direct naar inhoud van Regels
Plan: Veegplan Eemsdelta 2022
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1979.75BP-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Toepassingsbereik

Alle geldende bestemmingsplannen in de gemeente Eemsdelta, zoals opgenomen in Bijlage 1 zijn onverkort van toepassing, met dien verstande dat deze bestemmingen als volgt worden herzien:

  • wijziging van de verbeelding voor een aantal percelen: deze percelen zijn op de verbeelding van dit plan meegenomen;
  • wijziging van de verbeelding voor een aantal dubbelbestemmingen voor meerdere percelen, dit is op de verbeelding van dit bestemmingsplan meegenomen. Als op de verbeelding enkel een dubbelbestemming is opgenomen, blijven alle onderliggende bestemmingen onverminderd van kracht, met uitzondering van de dubbelbestemming die in dit veegbestemmingsplan wordt vervangen;
  • op gronden waar de verbeelding niet is aangepast en er heeft een partiële bestemmingsplanherziening plaatsgevonden, blijven de regels van de betreffende (partiële) bestemmingsplanherziening van toepassing. Tenzij er op de betreffende locatie in dit (Veeg)plan de verbeelding is aangepast, dan zijn de regels van dit bestemmingsplan van toepassing.

Artikel 2 Begrippen

De geldende begripsbepalingen uit de onderliggende van kracht zijnde bestemmingsplannen, zoals opgenomen in Bijlage 1, blijven onverminderd van toepassing, behoudens:

2.1 plan:

het bestemmingsplan "Veegplan Eemsdelta 2022" met identificatienummer NL.IMRO.1979.75BP-VG01 van de gemeente Eemsdelta en de daarbij behorende bijlagen;

2.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

2.3 gewoon onderhoud en herstel:

activiteiten die gericht zijn op het behoud van een bouwwerk waarbij vormgeving, detaillering en profilering niet wijzigen;

2.4 kamerverhuur:

ruimte(n) in een (deel van een) gebouw die geschikt is (zijn) of geschikt te maken is (zijn) voor (nacht)verblijf, niet zijnde een logiesfunctie als bedoeld in het Bouwbesluit of niet zijnde een (zelfstandige) woonruimte als bedoeld in de Huisvestingswet, ongeacht de duur van het verblijf en al dan niet tegen betaling;

2.5 karakteristieke gebouwen:

gebouwen die van cultuurhistorische waarde zijn op grond van karakteristieke hoofdvorm, architectuur, landschappelijke en/of stedenbouwkundige situering, bijdrage aan de herkenbaarheid van de omgeving, gaafheid of zeldzaamheid;

2.6 karakteristieke hoofdvorm:

ruimtelijke verschijningsvorm van een gebouw zoals die wordt bepaald door bouwmassa naar hoofdafmetingen en onderlinge verhoudingen, dakvorm, nokrichting, dakoverstekken, goothoogte, daklijsten en schoorstenen, erkers en balkons;

2.7 veldschuur:

een geheel buiten bouwvlakken/bouwpercelen staande schuur, die wordt of werd gebruikt voor het stallen of het melken van vee, dan wel de opslag van landbouwproducten of agrarische werktuigen, de opslag van overige goederen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebruik;

2.8 voorziening:

bouwkundige of bouwtechnische maatregel aan een gebouw die strekt tot verbetering van de gebruiksfunctie, waaronder begrepen de daarbij noodzakelijke opheffing van gebreken aan de constructieve veiligheid;

Artikel 3 Wijze van meten

De geldende wijze van meten uit de onderliggende van kracht zijnde bestemmingsplannen, zoals opgenomen in Bijlage 1 blijven onverminderd van toepassing.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 4 Agrarisch

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijven;
  • b. cultuurgrond;
  • c. extensieve dagrecreatie;
  • d. bescherming van de karakteristieke huisgrachten en bijbehorende (opgaande) beplanting;

met de daarbij behorende:

  • e. veldschuren, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur';
  • f. tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

In de bestemming zijn niet begrepen:

  • boom- en fruitteelt, met uitzondering van de teelt van niet-opgaande gewassen;
  • houtteelt en de aanleg van bos, met uitzondering van bestaand productiebos;
  • mestvergisting.

De bestemming extensieve dagrecreatie is beperkt tot de inrichting en het gebruik van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers, voorzieningen voor de kanovaart en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als gebouw is uitsluitend een veldschuur toegestaan, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur';
  • b. de bouwhoogte van de veldschuur bedraagt maximaal 3,5 m;

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend erf- en terreinafscheidingen en bouwwerken ten behoeve van dagrecreatieve voorzieningen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3 m;

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het landschapsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

nadere eisen stellen aan:

  • de afstand tussen de gebouwen. Hierdoor kan worden voorkomen dat het op geconcentreerd bouwen gerichte streven wordt aangetast;
  • de afstand tot de weg;
  • de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling van gebouwen.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gronden buiten het bouwperceel voor mestopslag;
  • b. het gebruik van de gronden voor reclamedoeleinden;
  • c. het gebruik van de gronden en gebouwen voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • d. het gebruik van gebouwen voor zelfstandige bewoning;

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen, in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, de inrichting van visoevers en voorzieningen voor de kanovaart;
    • 2. het aanleggen van landbouwontsluitingswegen, voet- en fietspaden;
    • 3. het dempen van huisgrachten en het rooien van houtsingels die deel uitmaken van erven.
  • b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.
  • c. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

Artikel 5 Agrarisch - Wegdorpenlandschap

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Wegdorpenlandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het agrarisch grondgebruik met uitzondering van bosbouw en houtteelt;
  • b. cultuurgrond;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van het wegdorpenlandschap, waaronder begrepen de lineaire structuren in het landschap;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • f. wegen en paden;
  • g. sloten en/of andere watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbijhorende:

  • h. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Bedrijfsgebouwen, overkappingen en torensilo's

Het bouwen van (bedrijfs)gebouwen, overkappingen en torensilo's is niet toegestaan.

5.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. silo's, windturbines en voorzieningen voor mestopslag zijn niet toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van perceelafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van schuilstallen zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • d. de oppervlakte van een schuilstal zal ten hoogste 25 m² bedragen;
  • e. het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde is buiten het bouwperceel niet toegestaan, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen en schuilstallen.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing, nadere eisen stellen aan de plaats, de aard en de afmetingen van de bebouwing, waarbij met name rekening zal worden gehouden met de algemene uitgangspunten ruimtelijke zonering alsmede ten behoeve van de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de plaatsing van een mestvergistingsinstallatie of een daarmee gelijk te stellen bouwwerk;
  • b. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten, met uitzondering van tijdelijke opslag van akkerbouwproducten;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten;
  • d. het gebruik van de gronden ten behoeve van een kwekerijbedrijf;
  • e. het gebruik van gronden ten behoeve van detailhandel anders dan ten behoeve van de verkoop van hoofdzakelijk ambachtelijke, agrarische en/of aan de agrarische sector gelieerde producten;
  • f. het gebruik van gronden voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • g. het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw en/of houtteelt;
  • h. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbij behorende bouwwerken;
  • i. het gebruik van de gronden als erf behorende bij een woning, buiten een zone van 25,00 m vanaf de zij- en achtergevel(s) van de woningen;

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Vergunningsplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het aanplanten van bomen en/of houtgewas, niet zijnde erfbeplanting;
  • b. het kappen en/of rooien van houtgewas;
  • c. het verharden van perceel- en/of kavelontsluitingswegen buiten het bouwperceel met een grotere breedte dan 4,00 m;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen ten behoeve van het agrarisch gebruik buiten het bouwperceel, niet zijnde perceel- en/of kavelontsluitingswegen, met een oppervlakte van meer dan 50 m²;
  • e. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden, zodanig dat er een verschil in hoogte c.q. diepte ten opzichte van het bestaande maaiveld ontstaat van meer dan 30 cm;
  • f. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik;
  • g. het wijzigen van het verkavelingspatroon vanwege het graven of dempen van watergangen of anderszins werkzaamheden.
5.5.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 5.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud of normale agrarische gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
5.5.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden en de bodemkundige, cultuurhistorische en archeologische waarden. Bij de afweging zal de algemene uitgangspunten ruimtelijke zonering alsmede ten behoeve van de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 6 Agrarisch - Wierdenlandschap 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Wierdenlandschap 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het agrarisch grondgebruik met uitzondering van bosbouw en houtteelt;
  • b. cultuurgrond;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, bodemkundige, archeologische, landschapsecologische, hydrologische en/of natuurwetenschappelijke waarden, kleinschalige landschapselementen en de kwelzone, alsmede het primair oppervlaktewater van het wierdenlandschap;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • f. wegen en paden;
  • g. sloten en/of andere watergangen;

met de daarbijbehorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Bedrijfsgebouwen, en overkappingen en torensilo's

Het bouwen van (bedrijfs)gebouwen, overkappingen en torensilo's is niet toegestaan.

6.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. silo's, winturbines en voorzieningen voor mestopslag zijn niet toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van perceelafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van schuilstallen zal buiten het bouwperceel ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • d. de oppervlakte van een schuilstal zal ten hoogste 25 m² bedragen;
  • e. het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde is buiten het bouwperceel niet toegestaan, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen en schuilstallen.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing, nadere eisen stellen aan de plaats, de aard en de afmetingen van de bebouwing, waarbij met name rekening zal worden gehouden met de algemene uitgangspunten ruimtelijke zonering alsmede ten behoeve van de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. Het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de plaatsing van een mestvergistingsinstallatie of een daarmee gelijk te stellen bouwwerk;
  • b. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten, met uitzondering van tijdelijke opslag van akkerbouwproducten;
  • c. het gebruik van de gronden ten behoeve van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een kwekerijbedrijf;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel anders dan ten behoeve van de verkoop van hoofdzakelijk ambachtelijke, agrarische en/of aan de agrarische sector gelieerde producten;
  • f. het gebruik van gronden voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • g. het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw en/of houtteelt;
  • h. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbij behorende bouwwerken;
  • i. het gebruik van de gronden als erf behorende bij een bedrijfswoning, buiten een zone van 25,00 m vanaf de zij- en achtergevel(s) van de woningen;

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het aanplanten van bomen en/of houtgewas, niet zijnde erfbeplanting;
  • b. het kappen en/of rooien van houtgewas;
  • c. het verharden van perceel- en/of kavelontsluitingswegen buiten het bouwperceel met een grotere breedte dan 4,00 m;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen ten behoeve van het agrarisch gebruik buiten het bouwperceel, niet zijnde perceel- en/of kavelontsluitingswegen, met een oppervlakte van meer dan 50 m²;
  • e. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden, zodanig dat er een verschil in hoogte c.q. diepte ten opzichte van het bestaande maaiveld ontstaat van meer dan 30 cm;
  • f. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik;
  • g. het wijzigen van het verkavelingspatroon vanwege het graven of dempen van watergangen of anderszins werkzaamheden;

6.5.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 6.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud of normale agrarische gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

6.5.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden en de bodemkundige, cultuurhistorische en archeologische waarden. Bij de afweging zal de algemene uitgangspunten ruimtelijke zonering alsmede ten behoeve van de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 7 Centrum

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
detailhandel;

  • a. dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen;
  • b. horecabedrijven van categorie 1;
  • c. logiesverstrekking, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - logiesverstrekking';
  • d. het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen uitgesloten - begane grond' is het niet toegestaan de begane grond van gebouwen te gebruiken voor het wonen, tenzij het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding 'wonen', in welk geval wonen op de begane grond wel is toegestaan;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. speelvoorzieningen
  • i. wegen, straten en paden;
  • j. water;
  • k. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  • l. tuinen, erven en terreinen.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Op of in de gronden als bedoeld in lid 7.1 mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in lid 7.1 sub a t/m d genoemde functies;
  • b. woningen;
  • c. andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen;
  • d. andere bouwwerken ten behoeve van kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag.

7.2.2 Gebouwen, genoemd in lid 7.2.1. onder a en b

Voor het bouwen van de in lid 7.2.1 onder a en b genoemde gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'minimum goothoogte (m), maximum goothoogte (m)' zullen de minimale en maximale goothoogte van een gebouw ten minste respectievelijk ten hoogste de aangegeven hoogte bedragen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' zal de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste de aangegeven hoogte bedragen.

7.2.3 Andere bouwwerken, genoemd in lid 7.2.1. onder b

Voor het bouwen van de in lid 7.2.1 onder b genoemde andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen op een afstand van meer dan 1 m achter de voorbouwgrens ten hoogste 2 m zal bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken, zal ten hoogste 5 m bedragen.

7.2.4 Andere bouwwerken ten behoeve van kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag

Voor het bouwen van de in lid 7.2.1 onder c genoemde andere bouwwerken ten behoeve van kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag, anders dan kleine windturbines, zal, vanaf de voet van het bouwwerk gemeten, ten hoogste 2 m bedragen;
  • b. er zullen geen kleine windturbines worden gebouwd.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 7.2.2 onder a in die zin dat een gebouw gedeeltelijk buiten een bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    • 1. ten hoogste 25% van de oppervlakte van het gebouw buiten bouwvlak zal worden gebouwd;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het gebied, waarbij met name rekening wordt gehouden met de structuur en het karakter van het beschermd stadsgezicht en de oppervlakte, de ligging en de afmetingen van het gebouwen op de aangrenzende bouwpercelen;
    • 3. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. het bepaalde in lid 7.2.4 onder b in die zin dat kleine windturbines worden gebouwd, mits:
    • 1. de bouwhoogte van kleine windturbines, vanaf de voet van de turbine gemeten, ten hoogste 15 m zal bedragen;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het gebied;
    • 3. de gronden niet zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht'.

7.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een aan huis verbonden beroep, zodanig dat de beroeps- dan wel bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat deze oppervlakte niet meer bedraagt dan 75 m²;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel in voedings- en genotmiddelen, zodanig dat het verkoopvloeroppervlak per winkel meer dan 250 m² bedraagt;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horecadoeleinden, anders dan als:
    • 1. horecabedrijven categorie 1;
    • 2. logiesverstrekking, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - logiesverstrekking';
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horecadoeleinden, ter plaatse van de aanduiding 'horeca uitgesloten';
  • f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen, tenzij het een ondergeschikt bestanddeel van het assortiment betreft;
  • g. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk van meer dan 1.000 kg;
  • h. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor het wonen op de begane grond, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen uitgesloten - begane grond', tenzij het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding 'wonen', in welk geval wonen op de begane grond is toegestaan;
  • i. het gebruik van gronden en bouwwerken voor meer woningen dan het bestaande aantal.

7.5 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 7.4 onder h in die zin dat logiesverstrekking wordt toegestaan, mits de nieuwe functie passend is in de omgeving waar deze gevestigd wordt;
  • b. het bepaalde in lid 7.4 onder h in die zin dat wonen op de begane grond wordt toegestaan, indien deze functiewijziging plaatsvindt om leegstand op te lossen dan wel te voorkomen;
  • c. het bepaalde in lid 7.4 onder i in die zin dat meer woningen worden toegestaan dan het bestaande aantal, met dien verstande dat:
    • 1. het aantal, de aard en locatie van nieuw te realiseren woningen dient te passen binnen het geldende gemeentelijke woningbouwbeleid in de (regionale) Woonvisie van de gemeente Eemsdelta;

Artikel 8 Gemengd - 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ambachtelijke bedrijvigheid;
  • b. detailhandel, ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  • c. dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen;
  • d. horecabedrijven van categorie 1;
  • e. maatschappelijke voorzieningen;
  • f. het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;

met daaraan ondergeschikt:

  • g. kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag;
  • h. restauratieve voorzieningen;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. speelvoorzieningen;
  • l. wegen, straten en paden;
  • m. nutsvoorzieningen;
  • n. water;

met de daarbijbehorende:

  • o. tuinen, erven en terreinen.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Op en in de gronden als bedoel in lid 8.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in lid 8.1 sub a t/m e genoemde functies, alsmede voor hangende keukens;
  • b. woningen, alsmede voor hangende keukens;
  • c. bijbehorende bouwwerken;
  • d. andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen, palen en masten;
  • e. andere bouwwerken ten behoeve van kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag.
8.2.2 Gebouwen, genoemd in lid 8.2.1 onder a en b

Voor het bouwen van de in lid 8.2.1 onder a en b genoemde gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang', zal de eerste bouwlaag van een gebouw niet worden gebouwd;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'minimum goothoogte (m), maximum goothoogte (m)' zullen de minimale en maximale goothoogte van een gebouw ten minste respectievelijk ten hoogste de aangegeven hoogte bedragen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' zal de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste de aangegeven hoogte bedragen.

8.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken zullen ten minste 4 m achter de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd, tenzij de gronden gelegen zijn aan het Damsterdiep, in welk geval bijbehorende bouwwerken niet buiten een bouwvlak mogen worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 50 m² bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken ten hoogste 50% van de oppervlakte van het erf zal bedragen;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten hoogste 35 m² zal bedragen;
    • 3. tenzij de bestaande oppervlakte groter is, in welk geval de bestaande oppervlakte als maximale oppervlakte geldt;
  • c. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 3 m bedragen, tenzij de bestaande goothoogte hoger is, in welk geval de bestaande goothoogte als maximale goothoogte geldt;
  • d. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 5 m bedragen, tenzij de bestaande bouwhoogte hoger is in welk geval de bestaande bouwhoogte als maximale bouwhoogte geldt;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder d geldt dat indien een vrijstaand bijbehorend bouwwerk wordt voorzien van een plat dak de bouwhoogte ten hoogste 3 m zal bedragen, tenzij de bestaande bouwhoogte hoger is, in welk geval de bestaande bouwhoogte als maximale bouwhoogte geldt;
  • f. de afstand van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk tot een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw zal ten hoogste 2 m bedragen, tenzij de bestaande afstand groter is, in welk geval de bestaande afstand als maximale afstand geldt.

8.2.4 Andere bouwwerken, genoemd in lid 8.2.1 onder d

Voor het bouwen van de in lid 8.2.1 onder d genoemde andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen op een afstand van meer dan 1 m achter de voorbouwgrens ten hoogste 2 m zal bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken zal ten hoogste 5 m bedragen.

8.2.5 Andere bouwwerken ten behoeve van kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag

Voor het bouwen van de in lid 8.2.1 onder e genoemde andere bouwwerken ten behoeve van kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag, anders dan kleine windturbines, zal, vanaf de voet van het bouwwerk gemeten, ten hoogste 2 m bedragen;
  • b. er zullen geen kleine windturbines worden gebouwd.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 8.2.2 onder a in die zin dat een gebouw gedeeltelijk buiten een bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    • 1. ten hoogste 25% van de oppervlakte van het gebouw buiten bouwvlak zal worden gebouwd;
    • 2. de afstand ten opzichte van de zijdelingse bouwperceelgrens ten minste 3 m zal bedragen;
    • 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het gebied, waarbij met name rekening wordt gehouden met de structuur en het karakter van het beschermd stadsgezicht en de oppervlakte, de ligging en de afmetingen van het gebouwen op de aangrenzende bouwpercelen;
    • 4. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. het bepaalde in lid 8.2.4 onder b in die zin dat de maximale bouwhoogte voor het bouwen van andere bouwwerken wordt vergroot, mits:
    • 1. de bouwhoogte ten hoogste 10 m zal bedragen;
    • 2. de gronden niet zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd Stadsgezicht';
  • c. het bepaalde in lid 8.2.5 onder b in die zin dat kleine windturbines worden gebouwd, mits:
    • 1. de bouwhoogte van kleine windturbines, vanaf de voet van de turbine gemeten, ten hoogste 15 m zal bedragen;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het gebied;
    • 3. de gronden niet zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht'.

8.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps- dan wel bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat deze oppervlakte niet meer bedraagt dan 75 m²;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als 'detailhandel', in welk geval detailhandel is toegestaan;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bedrijfsdoeleinden, anders dan ambachtelijke bedrijvigheid en dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken als horecabedrijf, anders dan als horecabedrijf van categorie 1.
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken voor meer woningen dan het bestaande aantal.
8.5 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in 8.4 onder e in dien zin dat meer woningen worden toegestaan dan het bestaande aantal, met dien verstande dat:

  • het aantal, de aard en locatie van nieuw te realiseren woningen dient te passen binnen het geldende gemeentelijke woningbouwbeleid in de (regionale) Woonvisie van de gemeente Eemsdelta;
8.6 Wijzigingsbevoegdheid
8.6.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  • de aanduiding 'detailhandel' wordt verwijderd, indien sprake is van bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing.
8.6.2 Toetsingscriteria

Burgemeester en Wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 8.6.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheid indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 9 Wonen

9.1 Bestemmingomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep, zoals vermeld in Bijlage 2 bij de regels;
  • b. een groepsaccommodatie voor therapeutisch en recreatief gebruik, een bouwbedrijf en een zorgboerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘gemengd’;

met de daarbij behorende:

  • c. hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, tuinen, water en bouwwerken, geen bouwwerken zijnde.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak is ten hoogste één woning toegestaan, dan wel ten hoogste het bestaande aantal woningen;
  • b. de goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk maximaal 3,5 meter en 8 meter, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • c. de woning moet zijn voorzien van een kap, waarvan de dakhelling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen, danwel de bestaande dakhelling, indien deze meer of minder bedraagt;
  • d. de oppervlakte van de woning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 300 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • e. binnen een afstand van 5 meter gemeten vanaf de boveninsteek van watergangen met de bestemming Water mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande gebouwen.
9.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden daarnaast de volgende regels:

  • a. de goot- en bouwhoogte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedragen niet meer dan respectievelijk 3 meter en 5,5 meter, dan wel de bestaande hoogten indien deze hoger zijn;
  • b. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op ten minste 1 meter achter de voorgevel van de woning, dan wel het verlengde hiervan, te worden gebouwd;
  • c. binnen een afstand van 5 meter gemeten vanaf de boveninsteek van watergangen met de bestemming Water mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande gebouwen.
9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter.

9.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2.1, sub e en lid 9.2.2, sub c voor het bouwen van gebouwen, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij het betreffende waterschap.
  • b. De onder a bedoelde afwijkingen mogen daarnaast:
    • 1. geen onevenredige afbreuk doen aan het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
    • 2. geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen.

9.4 Specifieke gebruiksregels
9.4.1 Toegestaan gebruik

De uitoefening van een aan huis verbonden beroep is uitsluitend toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en er geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan. Dit betekent dat:

  • a. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  • b. aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
  • c. maximaal 100 m² van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten;
  • d. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
  • e. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving. Dit betekent onder andere dat er geen andere reclame-uitingen dan een naambord in de tuin of aan de woning mogen zijn;
  • f. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen detailhandel mag plaatsvinden;
  • g. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.

9.4.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gronden en gebouwen voor een aan huis verbonden bedrijf;
  • b. het gebruik van de gronden en gebouwen voor verblijfsrecreatieve doeleinden en/of horeca;
  • c. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;
  • d. het gebruik van een woning ten behoeve van kamerverhuur;
  • e. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  • f. het gebruik van gronden als paardrijbak.

9.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

voor een aan huis verbonden bedrijf, mits:

    • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van de binnen het bestemmingsvlak aanwezige bebouwing;
    • 2. de bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval een van de bewoners van de woning;
    • 3. de woonsituatie en/of gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
    • 4. er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;
    • 5. er geen detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
    • 6. de bedrijvigheid zich beperkt tot bedrijven behorend tot de milieucategorieën 1 en 2 van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering van de VNG of daaraan qua aard en omvang gelijk te stellen (zie Staat van bedrijven, Bijlage 3);
  • b. lid 9.4.2 sub b:

voor kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:

    • 1. de afstand tot de erfgrens van de dichtstbijzijnde woning van derden ten minste 50 meter bedraagt;
    • 2. het kleinschalig kampeerterrein grenst aan de woning van de betreffende beheerder;
    • 3. kamperen uitsluitend mogelijk is van 15 maart tot en met 31 oktober;
    • 4. maximaal 15 standplaatsen voor kampeermiddelen zijn toegestaan;
    • 5. stacaravans niet zijn toegestaan;
    • 6. per kleinschalig kampeerterrein maximaal drie chalets en/of trekkershutten zijn toegestaan;
    • 7. de oppervlakte van sanitairgebouwen maximaal 50 m2 bedraagt;
    • 8. bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning een plan voor landschappelijke inpassing wordt ingediend;
  • c. lid 9.4.2, sub b:

voor een bed and breakfast, mits:

    • 1. het aantal kamers ten behoeve van bed and breakfast maximaal drie bedraagt, voor ten hoogste zes personen in totaal;
    • 2. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • d. lid 9.4.2 sub e:

voor paardrijbakken, mits:

    • 1. de afstand tussen de paardrijbak en een bestaande woning van derden ten minste 30 meter bedraagt;
    • 2. de oppervlakte van de paardrijbak niet meer dan 800 m² bedraagt;
    • 3. een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 2 meter;
    • 4. de paardrijbak niet is voorzien van bestrating of andere verharding;
    • 5. er geen lichtmasten worden geplaatst;
    • 6. de paardrijbak landschappelijk wordt ingepast.

Artikel 10 Wonen - A1

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - A1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor:
    • 1. een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. wegen, straten en paden;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. water;

met de daarbijbehorende:

  • i. tuinen, erven en verhardingen.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Op of in de gronden als bedoeld in lid 10.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. woonhuizen;
  • b. bijbehorende bouwwerken bij een woonhuis;
  • c. andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen, palen en masten;
  • d. andere bouwwerken ten behoeve van kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag.

10.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. een hoofdgebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. een hoofdgebouw zal vrijstaand worden gebouwd;
  • d. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 4 m bedragen;
  • e. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° bedragen;
  • f. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten hoogste 60° bedragen.

10.2.3 Bijbehorende bouwwerken
  • a. bijbehorende bouwwerken zullen ten minste 4 m achter de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 60 m² bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken ten hoogste 50% van de oppervlakte van het erf zal bedragen;
    • 2. de oppervlakte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk ten hoogste 35 m² zal bedragen;
    • 3. indien het gronden betreft die zijn gelegen in het buitengebied, zoals aangewezen door de provincie Groningen in het Besluit begrenzing Buitengebied op 20 april 2010, de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken ten hoogste 300 m² zal gedragen;
    • 4. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen, indien deze meer bedraagt dan 60 m²;;
  • c. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 3 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 6,5 m bedragen, tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt, in welk geval de bouwhoogte ten hoogste de bestaande bouwhoogte zal bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 5 m bedragen, tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt, in welk geval de bouwhoogte ten hoogste de bestaande bouwhoogte zal bedragen;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder e geldt dat indien een vrijstaand bijbehorend bouwwerk wordt voorzien van een plat dak de bouwhoogte ten hoogste 3 m zal bedragen.
  • g. de afstand van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk tot een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw zal ten minste 1 m bedragen;
10.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan ten hoogste 1 m zal bedragen, tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt, in welk geval de bouwhoogte ten hoogste de bestaande bouwhoogte zal bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken zal ten hoogste 5 m bedragen.

10.2.5 Andere bouwwerken ten behoeve van kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag

Voor het bouwen van de in lid 10.2.1 onder d genoemde andere bouwwerken ten behoeve van kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag, anders dan kleine windturbines, zal, vanaf de voet van het bouwwerk gemeten, ten hoogste 2 m bedragen;
  • b. er zullen geen kleine windturbines worden gebouwd.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 10.2.2 onder b in die zin dat een gebouw gedeeltelijk buiten een bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    • 1. de vergroting ten hoogste 25% van de oppervlakte van het bouwvlak zal bedragen;
    • 2. de afstand ten opzichte van de zijdelingse bouwperceelgrens ten minste 3 m zal bedragen;
    • 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het gebied, waarbij met name rekening wordt gehouden met de structuur en het karakter de omgeving en/of van het beschermd stadsgezicht en de oppervlakte, de ligging en de afmetingen van de gebouwen op de aangrenzende bouwpercelen;
    • 4. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. het bepaalde in lid 10.2.2 onder d in die zin dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt gewijzigd, mits:
    • 1. de goothoogte met ten hoogste 10% wordt vergroot;
  • c. het bepaalde in lid 10.2.3 onder a in die zin dat de afstand voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken tot de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gewijzigd, mits:
    • 1. de afstand tot de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw of het verlengde daarvan ten minste 1 m zal bedragen;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het gebied;
    • 3. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  • d. het bepaalde in lid 10.2.4 onder b in die zin dat de maximale bouwhoogte voor het bouwen van andere bouwwerken wordt vergroot, mits:
    • 1. de bouwhoogte ten hoogste 15 m zal bedragen;
  • e. het bepaalde in lid 10.2.5 onder b in die zin dat kleine windturbines worden gebouwd, mits:
    • 1. de bouwhoogte van kleine windturbines, vanaf de voet van de turbine gemeten, ten hoogste 15 m zal bedragen;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het gebied.
10.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps- dan wel bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat deze oppervlakte niet meer bedraagt dan 75 m²;
  • c. het gebruik van een woning voor meer dan één huishouden;
  • d. het gebruik van een woning ten behoeve van kamerverhuur;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor logies, anders dan een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis.

10.5 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 10.4 onder b. in die zin dat ten hoogste 75 m2 van de aanwezige bebouwing in de vorm van aangebouwde bijbehorende bouwwerken, op het bouwperceel mogen worden gebruikt als beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis.

Artikel 11 Wonen - Voormalige boerderijpanden

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Voormalige boerderijpanden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonhuizen in de vorm van voormalige boerderijpanden, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep en/of de huisvesting van mindervaliden en/of zorgbehoeftigen;
  • b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  • c. het behoud en herstel van de (karakteristieke) hoofdvorm van de voormalige boerderij;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. water;

met de daarbijbehorende:

  • e. tuinen, erven en terreinen;
  • f. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woonhuizen zal per bestemmingsvlak ten hoogste één bedragen;
  • b. de oppervlakte, goothoogte, dakhelling en bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste de bestaande oppervlakte, goothoogte, dakhelling en bouwhoogte bedragen;
  • c. de nokrichting van een gebouw zal de bestaande nokrichting zijn.

11.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. er zullen geen overkappingen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  • c. de ashoogte van een windturbine bedraagt ten hoogste15,00 m, waarbij de wieklengte ten hoogste 2/3 van de ashoogte van de windturbine bedraagt;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing, nadere eisen stellen aan de plaats, de aard en de afmetingen van de bebouwing, waarbij met name rekening zal worden gehouden met de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

11.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;
  • b. het gebruik van een woning ten behoeve van kamerverhuur;
  • c. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten;
  • g. opslag van goederen en materialen op het erf, anders dan ter verwezenlijking van de bestemming;
  • h. het gebruik van de gronden als erf, buiten een zone van 25,00 m vanaf de zij- en achtergevel(s) van de woonhuizen.
11.5 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 11.4 onder d in die zin dat gebouwen, al dan niet gepaard gaande met interne bouwactiviteiten, worden gebruikt voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning, mits:
    • 1. de bedrijvigheid gekoppeld is aan het gebruik van het woonhuis en daaraan ondergeschikt is;
    • 2. de gezamenlijke logiesvloeroppervlakte ten hoogste 45 m² zal bedragen;
    • 3. er geen keukenblok in de logieseenheden wordt gemaakt;
    • 4. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
    • 5. er geen extra inrit wordt aangelegd in verband met de vestiging;
    • 6. de vestiging alleen is toegestaan aan een verkeersontsluiting van voldoende omvang;
    • 7. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende functies, in die zin dat de functies in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    • 8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 12 Wonen - Woongebouw

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Woongebouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van:
    • 1. gestapelde woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijf;

en mede bestemd voor:

  • b. het tegengaan van een te hoge geluidbelasting op geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie';
  • c. de bescherming van de functie van de waterkering, ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk 1';

met de daarbij behorende:

  • d. tuinen, erven en terreinen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde

12.2 Bouwregels
12.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen en overkappingen zullen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  • b. als hoofdgebouw worden uitsluitend woongebouwen gebouwd;
  • c. ten minste één gevel van een woongebouw zal in de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd;
  • d. het aantal woningen bedraagt niet meer dan 65;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' zal de hoogte van een gebouw of overkapping ten hoogste de in de aanduiding aangegeven bouwhoogte bedragen;

12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 5,00 m;
  • b. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn niet meer dan 1,00 m en daarachter niet meer dan 2,00 m, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1,00 m of minder uit de perceelgrens niet meer dan 1,00 m bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zal ten hoogste 3,00 m bedragen.
12.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • de plaats van gebouwen in die zin dat de gebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
  • de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

12.4 Specifieke gebruiksregels
12.4.1 Algemeen

Tot een strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijf, zodanig dat:
    • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op een bouwperceel;
    • 2. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 45 m2;
    • 3. het nevengebruik wordt uitgeoefend door iemand anders dan de bewoner van de woning;
    • 4. de activiteiten vergunning- of meldingplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving;
    • 5. de bedrijfsactiviteiten niet voorkomen in of gelijk zijn te stellen met milieucategorie 1 als vermeld in de bijlage opgenomen Staat van Bedrijven;
    • 6. de activiteiten betrekking hebben op detailhandel, horeca of seksinrichtingen;
    • 7. de beroeps- of bedrijfsmatig nevengebruik van de bebouwing nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer of onevenredige parkeerdruk veroorzaakt, ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
    • 8. reclame-uitingen worden aangebracht, met uitzondering van de op de grond van de Algemene Plaatselijke Verordening vergunningsvrije vormen;
  • b. het gebruik van een woning ten behoeve van kamerverhuur;
  • c. het gebruik van de gronden voor opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens deze bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor recreatief medegebruik, waaronder begrepen het houden van een bed & breakfast.
12.4.2 Voorwaardelijke verplichting - geluid
  • a. Het is niet toegestaan om de woningen als bedoeld in artikel 12.1 te gebruiken zonder (instandhouding van) geluidwerende voorzieningen op grond waarvan het geluidsniveau in alle verblijfsruimten niet meer dan 33 dB betreft.
  • b. De geluidwering van de gevels dient te zijn afgestemd op de gecumuleerde geluidbelasting, zoals deze is weergegeven in tabel 8 van het in Bijlage 4 van de regels opgenomen Akoestisch onderzoek Wonen met een PLUS Delfzijl.
12.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat het maximum aantal woningen, zoals bepaald in lid 12.2.1, sub d, wordt verminderd.

Artikel 13 Woongebied

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep, zoals vermeld in het overzicht ‘Aan huis verbonden beroepen’ dat is toegevoegd aan de bijlagen behorende bij deze regels, inclusief het verlenen van mantelzorg;
  • b. een bedrijf in maximaal milieucategorie 1;

met de daarbij behorende:

  • c. woningen en bijbehorende bouwwerken;
  • d. tuinen en erven, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
  • b. het aantal woningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal per bouwvlak;
  • c. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens mag niet minder dan 3 m bedragen, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande gebouw tot die perceelgrens indien deze minder bedraagt;
  • d. de goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen bedragen ten hoogste respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel de goot- en bouwhoogte van de bestaande gebouwen indien deze meer bedragen.

13.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken worden binnen een bouwvlak gebouwd;
  • b. bijbehorende bouwwerken worden niet minder dan 1 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw gebouwd, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande bijbehorende bouwwerk tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw indien deze minder bedraagt;
  • c. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • d. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • e. bijbehorende bouwwerken worden op minimaal 1 m uit de achterste perceelgrens gebouwd;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte bedraagt niet meer dan 50 m2.

13.2.3 Overige gebouwen

Voor het bouwen van overige gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de inhoud van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen bedraagt per gebouw niet meer dan 50 m

13.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevellijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven, die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.

13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van gebouwen in die zin dat de hoofdgebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
  • b. de plaats van gebouwen die zijn gelegen binnen een afstand van 3 m uit de perceelgrens;
  • c. de plaats van gebouwen voor nutsvoorzieningen;
  • d. de plaats en omvang van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
13.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 13.2.1, sub c, voor het bouwen op een kortere afstand tot de perceelgrens of op de perceelgrens, zolang de afstand tot de naastgelegen hoofdgebouwen, met uitzondering van gevallen dat een naastgelegen gebouw aaneen wordt gebouwd, ten minste 1 m bedraagt;
  • b. lid 13.2.1, sub d, voor een verhoging van de goot- en bouwhoogte tot ten hoogste respectievelijk 6 m en 10 m;
  • c. lid 13.2.2, sub a, voor de bouw van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak;
  • d. lid 13.2.2, sub a en b, voor de bouw van erkers en toegangsportalen tot een diepte van 1,5 m, gemeten vanuit de bestaande gevel en voor maximaal 50% van de breedte van deze gevel met een bouwhoogte van maximaal 3 m;
  • e. lid 13.2.2, sub f, voor het vergroten van het oppervlak tot maximaal 100 m2, met dien verstande dat de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken de oppervlakte van het hoofdgebouw niet mag overschrijden.

13.5 Specifieke gebruiksregels
13.5.1 Toegestaan gebruik

De uitoefening van een aan huis verbonden beroep is uitsluitend toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en er geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan. Dit betekent dat:

  • a. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  • b. aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
  • c. maximaal 40% van de oppervlakte van het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 100 m2, mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten;
  • d. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
  • e. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving. Dit betekent onder andere dat er geen andere reclame-uitingen dan een naambord in de tuin of aan de woning mogen zijn;
  • f. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen detailhandel mag plaatsvinden;
  • g. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.

13.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gronden en gebouwen voor een aan huis verbonden bedrijf;
  • b. het gebruik van de gebouwen voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • c. het gebruik van een woning anders dan voor de huisvesting van één huishouden;
  • d. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor het verlenen van mantelzorg of voor zelfstandige bewoning.

13.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 13.5.2, sub a, voor een aan huis verbonden bedrijf, mits:
    • 1. de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd. Dit betekent dat:
      • de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
      • de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
      • degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent;
    • 2. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu oplevert, dan wel afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of de buurt. Dit betekent dat:
      • de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
      • voor bedrijfsactiviteiten ten hoogste 40% van de oppervlakte van de gebouwen mag worden benut, met een maximum van 100 m2;
      • de bedrijvigheid uitsluitend is toegestaan indien deze gelijk is of gelijk is te stellen aan een dienstverlenend bedrijf of een bedrijf uit milieucategorie 1 van de Handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten;
      • behoudens een beperkte verkoop in het klein, die rechtstreeks voortvloeit uit de bedrijfsactiviteiten, geen detailhandel mag plaatsvinden;
      • het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
  • b. lid 13.5.2, sub b, voor een bed and breakfast, mits:
    • 1. het aantal kamers ten behoeve van bed and breakfast maximaal drie bedraagt, voor ten hoogste zes personen in totaal;
    • 2. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
  • c. lid 13.5.2, sub c, voor de huisvesting van tijdelijke werknemers in een (gedeelte van een) woning, mits :
    • 1. er maximaal in 10% van de panden in een straat verhuur van de woning plaatsvindt ten behoeve van nachtverblijf voor tijdelijke werknemers;
    • 2. bewoning van een woning door maximaal vier personen geen huishouden vormend plaatsvindt, dan wel één huishouden samen met drie personen geen onderdeel uitmakend van dit huishouden.

Artikel 14 Woongebied - 4

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. wegen, straten en paden;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag;
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  • i. tuinen, erven en verhardingen.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Algemeen

Op of in de gronden als bedoeld in lid 14.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. grondgebonden woonhuizen;
  • b. woonhuizen met gestapelde woningen, ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld';
  • c. bijbehorende bouwwerken bij een woonhuis;
  • d. andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen, palen en masten.
  • e. andere bouwwerken ten behoeve van kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag.
  • f. ter plaatse van groen uitsluitend andere bouwwerken, zoals terreinafscheidingen en kunstobjecten;
  • g. ter plaatse van (woon)straten en pleinen uitsluitend andere bouwwerken, zoals wachtruimtes voor openbaar vervoer, stallingsruimten voor (brom)fietsen, palen, masten, kunstobjecten en kunstwerken;
  • h. ter plaatse van water uitsluitend andere bouwwerken, zoals palen en masten, kunstobjecten en kunstwerken waaronder bruggen.
  • i. nieuwe woonhuizen worden zodanig gesitueerd en vormgegeven (qua maatvoering en verschijningsvorm) dat sprake is van een goede stedenbouwkundige kwaliteit op straatniveau.

14.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. het totaal aantal grondgebonden woonhuizen zal ten hoogste 75 bedragen;
  • c. de goothoogte van grondgebonden woonhuizen zal ten hoogste 8 m bedragen;
  • d. de dakhelling van de grondgebonden woonhuizen zal ten minste 30° en ten hoogste 60° bedragen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen gestapelde woonhuizen worden gebouwd;
  • f. het totaal aantal gestapelde woonhuizen zal ten hoogste 50 bedragen;
  • g. de bouwhoogte van de hoofdgebouwen met gestapelde woningen zal ten hoogste 10,5 m bedragen;
  • h. de woonhuizen met gestapelde woningen mogen worden voorzien van een plat dak.

14.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 60 m² bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken ten hoogste 50% van de oppervlakte van het erf zal bedragen;
    • 2. de oppervlakte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk ten hoogste 35 m² zal bedragen;
  • b. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 3 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 6,5 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 5 m bedragen;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder d geldt dat indien een vrijstaand bijbehorend bouwwerk wordt voorzien van een plat dak de bouwhoogte ten hoogste 3 m zal bedragen.
  • f. de afstand van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk tot een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw zal ten minste 1 m bedragen.

14.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan ten hoogste 1 m zal bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken zal ten hoogste 5 m bedragen;

14.2.5 Andere bouwwerken ten behoeve van kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag

Voor het bouwen van de in lid 14.2.1 onder d genoemde andere bouwwerken ten behoeve van kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag, anders dan kleine windturbines, zal, vanaf de voet van het bouwwerk gemeten, ten hoogste 2 m bedragen;
  • b. er zullen geen kleine windturbines worden gebouwd.

14.3 Afwijken van de bouwregels
14.3.1 Algemene afwijkingen

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 14.2.2 onder c in die zin dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt gewijzigd, mits:
    • 1. de goothoogte met ten hoogste 10% wordt vergroot;
  • b. het bepaalde in lid 14.2.2 onder d in die zin dat een plat dak of een kleinere dakhelling wordt toegestaan;
  • c. het bepaalde in lid 14.2.4 onder b in die zin dat de maximale bouwhoogte voor het bouwen van andere bouwwerken wordt vergroot, mits:
    • 1. de bouwhoogte ten hoogste 15 m zal bedragen;
  • d. het bepaalde in lid 14.2.5 onder b in die zin dat kleine windturbines worden gebouwd, mits:
    • 1. de bouwhoogte van kleine windturbines, vanaf de voet van de turbine gemeten, ten hoogste 15 m zal bedragen;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het gebied.
14.3.2 Afwijking aantal woningen

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en het passend is binnen de woonvisie, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 14.2.2 onder b in die zin dat het aantal toegestane woonhuizen wordt verhoogd tot maximaal 100;

14.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps- dan wel bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat deze oppervlakte niet meer bedraagt dan 75 m²;
  • c. het gebruik van een woning voor meer dan één huishouden;
  • d. het gebruik van een woning ten behoeve van kamerverhuur;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor logies, anders dan een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;

14.5 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 14.4 onder b in die zin dat ten hoogste 75 m2 van de aanwezige bebouwing in de vorm van aangebouwde bijbehorende bouwwerken, op het bouwperceel mogen worden gebruikt als beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis.

Artikel 15 Woongebied - 5

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. wegen, straten en paden;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag;
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  • i. tuinen, erven en verhardingen.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Algemeen

Op of in de gronden als bedoeld in lid 15.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. grondgebonden woonhuizen;
  • b. bijbehorende bouwwerken bij een woonhuis;
  • c. andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen, palen en masten.
  • d. andere bouwwerken ten behoeve van kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag.
  • e. ter plaatse van groen uitsluitend andere bouwwerken, zoals terreinafscheidingen en kunstobjecten;
  • f. ter plaatse van (woon)straten en pleinen uitsluitend andere bouwwerken, zoals wachtruimtes voor openbaar vervoer, stallingsruimten voor (brom)fietsen, palen, masten, kunstobjecten en kunstwerken;
  • g. ter plaatse van water uitsluitend andere bouwwerken, zoals palen en masten, kunstobjecten en kunstwerken waaronder bruggen.
  • h. nieuwe woonhuizen worden zodanig gesitueerd en vormgegeven (qua maatvoering en verschijningsvorm) dat sprake is van een goede stedenbouwkundige kwaliteit op straatniveau.

15.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. het totaal aantal grondgebonden woonhuizen zal ten hoogste 115 bedragen;
  • c. de goothoogte zal ten hoogste 8 m bedragen, met dien verstande dat in het geval van een plat dak geen goothoogte geldt;
  • d. de bouwhoogte zal ten hoogste 10 m bedragen;
  • e. indien een bouwvlak aanwezig is dienen hoofdgebouwen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.

15.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 60 m² bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken ten hoogste 50% van de oppervlakte van het erf zal bedragen;
    • 2. de oppervlakte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk ten hoogste 35 m² zal bedragen;
  • b. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 3 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 6,5 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 5 m bedragen;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder d geldt dat indien een vrijstaand bijbehorend bouwwerk wordt voorzien van een plat dak de bouwhoogte ten hoogste 3 m zal bedragen.
  • f. de afstand van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk tot een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw zal ten minste 1 m bedragen.

15.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan ten hoogste 1 m zal bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken zal ten hoogste 5 m bedragen;

15.2.5 Andere bouwwerken ten behoeve van kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag

Voor het bouwen van de in lid 15.2.1 onder d genoemde andere bouwwerken ten behoeve van kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag, anders dan kleine windturbines, zal, vanaf de voet van het bouwwerk gemeten, ten hoogste 2 m bedragen;
  • b. er zullen geen kleine windturbines worden gebouwd.

15.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 15.2.2 onder c in die zin dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt gewijzigd, mits:
    • 1. de goothoogte met ten hoogste 10% wordt vergroot;
  • b. het bepaalde in lid 15.2.4 onder b in die zin dat de maximale bouwhoogte voor het bouwen van andere bouwwerken wordt vergroot, mits:
    • 1. de bouwhoogte ten hoogste 15 m zal bedragen;
  • c. het bepaalde in lid 15.2.5 onder b in die zin dat kleine windturbines worden gebouwd, mits:
    • 1. de bouwhoogte van kleine windturbines, vanaf de voet van de turbine gemeten, ten hoogste 15 m zal bedragen;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het gebied.
15.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps- dan wel bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat deze oppervlakte niet meer bedraagt dan 75 m²;
  • c. het gebruik van een woning voor meer dan één huishouden;
  • d. het gebruik van een woning ten behoeve van kamerverhuur;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor logies, anders dan een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;

15.5 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 15.4 onder b in die zin dat ten hoogste 75 m2 van de aanwezige bebouwing in de vorm van aangebouwde bijbehorende bouwwerken, op het bouwperceel mogen worden gebruikt als beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis.

Artikel 16 Woongebied - 6

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. wegen, straten en paden;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag;
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  • i. tuinen, erven en verhardingen.
16.2 Bouwregels
16.2.1 Algemeen

Op of in de gronden als bedoeld in lid 16.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. grondgebonden woonhuizen;
  • b. bijbehorende bouwwerken bij een woonhuis;
  • c. andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen, palen en masten.
  • d. andere bouwwerken ten behoeve van kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag.
  • e. ter plaatse van groen uitsluitend andere bouwwerken, zoals terreinafscheidingen en kunstobjecten;
  • f. ter plaatse van (woon)straten en pleinen uitsluitend andere bouwwerken, zoals wachtruimtes voor openbaar vervoer, stallingsruimten voor (brom)fietsen, palen, masten, kunstobjecten en kunstwerken;
  • g. ter plaatse van water uitsluitend andere bouwwerken, zoals palen en masten, kunstobjecten en kunstwerken waaronder bruggen.
  • h. nieuwe woonhuizen worden zodanig gesitueerd en vormgegeven (qua maatvoering en verschijningsvorm) dat sprake is van een goede stedenbouwkundige kwaliteit op straatniveau.

16.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. het totaal aantal grondgebonden woonhuizen zal ten hoogste 165 bedragen;
  • c. de goothoogte van grondgebonden woonhuizen zal ten hoogste 8 m bedragen;
  • d. de dakhelling van de grondgebonden woonhuizen zal ten minste 30° en ten hoogste 60° bedragen;

16.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 60 m² bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken ten hoogste 50% van de oppervlakte van het erf zal bedragen;
    • 2. de oppervlakte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk ten hoogste 35 m² zal bedragen;
  • b. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 3 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 6,5 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 5 m bedragen;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder d geldt dat indien een vrijstaand bijbehorend bouwwerk wordt voorzien van een plat dak de bouwhoogte ten hoogste 3 m zal bedragen.
  • f. de afstand van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk tot een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw zal ten minste 1 m bedragen.

16.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan ten hoogste 1 m zal bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken zal ten hoogste 5 m bedragen;

16.2.5 Andere bouwwerken ten behoeve van kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag

Voor het bouwen van de in lid 16.2.1 onder d genoemde andere bouwwerken ten behoeve van kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag, anders dan kleine windturbines, zal, vanaf de voet van het bouwwerk gemeten, ten hoogste 2 m bedragen;
  • b. er zullen geen kleine windturbines worden gebouwd.

16.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 16.2.2 onder c in die zin dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt gewijzigd, mits:
    • 1. de goothoogte met ten hoogste 10% wordt vergroot;
  • b. het bepaalde in lid 16.2.2 onder d in die zin dat een plat dak of een kleinere dakhelling wordt toegestaan;
  • c. het bepaalde in lid 16.2.4 onder b in die zin dat de maximale bouwhoogte voor het bouwen van andere bouwwerken wordt vergroot, mits:
    • 1. de bouwhoogte ten hoogste 15 m zal bedragen;
  • d. het bepaalde in lid 16.2.5 onder b in die zin dat kleine windturbines worden gebouwd, mits:
    • 1. de bouwhoogte van kleine windturbines, vanaf de voet van de turbine gemeten, ten hoogste 15 m zal bedragen;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het gebied.
16.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps- dan wel bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat deze oppervlakte niet meer bedraagt dan 75 m²;
  • c. het gebruik van een woning voor meer dan één huishouden;
  • d. het gebruik van een woning ten behoeve van kamerverhuur;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor logies, anders dan een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;

16.5 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 16.4 onder b in die zin dat ten hoogste 75 m2 van de aanwezige bebouwing in de vorm van aangebouwde bijbehorende bouwwerken, op het bouwperceel mogen worden gebruikt als beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis.

Artikel 17 Woongebied - 7

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. wegen, straten en paden;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag;
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  • i. tuinen, erven en verhardingen.
17.2 Bouwregels
17.2.1 Algemeen

Op of in de gronden als bedoeld in lid 17.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. grondgebonden woonhuizen;
  • b. bijbehorende bouwwerken bij een woonhuis;
  • c. andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen, palen en masten.
  • d. andere bouwwerken ten behoeve van kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag.
  • e. ter plaatse van groen uitsluitend andere bouwwerken, zoals terreinafscheidingen en kunstobjecten;
  • f. ter plaatse van (woon)straten en pleinen uitsluitend andere bouwwerken, zoals wachtruimtes voor openbaar vervoer, stallingsruimten voor (brom)fietsen, palen, masten, kunstobjecten en kunstwerken;
  • g. ter plaatse van water uitsluitend andere bouwwerken, zoals palen en masten, kunstobjecten en kunstwerken waaronder bruggen.
  • h. nieuwe woonhuizen worden zodanig gesitueerd en vormgegeven (qua maatvoering en verschijningsvorm) dat sprake is van een goede stedenbouwkundige kwaliteit op straatniveau.

17.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. het totaal aantal grondgebonden woonhuizen zal ten hoogste 12 bedragen;
  • c. de goothoogte van grondgebonden woonhuizen zal ten hoogste 9 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van grondgebonden woonhuizen zal ten hoogste 11 m bedragen;
  • e. de dakhelling van de grondgebonden woonhuizen zal ten minste 30° en ten hoogste 60° bedragen;

17.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 60 m² bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken ten hoogste 50% van de oppervlakte van het erf zal bedragen;
    • 2. de oppervlakte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk ten hoogste 35 m² zal bedragen;
  • b. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 3 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 6,5 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 5 m bedragen;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder d geldt dat indien een vrijstaand bijbehorend bouwwerk wordt voorzien van een plat dak de bouwhoogte ten hoogste 3 m zal bedragen.
  • f. de afstand van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk tot een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw zal ten minste 1 m bedragen.

17.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan ten hoogste 1 m zal bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken zal ten hoogste 5 m bedragen;

17.2.5 Andere bouwwerken ten behoeve van kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag

Voor het bouwen van de in lid 17.2.1 onder d genoemde andere bouwwerken ten behoeve van kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van kleinschalige duurzame energiewinning en -opslag, anders dan kleine windturbines, zal, vanaf de voet van het bouwwerk gemeten, ten hoogste 2 m bedragen;
  • b. er zullen geen kleine windturbines worden gebouwd.

17.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 17.2.2 onder c in die zin dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt gewijzigd, mits:
    • 1. de goothoogte met ten hoogste 10% wordt vergroot;
  • b. het bepaalde in lid 17.2.2 onder d in die zin dat een plat dak of een kleinere dakhelling wordt toegestaan;
  • c. het bepaalde in lid 17.2.4 onder b in die zin dat de maximale bouwhoogte voor het bouwen van andere bouwwerken wordt vergroot, mits:
    • 1. de bouwhoogte ten hoogste 15 m zal bedragen;
  • d. het bepaalde in lid 17.2.5 onder b in die zin dat kleine windturbines worden gebouwd, mits:
    • 1. de bouwhoogte van kleine windturbines, vanaf de voet van de turbine gemeten, ten hoogste 15 m zal bedragen;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het gebied.
17.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps- dan wel bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat deze oppervlakte niet meer bedraagt dan 75 m²;
  • c. het gebruik van een woning voor meer dan één huishouden;
  • d. het gebruik van een woning ten behoeve van kamerverhuur;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor logies, anders dan een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;

17.5 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 17.4 onder b in die zin dat ten hoogste 75 m2 van de aanwezige bebouwing in de vorm van aangebouwde bijbehorende bouwwerken, op het bouwperceel mogen worden gebruikt als beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis.

Artikel 18 Waarde - Archeologie 1 Loppersum

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ´Waarde - Archeologie 1 Loppersum´aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van wettelijk beschermde archeologische monumenten.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

18.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken is een vergunning van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed noodzakelijk. Een aanvraag daartoe dient bij de gemeente Eemsdelta te worden ingediend.

18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Voor het aanleggen van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, is een vergunning van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed noodzakelijk. Een aanvraag daartoe dient bij de gemeente Eemsdelta te worden ingediend.

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning krachtens de Erfgoedwet een beschermd monument af te breken, te verstoren of in enig opzicht te wijzigen.

Artikel 19 Waarde - Archeologie 1 Appingedam

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1 Appingedam' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • de bescherming van archeologische waarden.
19.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken is een omgevingsvergunning noodzakelijk. Een aanvraag daartoe dient bij het college van burgemeester en wethouders te worden ingediend. De Rijksdienst voor Cultureel erfgoed (namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) is adviseur over de aanvraag.

19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, is een omgevingsvergunning noodzakelijk. Een aanvraag daartoe dient bij het college van burgemeester en wethouders te worden ingediend. De Rijksdienst voor Cultureel erfgoed (namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) is adviseur over de aanvraag.

Artikel 20 Waarde - Archeologie 1 Delfzijl

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1 Delfzijl' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

20.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken is een vergunning van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed noodzakelijk. Een aanvraag daartoe dient bij Burgemeester en Wethouders van de gemeente Delfzijl te worden ingediend.

20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Voor het aanleggen van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, is een vergunning van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed noodzakelijk. Een aanvraag daartoe dient bij de gemeente Eemsdelta te worden ingediend.

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning krachtens de Erfgoedwet een beschermd monument af te breken, te verstoren of in enig opzicht te wijzigen.

Artikel 21 Waarde - Archeologie 2 Loppersum

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ´Waarde - Archeologie 2 Loppersum´aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

21.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 40 cm -Mv wordt geroerd, met uitzondering van bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 50 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).

21.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 21.2, mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    • 3. een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  • d. Indien het voornemen bestaat om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 50 m2;
  • b. het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden dieper dan 0,4 m beneden het maaiveld;
  • c. het graven of dempen van watergangen;
  • d. het graven van sleuven breder dan 0,5 m beneden het maaiveld en dieper dan 1 m beneden het maaiveld ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het permanent verlagen van het waterpeil.

21.4.2 Voorwaarden

Een vergunning als bedoeld in lid 21.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    • 3. een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien het voornemen bestaat om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

Indien het voornemen bestaat om een omgevingsvergunning te verlenen voor het permanent verlagen van het waterpeil, zoals bedoeld in lid 21.4.1 sub e, wordt de waterbeheerder vooraf om advies gevraagd.

21.4.3 Uitzonderingen vergunningplicht

Het verbod als bedoeld in lid 21.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. plaatsvinden in of op gronden waarvan schriftelijk is aangetoond dat de bodem ter plaatse reeds is verstoord;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. het normale onderhoud betreffen;
  • d. (her)drainage en het uitbaggeren van sloten betreffen;
  • e. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

21.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. de grenzen van de bestemming aan te passen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. aan gronden alsnog de bestemming ´Waarde - Archeologie 2 Loppersum´ toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 22 Waarde - Archeologie 2 Appingedam

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2 Appingedam' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud van de archeologische waarden.
22.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 40 cm -Mv wordt geroerd, met uitzondering van:

  • bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 15 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).

De gebouwen die bestaan ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zijn hiervan uitgezonderd.

22.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 22.2, mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    • 3. een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  • d. Indien aan de afwijking voorwaarden worden verbonden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
22.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren of ophogen van gronden over een totaal aaneengesloten oppervlakte groter dan 5 m², waarbij in acht genomen de oppervlakte welke reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;
  • b. het woelen, mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking dieper dan 0,4 m;
  • c. het graven, uitbaggeren of dempen van watergangen;
  • d. het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 0,4 m;
  • e. het graven van sleuven breder dan 0,5 m en dieper dan 1 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen, drainage, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het permanent verlagen van het waterpeil.

22.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 22.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik, waaronder in ieder geval wordt verstaan drainage en het uitbaggeren van watergangen, sloten en grachten, betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  • d. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.

22.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning zal slechts worden verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    • 3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden, wordt eerst een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

22.4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bestemmingsplan kan worden gewijzigd in die zin dat:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2 Appingedam' wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

 

Artikel 23 Waarde - Archeologie 2 Delfzijl

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ´Waarde - Archeologie 2 Delfzijl´aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

23.2 Bouwregels
  • a. Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 40 cm -Mv wordt geroerd, met uitzondering van bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 50 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).
  • b. De gebouwen die bestaan ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan zijn hiervan uitgezonderd.

23.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 23.2, mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    • 3. een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien er voornemens zijn om aan de afwijking voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

23.4 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik waarbij sprake is van een permanente verlaging van het waterpeil, is alleen mogelijk indien rekening is gehouden met het belang van de archeologische waarden. Dit is het geval indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    • 3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
23.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.5.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren of kilveren van gronden over een totaal aaneengesloten oppervlakte groter dan 5 m², waarbij in acht genomen de oppervlakte welke reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;
  • b. het woelen, mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking dieper dan 0,4 m;
  • c. het graven of dempen van waterlopen;
  • d. het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 0,4 m;
  • e. het graven van sleuven breder dan 0,5 m en dieper dan 1,00 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur.

23.5.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 23.5.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en het normaal agrarisch gebruik, waaronder het uitbaggeren van sloten wordt begrepen, betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  • d. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.

23.5.3 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    • 3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien er voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

23.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. de grenzen van de bestemming aan te passen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. aan gronden alsnog de bestemming ´Waarde - Archeologie 2 Delfzijl´ toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 24 Waarde - Archeologie 3 Loppersum

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ´Waarde - Archeologie 3 Loppersum´aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

24.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 0,4 m beneden het maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met ten hoogste 100 m2 wordt uitgebreid.
  • b. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 100 m² ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen;

24.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 24.2, mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    • 3. een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  • d. Indien het voornemen bestaat om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 100 m2;
  • b. het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden over een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 0,4 m;
  • c. het graven of dempen van watergangen;
  • d. het graven van sleuven breder dan 0,5 m beneden het maaiveld en dieper dan 1 m beneden het maaiveld ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het permanent verlagen van het waterpeil.

24.4.2 Voorwaarden

Een vergunning als bedoeld in lid 24.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    • 3. een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien het voornemen bestaat om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

Indien het voornemen bestaat om een omgevingsvergunning te verlenen voor het permanent verlagen van het waterpeil, zoals bedoeld in lid 24.4.1 sub e, wordt de waterbeheerder vooraf om advies gevraagd.

24.4.3 Uitzonderingen vergunningplicht

Het verbod als bedoeld in lid 24.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. plaatsvinden in of op gronden waarvan schriftelijk is aangetoond dat de bodem ter plaatse reeds is verstoord;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. het normale onderhoud betreffen;
  • d. (her)drainage en het uitbaggeren van sloten betreffen;
  • e. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

24.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. de grenzen van de bestemming aan te passen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. aan gronden alsnog de bestemming ´Waarde - Archeologie 3 Loppersum´ toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 25 Waarde - Archeologie 4 Appingedam

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Artikel 25' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud van archeologische (verwachtings)waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

25.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 50 cm -Mv wordt geroerd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 200 m² wordt uitgebreid;
  • b. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 200 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).

25.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 25.2, mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    • 3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  • d. Indien aan de afwijking voorwaarden worden verbonden, wordt eerst een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

25.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
25.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren of ophogen van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m², waarbij in acht wordt genomen de oppervlakte welke reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;
  • b. het woelen, mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking met een oppervlakte groter dan 200 m² en dieper dan 0,5 m, waarbij in acht wordt genomen de oppervlakte welke reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;
  • c. het graven of dempen van watergangen;
  • d. het graven van sleuven breder dan 0,50 m en dieper dan 1 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen, en daarmee verband houdende constructies, installaties op apparatuur;
  • e. het permanent verlagen van het waterpeil;

25.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 25.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik, waaronder in ieder geval wordt verstaan drainage en het uitbaggeren van watergangen, sloten en grachten, betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  • d. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • e. onderhouds- en vervangingswerkzaamheden betreffen van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte.

25.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning zal slechts worden verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    • 3. een verplichting de werken en/of de werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  • d. Indien aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden, wordt eerst een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

25.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bestemmingsplan kan worden gewijzigd in die zin dat:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4 Appingedam' wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

 

Artikel 26 Waarde - Archeologie 4 Delfzijl

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ´Waarde - Archeologie 4 Delfzijl´ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische (verwachtings)waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

26.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarbij de bodem dieper dan 0,45 m -Mv wordt geroerd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met ten hoogste 200 m² wordt uitgebreid;
  • b. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 200 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).

26.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 26.2, mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    • 3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  • d. Indien er voornemens zijn om aan de afwijking voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
26.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
26.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren of ophogen van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m², waarbij in acht wordt genomen de oppervlakte welke reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;
  • b. het woelen, mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking met een oppervlakte groter dan 200 m² en dieper dan 0,45 m, waarbij in acht wordt genomen de oppervlakte welke reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;
  • c. het graven of dempen van waterlopen;
  • d. het graven van sleuven breder dan 0,50 m en dieper dan 1,00 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur.

26.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 26.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en het normaal agrarisch gebruik, waaronder het uitbaggeren van sloten wordt begrepen, betreffen;
  • b. vallen binnen de bebouwde delen van de agrarische bouwpercelen;
  • c. (her)drainage door middel van kettingdrainage en sleufloze drainage betreffen;
  • d. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • e. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning;
  • f. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.

26.4.3 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    • 3. een verplichting de werken en/of de werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  • d. Indien er voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

26.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. de grenzen van de bestemming aan te passen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. aan gronden alsnog de bestemming ´Waarde - Archeologie 4 Delfzijl´ toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

 

Artikel 27 Waarde - Archeologie 4 Loppersum

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ´Waarde - Archeologie 4 Loppersum´ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

27.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 0,5 m beneden het maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van:

  • c. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met ten hoogste 200 m2 wordt uitgebreid.
  • d. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 200 m² ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen;

27.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 27.2, mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    • 3. een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  • d. Indien het voornemen bestaat om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

27.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
27.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m2;
  • b. het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m2 en dieper dan 0,5 m;
  • c. het graven of dempen van watergangen;
  • d. het graven van sleuven breder dan 0,5 m beneden het maaiveld en dieper dan 1 m beneden het maaiveld ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het permanent verlagen van het waterpeil.

27.4.2 Voorwaarden

Een vergunning als bedoeld in lid 27.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    • 3. een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien het voornemen bestaat om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

Indien het voornemen bestaat om een omgevingsvergunning te verlenen voor het permanent verlagen van het waterpeil, zoals bedoeld in lid 27.4.1 sub e, wordt de waterbeheerder vooraf om advies gevraagd.

27.4.3 Uitzonderingen vergunningplicht

Het verbod als bedoeld in lid 27.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. plaatsvinden in of op gronden waarvan schriftelijk is aangetoond dat de bodem ter plaatse reeds is verstoord;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. het normale onderhoud betreffen;
  • d. (her)drainage en het uitbaggeren van sloten betreffen;
  • e. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

27.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. de grenzen van de bestemming aan te passen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. aan gronden alsnog de bestemming ´Waarde - Archeologie 4 Loppersum´ toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 28 Waarde - Beschermd dorpsgezicht

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en zo mogelijk herstel van de ruimtelijke structuur en de cultuurhistorische waarden - dat met name is gericht op het handhaven van de samenhang tussen bebouwing, wegenpatroon, water en beplanting - van het beschermde dorpsgezicht, zoals dat is beschreven in:

  • a. de als Bijlage 5 bij deze regels opgenomen toelichting bij het besluit tot aanwijzing van de kom van Middelstum als beschermd dorpsgezicht en dat met name is gericht op:
    • 1. het handhaven van de samenhang tussen bebouwing, zoals die wordt bepaald door de plaatsing van de bebouwing op de bouwpercelen en de bouw/- en goothoogten van hoofdgebouwen, alsmede de afdekking daarvan;
    • 2. het wegenpatroon;
    • 3. de ligging van water en beplanting;
    • 4. open plekken en zichtlijnen vanaf de wierde naar het omliggend gebied;

en toelichting bij het besluit tot aanwijzing van Middelstum (uitbreiding) als beschermd dorpsgezicht en dat met name is gericht op het handhaven van de ruimtelijke structuur en het bebouwingsbeeld van de Burgemeester F. van Ankenweg.

Voor zover er wegen binnen deze bestemming voorkomen, dient het profiel en de verschijningsvorm van de weg inclusief bermen en beplanting te worden gehandhaafd.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

28.2 Bouwregels
28.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan de goot- en bouwhoogte van het bestaande gebouw;
  • b. de naar de weg gekeerde zijgevels van de hoofdgebouwen dienen in de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd;
  • c. de breedte van het bouwperceel bedraagt niet meer dan de breedte van het bouwperceel ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.

28.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken worden niet minder dan 4 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw gebouwd, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande bijbehorende bouwwerk tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw indien deze minder bedraagt.

28.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het behoud en herstel van de ruimtelijke structuur en de cultuurhistorische waarden zoals beschreven in de toelichting bij de aanwijzing als beschermd dorpsgezicht nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats en afmetingen van bouwwerken;
  • b. de wijze van afdekking van gebouwen (kapvorm, dakhelling en nokrichting).

28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
28.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, voor zover niet betrekking hebbend op normaal onderhoud, uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  • b. het aanbrengen of verwijderen van boom- en struikbeplanting buiten bebouwingsvlakken;
  • c. het uitbreiden van een verharding van meer dan 5 m2 langs wegen en paden.
  • d. het buiten bebouwingsvlakken of buiten de wegen en paden aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlak van meer dan 100 m²

28.4.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de dorpskarakteristiek van het dorp, waarvan de kenmerkende elementen zijn beschreven in de bij deze regels behorende toelichting bij de aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht niet onevenredig worden aangetast in verhouding tot de mate waarin andere belangen door de werken of werkzaamheden worden gediend.

28.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen, gelegen binnen deze bestemming, te slopen.
  • b. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:
    • 1. in redelijkheid niet kan worden geëist dat de bijdrage die een pand aan de waarde van het beschermd dorpsgezicht toevoegt, wordt gehandhaafd;
    • 2. door sloop van het pand waarvoor vergunning wordt gevraagd geen onevenredige aantasting van de waarden van het beschermd dorpsgezicht wordt veroorzaakt.
  • c. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen, winnen burgemeester en wethouders advies in bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.

Artikel 29 Waarde - Beschermd stadsgezicht

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud, herstel en de uitbouw van cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing, zoals opgenomen in Bijlage 6.

29.2 Bouwregels
29.2.1 Gebouwen binnen een bouwvlak

In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden voor het bouwen van gebouwen binnen een bouwvlak de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beschermde gevelwand 1' of 'specifieke bouwaanduiding - beschermde gevelwand 2' of 'specifieke bouwaanduiding - beschermde gevelwand 3', geldt de volgende regel:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn', zal een gebouw met ten minste 80% van de breedte van de naar weg gekeerde gevel in de aangegeven gevellijn worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beschermde gevelwand 2' of 'specifieke bouwaanduiding - beschermde gevelwand 3', gelden de volgende regels:
    • 1. een gebouw zal vrijstaand dan wel individueel aaneen worden gebouwd, waarbij de in het bouwvlak aangegeven parcellering maatgevend is;
    • 2. een gebouw zal worden voorzien van een dwarskap, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - langskap', in welk geval een gebouw zal worden voorzien van een langskap, waarvan de breedte van de aangegeven gevellijn gebouwde gevel(s) ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum gevelbreedte (m)' aangegeven breedte zal bedragen;
    • 3. van gebouwen met een dwarskap zullen de onderlinge goothoogten over een gevelbreedte van meer dan 20 m ten minste 0,2 m van elkaar verschillen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beschermde gevelwand 3', gelden de volgende regels:
    • 1. over een diepte van ten minste 6 m, gemeten vanuit de aangegeven gevellijn zal een gebouw worden voorzien van een kap, zoals een zadelkap, schildkap, afgeknotte schildkap of mansardekap dan wel samengestelde delen van deze kapvorm dan wel een afwijkende bestaande kapvorm, waarvan de dakhelling ten minste 30° en ten hoogste 80° zal bedragen, tenzij:
      • de gronden ter plaatse zijn aangeduid als 'plat dak', in welk geval is toegestaan dat een gebouw (gedeeltelijk) zal worden voorzien van een plat dak, waarvan de dakhelling minder dan 30° bedraagt;
      • het in de in het bouwvlak aangegeven gevellijn gebouwde gebouw is voorzien van een bijzondere gevel waarachter het dak wegvalt, zoals een lijstgevel of een topgevel;
    • 2. over een diepte van ten minste 6 m, gemeten vanuit de in het bouwvlak aangegeven gevellijn zullen de daken van het in de in het bouwvlak aangegeven gevellijn gebouwde gebouw, met uitzondering van dakopeningen, worden bedekt met gebakken zwart/rode dakpannen, tenzij:
      • de gronden ter plaatse zijn aangeduid als 'plat dak';
      • het in de in het bouwvlak aangegeven gevellijn gebouwde gebouw is voorzien van een bijzondere gevel waarachter het dak wegvalt, waaronder een lijstgevel of een topgevel;
    • 3. de gevels van het in de in het bouwvlak aangegeven gevellijn gebouwde gebouw zullen worden opgetrokken uit gebakken rood/roodbruine stenen en worden bedekt met metselwerk of stucwerk;
    • 4. de hoogte van de gevelopeningen van de in de in het bouwvlak aangegeven gevellijn gebouwde gevels zal hoger zijn dan de breedte van de openingen, tenzij het betreft de gevelopeningen in de gevels van de eerste bouwlaag van de in de in het bouwvlak aangegeven gevellijn gebouwde gevels binnen de bestemming 'Centrum';
    • 5. de in de in het bouwvlak aangegeven gevellijn gebouwde gebouwen zullen zijn voorzien van een lijstgevel of een topgevel.
29.2.2 Gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak

In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en), geldt voor het bouwen van gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak de volgende regel:

  • indien gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak mogen worden gebouwd, dienen deze op een afstand van ten minste 6 m, gemeten vanuit de in het bouwvlak aangegeven gevellijn, te worden gebouwd.

29.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
29.3.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist voor:

  • a. het aanleggen en/of verharden van wegen en paden;
  • b. het wijzigen van weg- of straatprofielen en/of oppervlakteverhardingen;
  • c. het verwijderen van bomen en opgaande beplanting met een stamdikte van meer dan 0,3 m en/of een grotere aaneengesloten oppervlakte dan 100 m² en/of een grotere aaneengesloten lengte dan 100 m, indien de onderlinge plaatsingsafstand ten hoogste 10 m bedraagt;
  • d. het graven en/of dempen van waterlopen en waterpartijen;
  • e. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen.

29.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 29.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. reeds op basis van de Erfgoedwet zijn beschermd.

29.3.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning zal slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in paragraaf 5.9 van de toelichting van het bestemmingsplan "Stad Appingedam" weergegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied.

29.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
29.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het geheel of gedeeltelijk slopen van in de gevellijn gebouwde gebouwen, voorzover niet reeds een sloopvergunning op grond van de Erfgoedwet is vereist;
  • b. het geheel of gedeeltelijk slopen of wijzigen van bruggen en/of kademuren;

29.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 29.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. reeds op basis van de Erfgoedwet zijn beschermd.

29.4.3 Voorwaarden

De omgevingsvergunning zal slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in paragraaf 5.9 van de toelichting van het bestemmingsplan "Stad Appingedam" weergegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied.

29.5 Wijzigingsbevoegdheid
29.5.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' wordt verwijderd, mits:
    • 1. de betreffende gronden niet langer zijn aangewezen als beschermd stadsgezicht op grond van de Erfgoedwet;
  • b. de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - beschermde gevelwand 1' of 'specifieke bouwaanduiding - beschermde gevelwand 2' of 'specifieke bouwaanduiding - beschermde gevelwand 3' onderling worden gewijzigd, mits:
    • 1. het aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 35, lid 1 van de Monumentenwet 1988 daartoe aanleiding geeft;
  • c. de ligging van de in het bouwvlak aangegeven gevellijn wordt gewijzigd, mits:
    • 1. het straat en bebouwingsbeeld, met name tot uitdrukking komend in de mate waarin de bebouwing in de rooilijn is gebouwd, hierdoor niet in onevenredige mate wordt aangetast;
  • d. de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - langskap' wordt aangebracht of verwijderd, mits:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld, met name tot uitdrukking komend in een passende gevelbeëindiging, hierdoor niet in onevenredige mate wordt aangetast;
  • e. de aanduiding 'maximum gevelbreedte (m)' wordt aangebracht waarin een afwijkende gevelbreedte wordt aangegeven, mits:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld, met name tot uitdrukking komend in de hoogte en breedte verhouding van de bebouwing onderling, hierdoor niet in onevenredige mate wordt aangetast;
  • f. de aanduiding 'plat dak' wordt aangebracht of verwijderd, mits:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld, met name tot uitdrukking komend in een passende gevelbeëindiging, hierdoor niet in onevenredige mate wordt aangetast.
29.5.2 Toetsingscriteria

Burgemeester en Wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 29.5.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 30 Waarde - Invloedsgebied wierden

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Invloedsgebied wierden’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor het behoud van de openheid van, het zicht op en de herkenbaarheid van wierden en wierdendorpen.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

30.2 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

het gebruik van de gronden voor de aanleg van bossen en boomgaarden;

  • g. het gebruik van de gronden voor nieuwe houtteelt.

30.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de als Waarde - Wierde invloedszone bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanbrengen van houtwallen en -singels, lijnvormige houtopstanden, uitgezonderd erfbeplantingen;
    • 2. het afgraven en ophogen van gronden;
    • 3. het egaliseren van gronden;
    • 4. het diepploegen en mengwoelen van gronden;
    • 5. het graven en dempen van sloten en watergangen;
    • 6. het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel van sloten en watergangen;
    • 7. het verwijderen van stuwen en dammen;
    • 8. het wijzigen van het greppelsysteem.

  • b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.
  • c. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
  • d. De onder a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 30.1 omschreven waarden.

Artikel 31 Waarde - Karakteristiek gebied

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Karakteristiek gebied' bestemde gebieden zijn mede bestemd voor het behoud van de bestaande ruimtelijke kwaliteiten, waaronder wordt begrepen het aanwezige straat-, bebouwings- en/of landschapsbeeld.

31.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden voor het bouwen de bestaande goot- en bouwhoogten, de kapvorm en oppervlakte van het gebouw, tenzij het gebouwen betreft waarvoor reeds een omgevingsvergunning voor het slopen van het gehele gebouw is verleend en de sloop is uitgevoerd.

31.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 31.2 in die zin dat de goot- of bouwhoogte, kapvorm of oppervlakte, de gevelindeling en/of de ligging wordt gewijzigd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ligging en context van het bestaande gebouw binnen het karakteristieke gebied.

31.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van bouwwerken
31.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • het slopen van gebouwen.

31.4.2 Voorwaarden vergunningverlening
  • 1. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 31.4.1 onder a wordt voor gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek gebied' uitsluitend verleend indien:
    • a. de sloop niet leidt tot achteruitgang van de kenmerkende waarden van een gebied, zodanig dat het stedenbouwkundig dan wel landschappelijk beeld onevenredig wordt aangetast;
    • b. de aanvraag om vergunning is voorzien van:
      • een plan tot herinrichting van de locatie waaruit blijkt dat het kenmerkende stedenbouwkundig dan wel landschappelijk beeld niet onevenredig wordt aangetast;
      • een planning van de sloop en herinrichting.
  • 2. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 31.4.1 onder a wordt uitsluitend verleend als er garantie bestaat voor een goede herinvulling binnen redelijke termijn na de sloop van een gebouw, waardoor de ruimtelijke kwaliteit van het gebied wordt hersteld. In de omgevingsvergunning zal een voorschrift worden opgenomen waarin de datum waarop de herinvulling gereed moet zijn, wordt vastgelegd.

31.4.3 Uitzondering

Het gestelde onder 31.4.1 is niet van toepassing voor zover het sloop betreft:

  • a. van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij woonhuizen en bij bedrijfsgebouwen die gebouwd zijn na 1 januari 1950 of die niet behoren tot de oorspronkelijke bebouwing;
  • b. ten behoeve van gewoon onderhoud en herstel;
  • c. van inpandige delen van een gebouw;
  • d. ten behoeve van het uitvoeren van destructief onderzoek;
  • e. die noodzakelijk is ter voorkoming van instortingsgevaar en daarbij sprake is van een acute bedreiging van veiligheid van personen of beschadiging van omliggende bebouwing en andere maatregelen het instortingsgevaar niet kunnen voorkomen;
  • f. van gebouwen of andere bouwwerken waarvoor reeds een sloopvergunning voor het slopen van het volledige bouwwerk is verleend.

31.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de dubbelbestemming verwijderen dan wel toekennen, indien naar het oordeel van een deskundige op het gebied van stedenbouw en/of landschap voldoende duidelijk is dat:

  • a. een gebied niet of niet meer als karakteristiek kan/kunnen worden beschouwd;
  • b. een gebied als karakteristiek dient te worden aangemerkt.

Artikel 32 Waarde - Ruimtelijke kwaliteit

32.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Ruimtelijke kwaliteit' bestemde gebieden zijn mede bestemd voor het behoud van de bestaande ruimtelijke kwaliteiten waaronder wordt begrepen:

  • a. het aanwezige straat-, bebouwings- en/of landschapsbeeld ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek gebied';
  • b. de stedenbouwkundige, landschappelijke en/of architectonische waarden en/of ruimtelijk-visuele waarden van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter plaatse van de bouwaanduiding 'karakteristiek'. Meer informatie over de achtergronden en de beoordeling van het object is opgenomen in Bijlage 1 bij de toelichting. Deze informatie maakt juridisch geen deel uit van het bestemmingsplan.

32.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden voor het bouwen ter plaatse van de bouwaanduiding 'karakteristiek' dat de bestaande goot- en bouwhoogten, de kapvorm en oppervlakte van het gebouw, alsmede de bestaande gevelindeling en de bestaande ligging dienen te worden gehandhaafd, tenzij het gebouwen betreft waarvoor reeds een sloopvergunning voor het slopen van het gehele gebouw is verleend en de sloop is uitgevoerd.

32.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 32.2 en toestaan dat de goot- of bouwhoogte, kapvorm of oppervlakte, de gevelindeling en/of de ligging wordt gewijzigd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke verschijningsvorm van het gebouw en er rekening wordt gehouden met ligging en context van het bestaande gebouw.

32.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van gebouwen
32.4.1 Omgevingsvergunningplicht
  • a. Binnen het op de verbeelding aangegeven gebied 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek gebied' mogen gebouwen niet zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gesloopt worden;
  • b. Ter plaatse van de bouwaanduiding 'karakteristiek' mogen gebouwen en delen van gebouwen niet zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gesloopt worden.

32.5 Voorwaarden vergunningverlening
32.5.1 Karakteristiek gebied
  • a. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 32.4.1 onder a wordt voor gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek gebied' uitsluitend verleend indien:
    • 1. de sloop niet leidt tot achteruitgang van de kenmerkende waarden van een gebied, zodanig dat het stedenbouwkundig dan wel landschappelijk beeld onevenredig wordt aangetast;
    • 2. de aanvraag om vergunning is voorzien van:
      • een plan tot herinrichting van de locatie waaruit blijkt dat het kenmerkende stedenbouwkundig dan wel landschappelijk beeld niet onevenredig wordt aangetast;
      • een planning van de sloop en herinrichting.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 32.4.1 onder a wordt uitsluitend verleend als er garantie bestaat voor een goede herinvulling binnen redelijke termijn na de sloop van een gebouw, waardoor de ruimtelijke kwaliteit van het gebied wordt hersteld. In de omgevingsvergunning zal een voorschrift worden opgenomen waarin de datum waarop de herinvulling gereed moet zijn, wordt vastgelegd.

32.5.2 Karakteristiek object
  • a. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 32.4.1 onder b wordt voor gebouwen en delen van gebouwen ter plaatse van de bouwaanduiding 'karakteristiek' uitsluitend verleend indien:
    • 1. sprake is van een algemeen belang waarvoor het karakteristieke gebouw moet wijken; of,
    • 2. wordt aangetoond dat zinvol (her)gebruik van het gebouw overeenkomstig de geldende bestemming of een andere, uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening, passende bestemming objectief gezien niet mogelijk is en het belang van de vergunningaanvrager bij sloop van het gebouw in redelijkheid dient te prevaleren boven het cultuurhistorisch belang bij behoud ervan. De aanvrager van een omgevingsvergunning dient daartoe een rapport van een onafhankelijke deskundige te overleggen, dat ingaat op:
      • de bouwkundige en gebruikstechnische staat van het gebouw;
      • de mate waarin het gebouw geschikt is of door het treffen van voorzieningen geschikt kan worden gemaakt voor zinvol (her)gebruik overeenkomstig de geldende bestemming of een andere, uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening, passende bestemming; of,
    • 3. de karakteristieken van het gebouw niet langer aanwezig zijn en alleen met ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kunnen worden hersteld; of,
    • 4. het delen van een gebouw betreft die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop van deze delen geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt; of
    • 5. het delen van een gebouw betreft die wel als karakteristiek zijn aan te merken, maar deze delen worden vervangen door gelijkwaardige karakteristieke delen.
  • b. Het overleggen van een deskundigenrapport als bedoeld in lid 32.5.2 onder a sub 2 is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders uit andere beschikbare informatie afdoende blijkt dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden.
  • c. In het geval dat sloop van volledige gebouwen op grond van het gestelde in lid 32.5.2 onder a sub b of c mogelijk is, dient de aanvraag om sloopvergunning tevens te worden voorzien van:
    • 1. een plan voor de herinrichting van de locatie ten behoeve van het behoud van de ruimtelijke kwaliteit dat tot stand is gekomen middels de maatwerkmethode;
    • 2. een planning van de sloop en herinrichting.
  • d. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 32.4.1 onder b wordt uitsluitend verleend als er garantie bestaat voor een goede herinvulling binnen redelijke termijn na de sloop van een gebouw, waardoor de ruimtelijke kwaliteit van het gebied wordt hersteld. In de omgevingsvergunning zal een voorschrift worden opgenomen waarin de termijn waarbinnen de herinvulling gereed moet zijn, wordt vastgelegd.
  • e. Indien burgemeester en wethouders het voornemen hebben om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 32.4.1 onder b te verlenen, wordt een deskundige op het gebied van stedenbouw, landschapsarchitectuur en cultuurhistorie om een schriftelijk advies gevraagd.

32.5.3 Uitzondering

Het gestelde onder 32.4.1 is niet van toepassing voor zover het sloop betreft:

  • a. van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij woningen en bij bedrijfsgebouwen die gebouwd zijn na 1 januari 1950 of die niet behoren tot de oorspronkelijke bebouwing;
  • b. ten behoeve van gewoon onderhoud en herstel;
  • c. van inpandige delen van een gebouw;
  • d. ten behoeve van het uitvoeren van destructief onderzoek;
  • e. die noodzakelijk is ter voorkoming van instortingsgevaar en daarbij sprake is van een acute bedreiging van veiligheid van personen of beschadiging van omliggende bebouwing en andere maatregelen het instortingsgevaar niet kunnen voorkomen;
  • f. van gebouwen waarvoor reeds een sloopvergunning voor het slopen van het volledige bouwwerk is verleend.
32.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bouwaanduiding 'karakteristiek' wijzigen indien naar het oordeel van een deskundige op het gebied van stedenbouw en/of landschap voldoende duidelijk is dat:

  • a. een bouwwerk of deel van een bouwwerk of gebied niet of niet meer als karakteristiek kunnen worden beschouwd;
  • b. een bouwwerk als karakteristiek dient te worden aangemerkt.

Artikel 33 Waarde - Ruimtelijke kwaliteit Middelstum

33.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Ruimtelijke kwaliteit Middelstum' bestemde gebieden zijn mede bestemd voor het behoud van de bestaande ruimtelijke kwaliteiten waaronder wordt begrepen:

  • a. het aanwezige straat-, bebouwings- en/of landschapsbeeld ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek gebied';
  • b. de stedenbouwkundige, landschappelijke en/of architectonische waarden en/of ruimtelijk-visuele waarden van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek pand'. Meer informatie over de achtergronden en de beoordeling van de panden is beschikbaar via www.bugelhajema.nl/karakteristiekepandenloppersum . Deze informatie maakt juridisch geen deel uit van het bestemmingsplan.

33.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden voor het bouwen ter plaatse van de bouwaanduiding 'karakteristiek' dat de bestaande goot- en bouwhoogten, de kapvorm en oppervlakte van het gebouw, alsmede de bestaande gevelindeling en de bestaande ligging dienen te worden gehandhaafd, tenzij het gebouwen betreft waarvoor reeds een sloopvergunning voor het slopen van het gehele gebouw is verleend en de sloop is uitgevoerd.

33.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 33.2 en toestaan dat de goot- of bouwhoogte, kapvorm of oppervlakte, de gevelindeling en/of de ligging wordt gewijzigd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke verschijningsvorm van het gebouw en er rekening wordt gehouden met ligging en context van het bestaande gebouw.

33.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van gebouwen
33.4.1 Omgevingsvergunningplicht
  • a. Binnen het op de verbeelding aangegeven gebied 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek gebied' mogen gebouwen niet zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gesloopt worden;
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek pand' mogen gebouwen en delen van gebouwen niet zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gesloopt worden.

33.5 Voorwaarden vergunningverlening
33.5.1 Karakteristiek gebied
  • a. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 33.4.1 onder a wordt voor gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek gebied' uitsluitend verleend indien:
    • 1. de sloop niet leidt tot achteruitgang van de kenmerkende waarden van een gebied, zodanig dat het stedenbouwkundig dan wel landschappelijk beeld onevenredig wordt aangetast;
    • 2. de aanvraag om vergunning is voorzien van:
      • een plan tot herinrichting van de locatie waaruit blijkt dat het kenmerkende stedenbouwkundig dan wel landschappelijk beeld niet onevenredig wordt aangetast;
      • een planning van de sloop en herinrichting.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 33.4.1 onder a wordt uitsluitend verleend als er garantie bestaat voor een goede herinvulling binnen redelijke termijn na de sloop van een gebouw, waardoor de ruimtelijke kwaliteit van het gebied wordt hersteld. In de omgevingsvergunning zal een voorschrift worden opgenomen waarin de datum waarop de herinvulling gereed moet zijn, wordt vastgelegd.

33.5.2 Karakteristiek pand
  • 1. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 33.4.1 onder b wordt voor gebouwen en delen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek pand' uitsluitend verleend indien:
    • a. sprake is van een algemeen belang waarvoor het karakteristieke gebouw moet wijken; of,
    • b. wordt aangetoond dat zinvol (her)gebruik van het gebouw overeenkomstig de geldende bestemming of een andere, uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening, passende bestemming objectief gezien niet mogelijk is en het belang van de vergunningaanvrager bij sloop van het gebouw in redelijkheid dient te prevaleren boven het cultuurhistorisch belang bij behoud ervan. De aanvrager van een omgevingsvergunning dient daartoe een rapport van een onafhankelijke deskundige te overleggen, dat ingaat op:
      • de bouwkundige en gebruikstechnische staat van het gebouw;
      • de mate waarin het gebouw geschikt is of door het treffen van voorzieningen geschikt kan worden gemaakt voor zinvol (her)gebruik overeenkomstig de geldende bestemming of een andere, uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening, passende bestemming; of,
    • c. de karakteristieken van het gebouw niet langer aanwezig zijn en alleen met ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kunnen worden hersteld; of,
    • d. het delen van een gebouw betreft die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop van deze delen geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt; of
    • e. het delen van een gebouw betreft die wel als karakteristiek zijn aan te merken, maar deze delen worden vervangen door gelijkwaardige karakteristieke delen.
  • 2. Het overleggen van een deskundigenrapport als bedoeld in lid 33.5.1 onder 1 sub b is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders uit andere beschikbare informatie afdoende blijkt dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden.
  • 3. In het geval dat sloop van volledige gebouwen op grond van het gestelde in lid 33.5.1 onder 1 sub b of c mogelijk is, dient de aanvraag om sloopvergunning tevens te worden voorzien van:
    • a. een plan voor de herinrichting van de locatie ten behoeve van het behoud van de ruimtelijke kwaliteit dat tot stand is gekomen middels de maatwerkmethode;
    • b. een planning van de sloop en herinrichting.
  • 4. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 33.4.1 onder b wordt uitsluitend verleend als er garantie bestaat voor een goede herinvulling binnen redelijke termijn na de sloop van een gebouw, waardoor de ruimtelijke kwaliteit van het gebied wordt hersteld. In de omgevingsvergunning zal een voorschrift worden opgenomen waarin de termijn waarbinnen de herinvulling gereed moet zijn, wordt vastgelegd.
  • 5. Indien burgemeester en wethouders het voornemen hebben om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 33.4.1 onder b te verlenen, wordt een deskundige op het gebied van stedenbouw, landschapsarchitectuur en cultuurhistorie om een schriftelijk advies gevraagd.

33.5.3 Uitzondering

Het gestelde onder 33.4.1 is niet van toepassing voor zover het sloop betreft:

  • a. van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij woningen en bij bedrijfsgebouwen die gebouwd zijn na 1 januari 1950 of die niet behoren tot de oorspronkelijke bebouwing;
  • b. ten behoeve van gewoon onderhoud en herstel;
  • c. van inpandige delen van een gebouw;
  • d. ten behoeve van het uitvoeren van destructief onderzoek;
  • e. die noodzakelijk is ter voorkoming van instortingsgevaar en daarbij sprake is van een acute bedreiging van veiligheid van personen of beschadiging van omliggende bebouwing en andere maatregelen het instortingsgevaar niet kunnen voorkomen;
  • f. van gebouwen waarvoor reeds een sloopvergunning voor het slopen van het volledige bouwwerk is verleend.
33.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek pand' wijzigen indien naar het oordeel van een deskundige op het gebied van stedenbouw en/of landschap voldoende duidelijk is dat:

  • a. een bouwwerk of deel van een bouwwerk of gebied niet of niet meer als karakteristiek kunnen worden beschouwd;
  • b. een bouwwerk als karakteristiek dient te worden aangemerkt.

Artikel 34 Waarde - Wierde invloedszone

34.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Wierde invloedszone' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals deze tot uitdrukking komen in de openheid van, het zicht op en de herkenbaarheid van wierden en wierdendorpen.

34.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. houtteelt;
  • b. de aanleg van bos en boomgaarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

De algemene regels, behorend bij de onderliggende bestemmingsplannen, zoals opgenomen in Bijlage 1, blijven onverminderd van toepassing, met dien verstande dat de onderstaande artikelen worden toegevoegd.

Artikel 35 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 36 Algemene bouwregels

36.1 Afwijkende maatvoering

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, dakhelling en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen minder of meer bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als minimum danwel maximum toegestaan.

36.2 Afwijkende afstand

n die gevallen dat de bestaande afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.

36.3 Afwijkend bebouwingspercentage

In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 37 Overgangsrecht

37.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • a. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  • b. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregel van dat plan.
37.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 38 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Veegplan Eemsdelta 2022 van de gemeente Eemsdelta.