| Plan: | Omgevingsvergunning RBL Klopsteen 4 Haps |
|---|---|
| Status: | vastgesteld |
| Plantype: | omgevingsvergunning |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.1982.OVRblKlopsteenHaps-VA01 |
De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op het uitbreiden van het aanbod aan brandstoffen die worden verkocht bij een bestaand onbemand tankstation aan de Klopsteen in Haps in de gemeente Land van Cuijk. Op dit moment is ter plaatse reeds een tankstation aanwezig en in bedrijf. Dat tankstation is (tezamen met een ander tankstation) ook door middel van een omgevingsvergunning met een ruimtelijke onderbouwing begin 2019 mogelijk gemaakt.
Het voornemen betreft, in aanvulling op het voorgaande, het aanbieden van LNG (voor vrachtwagens), waterstof (voor zowel personenauto's als vrachtwagens) en snelladers (voor vrachtwagens). Het aanbieden van deze brandstoffen is echter op grond van het geldende bestemmingsplan op dit moment niet mogelijk. Exact genomen is het plan strijdig omdat het aanbieden van de gewenste brandstoffen LNG en waterstof een risicovolle activiteit is die leidt tot een toename van het plaatsgebonden risico en die toename ook leidt tot een risicocontour buiten het eigen bouwperceel (en openbaar gebied), is het noodzakelijk om af te wijken van het geldende bestemmingsplan. Meer over deze brandstoffen en de eerder verleende omgevingsvergunning in paragraaf 1.3 (Planologisch kader). Vanwege de bovenstaande reden moet wat betreft de activiteit gebruik worden afgeweken van het geldende bestemmingsplan.
Om de ontwikkelingen wel mogelijk te maken, is de voorliggende ruimtelijke onderbouwing opgesteld. De ruimtelijke onderbouwing geeft aan op welke aspecten wordt afgeweken van het geldende bestemmingsplan en motiveert dat de afwijking niet in strijd is met 'een goede ruimtelijke ordening'. De wettelijke grondslag daarvoor is artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
| In de ruimtelijke onderbouwing wordt op diverse plaatsen gesproken over de gemeente Cuijk en het daarop van toepassing zijnde beleid. Op 1 januari 2022 hield de gemeente op te bestaan en fuseerde per die datum tot een nieuwe gemeente Land van Cuijk. |
Het projectgebied van deze ruimtelijke onderbouwing betreft de gronden waarop in de huidige situatie reeds een tankstation aanwezig is. Naast het tankstation dat wordt uitgebreid bevindt zich een tweede tankstation. Het onbemande tankstation is samen met een ander tankstation gebouwd op een terrein van ruim 4.500 m2 in de oksel van de Randweg Haps en de ontsluitingsweg van Bedrijvenpark Laarakker Zuid. Zuidelijk van het projectgebied is, aansluitend aan het terrein van de tankstations, een weg aangelegd.
Figuur. Ligging en begrenzing projectgebied (bron: Topotijdreis.nl).
Het projectgebied grenst in het noorden aan de Randweg Haps. In het oosten grenst het projectgebied aan de ontsluitingsweg van Laarakker Zuid. Aan de westzijde wordt het projectgebied begrensd door een brede groenstrook (onderdeel van de landschappelijke inpassing van Laarakker Zuid), die gedeeltelijk onder de hoogspanningsverbinding ligt. Ten zuiden van de weg die langs de zuidrand van de tankstations is aangelegd, resteert een perceel van circa 2.050 m2 met een bedrijfsbestemming, dat te zijner tijd kan worden uitgegeven overeenkomstig het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Laarakker Zuid'.
Ter plaatse van het projectgebied gelden meerdere planologische regelingen. Ook is in het verleden reeds een omgevingsvergunning verleend met betrekking tot (zeer) vergelijkbare ontwikkelingen. De onderstaande tekst bespreekt de twee belangrijkste kaders:
De onderstaande tekst bespreekt de twee juridisch-planologische regelingen afzonderlijk. Verder gelden ter plaatse ook de bestemmingsplannen 'Paraplubestemmingsplan Parkeren' (dat is vastgesteld op 3 februari 2020) en 'Kamerbewoning in woningen' (dat sinds 25 mei 2021 ligt dit bestemmingsplan ter inzage als ontwerp en naar alle waarschijnlijkheid 4 oktober 2021 wordt vastgesteld). Deze bestemmingsplannen hebben echter geen invloed op het projectvoornemen en behoeven om die reden geen verdere toelichting.
1. Bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Laarakker Zuid'
Voor het projectgebied geldt op dit moment onder andere het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Laarakker Zuid', dat op 20 april 2015 is vastgesteld door de gemeenteraad. Het projectgebied is bestemd als 'Bedrijventerrein' en is grotendeels aangeduid als 'bedrijf tot en met categorie 4.2' en voor een klein deel (aan de noordzijde) als 'bedrijf tot en met categorie 4.1'. Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' is de vestiging van bedrijven -waaronder tankstations met lpg- bij recht toegestaan. Het huidige voornemen is echter strijdig met de gebruiksregels van het bestemmingsplan. Sublid 4.5.3 van het geldende bestemmingsplan schrijft immers voor dat:
"Inrichtingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen mogen worden gevestigd op het bedrijventerrein, mits de 10-6/jaar-contour voor het plaatsgebonden risico of – indien van toepassing – de afstand zoals bedoeld in artikel 5, derde lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen juncto artikel 2, eerste lid, van de Regeling externe veiligheid inrichtingen, beperkt blijft tot het bouwperceel van de risicovolle inrichting of het openbaar gebied."
Omdat het aanbieden van de gewenste brandstoffen LNG en waterstof een risicovolle activiteit is die leidt tot een toename van het plaatsgebonden risico en die toename ook leidt tot een risicocontour buiten het eigen bouwperceel (en openbaar gebied), is het noodzakelijk om af te wijken van het geldende bestemmingsplan. Paragraaf 4.7 (Externe veiligheid) zal verder ingaan op de betreffende veiligheidsaspecten en zal toelichten waarom de strijdigheid wat betreft een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is. Ook licht die paragraaf toe in hoeverre de veiligheidsaspecten ruimtelijk gezien inpasbaar zijn.
|
Beperkende regel
Sublid 4.5.3 van het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Laarakker Zuid'. Afwijking Inrichting mogelijk maken waarvan de 10-6/jaar-contour voor het plaatsgebonden risico het bouwperceel overschrijdt. |
Om de betreffende brandstoffen mogelijk te maken zijn ook voorzieningen nodig. Onderdeel van deze voorzieningen c.q. bouwwerken betreft een brandmuur rondom de tankinstallaties. Deze brandmuur wordt hoger dan de bouwregels van het bestemmingsplan op dit moment mogelijk maken.
|
Beperkende regel
Sublid 4.2.3, sub e, van het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Laarakker Zuid'. Afwijking Het bouwen van een brandmuur die de toegestane bouwhoogte van 3,00 meter overschrijdt. |
Tot slot wordt opgemerkt dat aan de westzijde van het plangebied een hoogspanningsverbinding aanwezig is. Deze hoogspanningsverbinding wordt beschermd door middel van een dubbelbestemming. Deze dubbelbestemming bepaalt dat ter plaatse alleen mag worden gebouwd ten behoeve van de hoogspanningsverbinding. Indien nodig kan van die regel met een omgevingsvergunning worden afgeweken. Nu dit projectvoornemen niet is voorzien ter plaatse van deze dubbelbestemming, vormt deze geen belemmering.
2. Omgevingsvergunning 2019
Ten tweede is ook de verleende omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing uit 2019 relevant voor het voorliggende project. Die omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing betrof het mogelijk maken van twee tankstations: het tankstation waar deze onderhavige ruimtelijke onderbouwing betrekking op heeft en het naburige tankstation. Strikt genomen had de omgevingsvergunning uit 2019 ook betrekking op het aanbieden van LNG en waterstof maar deze brandstoffen zijn vervolgens niet meer gerealiseerd. Omdat de betreffende activiteiten toentertijd niet zijn gerealiseerd, is alsnog een omgevingsvergunning noodzakelijk.
Reden dat in 2019 een omgevingsvergunning nodig was, kwam doordat het betreffende voornemen niet paste in de geldende bouwregels. Het tankstation was evenwel in ruimtelijk opzicht goed inpasbaar op de locatie en de gronden hadden destijds al een bedrijfsbestemming, een aantal bouw- en gebruiksregels van het geldende bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Laarakker Zuid' vormden een belemmering. Er werd voor het tankstation onder andere niet voldaan aan de minimale milieucategorie, de minimale perceelsgrootte en het minimale bebouwingspercentage. Daarnaast reikt de risicocontour van het tankstation over nog uit te geven bedrijfsgronden, wat ingevolge de regels van het bestemmingsplan niet is toegestaan. Om deze redenen is in 2019 een omgevingsvergunning met een ruimtelijke onderbouwing opgesteld. Dat maakt ook dat de reeds aanwezige bouwwerken en het betreffende gebruik niet als zodanig geregeld zijn in het geldende bestemmingsplan.
3. Bestemmingsplan 'Kamerbewoning in woningen'
Ten derde geldt ter plaatse ook het bestemmingsplan 'Kamerbewoning in woningen'. De gemeenteraad heeft dat bestemmingsplan vastgesteld op 4 oktober 2021. Dit bestemmingsplan betreft een gedeeltelijke herziening van het reeds geldende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan herziet het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Laarakker Zuid' wat betreft het onderwerp wonen. Voor voorliggend project heeft het bestemmingsplan 'Kamerbewoning in woningen' echter geen invloed nu het niet voorziet in enige woonvorm.
In hoofdstuk 2 is de projectbeschrijving opgenomen. Dat hoofdstuk besteedt aandacht aan de voorgenomen ontwikkeling. Daarbij wordt aangegeven op welke aspecten het initiatief strijdig is met het bestemmingsplan en op grond waarvan een omgevingsvergunning voor het afwijken kan worden verleend. Hoofdstuk 3 bespreekt het relevante beleid. In Hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid toegelicht door na te gaan welke milieuaspecten een rol spelen. Tot slot bespreekt Hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project.
In de huidige situatie is ter plaatse van het projectgebied reeds een onbemand tankstation aanwezig. Direct naast het bestaande tankstation bevindt zich nog een tankstation. Beide tankstations zijn, zoals reeds vermeld in paragraaf 1.3 (Planologisch kader), in 2019 vergund. Het gaat dan om een onbemand tankstation met diesel- en benzineverkoop ten behoeve van personenauto's en een multifuel-tankstation voor vrachtwagens, waar meerdere brandstoffen worden verkocht. LNG en waterstof kunnen echter nog niet worden getankt bij het multifuel-tankstation. Ook is er nog geen mogelijkheid voor snelladen.
Figuur. Ligging en begrenzing projectgebied (bron: Google Maps).
Zoals op de bovenstaande figuur te zien is het onbemande tankstation gerealiseerd in het zuidwestelijk deel van Laarakker Zuid, in de oksel van de Randweg Haps (provinciale weg N264) en de ontsluitingsweg van het bedrijventerrein. Het tankstation heeft een gedeelde in- en uitrit naar de ontsluitingsweg van het bedrijventerrein, zodat het aantal aansluitingen op deze weg beperkt blijft. Zuidelijk van het multifuel-tankstation is een weg aanwezig.
Het voorliggend initiatief betreft het planologisch mogelijk maken van de verkoop van een aantal aanvullende motorbrandstoffen. Het gaat dan om een uitbreiding van het tankstation met LNG (voor vrachtwagens), waterstof (voor zowel personenauto's als vrachtwagens) en snelladers (voor vrachtwagens). Om die verkoop mogelijk te maken moeten een aantal technische installaties worden geplaatst. Omdat reeds een tankstation aanwezig is, zullen de ruimtelijke ingrepen beperkt zijn. Het gebruik van de gronden en de nieuwe benodigde installaties zijn, zoals vermeld in paragraaf 1.3 (Planologisch kader), echter nog niet mogelijk. De voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet hierin en de onderstaande tekst zal aangeven om wat voor gewenst gebruik het gaat.
LNG-installatie
De LNG-installatie bestaat onder meer uit een opslagtank met een hoogte van circa 12,50 meter. Vanuit het opslagvat wordt LNG met een dompelpomp geleid naar de composiet dispenserslang voor directe aflevering aan een tankend voertuig. De ondergrond waarboven de LNG-tank en LNG-installatie wordt geplaatst, bestaat voor de tank uit een voldoende verdichte zandlaag en prefab betonplaten van 120 millimeter dikte. Voor het vullen van de opslagtank vanuit de tankauto wordt gebruikgemaakt van een vulslang als verbinding tussen tankauto en installatie.
Bij de LNG-installatie wordt uit het oogpunt van veiligheid voorzien in een brandmuur aan zowel de lange zijden van de installatie. Aan de korte zijden zal geen brandmuur maar een hekwerk worden geplaatst. De brandmuur krijgt eenzelfde bouwhoogte als de daadwerkelijke LNG-installaties zelf: 3,50 meter. Nadere motivering voor die brandmuur en de bouwhoogte is opgenomen in de bijlage 'Invloed brandmuur op veiligheidsafstand' die onderdeel is van de Risicoanalyse die als Bijlage 4 is opgenomen. Naast de veiligheidsvoordelen levert de bouwhoogte van de brandmuur ook op de installaties die benodigd zijn voor het LNG-tanken aan het zicht worden onttrokken. Dat maakt ook dat, hoewel de brandmuur slechts een 0,50 meter hoger wordt dan op dit moment planologisch toegestaan, ruimtelijk gezien aanvaardbaar zal zijn. In het beeldkwaliteitsplan dat is vastgesteld voor het bedrijventerrein merkt de gemeente op dat voor silo's en bedrijfsinstallaties op de zichtlocaties (zoals het projectgebied) extra aandacht moet zijn voor de verschijningsvorm van die bouwwerken. Ze moeten echter ook utilitair en technisch van karakter te blijven. Door te voorzien in een brandmuur die eenzelfde bouwhoogte krijgt als de installaties die het afschermt, wordt gekozen voor een sobere benadering die tegelijkertijd de installaties gedeeltelijk aan het zicht onttrekt.
De brandmuur is in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij wordt nog opgemerkt dat de brandmuur geen nadelige invloed heeft op de milieu- en omgevingsaspecten, met u zoals besproken in Hoofdstuk 4 (Milieu- en omgevingsaspecten). Een nadere toelichting op de brandmuur in dat hoofdstuk is dan ook niet nodig.
Waterstofinstallatie
Bij het tankstation zal waterstof aangevoerd worden door een tankwagen (tubetrailer) via de tubetrailer gaat deze naar de waterstofcompressor, die de waterstof opslaat in de midden- en hogedrukbuffer. Afgifte vindt plaats via een koeler met afgiftezuilen onder 350 en 700 Bar. De te realiseren inrichting zal 24 uur per dag en zeven dagen in de week in gebruik zijn voor de opslag, laden en lossen van waterstof en daarnaast het afleveren van waterstof aan voertuigen. De waterstofinstallatie is ontworpen voor een doorzet van circa duizend kilogram per dag. Er is aangenomen dat circa 725 kilo wordt geleverd op 350 bar aan zwaar verkeer en circa 275 kilo op 700 bar aan personenwagens. Daarbij wordt opgemerkt dat het tankstation op dit moment nog niet geschikt is voor personenwagens en het dus alleen een tankstation voor vrachtwagens betreft. Omdat dit in de toekomst evenwel kan veranderen worden de faciliteiten voor vrachtwagens en personenwagens wat betreft het tanken van waterstof beide aangelegd.
Wat betreft de te realiseren bouwwerken voor het tanken van waterstof geldt dat de installatie een bouwhoogte heeft van circa 3,50 meter. Uit oogpunt van veiligheid is rond de installaties een hekwerk voorzien. Dit hekwerk is onderdeel van de installatie.
Elektrisch laden
Het derde onderdeel van het project is het aanbieden van elektrisch (snel)laden ten behoeve van diverse voertuigen. Dit zal gebeuren door middel van zogeheten High Power Charging (HPC) en wordt aangeboden met twee keer een opstelpositie ten behoeve van het opladen van vrachtwagens. Om dit te kunnen voorzien zal er een eigen trafo-compactstation worden gerealiseerd.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI. Het gaat om het strategisch beleid, omdat de NOVI een visie is en de hoofdzaken bevat van het beleid voor de fysieke leefomgeving (artikel 3.2 Omgevingswet).
Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisatie, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. Het daarbij om 'omgevings-inclusief' beleid. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.
De NOVI geeft dus weer voor welke uitdagingen Nederland staat, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke prioriteiten worden gesteld bij de inrichting van Nederland en hoe keuzes worden gemaakt in de uitvoering daarvan. Keuzes die samenhangen met toekomstbeelden over de fysieke leefomgeving, maatschappelijke opgaven en bijbehorende economische perspectieven. Steeds duidelijker wordt dat de opgaven alleen goed aangepakt kunnen worden als dit in samenhang plaatsvindt, het ontwikkelpotentieel van heel Nederland optimaal wordt benut en wordt gezorgd voor een duurzame verbinding van alle delen van Nederland en met de landen er omheen. Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.
Toetsing
Het projectgebied ligt niet in een gebied waarvoor de NOVI gerichte belangen of opgaven kent. Om die reden kan verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.
Toetsingskader
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) vormen de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn geformuleerd. Het Besluit en de Regeling bevatten regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming.
Toetsing
Het plangebied valt volgens de kaarten van de Rarro in het radarverstoringsgebied van de radarinstallatie op vliegbasis Volkel. In het plangebied kan op grond van het Rarro bebouwing worden toegestaan tot een hoogte van ruim 80 meter. Deze ruimtelijke onderbouwing voorziet niet in gebouwen of anderszins bouwwerken met die bouwhoogte. Zo bezien vormt het Rarro geen belemmering voor het projectvoornemen. Voor het overige zijn in het Barro en de Rarro geen bepalingen opgenomen die van belang zijn voor (het plangebied van) dit bestemmingsplan.
Conclusie
Op basis van de bovenstaande analyse is het plan wat betreft het Barro en het Rarro uitvoerbaar.
De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Sinds augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Hiervoor is een nieuwe handreiking opgesteld.
De Ladder is geen op zichzelf staand instrument maar is onderdeel van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de minister van Infrastructuur en Waterstaat. De betreffende minister zorgt ervoor dat decentrale overheden over de juiste instrumenten beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Onderdeel hiervan is het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.
1. Is er sprake van een stedelijke functie?
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. In dit geval betreft het 'overige stedelijke functies'. Als een plan met overige functies wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de Ladder worden toegepast. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling bepaalt men door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
Voorgenomen planologische mogelijkheid betreft het realiseren van bedrijvigheid op een al bestaand bedrijventerrein. Er is daarmee sprake van een stedelijke ontwikkeling.
2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
De vervolgvraag is of de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In beginsel is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan vijfhonderd vierkante meter bedraagt of indien de planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
In het onderhavige geval is sprake van het mogelijk maken van detailhandel (het verkopen van brandstoffen en stroom). Ter plaatse is echter al sprake van die functie. Zo bezien is de functie niet nieuw. Ook is er met dit project geen sprake van een nieuw ruimtebeslag. Daarmee wordt de tweede vraag ontkennend beantwoord en is het verder doorlopen van de Laddertoets niet noodzakelijk. Echter, wanneer de Ladder niet van toepassing is op een plan, is wel een motivering nodig waaruit blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In het kader van uitvoerbaarheid moet onder andere aandacht worden besteed aan de behoefte aan het plan. Uit deze toelichting blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het plan wordt getoetst aan verschillende aspecten zoals geluid, milieuzonering en luchtkwaliteit, en uit deze toetsing blijkt dat er geen belemmeringen zijn om het plan uit te voeren. Wat betreft de behoefte, de navolgende tekst gaat hierop in.
Behoefte
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een tankstation waar, behalve de traditionele brandstoffen die nu reeds worden verkocht, ook LNG (voor vrachtwagens), waterstof (voor zowel personenauto's als vrachtwagens) en snelladers (voor vrachtwagens) verkocht gaat worden. Voor alle drie de 'brandstoffen' geldt dat de behoefte naar de drie 'brandstoffen' wel sterk toeneemt. Dat terwijl in de wijde omgeving nog geen mogelijkheden bestaat om de betreffende brandstoffen te tanken of te snelladen. Zo bevinden zich de meest nabijgelegen mogelijkheden voor het tanken van LNG zich in Veghel, Geldermalsen of Sevenum. Oostelijk bevindt zich de meest nabijgelegen tankstation voor LNG zich pas in Duisburg. Voor waterstof is de afstand zelfs groter en kan men in de omgeving tot op heden alleen tanken in Arnhem en Helmond. Elektrisch snelladen voor vrachtwagens is in de omgeving geheel niet aanwezig.
Zo bezien voorziet de voorgenomen ontwikkeling in de behoefte om LNG (voor vrachtwagens), waterstof (voor zowel personenauto's als vrachtwagens) te kunnen tanken en snelladen (voor vrachtwagens). Tot enige leegstand of anderszins een onaanvaardbare situatie bij andere tankstations leidt deze ontwikkeling niet.
Na toetsing van het project aan de Ladder voor duurzame verstedelijking kan worden geconstateerd dat de Laddertoets geen belemmering oplevert voor onderhavige ontwikkeling. Het project kan wat betreft dit aspect als uitvoerbaar worden geacht.
Toetsingskader
Op 14 december 2018 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant de Brabantse Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant – Visie op de Brabantse leefomgeving' vastgesteld. Met deze omgevingsvisie geeft de provincie, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet, richting aan wat zij voor Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk. De provincie streeft ernaar dat deze visie, hoewel formeel alleen zelfbindend, Brabant samenbindt. Met de omgevingsvisie formuleert de provincie haar ambitie: hoe moet de Brabantse leefomgeving er in 2050 uitzien? En daarbij stelt zij mobiliserende tussendoelen: wat willen we in 2030 voor elkaar hebben om die ambitie te verwezenlijken?
Eén basisopgave en vier hoofdopgaven
De Omgevingswet heeft als doel een balans te vinden tussen beschermen (veilig, gezond met waarborg voor omgevingskwaliteit inclusief natuur) en benutten (optimaal gebruik en ontwikkelen van de leefomgeving om maatschappelijke behoeften te vervullen). Met de Omgevingsvisie geeft de provincie aan wat zij belangrijk vindt voor de verbetering en duurzame ontwikkeling van de leefomgeving van de inwoners van Brabant. De focus ligt daarbij op de vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn:
Het gaat om grote maatschappelijke opgaven die niet los van elkaar te zien zijn, maar die met elkaar zijn verbonden. Het zijn urgente opgaven die raken aan de essentie van de omgevingsvisie: de visie als inspirerend eindbeeld en mobiliserende strategie. De visie geeft daarbij richting aan deze opgaven vanwege de ingrijpende veranderingen waarmee zij gepaard gaan. Extra focus op deze hoofdopgaven is nodig om een goede basis met een goede omgevingskwaliteit te behouden. De provincie heeft daarom de volgende basisopgave in de Omgevingsvisie benoemd: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. Voor de feitelijke realisering spelen gemeenten en initiatiefnemers de hoofdrol. De omgevingsvisie is samen met de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (zie paragraaf 3.2.2) een middel om de provinciale ruimtelijke visie op Brabant te realiseren en een toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke initiatieven.
Toetsing
Met het voorliggende project wordt een bestaand tankstation uitgebreid wat betreft aanbod. Het project draagt daarmee bij aan de doelstelling van de provincie om te werken aan een concurrerende en duurzame economie.
Toetsingskader
Op 25 oktober 2019 hebben provinciale staten van Noord-Brabant de 'Interim omgevingsverordening Noord-Brabant' vastgesteld. Deze omgevingsverordening trad op 5 november 2019 in werking. De omgevingsverordening betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De Interim omgevingsverordening is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies.
De omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid zoals de omgevingsvisie. In principe zijn de huidige regels gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau. De beleidsneutrale omzetting betekent overigens niet dat er in het geheel geen wijzigingen ten opzichte van de huidige verordeningen zijn verwerkt.
Belangrijke uitgangspunten vanuit de Omgevingsvisie 'Kwaliteit van Brabant' (zie paragraaf 3.2.1) zijn verwerkt. De nieuwe manier van werken met diep, rond en breed kijken is opgenomen en er wordt vaker een koppeling gelegd met omgevingskwaliteit door bijvoorbeeld sanering van leegstaand vastgoed elders. De nadruk op omgevingskwaliteit komt ook tot uitdrukking bij de kwalitatieve benadering voor hergebruik van leegstaand vastgoed in het landelijk gebied en duurzame verstedelijking.
De omgevingsverordening wil goede initiatieven ondersteunen. Daarvoor sluit de Interim omgevingsverordening aan bij de nieuwe manier van werken uit de Brabantse omgevingsvisie en worden meer mogelijkheden geboden voor maatwerk. Hiertoe zijn in de omgevingsverordening in plaats van middelvoorschriften doelvoorschriften opgenomen en wordt uitgegaan van een 'ja, mits - benadering'.
Net als de voorgaande Verordening Ruimte 2014 is deze omgevingsverordening een juridisch bindend instrument. Niet alle onderwerpen lenen zich voor opname in de verordening, daarom heeft de provincie op basis van de provinciale belangen een selectie gemaakt van geschikte onderwerpen. In het algemeen zijn dit onderwerpen met heldere criteria en een zwaarwegend provinciaal belang.
In relatie tot het projectgebied is vooral het onderwerp 'stedelijke ontwikkeling' van belang. In de Interim omgevingsverordening zijn hiervoor vooral de regels uit artikel 3.42 van belang. De onderstaande tekst bespreekt de voor de planlocatie relevante aspecten en regels.
Toetsing
Op basis van de omgevingsverordening is de locatie aangewezen als een locatie waar verstedelijking afweegbaar is. De gronden binnen het projectgebied hebben in het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Laarakker Zuid' echter al een bedrijfsbestemming gekregen en zijn als zodanig al in gebruik. Ter plaatse is dus geen sprake meer van een gebied waar hoeft te worden afgewogen of verstedelijking wel gepast is: de locatie is al verstedelijkt. Omdat met dit project, zoals reeds in paragraaf 1.3 (Planologisch kader) opgemerkt, in functioneel opzicht slechts sprake is van een beperkte afwijking van het in april 2015 vastgestelde bestemmingsplan voor Laarakker Zuid en de daaropvolgende omgevingsvergunning begin 2019, is een nadere verantwoording niet meer nodig.
Conclusie
Concluderend betekent het voorgaande dat er geen belemmeringen zijn vanuit de omgevingsverordening voor de beoogde ontwikkeling van de gronden.
Toetsingskader
De gemeente Land van Cuijk maakt deel uit van de regio Noordoost Brabant. Deze regio omvat Heusden tot Land van Cuijk en Meijerijstad. De regio heeft afspraken gemaakt ten aanzien van bedrijvigheid. Belangrijkste element is dat bedrijventerreinen vraaggericht ontwikkeld moeten gaan worden. Daarnaast heeft de provincie Noord-Brabant in 2018 de 'Prognose bedrijventerreinen en kantoren Noord-Brabant' laten opstellen.
Uit de prognose blijkt dat in de gehele provincie Noord-Brabant in de periode 2018-2030 een toename is van de behoefte van 634 tot 1.312 hectare voor bedrijventerreinen. Deze behoefte valt echter nader op te delen in categorieën aan bedrijvigheid, locatie en type werkmilieu. Voor het werkmilieu 'stedelijk, klein en middengroot' betreft de ruimtebehoefte in de betreffende periode 182 hectare (midden scenario). Voor de regio Noordoost-Brabant betreft de verwachting 192 hectare (midden scenario) gedurende de planperiode 2018-2030. Van dit aantal is echter al een deel opgenomen in bestaande plannen. Er zal echter aan 72 hectare in de regio Noordoost-Brabant extra bij moeten komen om in de vraag te voorzien.
Toetsing
Zoals reeds vermeld is ter plaatse van het projectgebied al bedrijvigheid toegestaan. Die gronden worden niet mate uitgebreid, het gaat slechts om een gebruikswijziging. Het totale projectgebied betreft in minder dan één hectare.
Conclusie
Het planvoornemen past in de regionale behoefte en afspraken.
De gemeenteraad heeft op 16 juni 2012 de Strategische Visie Cuijk 2030 opgesteld. De visie geeft aan hoe de gemeente Cuijk met toekomstige ontwikkelingen om kan gaan en hoe de gemeente sturing kan geven aan haar toekomst. De visie onderstreept het belang van regionale samenwerking, al dan niet met accenten die recht doen aan de eigenheid van de gemeente. De gemeente Cuijk wil zich daarbij ontwikkelen als toeristische poort naar de regio. Daarnaast is in de visie een toekomstbeeld geschetst voor onder meer bedrijvigheid, wonen en zorg en welzijn.
In de strategische visie is aangegeven hoe de gemeente Cuijk zich wil profileren op het gebied van economie en bedrijvigheid. De gemeente wil, samen met de regio, inzetten op verbreding van economische sectoren en van diversiteit in de werkgelegenheid. Er wordt geïnvesteerd in een kwaliteitsimpuls op de bestaande bedrijventerreinen, zodat deze weer voldoen aan de behoeften van bedrijven in deze tijd. Met de ontwikkeling van Bedrijvenpark Laarakker wil de gemeente haar positie als strategische vestigingsplaats tussen de diverse 'ports' (Food en Health Valley, Greenport en Brainport) een herkenbaar gezicht geven. Door ontwikkeling van het bedrijventerrein kan Cuijk werkgelegenheid (blijven) bieden aan personeel tot buiten de gemeentegrenzen. Duurzame oplossingen voor bedrijven met een zwaardere milieucategorie zijn van belang om overlast voor de omgeving te voorkomen. Daarnaast moet er aandacht zijn voor combinaties van bedrijfsleven en onderwijs.
Toetsingskader
De gemeenteraad heeft op 25 september 2017 de Structuurvisie Cuijk 2030 vastgesteld. In de visie is, als ruimtelijke doorvertaling van de Strategische Visie Cuijk 2030, een omslag gemaakt naar (duurzaam) kwaliteitsdenken. Belangrijke doelen in de verdere ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente zijn het marktbestendig maken van plannen en het beheren en kwalitatief optimaliseren van de bestaande voorraad. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen aan van de ruimtelijke ontwikkeling en inrichting van de gemeente tot 2030.
Door de strategische ligging, de goede ontsluiting en het prettige ondernemersklimaat kent de gemeente Cuijk een veelzijdige industriële sector, verspreid over meer dan 300 hectare bedrijventerreinen. Bedrijven in met name de logistiek, de voedingsindustrie, de papierindustrie, de non-woven-industrie en de metaalindustrie bevinden zich op de grote bedrijventerreinen. Daarnaast zorgt de handel en reparatiesector voor veel werkgelegenheid. Twee voor de toekomst belangrijke bedrijventerreinen zijn Regionaal Bedrijvenpark Laarakker en Haven Cuijk.
Deze terreinen bieden ruimte voor zwaardere bedrijvigheid en zijn, ook door hun strategische ligging, daarmee aantrekkelijk voor bedrijven.
In de structuurvisie is onderscheid gemaakt in twee deelgebieden: het op de hogere gronden gelegen Dynamisch Cuijk en Vitaal landelijk Cuijk in het lager gelegen gebied. Regionaal Bedrijvenpark Laarakker valt, net als de kern Cuijk en de omgeving van de Kraaijenbergse Plassen (met de dorpen Beers, Linden en Katwijk), binnen Dynamisch Cuijk. De aanwezige dynamiek in Dynamisch Cuijk dient behouden te blijven en versterkt te worden
Belangrijk is dat dit gebied zich blijft ontwikkelen, zowel in landschappelijk als in economisch opzicht, om haar nieuwe identiteit en kwaliteit inhoud en vorm te kunnen geven. Ten opzichte van Vitaal landelijk Cuijk biedt Dynamisch Cuijk meer mogelijkheden voor 'stedelijke' ontwikkelingen en/of grootschaligere of bezoekersintensievere ontwikkelingen die bijdragen aan de ambitie om een aangename en veelzijdige leef- en werkomgeving te creëren met goede basisvoorzieningen en oog voor kwaliteit en duurzaamheid.
Op de structuurvisiekaart is het volledige bedrijventerrein Laarakker (Noord, Zuid én Noordwest) aangeduid als bedrijventerrein. Met de komst van Laarakker beschikt de gemeente over een terrein voor de zwaardere bedrijven binnen de sectoren industrie, handel, afval en logistiek, gelegen aan de A73 (zichtlocatie), op de grens van Noord-Brabant, Limburg en Gelderland en op 20 minuten van het internationaal vliegveld Weeze. Op het terrein is er ook ruimte voor bedrijven die een toegevoegde waarde leveren voor de regionale economie, zoals food-, pharma- en health-bedrijven. Op Laarakker wordt een duurzame en innovatieve ontwikkeling voorgestaan. Duurzaamheid vertaalt zich onder meer door het gebruik van innovatieve en milieuvriendelijke concepten op het gebied van water, milieu en energie. Ook parkmanagement en een open glasvezelnetwerk spelen hierbij een rol.
Toetsing
Voorliggend project past in de visie van de gemeente om het bedrijventerrein Laarakker verder uit te werken. Nu ter plaatse al een tankstation aanwezig is en deze met een drietal 'brandstoffen' (waarvan twee exclusief voor vrachtwagens) wordt uitgebreid, voorziet het in een verdere versterking van het bedrijventerrein als geschikte logistieke locatie direct aan de rijksweg A73.
Conclusie
Het planvoornemen past in de regionale behoefte en afspraken.
De navolgende paragrafen bespreken in hoeverre het projectvoornemen voor de milieuaspecten uitvoerbaar is. Goed beschouwd voorziet deze ruimtelijke onderbouwing enkel in het realiseren van bouwwerken voor het tanken van LNG (voor vrachtwagens), waterstof (voor zowel personenauto's als vrachtwagens) en snelladers (voor vrachtwagens) . Het gebruik van de gronden voor die functie past niet in de geldende gebruiksregels van het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Laarakker Zuid'. Hierna wordt kort ingegaan op de relevante milieuaspecten.
Op grond van het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Laarakker Zuid' geldt voor het projectgebied de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Op gronden die vallen binnen het gebied dat is aangeduid als 'Waarde - Archeologie 5' is archeologisch onderzoek nodig als bodemingrepen groter zijn dan 2.500 m2 en de gronden dieper worden geroerd dan 0,5 m-mv. Ter uitvoering van het realiseren van het bedrijventerrein is in 2017 een archeologisch veldonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd op Laarakker Zuid. In dit onderzoek is ook het projectgebied van het tankstation (en dus ook het projectgebied van de voorliggende ruimtelijke onderbouwing) onderzocht. Er zijn in dat onderzoek geen behoudenswaardige sporen aangetroffen en geadviseerd is om het hele onderzochte gebied vrij te geven. Op 2 november 2017 is dit selectieadvies bekrachtigd in een selectiebesluit, waarin Laarakker Zuid is gedeselecteerd omdat er geen archeologisch waardevolle sporen aanwezig zijn. Het selectiebesluit is als Bijlage 5 (Selectiebesluit archeologie) bij deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen. Uit archeologisch oogpunt zijn er daarom geen belemmeringen voor de uitbreiding van het tankstation met de betreffende brandstoffen.
Toetsingskader
Indien door middel van een project nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet men aantonen dat een goed leefmilieu mogelijk blijft. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mag men omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden aantasten door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie. Het aspect milieuzonering is dus tweeledig.
De onderstaande toetsing bevat een onderdeel dat aandacht besteedt aan bedrijven en functies in de omgeving die al dan niet hinder kunnen ondervinden van dit project alsook in hoeverre het project al dan niet hinder kan ondervinden als gevolg van bedrijven en functies in de omgeving.
Toetsing
Hinderveroorzakende bedrijven en functies in de omgeving
In de omgeving van het projectgebied zijn verscheidene (agrarische) bedrijven aanwezig. Doordat het reeds geldende bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Laarakker Zuid' gebruikmaakt van inwaartse milieuzonering is in het bestemmingsplan bepaald welke milieucategorieën maximaal toelaatbaar zijn op het bedrijventerrein. Bij het bepalen van de milieuzonering is rekening gehouden met het woon- en leefklimaat van omringende woningen. In het projectgebied zijn bedrijven toegestaan in maximaal milieucategorie 4.1 respectievelijk maximaal milieucategorie 4.2 (zuidelijk deel projectgebied). De te realiseren voorzieningen voor de nieuwe brandstoffen passen in die milieucategorie. Voor het overige is er in de omgeving geen bedrijvigheid aanwezig die een belemmering zou kunnen vormen voor het onderhavige projectvoornemen.
Hinder als gevolg van het onderhavige project
Tweede vraag betreft of in of nabij het projectgebied functies aanwezig zijn die als gevolg van het onderhavige projectvoornemen hinder zouden kunnen ondervinden. Voor die vraag is het van belang om helder te hebben in welke planologische mogelijkheden deze ruimtelijke onderbouwing voorziet. Goed beschouwd gaat het dan om een bestaand tankstation dat in de toekomst ook LNG (voor vrachtwagens), waterstof (voor zowel personenauto's als vrachtwagens) en snelladers (voor vrachtwagens) aanbiedt. Deze brandstoffen worden niet vermeld op de VNG-brochure. Ze zijn echter, wat betreft risico, te vergelijken met een de brandstof lpg (tot 1.000 m3 per jaar aan doorvoer). Op basis van de VNG-brochure geldt hiervoor een richtafstand van vijftig meter met de bijbehorende milieucategorie van 3.1. Daar komt bij dat uit paragraaf 4.7 (Externe veiligheid) zal volgen dat omliggende (potentiële) bedrijvigheid niet gehinderd wordt als gevolg van het mogelijk maken van de betreffende verkoop van brandstoffen. De uitbreiding van het bestaande onbemande tankstation met meerdere brandstoffen is dus goed inpasbaar in het projectgebied.
Conclusie
Op basis van de bovenstaande analyse is het plan wat betreft het aspect milieuzonering uitvoerbaar.
Ten tijden (2018) van het opstellen van de ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de bouw van de twee tankstations in en direct naast het projectgebied van deze ruimtelijke onderbouwing is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De onderzoeksrapportage is als Bijlage 1 (Verkennend bodemonderzoek) bij deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen. Op basis van het vooronderzoek is de onderzoekslocatie onderzocht volgens de strategie 'onverdacht'. In de bovengrond en ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. Het grondwater is licht verontreinigd met barium, maar die verontreiniging is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater. De vooraf gestelde hypothese dat de onderzoekslocatie als 'onverdacht' kan worden beschouwd, wordt op basis van de onderzoeksresultaten niet geheel bevestigd. Gelet op het regionale karakter van de lichte metaalverontreinigingen in het grondwater en het ontbreken van verontreinigingen in de grond kan de onderzoekslocatie echter als 'onverdacht' ten opzichte van haar omgeving worden beschouwd. Er bestonden ten tijden van het bodemonderzoek met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem dan ook géén belemmeringen voor de bouw van de betreffende tankstations op de onderzoekslocatie. Omdat sinds 2018 de bodemkwaliteit ter plaatse niet is veranderd en er een vloeistofdichte vloer aanwezig is zijn de bevindingen uit het onderzoek nog steeds geldig. Ook zal het gebruik van de gronden als gevolg van dit projectvoornemen niet wijzigen. Om die reden bestaat geen noodzaak tot het verrichten van een nieuw bodemonderzoek.
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk moeten worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant zijn binnen het ontwikkelingsgebied voor Laarakker Zuid geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aangeduid. Wel was in het verleden op het bedrijventerrein een spoorlijn (Boxtel - Wesel) aanwezig. De voorliggende ontwikkeling heeft echter geen invloed op die waarden. Om die reden zijn uit oogpunt van cultuurhistorie geen belemmeringen voor de uitbreiding van het tankstation met de betreffende brandstoffen.
In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen. De gemeente Cuijk heeft in samenwerking met de Cuijkse samenleving, de Raad en belangenorganisaties haar eigen 'Cuijks Duurzaamheidsplan, 2017-2020' opgesteld, waarin rekening is gehouden met het landelijke, provinciale en regionale beleid. Dit duurzaamheidsplan heeft als doel te bouwen aan een 'duurzaam Cuijk', wat in 2045 behaald moet zijn. Via een achttal thema's wordt aangegeven welke concrete maatregelen genomen kunnen worden. Zo stelt de gemeente ten aanzien van mobiliteit dat de vraag naar elektrisch rijden alleen maar zal toenemen. Elektrisch rijden is schoon en duurzaam en levert een belangrijke bijdrage aan milieu- en duurzaamheidsdoelstellingen. Daarnaast merkt de gemeente op dat zij een aanzienlijk wagenpark heeft. De gemeente gaat dit zo snel mogelijk verduurzamen. Bij nieuwe aanschaf van voertuigen zal de keuze dan ook bestaan uit elektrisch of (groen) gas rijden (en géén fossiele brandstoffen).
Dit project past in de ambities van de gemeente naar een duurzaam Cuijk. De gemeente heeft als een van de acht doelen gesteld dat in 2045 de gemeente energieneutraal is. Zoals gezegd zal elektrisch rijden worden gestimuleerd en verduurzaamd de gemeente haar wagenpark.
Dit project past in de duurzaamheidsambitie van de gemeente. Er wordt voorzien in elektrisch laden voor vrachtwagens bij het tankstation. Dit voorziet in de mogelijkheid om zwaardere voertuigen die nu dikwijls op fossiele brandstoffen rijden over te schakelen naar elektrisch laden. Daarnaast wordt het tanken van LNG en waterstof(gas) mogelijk gemaakt dit projectnemen. Dat komt tegemoet aan de ambitie van de gemeente om haar wagenpark te verduurzamen en op elektriciteit of gas te gaan rijden. Het tanken van die gassen of het rijden op elektriciteit kan ter plaatse van het projectvoornemen plaatsvinden.
In het kader van het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Laarakker Zuid' zijn diverse onderzoeken naar flora en fauna verricht. Geconcludeerd is dat er ten aanzien van soortbescherming geen belemmeringen zijn voor de ontwikkeling van Laarakker Zuid. Binnen het projectgebied van deze voorliggende ruimtelijke onderbouwing waren in het verleden (voor de bouw van de twee tankstations) enkele solitaire bomen, maar daarin zijn geen beschermde soorten aangetroffen. De effecten van de ontwikkeling van Laarakker Zuid op beschermde natuurgebieden (Natuurnetwerk Brabant en Natura 2000-gebieden) zijn in het kader van het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Laarakker Zuid' beoordeeld, onder meer via een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (inmiddels de Wet natuurbescherming). In die passende beoordeling is geconcludeerd dat de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden niet worden aangetast en dat de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar komen bij de uitvoering van Laarakker Zuid. Daarnaast geldt ten aanzien van stikstof dat gezien de ligging van het projectgebied ten opzichte van beschermde gebieden, de aard van de ontwikkelingen en de huidige terreinomstandigheden van het projectgebied gesteld kan worden dat er geen negatieve effecten op beschermde gebieden zijn te verwachten. Daarbij opgemerkt dat het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied op vier kilometer afstand ligt. Ook wordt opgemerkt dat bij elektrisch rijden en rijden op waterstof in zijn geheel geen sprake is van enige uitstoot. De uitstoot van stikstof als gevolg van deze ontwikkeling is om die reden dusdanig beperkt dat negatieve effecten op Natura 2000-gebied kan worden uitgesloten. Er zijn uit oogpunt van flora en fauna daarom geen belemmeringen voor de uitbreiding van het tankstation met de betreffende brandstoffen.
Wet- en regelgeving
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen als gevolg van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportroutes (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten. De belangrijkste zijn:
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR.
Binnen de 10-6-contour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (tien personen of meer). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= '1'). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het projectgebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente). Door de verantwoordingsplicht worden gemeenten gedwongen het externe veiligheidsaspect mee te laten wegen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. Ook bestaat er een adviesplicht voor de regionale brandweer. In de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht. Ten aanzien van de vraag voor wanneer het groepsrisico verantwoordt moet worden geldt dat dit verschilt per bron:
Beleidsvisie externe veiligheid gemeenten Land van Cuijk
De gemeente Cuijk heeft samen met de andere gemeenten binnen het samenwerkingsverband 'Land van Cuijk' een regionale beleidsvisie externe veiligheid opgesteld. De beleidsvisie richt zich op het beheersen van externe veiligheidsrisico's in de gemeenten Sint Anthonis, Boxmeer, Cuijk, Grave en Mill & Sint Hubert. De gemeenten hebben gekozen voor een gezamenlijke aanpak bij het opstellen van deze beleidsvisie omdat externe veiligheid veelal grensoverschrijdend is. Wanneer geen goede ruimtelijke scheiding van risico's en risico-ontvangers wordt bereikt kunnen nieuwe knelpunten ontstaan. De gemeenten zetten daarom in op het maken van keuzes ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit en streven naar een logische en verantwoorde scheiding tussen de risicovolle activiteiten en kwetsbare groepen.
Bij de verantwoording van het groepsrisico wordt een brede afweging van belangen van diverse beleidsvelden verwacht. Het integrale karakter van deze groepsrisicoverantwoording maakt dat nadrukkelijk afstemming moet plaatsvinden tussen de beleidsvelden ruimtelijke ordening, milieubeheer en de rampenbestrijding. In de visie van de gemeenten in het Land van Cuijk moeten groepsrisicovraagstukken daarom integraal, dat wil zeggen in onderlinge afstemming tussen alle betrokken beleidsvelden, worden beoordeeld. Pas wanneer de verantwoording met de volwaardige inbreng van alle beleidsvelden heeft plaatsgevonden, kan sprake zijn van integrale besluitvorming. Voorwaarde om dit te bereiken is dat alle aspecten vroeg in het planvormingsproces worden meegenomen.
Ten behoeve van de vestiging van het multifuel-tankstation met onder andere LNG en waterstof is externe veiligheidsonderzoek verricht. De onderzoeksrapportage is als Bijlage 4 (Risicoanalyse) bij deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen. Het onderzoek is verricht overeenkomstig de Circulaire externe veiligheid LNG-tankstations en er is gebruikgemaakt van de landelijk vastgestelde rekenmethodiek. Het onderzoek besteedt aandacht aan de vraag of de gewenste uitbreiding van het tankstation inpasbaar is en aanvaardbaar is.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een inrichting bevindt, overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Plaatsen met een gelijk risico worden door risicocontouren op een kaart weergegeven. Het plaatsgebonden risico van 1,0*10-6 per jaar dient volgens het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen) gehanteerd te worden als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
De onderstaande figuur toont de plaatsgebonden risicocontouren. De contour voor de grenswaarde van het plaatsgebonden risico van 1,0*10-6-per jaar ligt gedeeltelijk buiten de inrichting. Aan de oostelijke zijde valt de contour tot 27,7 meter buiten de eigen inrichting (perceelgrens). De overschrijding van het naastgelegen perceel betreft echter slechts 2 meter en heeft een oppervlakte van circa 20 m2. Binnen de contour bevindt zich aan de oostzijde gebied dat is bestemd voor bedrijven ((geprojecteerd) beperkt kwetsbare objecten). Het gaat daarbij echter dus om slechts 2 meter, in die zone mag op basis van de bouwregels van het bestemmingsplan niet worden gebouwd.
Onderstaande tabel (tabel 1) toont de relatieve bijdrage van de ongevalsscenario's aan het plaatsgebonden risico in de punten P1, P2 en P3 (zie onderstaande figuur voor de ligging van deze punten). Deze punten zijn representatief voor de grenswaarde van het plaatsgebonden risico. Scenario's met een relatief kleine bijdrage zijn niet afgedrukt. Bepalend voor de ligging van de contour van 1,0*10-6-per jaar in deze punten is het scenario van de breuk van de pomp en de slang van de tankauto, de breuk van de compressor en instantaan falen van de LNG tank.
Figuur. Plaatsgebonden risicocontouren.
Het ministerie I&M heeft een interim beleid voor LNG-tankstations ontwikkeld. Eén van de uitgangspunten is een minimumafstand voor het plaatsgebonden risico van vijftig meter aan te houden vanaf het vulpunt tot (beperkt) kwetsbare objecten, onafhankelijk van de berekende grenswaarde van het plaatsgebonden risico. Een ander uitgangspunt is de locatie van het LNG-tankstation dan wel objecten in de omgeving zo te kiezen dat in het gebied tussen de grenswaarde van het plaatsgebonden risico en de effectafstand van het LNG-tankstation geen kwetsbare objecten zijn gelegen of gerealiseerd kunnen worden. Beperkt kwetsbare objecten zijn mogelijk, maar hieraan moet een motivering ten grondslag liggen. Deze effectafstand is minimaal vijftig meter en kan groter zijn afhankelijk van de wijze waarop de installatie is ontworpen. Voor de hier beschreven installatie (ESD-systeem waarmee de uitstroming bij breuk van de losslang wordt gedetecteerd en ingeblokt, vullen van het opslagvat via de dampruimte, lossen vanuit de tankauto met een pomp en een voordruk kleiner dan 3,2 bar(g)) is deze minimum afstand gelijk aan vijftig meter. De grenswaarde ligt gedeeltelijk binnen het gebied van vijftig meter rond het vulpunt. Voor de beoordeling is dan het gebied begrensd door de omhullende van de minimum afstand van vijftig meter en de grenswaarde maatgevend. Ook binnen dit gebied bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten, maar wel (geprojecteerde) beperkt kwetsbare objecten.
Figuur. Ministerie I&M interim beleid LNG-tankstations (roze gebied rond het vulpunt met een straal van vijftig
meter) en de grenswaarde van het plaatsgebonden risico (rode contour).
Figuur. Grenswaarde van het plaatsgebonden risico (rode contour) met daarbij afstandmaten van de
overschrijding van het eigen perceel aangegeven.
Groepsrisico
Er is onderzoek gedaan naar het groepsrisico binnen de maximale effectafstand van circa 260 meter rond het vulpunt. Het groepsrisico is kleiner dan de oriëntatiewaarde en het maximum aantal slachtoffers bedraagt circa 170. De belangrijkste scenario's zijn het falen van de LNG opslagtank. In het kader van een eerder verleende omgevingsvergunning voor milieu is advies ingewonnen bij de regionale brandweer en is de hoogte van het groepsrisico verantwoord. Met de brandweer is destijds afgestemd dat aan de overzijde van het tankstation, ter plaatse van het fietspad, een brandvoorziening worden geplaatst (geboorde put met een capaciteit van negentig kubieke meter per uur).
Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de inrichting. Het aantal personen dat in de omgeving van de inrichting verblijft, bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Het groepsrisico wordt weergegeven in een zogenaamde fN-curve: op de verticale as staat de cumulatieve kans per jaar f op een ongeval met N of meer slachtoffers en op de horizontale as het aantal slachtoffers N. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is gelijk aan 10-3/N2, dat wil zeggen een frequentie van 10-5 per jaar voor tien slachtoffers, 10-7 per jaar voor honderd slachtoffers en geldt vanaf het punt met tien slachtoffers.
De onderstaande figuur toont het berekende groepsrisico (groene lijn) en de oriëntatiewaarde fN2 = 10-3 (gele lijn). Het groepsrisico ligt -zoals gezegd- onder de oriëntatiewaarde. Het maximaal aantal slachtoffers is circa 170.
Figuur. Groepsrisico.
Effectafstand
Effectafstanden zijn berekend voor alle scenario’s. Onderstaande tabellen tonen de afstand tot één procent kans op overlijden (bij onbeschermde blootstelling) voor weersklasse D-5.0 overdag (neutraal weer met een windsnelheid van vijf meter per seconde) en weersklasse F-1.5 ’s nachts (zeer stabiel weer met een windsnelheid van 1,5 meter per seconde) voor LNG en waterstof.
Tabel 1. Effectafstand LNG tot 1% kans op overlijden.
Tabel 2. Effectafstand waterstof tot 1% kans op overlijden.
Beleidsvisie Land van Cuijk
De beleidsvisie 'Externe veiligheid Land van Cuijk' bevat geen aanvullende voorwaarden (gebieds- en/of brongericht) die gehanteerd dienen te worden bij de verantwoording van het groepsrisico en de toetsing van het plaatsgebonden risico, die verder gaan dan de landelijke wet- en regelgeving. Een nadere toetsing aan de beleidsvisie, wat betreft het groepsrisico en het plaatsgebonden risico, is dan ook niet aan de orde.
Zoals in paragraaf 1.3 (Planologisch kader) aangegeven vormt sublid 4.5.3. van het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Laarakker Zuid' de belemmerende factor voor het aanbieden van LNG en waterstof voor vrachtwagens en personenauto's en snelladers voor (alleen) vrachtwagens. De betreffende regel van het bestemmingsplan bepaalt dat inrichtingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen mogen worden gevestigd op het bedrijventerrein, mits de 10-6/jaar-contour voor het plaatsgebonden risico of de afstand zoals bedoeld in artikel 5, derde lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen juncto artikel 2, eerste lid, van de Regeling externe veiligheid inrichtingen, beperkt blijft tot het bouwperceel van de risicovolle inrichting of het openbaar gebied. Omdat het aanbieden van de gewenste brandstoffen kan leiden tot een overschrijding van die norm, is onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4 (Risicoanalyse). Uit het onderzoek, zoals hierboven aangehaald, volgt dat hoewel de 10-6/jaar-contour voor het plaatsgebonden risico het bouwperceel beperkt overschrijdt, toch sprake is van een aanvaardbaar project zorgt voor een zeer beperkte belemmering voor de omgeving. De overschrijding van het eigen bouwperceel betreft aan de noordoostzijde immers 27,7 meter, de overschrijding van het nabijgelegen bouwperceel betreft slechts 2 meter. Het groepsrisico is kleiner dan de oriëntatiewaarde. Het maximaal aantal slachtoffers is circa 170. De belangrijkste scenario’s zijn het falen van de LNG opslagtank. Het voornemen voldoet aan de kaders die zijn vastgelegd in de beleidsvisie externe veiligheid van het Land van Cuijk. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor het initiatief.
Toetsingskader
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van dertig kilometer per uur. De wet stelt dat akoestisch onderzoek moet plaatsvinden wanneer binnen zones van (spoor)wegen nieuwe geluidsgevoelige bebouwing, zoals woningen, wordt gerealiseerd. Uit zulk onderzoek moet dan blijken in hoeverre de vastgestelde voorkeurgrenswaarden al dan niet worden overschreden. Daarnaast moet op grond van de Wet ruimtelijke ordening worden aangetoond dat een project niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Geluidsaspecten die een rol kunnen spelen betreffen:
Toetsing
Bedrijvenpark Laarakker is een geluidgezoneerd bedrijventerrein. De gezamenlijke geluidproductie van alle inrichtingen op het geluidgezoneerde bedrijventerrein mag op de grens van de geluidzone -die planologisch is vastgelegd- niet meer bedragen dan 50 dB(A). Bij het bepalen van de ligging van de geluidzone is uitgegaan van de inwaartse milieuzonering die is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Laarakker Zuid'. Dat betekent dat voor het projectgebied is uitgegaan van bedrijvigheid in milieucategorie 4.1/4.2. Een tankstation valt op grond van de VNG-brochure wat betreft de geluidproductie in milieucategorie 2, zodat ze aanzienlijk minder geluid produceren dan de bedrijvigheid in milieucategorie 4 waarvan bij het bepalen van de geluidzone is uitgegaan. De bestaande tankstations zijn uit akoestisch opzicht dus passend.
Voorts is voor de uitbreiding van het tankstation een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Die onderzoeksrapportage is als Bijlage 2 (Akoestisch onderzoek) opgenomen. Daaruit volgt dat de bijdrage van het multifuel-tankstation is, gezien het lage geluidniveau, zodanig dat de invloed op de maatgevende MTG-punten en de totale geluidzone klein is. Ook is door de Omgevingsdienst Brabant Noord (ODBN) een zonetoets uitgevoerd. De rapportage is als Bijlage 3 (Zonetoets) bij deze onderbouwing opgenomen. De conclusie is dat de aangevraagde geluidruimte past binnen de geluidzone van het industrieterrein en binnen de voor de kavel gereserveerde geluidruimte. De activiteiten zijn dus inpasbaar zijn binnen de geluidzone van Laarakker.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde toevoeging van meerdere brandstoffen aan het bestaande tankstation.
In het projectgebied liggen geen kabels en leidingen die een belemmering kunnen vormen voor de beoogde ontwikkeling. Direct ten westen van het projectgebied, in de strook met landschappelijke inpassing ten zuidwesten van Laarakker Zuid, loopt een hoogspanningsverbinding en ligt een watertransportleiding. De hoogspanningsleiding en de watertransportleiding zijn, inclusief de beschermingszones, in het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Laarakker Zuid' beschermd via de dubbelbestemmingen 'Leiding – Hoogspanningsverbinding' en 'Leiding - Water'. Het projectgebied ligt buiten de dubbelbestemmingen, en daarmee buiten de beschermingszones. Deze kabels en leidingen leveren daarom geen belemmeringen op voor de beoogde ontwikkeling.
Wettelijk kader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (hierna: NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ingestemd met het NSL.
Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Deze programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (hierna: nibm) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe wet geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft de minister in samenwerking met InfoMil de nibm-tool maart 2020 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een project niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekenhulp is de toename van de stoffen NO2 en PM10 te bepalen.
Toetsing
Zoals aangegeven moet dit project ten aanzien van luchtkwaliteit twee vragen beantwoorden:
Ten aanzien van de eerste vraag geldt dat voor luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen wordt gekeken naar stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Uit onderzoek in het kader van de ontwikkeling van Laarakker Zuid is gebleken dat -ook na realisering van Bedrijvenpark Laarakker Noord, Zuid en Noordwest- de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) ruim onder de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentratie liggen. Omdat er geen sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden, stuit de ontwikkeling van Bedrijvenpark Laarakker niet op bezwaren vanwege luchtkwaliteit.
Ten aanzien van de tweede vraag geldt dat voor de gevolgen van de toename van de verkeersbewegingen men deze berekent of die gevolgen 'niet in betekende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald. Voorts wordt daarbij opgemerkt dat de nibm-tool uitgaat van voertuigen die conventionele brandstoffen gebruiken en dus niet voertuigen die waterstof als brandstof gebruiken. Voertuigen die waterstof als brandstof gebruiken kennen als uitstootproduct enkel waterdamp. Voor het elektrisch snelladen van de vrachtwagens geldt ook dat dit niet leidt tot een toename van de stoffen NO2 en PM10. Wel kunnen de vrachtwagens die ter plaatse LNG komen tanken leiden tot een toename van de uitstoot van NO2 en PM10. Ook het laden en lossen van (een deel van) de te verkopen waterstof gebeurt door tank- en flessenwagen die rijden op conventionele brandstoffen. Een inschatting is dat het lossen en vullen van het waterstof ongeveer vier zwaarverkeer verkeersbewegingen per dag genereert. Het tanken van LNG door bezoekende vrachtwagens wordt geschat op circa vijf voertuigbewegingen per dag. Dat betekent dat in zijn totaliteit sprake is van een toename van het aantal verkeersbewegingen met circa tien per dag. Dit aantal betreft de aantal voertuigen per dag dat waarbij sprake is van uitstoot van stoffen en betreft dus een ander aantal dan het aantal bezoekers per dag. Dit aantal overschrijdt de 'niet in betekende mate'-grens niet. Ter illustratie is hieronder de nibm-tool ingevoegd uitgaande van een aandeel vrachtverkeer van honderd procent. Uit het onderstaande volgt dat tot een toename van 169 extra verkeersbewegingen per dag sprake is van een project dat wat betreft de gevolgen 'niet in betekende mate' (nibm) van invloed is op de luchtkwaliteit.
Figuur. NIBM-tool.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de planologische ontwikkelingen die deze ruimtelijke onderbouwing mogelijk maakt. Ter plaatse van het projectgebied is er sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.
Toetsingskader
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
Het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) is gewijzigd. De wijziging is het gevolg van de implementatie van Richtlijn 2014/52/EU die ziet op het wijzigen van Richtlijn 2011/92/EU. Dit is de richtlijn die ziet op projecten (vierde kolom). De wijzigingsrichtlijn is voor het overgrote deel geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het gewijzigde Besluit m.e.r. is in werking getreden op 7 juli 2017.
Eén van de belangrijkste gevolgen van de wijziging van het Besluit m.e.r. is dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie. Dit is geregeld in artikel 2, vijfde lid, van het Besluit m.e.r. De aanmeldnotitie beschrijft de gevolgen van de voorgenomen activiteit voor het milieu en geeft een conclusie omtrent de noodzaak tot een m.e.r.-procedure. Aan de hand van deze informatie kan het bevoegd gezag een beslissing nemen of voor de voorgenomen activiteit een MER dient te worden opgesteld.
Toetsing
Dit projectvoornemen breidt een bestaand tankstation uit met een aantal brandstoffen. Deze ontwikkeling is niet als zodanig genoemd in het Besluit m.e.r. Onderdeel D11.2 komt bij het projectvoornemen het meest in de buurt. In onderdeel D11.2 van het Besluit m.e.r. is voor stedelijke ontwikkelingsprojecten als grenswaarde een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer en 2.000 of meer woningen opgenomen. Het onderhavige project is vergeleken met de vorm van een dusdanig schaal en omvang dat op grond van de aangehaalde jurisprudentie kan worden gesteld dat ook in onderhavig geval geen sprake is van een ontwikkeling die wordt genoemd in het Besluit m.e.r. of een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van een m.e.r-beoordeling.
Concluderend
Het project om een bestaand tankstation uit te breiden met een aantal brandstoffen is niet opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Het uitvoeren van een vormvrije m.e.r.-beoordeling is daarom niet nodig.
Toetsing
In het milieueffectrapport voor Laarakker Zuid is onderzoek gedaan naar de verkeersafwikkeling/bereikbaarheid van het bedrijventerrein. Gebleken is dat de aanleg van Laarakker Zuid slechts in beperkte mate invloed heeft op de verkeersafwikkeling op de wegen in de omgeving van het bedrijventerrein (met name de Randweg Haps (provinciale weg N264) en de rijksweg A73) en dat realisering van het bedrijventerrein uit oogpunt van verkeersafwikkeling dus niet op bezwaren stuit. Bij de aanleg van de Randweg Haps is rekening gehouden met de toekomstige verkeerintensiteiten en de kruisingen van de provinciale weg N264 met de op- en afritten van de rijksweg A73 zijn recent voorzien van verkeersregelinstallaties. Ook de kruising van de Randweg Haps met de ontsluitingswegen richting Laarakker Noord en Laarakker Zuid is geregeld met verkeerslichten. Bedrijvenpark Laarakker is daarmee uit verkeerskundig oogpunt (zowel wat betreft de capaciteit van de omliggende wegen/kruispunten als de verkeersveiligheid) goed ontsloten. Het uitbreiden van een van het bestaande tankstation met het tanken van LNG (voor vrachtwagens), waterstof (voor zowel personenauto's als vrachtwagens) en snelladers (voor vrachtwagens) stuit daarom niet op bezwaren. De toename van het aantal verkeersbewegingen bedraagt naar verwachting zeventig vrachtwagens per dag en 110 personenauto's per dag.
Ten aanzien van parkeren geldt dat het tankstation ter plaatse een onbemand tankstation betreft. Dat maakt dat gebruikers van het tankstation geen aanleiding hebben om langer ter plaatse te verblijven dan noodzakelijk is voor het tanken zelf. De tijdsduur van het tanken verschilt per brandstof maar beslaat niet meer dan enkele minuten. Daarbij wordt opgemerkt dat dit voor snelladen langer duurt dan met de betreffende brandstoffen maar ook bij het snelladen gaat om minuten in plaats van uren. Het snelladen is daarbij echter sterk afhankelijk van de uiteindelijk gekozen installaties en het type voertuig dat ter plaatse laadt. Gemiddeld genomen duurt een laadsessie echter tussen de circa 30 en 60 minuten. Om die reden zijn parkeervoorzieningen ter plaatse, anders dan ten behoeve van de leveranciering van brandstoffen, niet nodig. Ten aanzien van de leveranciering van de brandstoffen geldt dat hiervoor voldoende parkeergelegenheid voor wordt vrijgehouden.
Conclusie
De bereikbaarheid van de locatie is goed. Ten aanzien van het parkeren geldt dat de projectlocatie reeds voorziet in voldoende parkeergelegenheid voor de te verwachte behoefte. Het projectvoornemen om ter plaatse het bestaande tankstation uit te breiden met meerdere brandstoffen kan wat betreft dit aspect als uitvoerbaar worden geacht.
Toetsingskader
Op Bedrijvenpark Laarakker is een gescheiden systeem aangelegd voor de verwerking van vuilwater en hemelwater. Uitgangspunt voor Laarakker Zuid is dat gebiedseigen water in het gebied zelf moet worden opgevangen (honderd procent van het toekomstige verhard oppervlak niet aankoppelen op het rioleringsstelsel). De bedrijven die zich in het gebied vestigen krijgen de verplichting om hemelwater afkomstig van daken en terreinverhardingen op eigen terrein op te vangen door middel van een eigen retentie- of infiltratievoorziening van twintig millimeter. Het overschot van het hemelwater wordt geborgen en geïnfiltreerd in het openbaar gebied. Hier kan het hemelwater worden opgevangen in bijvoorbeeld wadi's of greppels langs de ontsluitingswegen. De verplichting om twintig millimeter water op eigen terrein op te vangen, is als gebruiksregel opgenomen in de bestemming 'Bedrijventerrein' van het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Laarakker Zuid'.
Voor de infiltratie van hemelwater op eigen terrein zijn verschillende methoden denkbaar. Zo kan gebruik worden gemaakt van een (begroeid) onverhard terreindeel, van doorlatende verharding, van een oppervlakkige infiltratievoorziening of van een ondergrondse infiltratievoorziening. Bij de bouw van de reeds aanwezige tankstations is een bergings- en infiltratiesysteem, bestaande uit infiltratiekratten, aangelegd in het (onverharde) westelijke deel van het projectgebied, grenzend aan de strook voor landschappelijke inpassing rond Laarakker Zuid. Het systeem is zodanig gedimensioneerd dat aan de eis van twintig millimeter berging wordt voldaan. Daarmee zijn er uit waterhuishoudkundig oogpunt geen belemmeringen voor de reeds bestaande tankstations. Het projectvoornemen leidt immers niet tot een nieuw ruimtebeslag en dus geen toename van de verharding ten opzichte van het geldende bestemmingsplan en de reeds verleende omgevingsvergunning. Feitelijk zal circa 750 vierkante meter worden verhard.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde toevoeging van meerdere brandstoffen aan het bestaande tankstation.
De uitbreiding van het tankstation is een particulier initiatief. Bouw en de exploitatiekosten van de aanvullende voorzieningen bij het tankstation zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Ook worden afspraken gemaakt ten aanzien van de vergoeding van eventuele planschade. De ontwikkeling heeft voor de gemeente Land van Cuijk geen negatieve financiële gevolgen. Overeenkomstig artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moeten gemeentelijke kosten die worden gemaakt bij de uitvoering van nieuwe bouwplannen worden verhaald op de ontwikkelende partijen.
De aanvraag om omgevingsvergunning doorloopt de uitgebreide voorbereidingsprocedure als opgenomen in artikel 3.10 van de Wabo. Het ontwerpbesluit omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning zal, samen met voorliggende ruimtelijke onderbouwing, gedurende een periode van zes weken ter visie worden gelegd, waarbij eenieder in de gelegenheid wordt gesteld om een zienswijze in te dienen. Na afloop van de termijn van tervisielegging worden de zienswijzen beoordeeld en wordt bepaald of de omgevingsvergunning kan worden verleend. Op grond van artikel 6.18 van het Besluit omgevingsrecht moet voor een omgevingsvergunning die de uitgebreide voorbereidingsprocedure doorloopt, tevens vooroverleg worden gepleegd met de daarbij betrokken personen en instanties. De vooroverlegreacties worden betrokken bij het besluit omtrent de verlening van de omgevingsvergunning.