MER leidt dit tot de volgende wijzigingen van de uitgangspunten:
Nette overgangsregeling is vervangen door maatwerkregeling
In het MER werd uitgegaan van een maximaal alternatief waarin alle bedrijven in extensiveringsgebied 300% konden uitbreiden tot maximaal 4 ha. In het nieuwe ontwerp is op basis van gesprekken met tuinders de generieke regeling vervangen door een maatwerkregeling waarbij per bedrijf een maximale uitbreiding is opgenomen. Wanneer men deze maatwerkregeling en een uitbreiding van 20% bij recht bij elkaar optelt, dan leidt dit tot onderstaande oppervlaktes. Zoals blijkt zijn de mogelijkheden in extensiveringsgebieden met het nieuwe ontwerp inpassingsplan met circa 40 hectare afgenomen. Dit maakt dat het nieuwe ontwerpinpassingsplan positiever zal scoren op milieueffecten.
Huidige situatie | Referentiesituatie | Maximaal Alternatief 2013 | Maximale mogelijkheden ontwerp 2014 | |
Ammerzoden-Hedel | 2,8 | 6,1 | 19,8 | 11,9 |
Brakel Oost | 5,1 | 3,0 | 13,7 | 3,5 |
Brakel West | 7,7 | 9,6 | 14,4 | 16,5 |
Gameren | 7,9 | 7,9 | 18,5 | 11,5 |
Kerkdriel | 0,7 | 0,7 | 3,1 | 0,8 |
Kerkwijk Zuid | 2,7 | 7,2 | 7,2 | 10,3 |
Kerkwijk Oost | 0 | 0 | 0 | 0 |
Nederhemert | 4,4 | 4,4 | 11,5 | 5,3 |
Poederoijen | 6,7 | 6,9 | 19,9 | 10,8 |
Rossum | 3,9 | 3,6 | 8,9 | 4,3 |
Zuilichem | 6,7 | 6,7 | 7,3 | 8,1 |
Totaal | 48,6 | 56,1 | 124,3 | 83,1 |
Basiskaarten: Landschappelijke inpassing en verkeersmaatregelen
In aanvulling op de landschappelijke richtlijnen die reeds in het ontwerp van 2013 waren opgenomen, zijn per deelgebied basiskaarten opgesteld. In deze basiskaarten zijn de gewenste landschappelijke inpassing en verkeerskundige maatregelen per afzonderlijk intensiveringsgebied vastgelegd. De basiskaart vormt een bindend kader voor te op te stellen wijzigingsplannen. Voor de verkeerskundige aanpassingen die zijn opgenomen op de basiskaart, heeft een aanpassing van de plangrens plaatsgevonden en zijn in het inpassingsplan wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
Duurzaamheid
In het plan zijn niet langer bovenwettelijke eisen opgenomen, zoals toepassing van het CO2 sectorsysteem op de schaal van de Bommelerwaard.
Daarnaast is van belang is dat er nu wordt gekozen voor een collectief inzamelsysteem voor het afvalwater van alle typen tuinbouwbedrijven, met een extra zuiveringstrap in de RWZI van Zaltbommel. Via een wettelijke aanpassing (d.m.v. de CHW) zal er een aansluitplicht voor de tuinders ontstaan. Dit systeem moet de komende 2 à 3 jaar zijn beslag krijgen.
De hierboven beschreven wijzigingen in het inpassingsplan, kunnen invloed hebben op de effectbeoordeling. De wijziging van effecten ten opzichte van het MER en de daarbij behorende aanvulling van 2013 is in onderstaande tabel per aspect opgenomen. Hieruit blijkt dat ten opzichte van het ontwerp sommige effecten iets kleiner worden.
Thema | Criterium | Wijziging effect |
Natuur | Effecten op Natura 2000 | Doordat het maximale oppervlak aan glastuinbouw in extensiveringsgebieden in de maximale variant met circa 45 hectare afneemt, zal de stikstofdepositie ook afnemen. |
Effecten op Ecologische Hoofdstructuur | Geen | |
Effecten op flora en fauna | Geen | |
Landschap, cultuurhistorie en archeologie | Effecten op kernkwaliteiten landschap | Doordat in de basiskaarten de landschappelijke hoofdstructuren zijn vastgelegd en deze kaarten bindend zijn voor de wijzigingsbevoegdheden, is de landschappelijke kwaliteit nog extra geborgd. |
Effecten op cultuurhistorische waarden (in het bijzonder de Nieuwe Hollandse Waterlinie) | Geen | |
Effecten op archeologische waarden | Geen | |
Water | Risico's en negatieve effecten op de kwaliteit van het oppervlaktewater | Geen |
Risico's en negatieve effecten op oppervlaktewaterkwantiteit | Geen | |
Risico van beïnvloeding grondwaterkwaliteit | Geen | |
Risico's en negatieve effecten op grondwaterkwantiteit | Geen | |
Bodem | Effecten op de bodemkwaliteit | Geen |
Verkeer | Verandering van verkeersintensiteiten | Doordat het maximale oppervlak aan glas in extensiveringsgebieden minder is, is ook de maximale toename van de verkeersintensiteiten minder. |
Verandering in de verkeersveiligheid | In het inpassingsplan worden ten opzichte van het MER uit 2013 enkele extra verkeersmaatregelen mogelijk gemaakt door het plangebied te vergroten en het opnemen van wijzigingsbevoegdheden. Daarnaast zullen enkele maatregelen worden opgenomen in een Uitvoeringsconvenant. Hiermee is de kans, dat wegen door de kernen minder vrachtverkeer te verwerken krijgen, groter dan ten tijde van het ontwerp in 2013. | |
Luchtkwaliteit | Toename/afname knelpunten stikstof t.g.v. wegverkeer | Geen |
Toename/afname knelpunten fijn stof t.g.v. wegverkeer | Geen | |
Toename/afname knelpunten stikstof t.g.v. bedrijfsvoering | Geen | |
Geluid | Toename/afname geluidshinder | Geen |
Externe veiligheid | Toename/afname groepsrisico | Geen |
In de aanvulling op het MER is, naast de mogelijke effecten van het voornemen, in beeld gebracht in hoeverre met het inpassingsplan de doelen uit de SOK worden behaald. Ten opzichte van deze aanvulling leidt het aangepaste inpassingsplan tot de volgende veranderingen ten aanzien van het behalen van het doelbereik:
Doelstelling samenwerkingsovereenkomst | Wijzigingen ten opzichte van aanvulling MER |
1. de glastuinbouw en paddenstoelenteelt in alle benoemde deelgebieden, economisch gezien, toekomstmogelijkheden te laten behouden dan wel te geven (schaalgrootte, functionele inrichting, bereikbaarheid, landschappelijke inpassing, energie en water); | Schaalgrootte: ongewijzigd |
Functionele inrichting: ongewijzigd | |
Bereikbaarheid: Aanvullend zijn gebieden buiten het intensiveringsgebied waar verkeersmaatregelen zijn voorzien, opgenomen in het plangebied en zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen om de verkeersmaatregelen te realiseren. |
|
Landschappelijke inpassing: ongewijzigd | |
Energie en water:
Toepassing van het CO2 sectorsysteem op de schaal van de Bommelerwaard is geschrapt. geen ongezuiverd bedrijfsafvalwater lozen op het oppervlaktewater; het bedrijfsafvalwater te verzamelen in een buffer van minimaal 50 m3 per ha; deze buffer aansluiten op de (openbare) riolering voor zover aanwezig; |
|
2. de deelgebieden en haar directe omgeving voor bewoners leefbaar te houden dan wel leefbaarder te maken; | Ten behoeve van het behoud van een goed woon- en leefklimaat zijn afstandseisen opgenomen in het inpassingsplan: Vanwege de wijziging van het vergunningvrij bouwen is de afstand van 12,5 meter tussen een woning en een glastuinbouwbedrijf gewijzigd naar 14 meter. |
Leefbaarheid in de zin van verkeersveiligheid wordt behouden en verbeterd door: Verkeersmaatregelen buiten de intensiveringsgebieden zijn mogelijk gemaakt in het inpassingsplan door het opnemen van deze gebieden binnen de plangrens en het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid naar verkeer. |
|
Leefbaarheid in de zin van voldoende groen en landschappelijke kwaliteit (zie punt 3) |
|
3. de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten in de deelgebieden en de Bommelerwaard als geheel te versterken en te benutten. | Naast de eisen aan de landschappelijke inpassing op perceelsniveau, zijn in de basiskaarten per gebied de landschappelijke hoofdstructuren opgenomen. Deze zijn bindend voor de op te stellen wijzigingsplannen. |
In dit hoofdstuk wordt de juridische regeling toegelicht. De belangrijkste thema's en beleidskeuzes van dit inpassingsplan zijn al verduidelijkt in hoofdstuk 3. Daar is ook ingegaan op de juridische aspecten. Kortheidshalve wordt naar dat hoofdstuk verwezen.
Het inpassingsplan is de juridische basis voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden die tot het plangebied behoren. Het inpassingsplan is te beschouwen als een provinciaal bestemmingsplan. Het inpassingsplan vervangt de bestaande bestemmingsplannen binnen het plangebied. Voor die omzetting is geen procedurele stap meer nodig. De omzetting komt van rechtswege tot stand. Provinciale Staten bepalen in het vaststellingsbesluit, dat de uitsluiting van de bevoegdheid van de gemeenteraden tot vaststelling van een bestemmingsplan voor de betrokken gronden 10 jaar voortduurt, met dien verstande dat dit niet zal gelden voor het extensiveringsgebied deelgebied Gameren-Zaltbommel (Spellewaard-west) en voor het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Planologische Verankering Nieuwe Hollandse Waterlinie".
Het inpassingsplan heeft betrekking op twee gemeenten. De bestemmingsplannen buitengebied van deze gemeenten verschillen van elkaar met betrekking tot toegestane functies en maatvoering. In het inpassingsplan is een zodanige regeling opgesteld dat enerzijds recht wordt gedaan aan deze verschillen en anderzijds een eenduidige regeling blijft bestaan. Bij het opstellen van de regeling zijn de volgende principes gehanteerd:
Het inpassingsplan bestaat uit:
en gaat vergezeld van een toelichting.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de gronden weergegeven. Naast een bestemming worden ook aanduidingen en dubbelbestemmingen op de verbeelding weergegeven. Deze bestemmingen, aanduidingen en dubbelbestemmingen zijn nader uitgewerkt in de regels. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindend deel van het inpassingsplan.
In de toelichting wordt gemotiveerd hoe de keuze van de bestemmingen tot stand is gekomen en waarom de regels zijn opgenomen.
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
Hieronder worden de regels, voor zover dat nodig is voor een juiste interpretatie van de juridische regeling in het plan, nader toegelicht.
Het inpassingsplan voorziet in een aantal inleidende regels. In deze paragraaf volgt een toelichting op deze regels.
Begrippen
Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert.
Met de definitiebepaling voor agrogerelateerde bedrijven is bepaald dat deze bedrijven gericht dienen te zijn op het leveren van goederen en diensten aan de tuinbouwsector, dit gezien de doelstellingen van het plan om de tuinbouwsector te versterken.
Bestaande bouw- en gebruikssituaties
Het inpassingsplan bevat algemeen geldende bouw- en gebruiksregels voor de gronden en opstallen in het plangebied. Die regels zijn daardoor ook van toepassing op bestaande situaties. In de praktijk zullen de algemene regels niet altijd aansluiten bij die bestaande situaties, met als gevolg dat deze onder overgangsrecht worden gebracht. Niet in alle gevallen wordt dat effect beoogd. Vandaar dat in de regels de bepaling is opgenomen dat bestaande, legaal tot stand gekomen afwijkingen in de maatvoering van bouwwerken bij recht zijn toegestaan. Daarmee zijn deze afwijkingen positief bestemd.
Illegaal tot stand gekomen afwijkingen blijven echter illegaal. Dat betreft niet alleen bebouwing, maar ook gebruik. Voor wat betreft dat laatste is met name de bewoning van agrarische bedrijfswoningen, door burgers zonder relatie met het bedrijf, een belangrijk thema in het inpassingsplan. Door schaalvergroting worden vele bedrijfswoningen niet meer gebruikt als huisvesting voor een agrariër/tuinder, maar als burgerwoning. De vigerende bestemmingsplannen laten dit niet toe: via de gebruiksbepaling is het niet toegestaan om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de bestemming. Een bedrijfswoning mag dus niet voor reguliere woondoeleinden worden gebruikt. Die illegale bewoningsvormen kunnen een optimale uitvoering van de herstructurering in de weg staan. Vandaar dat het onderhavige inpassingsplan onverkort vasthoudt aan het uitgangspunt dat agrarische bedrijfswoningen niet voor burgerbewoning mogen worden gebruikt, althans voor zover het de intensiveringsgebieden en de reserveconcentratiegebieden betreft. In paragraaf 3.2 is ingegaan op de consequenties van dit uitgangspunt.
Voor de extensiveringsgebieden sluit het inpassingsplan aan bij het reguliere buitengebiedbeleid van beide gemeenten. Dit houdt in dat bedrijfswoningen die door burgers worden bewoond als zodanig worden bestemd, mits de belangen van de omliggende bedrijfsmatige functies niet worden aangetast.
Wijze van meten
Met het oog op het kunnen bepalen van onder meer de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreffen ondergeschikte bouwdelen zoals bijvoorbeeld schoorstenen en masten.
In de wijze van meten is ook uitleg gegeven over de wijze van meten van 'de inhoud van een (bedrijfs)woning of wooneenheid'. Dit houdt in dat de inhoud van het bouwwerk wordt gemeten vanaf de begane grond tot aan de nok van het dak, inclusief dakkapellen. De kelder wordt niet meegerekend bij de inhoud van het bouwwerk.
Tot de inhoud van de (bedrijfs)woning worden niet gerekend overdekte terrassen en luifels aan de buitenkant van de (bedrijfs)woning (buiten de buitenwerks gevelvlakken), voor zover die overkappingen onderdeel uitmaken van het dakvlak. Ook worden inpandige bijgebouwen en de ruimte boven de inpandige bijgebouwen niet meegerekend bij de inhoud, voor zover die ruimte niet vanuit de (bedrijfs)woning bereikbaar is.
Agrarisch (extensiveringsgebied)
De agrarische gronden binnen het extensiveringsgebied zijn bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven. Alle bestaande grondgebonden agrarische bedrijven zijn voorzien van een agrarisch bouwvlak. In beginsel zijn hierbij de geldende bouwvlakken overgenomen, waarbij in ieder geval de bestaande (legale) gebouwen binnen het bouwvlak zijn gelegen. Bestaande (voormalige) bedrijfswoningen zijn aangeduid. De aanduiding is daarbij direct rondom de bestaande bebouwing gelegd. Op basis van de regels is het echter mogelijk ook buiten het aanduidingsvlak de bedrijfswoning uit te breiden. Voor voormalige bedrijfswoningen is een dusdanige formulering gekozen dat deze bij recht eveneens als bedrijfswoning kunnen fungeren. Bij agrarische (tuinbouw)bedrijven waar geen bedrijfswoning aanwezig is en er nimmer een aanwezig is geweest kan alsnog met een afwijking een bedrijfswoning gerealiseerd worden. Het dient dan wel te gaan om een bedrijf van enige omvang, afhankelijk van het type agrarische bedrijf zal dit 1, 1,5 of 2 keer een volwaardig bedrijf moeten zijn.
De gebouwen behorend bij bestaande glastuinbouw- en paddenstoelenteeltbedrijven zijn aangeduid op de verbeelding. In de planregels is opgenomen dat kassen bij recht 20% kunnen vergroten. Voorzieningen, niet zijnde gebouwen, ten behoeve van glastuinbouw- en paddenstoelenteeltbedrijven zijn bij recht toegestaan buiten het aanduidingsvlak. Voor enkele glastuinbouwbedrijven is door een wijzigingsbevoegdheid een uitbreiding van het bedrijf toegestaan (maatwerkregeling). Deze is omschreven in paragraaf 5.7 Wijzigingsbevoegdheden. Voor paddenstoelenteeltbedrijven is deze mogelijkheid niet opgenomen maar deze bedrijven hebben een zo ruim als redelijkerwijs mogelijk aanduidingsvlak meegekregen om enige uitbreiding mogelijk te maken.
Agrarische bedrijfsbebouwing
Bedrijfsbebouwing en andere bouwwerken (zoals mestplaten, mestsilo's en kuilvoeropslag) dienen bij grondgebonden agrarische bedrijven binnen het bouwvlak te worden gebouwd. De maximaal toegestane goothoogte bedraagt 6 m in Zaltbommel in 6,5 m in Maasdriel en de maximaal toegestane bouwhoogte bedraagt in beide gemeenten 12 m. Via een afwijking kunnen andere bouwwerken gedeeltelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd.
Agrarisch – Tuinbouw (intensiveringsgebied en reserveconcentratiegebieden)
De belangrijkste bestemming binnen de intensiveringsgebieden en reserveconcentratiegebieden is de bestemming Agrarisch-Tuinbouw. Naast de tuinbouw zijn hier bestaande grondgebonden agrarische bedrijven toegestaan. Deze zijn voorzien van een aanduiding 'agrarisch bedrijf'. Bestaande kassen en bedrijfsgebouwen behorende bij een glastuinbouwbedrijf zijn opgenomen in de aanduiding 'glastuinbouw'.
Voor bestaande paddenstoelenteeltbedrijven is de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paddenstoelenteelt' opgenomen waarbinnen alle gebouwen gerealiseerd dienen te worden.
De SOK richt zich op het bieden van economische toekomstmogelijkheden aan de glastuinbouw en de paddenstoelenteelt onder de randvoorwaarde dat dit niet ten koste mag gaan van de leefbaarheid en/of de ruimtelijke en de landschappelijke kwaliteiten binnen het gebied. Deze taakstelling richt zich in principe tot alle bedrijven, bestaand en toekomstig, zij het dat ten aanzien van bestaande bedrijven die beschikken over voldoende schaalgrootte in feite geen herstructureringsopgave meer bestaat. Om die reden gaat het inpassingsplan voor die categorie bedrijven uit van:
Het criterium schaalgrootte van de bestaande bedrijven laat zich als volgt toelichten. De herstructurering is erop gericht versnippering binnen de intensiveringsgebieden tegen te gaan. Onder versnippering is te verstaan een relatief hoog percentage percelen bestaand glas, kleiner dan 2 ha, met verschillende eigenaren, waarvan de sanering bijdraagt aan de ontwikkeling van nieuwe glastuinbouwbedrijven met een toekomstbestendige omvang. Versnippering in de vorenomschreven zin is niet aan de orde voor die deelgebieden waarbij in de bestaande situatie sprake is van glastuinbouwbedrijven die voldoen aan het volgende profiel:
Voor alle overige locaties geldt dat het inpassingsplan de bestaande bedrijven positief bestemt in de huidige omvang, vermeerderd met 10%.
De eis dat het netto glasoppervlak minimaal 2 ha dient te bedragen geeft invulling aan het begrip 'toekomstbestendige omvang glastuinbouw'. Daarover het volgende. In de Bommelerwaard is hoofdzakelijk sprake van sierteelt (bloemen onder glas) . Niet voor alle in de Bommelerwaard gebruikelijke sierteeltspecialisaties is een even groot glasareaal nodig. Wel mag worden aangenomen dat, ongeacht de specialisatie, een glasareaal van 2 ha voldoende is om een volwaardige glastuinbouwactiviteit in de sierteelt te ontplooien. Dit is afleidbaar uit de bestaande situatie in de intensiveringsgebieden. In totaal is sprake van 136 bestaande glastuinbouwbedrijven. Deze zijn onder te verdelen in de volgende categorieën:
Hieruit blijkt dat categorie a. (vanaf 2 ha) een duidelijke schaalsprong markeert, in die zin dat 44% 2 ha of groter is. Het aandeel in de daaronder liggende categorie b. bedraagt slechts 6%. Ook in categorie c. is het aantal relatief beperkt en wel tot 10%. De kleine bedrijven in de categorieën d. en e. belopen een aantal van 40%. Vanuit het criterium van de schaalgrootte is 2 ha derhalve de minimale maat om een toekomstbestendige omvang aan te mogen nemen. Omgekeerd geldt dat een kleiner oppervlak dan 2 ha niet voldoende is om effectief versnippering van potentieel glasareaal tegen te gaan.
Bij de bedrijven die als toekomstbestendig zijn aan te merken, wordt de uitbreiding eveneens opgenomen binnen de aanduiding 'glastuinbouw'. De begrenzing wordt bepaald via het principe van 'opstrek'. Dit houdt in dat de aanduidingsgrens per afzonderlijk bedrijf samenvalt met:
Het bouwvlak van deze bedrijven valt samen met het aanduidingsvlak. Binnen het bouwvlak gelden geen beperkingen aan het te bebouwen oppervlak. Via nadere eisen wordt voorzien in bedrijfslogistiek op eigen erf, via voorwaardelijke verplichtingen wordt voorzien in landschappelijke inpassing op perceelsniveau.
Het principe van opstrek, vertaald naar de Bommelerwaard, gaat er vanuit dat de honorering van bestaande rechten aan de achterzijde van de bestaande kassen plaatsvindt en wel door de zijdelingse glasgevels door te trekken tot het raakpunt met een bestaand structurerend element, dan wel bestaande andersluidende functie. Buiten de bestaande zijdelingse glasgevels blijft de grond onder de wijzigingsbevoegdheid.
In de planregels is opgenomen dat kassen en bedrijfsgebouwen bij recht 10% kunnen vergroten. Deze uitbreiding mag direct aansluitend aan het aanduidingsvlak worden gerealiseerd. Voorzieningen ten behoeve van glastuinbouwbedrijven zijn bij recht toegestaan buiten het aanduidingsvlak. Voor WKK's en waterbassins gelden daarbij wel aanvullende (afstands)eisen op basis van respectievelijk milieuhinder en landschappelijke inpassing. (zie ook H3, paragraaf 3.2 en 3.3).
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor gebouwen zal de aanvraag getoetst worden aan Bijlage 2 Landschappelijke inpassing zoals die is opgenomen in de regels. Tevens kunnen er nadere eisen gesteld worden aan de positionering van de gebouwen ten behoeve van de afhandeling van de bedrijfslogistiek, waaronder het laden en lossen van vrachtwagens en het parkeren valt.
Bestaande (voormalige) bedrijfswoningen zijn aangeduid. Bij herbouw mogen bedrijfswoningen in of direct aansluitend aan het aanduidingsvlak worden gebouwd. Voor voormalige bedrijfswoningen is een dusdanige formulering gekozen dat deze bij recht eveneens als bedrijfswoning kunnen fungeren. Bij agrarische (tuinbouw)bedrijven waar geen bedrijfswoning aanwezig is en er nooit een aanwezig is geweest kan alsnog met een afwijking een bedrijfswoning gerealiseerd worden. Het dient dan wel te gaan om een volwaardig bedrijf.
Indien ergens bijvoorbeeld door gebruikmaking van een wijzigingsbevoegdheid een nieuwe bedrijfswoning kan worden gerealiseerd, dan is in de ontwerprichtlijnen aangegeven waar deze mag komen.
Voor het perceel aan de Provincialeweg 132 is een aantal agrogerelateerde activiteiten specifiek bestemd. Dit perceel ligt binnen het wijzigingsgebied ten behoeve van agrogerelateerde bedrijvigheid. De activiteiten voldoen aan de voorwaarden zoals die in de wijzigingsregels voor dit gebied zijn gesteld.
Bedrijf
De bestaande legale niet-agrarische bedrijven zijn opgenomen in de bestemming 'Bedrijf'. Binnen deze bestemming is per adres aangegeven welk type bedrijf is toegestaan en wat het bestaande oppervlak is. Bij recht mag het bestaande oppervlak aan bedrijfsgebouwen met 10%uitgebreid worden. Met een afwijking is een ruimere uitbreiding mogelijk. Voor het perceel aan de Provincialeweg 31A is bij recht een ruimere uitbreidingsmogelijkheid opgenomen dan de standaard 10%. Deze uitbreiding mag echter alleen gerealiseerd worden nadat het landschapsplan voor deze locatie uitgevoerd is.
Natuur
Bestaande natuurgebieden hebben de bestemming Natuur gekregen. Aan verschillende werkzaamheden die invloed kunnen hebben op de waarde van deze natuur, is een vergunningstelsel gekoppeld. Er is echter geen vergunning nodig voor werkzaamheden die vallen onder het normale beheer en onderhoud.
Verkeer
De in het gebied aanwezige ontsluitingswegen zijn bestemd tot 'Verkeer'. Paden voor (recreatieve) langzaamverkeersroutes en dergelijke zijn als doeleinde binnen de diverse bestemmingen opgenomen.
Water
De A-watergangen en grotere plassen, poelen en vennen hebben een eigen bestemming 'Water' gekregen. Binnen de bestemming zijn ook de (natuurvriendelijke) oevers meegenomen. De overige watergangen vallen onder de daar geldende bestemmingen, zoals de agrarische bestemmingen, Verkeer en Natuur.
Wonen
In het gebied is een groot aantal woningen aanwezig. Burgerwoningen die ook in de nog geldende bestemmingsplannen van de gemeenten als zodanig zijn bestemd, zijn opnieuw als zodanig bestemd.
Bestemmingsvlakken zijn op maat toegekend op basis van de kadastrale situatie, de meest recente luchtfoto en het vigerende bestemmingsplan. Paardenweitjes en dergelijke zijn in de aangrenzende agrarische bestemmingen opgenomen. Per bestemmingsvlak is één woning toegestaan.
Bij herbouw dient de woning op dezelfde locatie danwel direct grenzend daaraan te worden gerealiseerd. Om beperkingen voor omliggende bedrijven te voorkomen, is daarnaast opgenomen dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 14 m dient te bedragen, danwel de bestaande afstand indien die kleiner is. Met betrekking tot de situering van bijgebouwen zijn regels opgenomen zoals opgenomen in onderstaande afbeelding.
Indien binnen een woonbestemming nog geen bestaande woning aanwezig is, zal de woning in de voorgevelrooilijn moeten worden gerealiseerd. Deze voorgevelrooilijn wordt bepaald door de omliggende bebouwing, dan wel de ontwerprichtlijnen. In enkele gevallen is een bouwvlak opgenomen. Dit zijn situaties waarbij op grond van een landschapsplan de locatie van de woning vastgelegd dient te worden.
Aan huis gebonden beroepen en aan huis gebonden bedrijfsactiviteiten worden door middel van een specifieke gebruiksregel in woningen toegestaan, met een maximum van 30 m².
In de bestemming is de mogelijkheid opgenomen om binnen de gemeente Maasdriel door middel van een omgevingsvergunning mantelzorg binnen de woonbestemming toe te staan. Een belangrijke voorwaarde hierbij is dat aantoonbaar sprake moet zijn van een tijdelijke behoefte aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden. De voorziening mag binnen een bijgebouw of tijdelijke woonunit gerealiseerd worden en er mag een huishouden in gevestigd worden.
Overige enkelbestemmingen
Voor de maatschappelijke voorzieningen is de bestemming Maatschappelijk opgenomen en voor een volkstuinen complex is de bestemming Recreatie - Volkstuin opgenomen.
Leiding - Gas en Leiding Riool
Binnen het plangebied lopen enkele hoofdgasleidingen en een rioolleiding. Deze zijn, inclusief bebouwingsvrije zone, als dubbelbestemming opgenomen op de verbeelding. Binnen deze zone geldt dat uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de leiding gebouwd mogen worden. Daarnaast is het verplicht een omgevingsvergunning aan te vragen voor het verrichten van werkzaamheden of het plaatsen van bouwwerken in deze zone.
Waarde - Archeologie
Voor archeologisch waardevolle gebieden is in het inpassingsplan de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' opgenomen. Daarbij is gekozen voor een onderscheid in verschillende dubbelbestemmingen, zodat een goede vertaling kon worden gemaakt van de (te verwachten) archeologische waarden.
In overeenstemming met de beleidszones op de gemeentelijke beleidskaarten is per dubbelbestemming aangegeven in welke gevallen er archeologisch onderzoek moet plaatsvinden voorafgaand aan een ontwikkeling, waarbij de bestemmingen Waarde - Archeologie 1 tot en met 4 voorkomen in Zaltbommel en Waarde - Archeologie 2 en 5 tot en met 8 in de gemeente Maasdriel.
Bestemming | Vrijstellingsgrens diepte | Vrijstellingsgrens oppervlakte |
Waarde - Archeologie 1 | 30 cm | 30 m² |
Waarde - Archeologie 2 | 30 cm | 100 m² |
Waarde - Archeologie 3 | 30 cm | 2.500 m² |
Waarde - Archeologie 4 | 150 cm | 2.500 m² |
Waarde - Archeologie 5 | 30 cm | 500 m² |
Waarde - Archeologie 6 | 30 cm | 250 m² |
Waarde - Archeologie 7 | 30 cm | 1.000 m² |
Waarde - Archeologie 8 | 30 cm | 5.000 m² |
Het verrichten van onderzoek is het uitgangspunt bij de beoordeling of er archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn. Voor zover op basis van ander documentatiemateriaal onmiskenbaar vast staat dat archeologische waarden niet zijn te verwachten kan met instemming van de archeologisch deskundige een onderzoek achterwege blijven. Met betrekking tot kassen is een meer specifieke regeling opgenomen, waarbij uitgegaan wordt van de daadwerkelijke verstoring in plaats van de omvang van de kas.
Waterstaat - Waterkering en vrijwaringszone - dijk
De Waaldijk en de dijken van Maas en Afgedamde Maas zijn primaire waterkeringen. De dijken zijn, inclusief de kernzone en de beschermingszone, voorzien van een dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering' en gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk'. De gronden met deze dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering' zijn bestemd als waterkering. De gronden met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone-dijk' zijn ter bescherming, onderhoud en instandhouding van de dijk. Binnen zowel de gronden die aangewezen zijn als 'Waterstaat - Waterkering' als de gronden die aangewezen zijn als 'vrijwaringszone - dijk' mag niet worden gebouwd, tenzij ontheffing is verleend. Ontheffing kan alleen worden verleend als de belangen van de waterkering niet onevenredig worden geschaad. De beheerder van de waterkering (Waterschap Rivierenland) heeft hierbij een adviesrol. Op deze gronden is tevens de Keur van Waterschap Rivierenland van toepassing.
Voor verschillende werkzaamheden (waaronder bouwen, planten van bomen, aanleggen van verharding of open water) moet vooraf ontheffing worden verleend. Geeft het Waterschap geen toestemming, dan kan de voorgenomen activiteit niet doorgaan. In de Keur zijn bepalingen opgenomen die gelden voor alle werken en werkzaamheden binnen deze bestemming.
Wetgevingzone - Planherziening
Op grond van artikel 3.26 lid 5 Wro, is de gemeenteraad, gedurende 10 jaar na vaststelling van een inpassingsplan, niet bevoegd een bestemmingsplan vast te stellen voor de gronden waarop het inpassingsplan betrekking heeft, tenzij in het inpassingsplan anders is bepaald. Voor het gebied Spellewaard en voor enkele gebieden die deel uitmaken van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, is afgesproken dat de gemeenteraad wel deze bevoegdheid krijgt. Om deze reden is voor deze gebieden op de verbeelding een gebiedsaanduiding Wetgevingzone - Planherziening opgenomen, met daaraan gekoppeld een regeling die het mogelijk maakt voor de gemeente om binnen tien jaar een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.
Nieuwe ontwikkelingen worden in het inpassingsplan mogelijk gemaakt door het instrument van de wijzigingsbevoegdheid van artikel 3.6 lid 1 sub a Wro. Er is voor gekozen om de wijzigingsbevoegdheden te bundelen in Algemene wijzigingsregels. Dit onderstreept het belang van de wijzigingsbevoegdheden als de juridische kern van de herstructurering. In de opbouw van de algemene wijzigingsregels is een onderscheid gemaakt in wijzigingsmogelijkheden in intensiveringsgebieden en in reserveconcentratiegebieden. De extensiveringsgebieden worden hierin niet genoemd, aangezien voor deze gebieden sprake is van een maatwerkregeling in de bestemming 'Agrarisch'. In paragraaf 3.1 zijn de verschillende wijzigingsbevoegdheden per gebied reeds beschreven.
Algemene afwegingscriteria zijn opgenomen waaraan bij het gebruikmaken van alle wijzigingsbevoegdheden moet worden getoetst. Dit zijn criteria die vooral betrekking hebben op gevolgen voor de omgeving. Hierbij zal ook getoetst worden aan de richtafstanden zoals opgenomen in de VNG handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'. Een ander criterium is dat de infrastructuur berekend moet zijn op het verkeersaanbod met inbegrip van de vergroting van de verkeersaantrekkende werking die van de wijziging uitgaat. Dit houdt in dat de bestaande infrastructuur een voldoende breedte en capaciteit moet hebben, danwel dit met het nemen van maatregelen kan worden gerealiseerd.
Bevoegd gezag
De SOK-doelen worden in planologische zin mogelijk gemaakt door de vaststelling van een provinciaal inpassingsplan. Op het punt van die doelen is het inpassingsplan ontwikkelingsgericht. Er is voor gekozen om de ontwikkelingen via een 'nadere afwegings'-methode toe te passen. De onvoorzienbaarheid van het herstructureringsproces en de complexiteit van de opgave brengt dat met zich mee. De wijzigingsbevoegdheid biedt de mogelijkheid om adequaat in te spelen op die ontwikkelingen. De bestaande situatie is positief bestemd en voorzien van een conserverende bouw- en gebruiksregeling in het inpassingsplan.
Uit het Gebiedsproces (zie paragraaf 2.1) is gebleken dat er draagvlak is voor gebruikmaking van het wijzigingsinstrument. Eveneens kwam daaruit de wens naar voren dat de bevoegdheid voor de wijzigingsplannen bij Gedeputeerde Staten zou worden gelegd. Het vaststellingsbesluit van het inpassingsplan is op die wens ingericht. Voor de wijzigingsbevoegdheden die rechtstreeks raken aan de SOK-doelen worden GS aangewezen als bevoegd gezag. Voor alle overige flexibiliteitsbepalingen blijft de bevoegdheid bij de afzonderlijke colleges van B en W. Bij een samenloop gaat de bevoegdheid naar GS.
Intensiveringsgebieden
De tuinbouwsector hecht belang aan een beperkt aantal wijzigingsplannen (bij voorkeur één wijzigingsplan per afzonderlijk intensiveringsgebied) zodat de minste belemmeringen ontstaan om nieuwbouw- of uitbreidingsplannen te realiseren. Daartegenover staan de belangen van een optimale en efficiënte verkaveling van het beschikbare glaspotentieel en het verkrijgen van een financiële bijdrage aan de publieke doelen van de SOK (leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit) door de afzonderlijke grondeigenaren. Die publieke doelen dienen door de provincie te worden behartigd. Ook dan heeft een beperkt aantal wijzigingsplannen de voorkeur, al kan in enkele gevallen sprake zijn van knelpunten die in separate wijzigingsplannen moeten worden opgelost. Tegen deze achtergrond kunnen de volgende opties A tot en met E worden onderscheiden:
Omschrijving type wijzigingsplan | Bijzonderheden |
Optie A Gebiedsdekkend wijzigingsplan dat bij recht bouwen ten behoeve van glastuinbouw, de aanleg van landschappelijk groen en de aanleg wegen, toelaat. |
Optie A veronderstelt algehele overeenstemming tussen de provincie en de tuinders binnen het desbetreffende concentratiegebied over de meest logische en efficiënte verkaveling van het potentieel beschikbare glasareaal, alsmede over de hoogte van de financiële bijdrage aan de publieke doelen van de SOK door de afzonderlijke grondeigenaren. Bovendien moet aan de haalbaarheidsvereisten uit hoofde van het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro zijn voldaan. |
Optie B Het wijzigingsplan omvat uitsluitend gronden waarvoor sprake is van een tuinbouwinitiatief en waaraan vervolgens een directe bouwtitel wordt toegekend. |
Optie B. strekt zich uit tot afzonderlijke bedrijfspercelen. Daarbij kan ook sprake zijn van wijzigingsplannen waarin meerdere, verspreid liggende percelen van een gewijzigde bestemming worden voorzien. Deze optie heeft als nadeel dat mogelijk veel wijzigingsprocedures moeten worden doorlopen, met alle bestuurlijke lasten van dien. Voor de sector heeft het als nadeel dat initiatieven vertraging zullen ondervinden als gevolg van deze procedures. |
Optie C Het wijzigingsplan legt uitsluitend de structurerende elementen vast. Dat zijn het gebiedsomzomende landschappelijke groen en de nieuwe bedrijfsontsluitingswegen. |
Deze optie heeft als naam het 'Structurerende wijzigingsplan'. Het komt aan de orde bij knelpunten waarvoor op korte termijn een oplossing moet worden gevonden. Dit type wijzigingsplan kan gefaseerd en gedifferentieerd worden toegepast, al naar gelang de feitelijke situatie. |
Optie D Structurerend wijzigingsplan waarin tevens de ten tijde van de vaststelling inpasbare tuinbouwinitiatieven bij recht worden bestemd. |
Optie D is de pragmatische variant van het Structurerende wijzigingsplan van optie C. Deze variant neemt de tuinbouwinitiatieven mee waarover tussen provincie en tuinder ten tijde van de vaststelling van het wijzigingsplan overeenstemming bestaat over de kavelgrootte en –ligging en de financiële bijdrage aan de kosten voor de publieke doelen van de SOK. |
Optie E Eindbeeld voor de situatie waarbij via optie C en D invulling wordt gegeven aan het concentratiegebied. |
Optie E is het eindbeeld van een aanpak waarbij meerdere, elkaar opvolgende, wijzigingsplannen nodig zijn om in alle SOK-doelen te voorzien. |
De vaststelling van een wijzigingsplan is een vrije beleidsbevoegdheid van het bevoegd gezag, in dit geval van Gedeputeerde Staten. Teneinde over de toepassing van deze bevoegdheid enig houvast te verschaffen aan de gebiedspartners, is het wenselijk dat GS daarvoor beleidsregels vaststellen, zoals bedoeld in titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze beleidsregels dienen in ieder geval uitdrukking te geven aan het uitgangspunt dat de integrale realisatie van de SOK-doelen het meest is gebaat bij toepassing van optie A en het minst bij optie B. Verder dient daarin te worden aangegeven dat toepassing van optie C aan de orde is indien en voor zover sprake is van leefbaarheidsaspecten die, eventueel vooruitlopend op concrete initiatieven, om een aanpak vragen.
Bij tuinbouwinitiatieven bestaat het risico dat niet per se de meest logische en efficiënte verkaveling van het glasareaal tot stand wordt gebracht. Daardoor kunnen allerlei onbruikbare overhoeken en / of niet-rendabele kavels ontstaan. Dit risico dient te worden tegengegaan. Een niet-geregisseerde toelating van initiatieven heeft versnippering en daardoor een suboptimaal areaalgebruik tot gevolg. Aan de wijzigingsbevoegdheden wordt om die reden een verplichte advisering aan GS door de SOK-partners gekoppeld. Naast de verplichte advisering, bevatten de wijzigingsbevoegdheden voorts de eis dat het initiatief een volwaardig tuinbouwbedrijf moet omvatten. Die volwaardigheid is een vaststaand gegeven indien de wijziging ertoe leidt dat een glastuinbouwbedrijf ontstaat met een minimale kavelgrootte van 2 hectare en een minimale breedte van 100 m. Voor een paddenstoelenteeltbedrijf is dit een minimale kavelgrootte van 1 hectare. Kleinere bedrijven voldoen ook aan het volwaardigheidsvereiste, mits het gaat om een glastuinbouwbedrijf met een kavelgrootte minder dan 2 hectare, dat jaarrond een arbeidsbehoefte of -omvang heeft van ten minste één volledige arbeidskracht waaraan het bestaanszekerheid verschaft.
De SOK is opgesteld om de problematiek van de glastuinbouw binnen de Bommelerwaard blijvend en robuust op te lossen. Voor zover deze problematiek een ruimtelijke context heeft, biedt het onderhavige inpassingsplan het kader voor de uitvoering van de maatregelen die nodig zijn om de Bommelerwaardse SOK-doelen integraal te realiseren. Deze gebiedsgerichte benadering maakt het nodig om de rechten die het inpassingsplan bevat voor uitbreiding of nieuwvestiging van de glastuinbouw exclusief voor te behouden aan de bedrijven die het aangaat. Dat betekent dat de wijzigingsbevoegdheden uitsluitend worden opengesteld voor bedrijven afkomstig uit de Bommelerwaard.
Reserveconcentratiegebieden
Reserveconcentratiegebieden zijn voorbestemd als intensiveringsgebieden die benut mogen worden voor tuinbouwfuncties als deze functies niet meer in de bestaande intensiveringsgebieden zijn in te passen. Dat kan het geval zijn als er in het geheel geen vrije of te herstructureren ruimte in de intensiveringsgebieden (meer) is, maar dat kan ook zijn om dat de gewenste kavel een zodanige omvang heeft dat deze uitsluitend in een reserveconcentratiegebied is te realiseren. Dit vanuit de visie en overtuiging dat dit op lange termijn positief uitpakt voor de tuinbouw in de Bommelerwaard. Een uitzondering vormt de agrogerelateerde bedrijvenstrook, die buiten valt de rangorderegeling met de intensiveringsgebieden.
Ook voor de reserveconcentratiegebieden geldt dat een logische en efficiënte verkaveling van het glasareaal van doorslaggevend belang is. Bovendien is een zorgvuldige afweging noodzakelijk over het moment waarop - en de mate waarin - het areaal uit de reserveconcentratiegebieden wordt ingezet. Aan de wijzigingsbevoegdheden wordt om die reden een verplichte advisering aan GS door de SOK-partners gekoppeld. Voorts staat het GS vrij om in die procedure het PHTB te horen over de praktische uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.
Naast de doelmatige inrichting van de gebieden dienen initiatieven ook te voldoen aan de richtlijnen voor landschappelijke inpassing op perceelsniveau. Ten behoeve van de landschappelijke inpassing zijn ontwerprichtlijnen opgenomen. De wijze waarop hieraan wordt getoetst is hierna nader toegelicht. Om de landschappelijke kwaliteit veilig te stellen kan in een wijzigingsplan, dat ten behoeve van de realisatie van de nieuwe ontwikkeling opgesteld dient te worden, ook met voorwaardelijke verplichtingen worden gewerkt. Dit houdt in dat eerst aan bepaalde voorwaarden, bijvoorbeeld de aanleg van landschapselementen, voldaan moet zijn voordat de gewenste ontwikkeling uitgevoerd mag worden.
Extensiveringsgebieden - Maatwerkregeling
De herbegrenzing van de concentratiegebieden en het onderscheiden van in- en extensiveringsgebieden in de Ruimtelijke Verordening Gelderland 2010 heeft voor enkele bestaande glastuinbouwbedrijven tot gevolg dat zij ten opzichte van het Streekplan Gelderland 2005 niet meer gelegen zijn binnen een concentratiegebied (intensiveringsgebied), maar behoren tot het extensiveringsgebied. Volgens de Omgevingsverordening 2014 is het doel om in deze gebieden nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven niet toe te staan, maar aan bestaande bedrijven wel in de bestemmingsplanperiode, de mogelijkheid te bieden éénmalig met meer dan 20% uit te breiden (20% is de reguliere uitbreidingsruimte voor solitaire glastuinbouwbedrijven). Deze uitbreiding kan in verschillende bouwfasen worden uitgevoerd. Deze uitbreidingsmogelijkheid, de maatwerkregeling, heeft aldus het karakter van een nadeelcompensatieregeling voor bestaande, volwaardige glastuinbouwbedrijven in extensiveringsgebieden. De bedrijven die hiervoor in aanmerking komen zijn opgenomen in de Regels van het PIP (artikel 3.8.2.). Deze uitbreiding is niet op de verbeelding opgenomen, aangezien nog niet vaststaat op welke percelen de uitbreiding precies zal plaatsvinden.
Landschappelijke inpassing en Basiskaarten
De ontwerprichtlijnen zijn opgenomen in Bijlage 5 van deze toelichting. In de ontwerprichtlijnen is een onderscheid gemaakt in harde en zachte eisen. De harde eisen zijn vertaald naar Bijlage 2 van deze regels. Daarnaast zijn in Bijlage 4 van de regels de Basiskaarten opgenomen. Deze basiskaarten geven de randvoorwaarden op gebiedsniveau ten aanzien van verkeer en landschappelijke inpassing. Bij wijzigingsbevoegdheden dient te worden voldaan aan deze richtlijnen. In bijlage 2 zijn de profielen opgenomen die gehanteerd dienen te worden. In Bijlage 4 zijn de basiskaarten opgenomen. Hierna zijn enkele begrippen die worden gehanteerd in bijlage 2 toegelicht.
Indien blijkt dat niet voldaan kan worden aan de eisen van landschappelijke inpassing zoals opgenomen in de profielen, omdat fysiek de ruimte ontbreekt, dan kan via een afwijkingsbevoegdheid een alternatieve landschappelijke inpassing worden gerealiseerd. Er dient dan wel aangetoond te worden dat de gewenste landschappelijke kwaliteit op een andere wijze wordt behaald.
Het inpassingsplan is opgesteld in een samenwerking tussen de provincie, gemeenten, het waterschap en het PHTB. In de fase voorafgaand aan publicatie van het voorontwerp heeft overleg plaatsgevonden met een klankbordgroep bestaande uit het drinkwaterbedrijf Dunea, werkgroep Kas en Landschap, Capreton en het Tuinbouwplatform. Daarnaast heeft er regulier overleg plaatsgevonden met het bestuur van werkgroep Kas en Landschap en met het bestuur van het Tuinbouwplatform.
Bedrijven en bewoners in het gebied zijn in het voortraject in een enquête gevraagd naar hun woning (bedrijfs- of burgerwoning) en de bijbehorende gebouwen. Tevens is hierin gevraagd te controleren of de opstanden op de kaart juist zijn geregistreerd.
Hoewel het voorontwerp inpassingsplan geen wettelijke status kent, heeft de provincie besloten hierover wel een inspraakronde te organiseren. Het voorontwerp is daarom ter visie gelegd en ter advisering naar diverse deskundige instanties gestuurd. Daarnaast zijn drie inloopavonden georganiseerd en is een nieuwsbrief huis-aan-huis verspreid in de Bommelerwaard. De ingekomen reacties en de beantwoording daarvan zijn te vinden in de bijlagen.
Op basis van het overleg en de overige reacties is nader onderzoek verricht naar bestemmingswijzen, toepassingen van duurzaamheid en legalisering van burgerbewoonde bedrijfswoningen. Dit heeft geleid tot het concretiseren van de voorwaarden die zijn gekoppeld aan de wijzigingsbevoegdheden voor het uitbreiden en vestigen van glastuinbouwbedrijf of paddenstoelenbedrijf en het vaststellen van een kadernota Duurzaamheid.
Parallel aan het inspraakproces is met burgers en ondernemers in de herstructureringsgebieden tijdens aparte avonden onder leiding van een landschapsarchitect gesproken over een streefbeeld voor het betreffende herstructureringsgebied. In dit streefbeeld zijn de geuite wensen en opmerkingen in woord en beeld vertaald in een toekomstvisie voor het herstructureringsgebied.
Het ontwerp inpassingsplan van 2013 heeft van 20 september tot en met 31 oktober 2013 ter visie gelegen. Ook tijdens deze periode zijn inloopavonden georganiseerd. Vervolgens hebben Provinciale Staten besloten het inpassingsplan niet vast te stellen. Hierna is het in hoofdstuk 1 beschreven Gebiedsproces gestart wat heeft geleid tot voorliggend ontwerp inpassingsplan. Dit ontwerp inpassingsplan neemt de zienswijzen in acht die zijn ingediend op het PIP van 2013. Dit heeft geleid tot diverse wijzigingen op perceelsniveau. Het aangepaste Ontwerp PIP heeft vervolgens ter inzage gelegen van 21 november tot en met 31 december 2014. Een samenvatting van de zienswijzen, de beantwoording en de aanpassingen naar aanleiding van zienswijzen en ambtelijke wijzigingen, zijn opgenomen in Bijlage 17 Commentaarnota zienswijzen.
Gelet op het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro dient in het kader van een inpassingsplan onder andere inzicht te worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Het inpassingsplan Bommelerwaard richt zich op de uitvoering van de Samenwerkingsovereenkomst zoals die op 9 december 2009 werd ondertekend door de provincie Gelderland, de gemeenten Zaltbommel en Maasdriel en het Waterschap Rivierenland. De Samenwerkings- overeenkomst bevat onder meer een regeling voor de financiën en de risicoverdeling in verband met de realisatie van het herstructureringsprogramma voor de tuinbouw. Alle betrokken overheidspartijen hebben de inzet van de middelen voor de herstructurering toegezegd. Naast de bovenstaande afspraken tussen de provincie Gelderland, de gemeenten Zaltbommel, Maasdriel en het Waterschap zal middels kostenverhaal een verrekening plaatsvinden met de tuinders die tot uitbreiding overgaan. De regeling en het kostenverhaal waarborgen een budgetneutrale exploitatie.
Mogelijke resterende tekorten dekken partijen op voorhand af door de inzet van eigen middelen. Indien een tegenvallend exploitatieresultaat bij het afsluiten van een deelgebied dan wel fase blijkt, onderzoeken partijen welke mogelijkheid de voorkeur heeft om het tekort te dekken zoals het bezuinigen op het uitvoeringsprogramma, het ter beschikking stellen van extra middelen, het ontwikkelen van rode functies (wonen en werken) en andere maatregelen en/of combinaties van het voornoemde maatregelen.
Op basis van deze werkwijze is het inpassingsplan in financiële zin uitvoerbaar.