Plan: | Hoornaar, Lage Giessen 20 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1978.BPLageGiessenHNR-VG01 |
Het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Giessenlanden - per 1 januari 2019 gemeente Molenlanden - heeft op 27 juni 2018 besloten om in principe medewerking te verlenen aan het wijzigen van de bestemming Bedrijf naar Wonen en de realisatie van vier extra woningen op de percelen aan de Lage Giessen 20 te Hoornaar.
Het intiatief is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan. Zodoende is het voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Gezien het feit dat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse verbetert, door de sloop van het voormalige bedrijfspand op het achtererf en de groene erfinrichting van het oostelijke deel van de percelen, is de gemeente Molenlanden bereid medewerking te verlenen aan het initiatief.
Het plangebied, de percelen aan de Lage Giessen 20, is gelegen nabij het dorp Hoornaar in de gemeente Molenlanden. De locatie grenst aan de watergang de Kromme Giessen. Op onderstaande kaarten is het plangebied weergegeven.
Ligging plangebied in de gemeente Molenlanden
Ligging percelen Lage Giessen 20
Het plangebied Lage Giessen 20 te Hoornaar is gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Giessenlanden', van de gemeente Molenlanden. Op deze locatie geldt een bestemming 'Wonen' en 'Bedrijf' met bouwvlak. Voor het bestemmingsvlak 'Wonen' geldt dat hier maximaal 2 wooneenheden zijn toegestaan. Het bestemmingsvlak 'Bedrijf' is aangeduid als 'specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf'' en er is geen bedrijfswoning toegestaan. Daarnaast gelden hier de volgende dubbelbestemmingen: 'Waarde - Archeologie - 1', 'Waarde - archeologie - 2' en 'Waarde - archeologie - 4' .
Uitsnede ruimtelijkeplannen.nl
De voorgenomen realisatie van woningen is niet mogelijk binnen de bestemming 'Wonen' en 'Bedrijf'. Zodoende is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
De toelichting van het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:
Het plangebied is gelegen aan de Lage Giessen 20 ten zuidwesten van de dorpskern Hoornaar. Hoornaar is een lintdorp, de bebouwing bestaat voornamelijk uit burgerwoningen, bedrijven en agrarische percelen. De omgeving van het dorp bestaat veelal uit graslanden.
Aan de voorzijde van het erf staat een woonboerderij met twee woningen. Aan de achterzijde is een voormalig bedrijfspand aanwezig welke in gebruik is geweest ten behoeve van een transportbedrijf. Dit pand zal worden gesloopt.
Luchtfoto plangebied
Aanzicht perceel vanaf de weg
Het voorgenomen plan betreft de realisatie van vier nieuwe woningen aan de Lage Giessen 20. De achterzijde van de bestaande woonboerderij zal worden gesloopt en hier wordt een nieuwe aanbouw gerealiseerd voor drie woningen. Op het achtergelegen deel van het perceel, in het verlengde van de woonboerderij, worden twee vrijstaande woningen gebouwd. Het oude bedrijfspand zal worden gesloopt.
Bij de woningen wordt er parkeergelegenheid (2 parkeerplaatsen) op eigen terrein gerealiseerd. Tevens worden er vier parkeerplaatsen voor gasten aangelegd. De parkeerplaatsaantallen zijn gebaseerd op Publicatie 381 van het CROW. Op de inrichtingsschets zijn deze parkeerplaatsen aangegeven door middel van een P.
Inrichtingsschets
Door middel van een beplantingsplan (zie ook Bijlage 7) worden de te realiseren woningen en overige gebouwen landschappelijk ingepast. In de zone rondom het perceel worden bestaande (knot)bomen en heesters. Naast de woningen wordt een rij elzen opgenomen. Tussen de woningen worden verschillende landschappelijke hagen en een vogelbosje geplant. Daarnaast worden er gesnoeide meidoornhagen geplaatst.
Beplantingsplan
De bestaande beplanting in het plangebied zal in de toekomstige situatie zoveel mogelijk gehandhaafd blijven voor zover dit redelijkerwijs mogelijk is in combinatie met de bouwwerkzaamheden. De ambitie is om zo weinig mogelijk bestaande beplanting te verwijderen tijdens de aanleg van het project.
Bij de verlegging van de sloot wordt wat beplanting verwijderd. Dit betreft de beplanting ter plaatse van locatie 5 op bovenstaande tekening. Daarnaast zal er tussen locatie 2 en 3 een boom verwijderd worden om ruimte te maken voor de inrit. Indien het tijdens de werkzaamheden toch mogelijk blijft om de beplanting te behouden, zal de beplanting ook behouden blijven.
Op onderstaande afbeelding is aangegeven waar mogelijk beplanting verwijderd wordt.
Te verwijderen beplanting rood omlijnd.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk wil ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Het verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan provincies en gemeenten.
Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor de gemeente Giessenlanden relevante belangen zijn:
De nationale belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.
Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.
Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer de ecologische hoofdstructuur, radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.
In het Barro zijn geen regels opgenomen die relevant zijn voor voorgenomen ontwikkeling.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. In de Handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat bij woningbouw in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724). Het voorliggende initiatief betreft de realisatie van vier burgerwoningen in het buitengebied van Molenlanden. Vanwege de kleinschalige omvang van het project kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De duurzaamheidsladder is niet van toepassing.
Op 20 april 2019 is de Omgevingsvisie Zuid-Holland vastgesteld. De Omgevingsvisie Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. De provincie geeft dit beleid vorm door middel van 6 ambities. Deze ambities zijn hieronder weergegeven:
De ambities vinden hun grondslag onder andere in de historie en de geografische kenmerken van Zuid-Holland. Per ambitie zijn er een aantal opgaven gedefinieerd die de provincie graag wil realiseren.
Voor het plangebied is behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit van belang. De kwaliteiten van het gebied zijn door de provincie in overleg met de gemeente vastgelegd in het gebiedsprofiel Alblasserwaard - Vijfheerenlanden.
Het plangebied behoort tot de droogmakerijen. Droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. Ze hebben een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringvaart of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. De droogmakerij kent een aangelegd watersysteem met hoofdtochten, gemaal en een regelmatige basisverkaveling. Eventuele nieuwe ontwikkelingen dienen rekening te houden met de bestaande structuren van het landschap.
Gelijktijdig met de Omgevingsvisie is ook de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld.
De Omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de provincie Zuid-Holland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van onder andere ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. In het hoofdstuk Ruimte van deze verordening zijn regels opgenomen met betrekking tot onder andere wonen, bedrijvigheid, glastuinbouw, veehouderij, grond- en drinkwater, natuur en landschap en energie. Voor het plangebied zijn geen specifieke regels opgenomen.
De regio heeft recent de visie 2030 opgesteld, welke een actualisering van de structuurvisie Alblasserwaard-Vijfheerenlanden betreft. Met deze nota wordt ingezet op de ontwikkeling van een vitale regio waarbij duurzaam vernieuwen van het landelijk en stedelijk gebied en het vesterken van het veelal open, rustige en authentieke karakter van de regio.
De opvolgende visie 'open voor elkaar' benadrukt het bijzondere cultuurhistorische landschap, de grote sociale cohesie en de innovatiekracht van het bedrijfsleven als kernwaarden.
Het terrein wordt op een passende en verantwoorde wijze landschappelijk ingericht, waarbij o.a. de openheid van het landschap en doorzichten als uitgangspunt zijn genomen. De nieuwe bebouwing wordt op een passende wijze vormgegeven en landschappelijk ingepast. Het onderhavige plan draagt daarmee bij de versterking van het overwegende open, rustige en authentieke karakter van het landschap en is daarmee in overeenstemming met het regionaal beleid.
Hoornaar is gelegen in de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. Er is een regionale woonvisie opgesteld met als doel de regionale afstemming van woningbouwplannen te bevorderen en de beleidslijnen ten aanzien van woningbouw in de regio helder te krijgen. In bestemmingsplannen waarin woningbouw is opgenomen dient de woonvisie gebruikt te worden ter verantwoording. In de regionale woonvisie is Hoornaar opgenomen als woondorp. Hiervoor geldt dat het realiseren van 5 of minder wooneenheden is vrijgesteld, mits de totale groei van het aantal wooneenheden niet groter is dan 0,7% van de totale woningvoorraad. Dit geldt voor de planperiode 2010-2020.
Doordat de bedrijfsbestemming wordt vervangen door een woonbestemming wordt toekomstig onwenselijk gebruik door een bedrijf uitgesloten. Het slopen van het voormalige bedrijfspand op de achterzijde van het perceel en het verwijderen van de verharding draagt bij het aan het voorkomen van verpaupering en het oplossen van leegstand in het landelijk gebied. Ook het slopen van het achterste deel van de woonboerderij draagt hieraan bij en door de nieuwe aanbouw (woningen) wordt de kans dat het pand wordt onderhouden vergroot.
In Hoornaar is behoefte aan doorstroomwoningen, waardoor woningen in het lagere segment vrijgemaakt kunnen worden. Het plan voorziet daarin en sluit aan bij de PMC “binden van doorgroeiers” (voldoende voorzieningen, (middel)dure woningen, divers aanbod).
Het plan is beperkt van omvang en past bij de lokale behoefte in het dorp.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het genoemde beleid. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een goede landschappelijke inpassing. De totale groei van het aantal wooneenheden is groter dan 0,7% van de totale woningvoorraad, namelijk 0,9%. Om deze reden dient het plan regionaal afgestemd te worden.
De structuurvisie bevat de uitgangspunten en potenties voor de toekomstige ontwikkelingen in Giessenlanden, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke component. De visie gaat uit van kwalitatief hoogwaardige uitbreidingen, passend in het landschap. Ook bij inbreiding dienen nieuwe woningen zoveel mogelijk ingepast te worden in de bestaande situatie. Bij alle woningbouwprojecten dient aandacht te zijn voor cultuurhistorie en beeldkwaliteit.
In 2017 is de Omgevingsvisie Giessenlanden vastgesteld. In de visie staan 8 omgevingskwaliteiten voor duurzame ontwikkeling in de gemeente centraal:
Per 1 januari 2014 heeft de gemeente Giessenlanden de Welstandsnota buiten werking gesteld. Dit betekent dat nieuwe plannen niet meer aan welstand worden getoetst. Er wordt van uit gegaan dat de initiatiefnemer bij nieuwe projecten zelf overlegt met omwonenden en belanghebbenden.
Voor de bouw van de nieuwe woningen is een ontwerp gemaakt dat aansluit bij de bestaande bebouwing in de omgeving.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Voor de voorliggende ontwikkeling is daarom een digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) uitgevoerd. Het toetsresultaat van de digitale watertoets is opgenomen in Bijlage 2. In deze paragraaf wordt verwoord hoe er in het plan met de aspecten water en ruimte rekening wordt gehouden, in relatie tot enerzijds het waterbeleid en anderzijds de waterhuishouding.
Beleid
Met het Waterbeleid 21e eeuw spelen de waterbeheerders in op de huidige situatie en toekomstige ontwikkelingen, die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder meer de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd. Dit zijn de tritsen:
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterschap Rivierenland
Het waterschap Rivierenland is verantwoordelijk voor het waterbeheer in en om de gemeente Molenlanden.
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 "Koers houden, kansen benutten" bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Veiligheid
Het waterschap kent primaire keringen (deze liggen voornamelijk langs de grote rivieren) en regionale waterkeringen (deze liggen langs boezemwateren en kanalen). Het waterkerend vermogen van de dijken mag niet worden aangetast door ruimtelijke ingrepen. De huidige sterkte van de waterkering blijft nodig.
In het plangebied is geen kern en beschermingszone van een waterkering gelegen.
Grondwater (algemeen)
Het plangebied wordt gekenmerkt door een bepaalde grondwaterstand. De drooglegging van het gebied is hiervoor medebepalend. Drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwpeil boven het oppervlaktewaterpeil ligt. Doorgaans geldt voor het maaiveld een drooglegging van 0,70 meter, voor het straatpeil een drooglegging van 1 meter en voor het bouwpeil een drooglegging van 1,3 meter.
Voldoende drooglegging is nodig om grondwateroverlast te voorkomen. In gebieden waar grondwateroverlast bekend is of gebieden met hoge grondwaterstanden adviseren wij om hier nader onderzoek naar te doen. Bij hoge rivierwaterstanden kunnen gebieden gelegen nabij de rivieren overlast ondervinden van kwel. Eventuele maatregelen zijn het ophogen van het maaiveld of kruipruimteloos bouwen.
Waterberging
Voor dit plan is de toename van het verhard oppervlak kleiner dan 1500 m² in het landelijk gebied, waardoor geen watercompensatie nodig is. De bestaande bebouwing aan de achterzijde van het perceel wordt gesloopt, en verharding in de vorm van bestrating wordt verwijderd. De nieuwe situatie resulteert in een afname van het verhard oppervlak. In onderstaande tabel zijn de hoeveelheden verhard oppervlak in de oude en nieuwe situatie weergegeven
Verhard oppervlak in het plangebied
Watergangen
Aan de achterzijde van het plangebied ligt een beschermingszone van een A-watergang. Werkzaamheden in de watergang of de bijbehorende beschermingszone zijn vergunning -en of meldingsplichtig omdat deze invloed hebben op de water aan- en afvoer, de waterberging of het onderhoud.
Een onderhoudsstrook is een obstakelvrije strook die als beschermingszone in de legger is aangewezen. Met deze zone wordt handmatig en/of machinaal onderhoud van de watergang vanaf de kant mogelijk gemaakt. Voor A-watergangen is die strook 4 meter breed (in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden geldt een breedte van 5 meter), gemeten uit de insteek.
Waterkwaliteit (algemeen)
Hieronder volgen een aantal algemene aandachtpunten die gelden voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen:
Riolering en zuiveringswerken
Het rioolstelsel valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. In het plangebied ligt geen rioolwaterpersleiding van het waterschap.
Watertoets
Het doel van de watertoets is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundig relevante plannen. De watertoets vraagt niet alleen een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders.
In het kader van de watertoets is de digitale watertoets doorlopen. Uitkomst van de digitale watertoets is dat de normale watertoetsprocedure van toepassing is. Het waterschap dient te worden betrokken bij het plan en er dient rekening te worden gehouden met de hierboven aangegeven uitgangspunten en adviezen. Het waterschap Rivierenland is geïnformeerd over de wijze waarop het plan verder zal worden voorbereid.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling. De weg Lage Giessen is een weg welke door het waterschap beheerd wordt. Indien er wijzigingen aan deze weg plaatsvinden, dient hiervoor bij het waterschap een vergunning aangevraagd te worden. Dit zal te zijner tijd bij de aanvraag van de omgevingsvergunning gebeuren.
De huidige watergang in het plangebied wordt in de nieuwe situatie in westelijke richting verlegd met dezelfde afmetingen als in de huidige situatie. Hiermee wordt voorzien in compensatie van de huidige watergang.
Op basis van de Woningwet en het Bouwbesluit mag niet worden gebouwd op verontreinigde grond. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning moet vaak een bodemonderzoek worden geleverd. Dit is een verplichting uit de Woningwet om de gezondheid en veiligheid te garanderen van mensen die wonen, werken of verblijven in het gebouw waarvoor vergunning wordt aangevraagd.
Een bodemonderzoek is noodzakelijk wanneer:
Plangebied
Op 18 december 2018 is bodemonderzoek inclusief asbest uitgevoerd aan de Lage Giessen 20 te Hoornaar, toenmalig gemeente Giessenlanden. Zie Bijlage 1.
Gezien de geschiedenis aan bedrijvigheid op het perceel is het mogelijk dat er vervuiling in de bodem aanwezig is.
De half-verharding naast de boerderij van grind en puin heeft een oppervlak van 1.700 m². De laag heeft een dikte van tenminste 0.7 meter. Asbest blijkt zowel visueel als analytisch niet aantoonbaar in de halfverharding. Dat geldt ook voor de kleiige grond er direct onder. Uit de schudproef blijkt dat het steenpuin voldoet aan de criteria voor vorm-gegeven bouwstof.
Op de locatie van de voormalige tanks en olie-spot zijn zeven boringen gezet. In één daarvan is tussen 0.7 en 1.2 m-mv een lichte oliereactie waargenomen. Dit is de boring in de voormalige kern van de vlek. Analytisch blijkt het oliegehalte daarin met 1.089 mg/kg ds licht verhoogd. Bij het onderzoek van UDM in 2004 was het oliegehalte in de grond op grondwaterniveau op deze locatie boven de tussenwaarde verhoogd. De zintuiglijk schone grond van de overige boringen blijkt ook analytisch schoon te zijn wat betreft olie. Er is geconcludeerd dat er ter plaatse van de gesaneerde olievlek geen tussenwaarden meer worden overschreden voor olie in de grond.
Ter verificatie is de kleiige ondergrond van twee boringen van deze locatie op het NEN 5740-pakket geanalyseerd. Lood is als enige boven de Achter-grondwaarde verhoogd in de grond. In drie representatieve sleuven is de klei direct onder de half-verharding bemonsterd. Deze grond bevat geen noemenswaardig puin. De grond is licht verontreinigd met olie en kwik. Het zand of de grond in cq tussen de puinverharding is licht verontreinigd met nikkel, PCB's en olie. Er worden geen tussenwaarden overschreden in deze grond.
Mocht er grond vrijkomen bij de ontwikkeling van de locatie, dan wordt aanbevolen deze voor zover mogelijk op het terrein zelf her te gebruiken. Hergebruik van de grond elders in de regio is op basis van de bodemkwaliteitskaart niet mogelijk. Voor de afvoer en toepassing van grotere volumes grond elders in het gebied is partijkeuring (AP04) conform de Regeling bodemkwaliteit nodig.
Als er voor de ontwikkeling van de locatie grond afgevoerd moet worden, dan is er waarschijnlijk nog een analyse van de grond op PFOA nodig. Bevoegd gezag bij de beoordeling van de bodemkwaliteit en eventueel grondverzet is Omgevingsdienst ZHZ, namens de gemeente Molenlanden.
Conclusie
Het aspect bodem levert geen belemmering op voor onderhavige ontwikkeling.
Wet en regelgeving
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
De ontwikkeling gaat gepaard met een landschappelijke inpassing, waarbij door middel van een beplantingsplan de verschillende gebouwen landschappelijk worden ingepast. Het beplantingsplan is opgenomen in Bijlage 7.
Ter bescherming van de cultuurhistorische en archeologische waarden in Nederland dient er volgens de wet (Wamz), bij nieuwe ontwikkelingen te worden gekeken naar de aanwezige waarden. Voor het plangebied is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het gehele onderzoek is opgenomen in Bijlage 3. De conclusie van dit onderzoek is hieronder opgenomen.
Onderzoek
Het bureauonderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied zouden kunnen bevinden. In het bijzonder werden resten vanaf IJzertijd verwacht op de oeverafzet-tingen van de Kromme Giessen stroomgordel. Bovendien werden resten vanaf de Late-Middeleeuwen verwacht vanwege de ligging langs een ontginningsas. Daarom is aansluitend een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd.
Tijdens het booronderzoek zijn in het uiterste noorden geulafzettingen van de Kromme Giessen aangetroffen, in de vorm van sterk tot uiterst siltige klei met plantenresten en veenlagen. In de in het midden van het plangebied gelegen boring 2 is een dik pakket bosveen aangetroffen, afgedekt door een laag komklei (matig siltige, humeuze klei met plantenresten). Hierboven, tussen 90 en 110 cm –mv is een laag sterk siltige, grijze oeverklei aanwezig. In de meest zuidelijke boring (boring 5) is op 330 cm –mv matig grof, matig siltig zand aangetroffen, naar boven geleidelijk overgaand in uiterst siltige klei met zandlagen. De herkomst hiervan is onzeker. Vermoed wordt dat het hier om een crevassegeul van de ten zuiden gelegen Schaik stroomgordel gaat. Hierboven bevindt zich zegge-veen en (evenals in boring 2) bosveen, afgedekt met een laag komklei. Het geheel wordt afgedekt door een overwegend 90 à 110 cm dik pakket zandige klei met recent puin. Dit is een omgewerkt en deels opgebracht pakket.
In geen van de boringen zijn vegetatiehorizonten of andere archeologisch kansrijke lagen aangetroffen. Slechts in één boring is een (dunne) laag oeverafzettingen aangetroffen. De top hiervan is reeds verstoord. Op basis van deze resultaten worden in het plangebied geen archeologische resten meer verwacht.
Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek wordt geadviseerd om het plangebied vrij te geven.
In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig welke een beschermde status genieten. Ter behoeve van de landschappelijke waarden in het plangebied is er een landschappelijke beplantingsplan opgesteld. Door dit beplantingsplan worden de landschappelijke waarden in het plangebied gewaarborgd en versterkt. Dit plan is te vinden in bijlage 7.
Op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de aspecten 'archeologie' en 'landschap en cultuurhistorie' geen belemmering vormen voor onderhavige ontwikkeling.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
Inventarisatie
Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna2 (NDFF) via Quickscanhulp.nl3 (© NDFF - quickscanhulp.nl 20-03-2019 14:07:17) blijkt dat binnen een straal van een kilometer rond het plangebied verschillende beschermde diersoorten bekend zijn. Het betreft vogels met jaarrond beschermde nesten, amfibieën, vissen en zoogdieren. Indien van toepassing worden relevante soor-ten in de onderstaande tekst besproken.
Tijdens het veldbezoek is vastgesteld dat het plangebied beperkte natuurwaarde heeft. Langs de randen van de erfverharding en van de watergangen is een kort gemaaide begroeiing aan-wezig met grassen zoals grote vossenstaart en gestreepte witbol, en kruiden zoals fluitenkruid, groot hoefblad, klimop-ereprijs en speenkruid. In de watergangen is vrijwel geen begroeiing aanwezig. Dit zijn algemene planten van voedselrijke grond.
De houtige beplanting bestaat uit sierstruiken en bomen, voornamelijk es, schietwilg, zachte berk en linde. Een groot deel van de wilgen en linden bestaan uit knotbomen met stammen tot circa 2 meter hoog en variabele dikte. Veel van deze bomen bevatten holten, spleten en loszittende schors. Daar-naast zijn enkele opgaande bomen tot circa 10 meter hoog aanwezig.
Uit de naaste omgeving (0-1 kilometer) zijn geen beschermde plantensoorten bekend (Quickscan-hulp.nl). Deze zijn ook niet te verwachten gezien de inrichting van het plangebied.
Vogels
Uit de omgeving van het plangebied is het voorkomen van verschillende soorten vogels met jaarrond beschermde nesten bekend zoals huismus, gierzwaluw en enkele soorten roofvogels en uilen (Quickscanhulp.nl). Tijdens het veldbezoek zijn geen potentiële jaarrond beschermde nest- of ver-blijfplaatsen in de bebouwing aangetroffen. In de loods op het achtererf zijn geen potentiële invlieg-openingen voor huismus of uilen aanwezig. De schuur met pannendak is weinig geschikt voor huis-mus omdat de onderranden van het dak moeilijk toegankelijk zijn vanuit de smalle dakgoot. Mogelijk biedt een enkele zijrand van de daken wel toegang tot mogelijke nestplaatsen. In deze schuur zijn geen nesten van huismus of uilen aangetroffen en ook geen sporen aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van huismus of uilen. Het dak van het woonhuis aan de zuidrand van het erf lijkt veel beter geschikt als nestplaats voor huismus. Tijdens het veldbezoek zijn op de bebouwing geen huis-mussen aangetroffen, wel zaten twee huismussen in de tuin.
Voor gierzwaluw zijn de te slopen gebouwen niet geschikt als nestplaats, geschikte invliegopeningen ontbreken. Een deel van de aanwezige knotbomen is mogelijk geschikt als nestplaats voor steenuil. Het plangebied is weinig geschikt als foerageergebied voor de meeste soorten met jaarrond be-schermde nesten vanwege de aanwezige verharding over grote delen, en verder korte grasachtige begroeiing. Met name aan de randen zijn eventueel sperwer, kerkuil en steenuil te verwachten. Het plangebied kan slechts een zeer klein deel van hun foerageergebied uitmaken. In het plangebied zijn enkele algemene soorten te verwachten zoals merel, vink, koolmees en rood-borst, waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn. In de houtige beplanting van het plangebied kunnen deze soorten broeden, en ook in de tuin foerageren.
Vleermuizen
Uit de omgeving van het plangebied is het voorkomen van enkele soorten vleermuizen bekend, zoals gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis en laatvlieger (Quickscanhulp.nl). De geschakel-de schuur met pannendak is toegankelijk voor vleermuizen via openingen in de nok aan de achterzij-de en via spleten bij overhangende gevelplannen. Vleermuisverblijfplaatsen kunnen hier niet uitgesloten worden. De vrijstaande loods met golfplaten dak is slecht toegankelijk voor vleermuizen als de deuren gesloten zijn. Bovendien zijn er nauwelijks geschikte verblijfplaatsen door de gebruikte bouwmaterialen (dunne wanden met veel plaatmateriaal en golfplaten dak) en het grotendeels ont-breken van besloten ruimtes (geen spouw, geen dakbeschot). In de schuur is één vleugel van een dagpauwoog aangetroffen. Dit kan erop duiden dat een gewone grootoorvleermuis op een moment dat de schuifdeuren niet volledig waren gesloten, een keer heeft gefoerageerd of kort verbleven in de schuur. Een verblijfplaats wordt om bovengenoemde redenen niet verwacht, maar kan niet volledig worden uitgesloten als de schuifdeuren regelmatig open blijven staan. De halfopen opslagruimte biedt geen ruimtes die geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. Van de hoge opgaande bomen bevat één zachte berk ten oosten van de geschakelde schuur met pannendak enkele holtes die vleermuizen toegang tot een verblijfplaats kunnen bieden. Daarnaast bevatten veel van de aanwezige knotbomen holtes en overlangse spleten die vleermuizen toegang tot een verblijfplaats kunnen bieden. Het plangebied kan daarnaast foerageergebied bieden voor vleermuizen. Dit geldt met name voor de randen van het plangebied. De brede watergang met op-gaande beplanting aan de noordzijde maakt deel uit van een doorgaande structuur die als vliegroute voor vleermuizen kan dienen. Voor de locatie is nader onderzoek uitgevoerd naar de vleermuis. Dit onderzoek is te vinden in Bijlage 6. Uit het onderzoek blijkt dat er zomerverblijfplaatsen voor vleermuizen op het terrein zijn. Om deze reden dient er een ontheffing op de Wet Natuurbescherming te worden aangevraagd.
Grondgebonden zoogdieren
Er zijn tien soorten beschermde grondgebonden zoogdieren bekend in de nabije omgeving (Quickscanhulp.nl, 0-1 kilometer). In het plangebied kunnen enkele van deze soorten, zoals egel, bosmuis en huisspitsmuis voorkomen. Het betreft alle soorten die bij ruimtelijke ontwikkelingen zijn vrijgesteld van de verbodsartikelen van de Wnb in de provincie Zuid-Holland.
Niet-vrijgestelde (en dus beschermde) grondgebonden zoogdiersoorten zijn niet aangetroffen tijdens het veldbezoek en ook geen sporen zoals uitwerpselen, voedselresten of prooiresten van deze soor-ten. Het plangebied is ook niet geschikt voor soorten die op iets ruimere afstand (op 1-10 kilometer afstand) zijn aangetroffen volgens Quickscanhulp.nl, zoals bever en waterspitsmuis.
Overige beschermde diersoorten
Uit de omgeving van het plangebied is het voorkomen bekend van zeven soorten amfibieën (Quickscanhulp.nl). Dit betreft algemene soorten zoals bruine kikker en gewone pad, waarvoor in de provincie Zuid-Holland een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt. Voor deze soorten kunnen de watergangen rond het plangebied dienen als voortplantingswater, en in kleine aantallen kunnen ze in het plangebied ook op land voorkomen. Niet-vrijgestelde soorten betreffen heikikker en rug-streeppad. Voor rugstreeppad ontbreken in en nabij het plangebied kleine geïsoleerde wateren die geschikt zijn als voortplantingswater. Voor heikikker zijn de watergangen rond het plangebied weinig geschikt als voortplantingswater, en het plangebied zelf is als leefgebied en overwinteringsbiotoop niet geschikt doordat ruigtebegroeiing ontbreekt.
Uit de omgeving van het plangebied is het voorkomen bekend van de beschermde vissoort grote modderkruiper (Quickscanhulp.nl). Deze soort leeft in ondiepe wateren met veel begroeiing. De wa-tergangen rond het plangebied zijn niet geschikt voor deze soort. Beschermde soorten uit andere soortengroepen zijn niet bekend uit de nabije omgeving van het plangebied (Quickscanhulp.nl) en ook niet te verwachten vanwege de inrichting.
Toetsing
Mogelijk bieden de te slopen schuur met pannendak nestplaatsen voor huismus. De aanwezige knotbomen, waarvan een nader te bepalen deel mogelijk geveld wordt, bieden mogelijk een nest-plaats aan steenuil. Een negatief effect op nestplaatsen van deze soorten, waarvan de nesten jaar-rond beschermd zijn, kan niet worden uitgesloten. Daarom is nader onderzoek nodig om te bepalen of nestplaatsen aanwezig zijn. Het plangebied is matig geschikt als foerageergebied voor deze soor-ten, alsmede voor sperwer of kerkuil. Voor de soorten uilen en roofvogels maakt het gebied hooguit een klein deel van het totale foerageergebied uit. Doordat ten gevolge van het plan veel verharding wordt verwijderd en vervangen door groene beplanting zal het plangebied eerder in waarde toene-men als foerageergebied dan afnemen. Een negatief effect door verlies van foerageergebied kan op basis hiervan worden uitgesloten.
Door de sloop van de schuur en loods, en het mogelijk vellen van een zachte berk met holtes en van diverse knotbomen gaan mogelijk verblijfplaatsen van vleermuizen verloren. Een negatief effect ten aanzien van vleermuizen als gevolg van de sloop en vellen van bomen is niet uitgesloten. Daarom is nader onderzoek nodig om te bepalen of verblijfplaatsen aanwezig zijn. Negatief effect op een even-tuele vliegroute langs de noordrand wordt voorkomen door hier hooguit enkele bomen te vellen en de doorgaande lijnstructuur van beplanting langs het water in stand te houden.
Het plangebied is matig geschikt als foerageergebied voor deze soorten. Het betreffende gebied be-treft slechts een zeer klein onderdeel van eventueel foerageergebied en blijft vrijwel geheel geschikt als foerageergebied, mits de verlichting rond de nieuwe bebouwing wordt rekening gehouden met vleermuizen. Doordat als gevolg van het plan veel verharding wordt verwijderd en vervangen door groene beplanting zal de waarde als foerageergebied eerder toenemen dan afnemen. Een negatief effect op foerageergebied kan op basis hiervan worden uitgesloten.
Ten aanzien van andere dan de genoemde beschermde niet-vrijgestelde soorten treden geen nega-tieve effecten op.
Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels (andere dan de jaarrond beschermde) in het plangebied en de directe omgeving worden vernietigd of verstoord. Dit is bij wet verboden. Vernietiging en verstoring van in gebruik zijnde nest-plaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedsei-zoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.
Als gevolg van de werkzaamheden kunnen tot slot verblijfplaatsen van enkele algemene amfibieën-en zoogdiersoorten worden vernietigd en verstoord. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Zuid-Holland. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb. Bij de conclusie is hiervoor een advies opgenomen.
Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.
WET NATUURBESCHERMING
In de Wnb is de bescherming van Natura 2000-gebieden, geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
NATUURNETWERK NEDERLAND
Het NNN (voorheen ook wel Ecologische Hoofdstructuur genoemd) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland, dat voldoende robuust is voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale NNN is voor de provincie Zuid-Holland vastgelegd in de Verordening Ruimte 2014.
STIKSTOFDEPOSITIE
De voorgenomen ontwikkeling ligt op circa 4 kilometer afstand van stikstofgevoelige Natura-2000 gebieden. Het gaat om de gebieden Lingegebied & Diefdijk zuid, Zouweboesem en de Biesbosch. Gezien de aard en omvang van het project en de grote afstand tot de beschermde gebieden is het zeer onwaarschijnlijk dat de ontwikkeling gevolgen heeft voor stikstofdepositie in stikstofgevoelige gebieden. Tevens is op basis van het beoordelingskader stikstofdepositie van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid vastgesteld dat een stikstofberekening niet nodig is. Er worden vier woningen mogelijk gemaakt. Op basis van het beoordelingskader moet er minimaal 3000 meter afstand gehouden worden tot een Natura-2000 gebied. Aan deze afstand wordt voldaan bij deze ontwikkeling. Verder onderzoek naar stikstof door middel van een AERIUS-berekening is niet nodig.
Inventarisatie
De gronden van het plangebied zijn niet aangewezen als in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid beschermd gebied. Op circa 4 kilometer ten oosten van het plangebied ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Diefdijk en Lingedijk. Op circa 1 kilometer ten westen van het plangebied bevinden zich gronden die zijn aangewezen als NNN.
Toetsing
Gezien de ligging van het plangebied op ruime afstand van de beschermde gebieden en de aard van de ontwikkelingen, kunnen negatieve effecten op in het kader van Wnb en provinciaal ruimtelijk natuurbeleid beschermde gebieden op voorhand worden uitgesloten.
Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een nader onderzoek naar vleermuizen, huismus en steenuil nodig is om de aan- of afwezigheid van verblijfplaatsen of nestplaatsen in de te slopen bebouwing vast te stellen, en de bomen met holtes, spleten of loszittende schors, indien die geveld moeten worden. Aan de hand van het nader onderzoek kan bepaald worden of het aanvragen van een ontheffing op de Wnb nodig is. Voor andere dan bovengenoemde beschermde soorten is een voldoende beeld ontstaan van de aanwezige natuurwaarden.
Wel worden de volgende zorgplichtmaatregelen geadviseerd:
Daarnaast moet bij de planning van de werkzaamheden rekening worden gehouden met het broed-seizoen van vogels. Negatieve effecten in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden en in het kader van het provinciaal ruimtelijk beleid beschermde natuurgebieden treden niet op. Het plan is op het punt van gebiedenbeleid niet in strijd met de Wnb. Ook is het plan op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Verordening Ruimte 2014 (geconsolideerd 31-1-2019).
Bij de ontwikkeling zal tevens rekening gehouden worden met de zorgplicht rondom beschermde diersoorten. Deze zorgplicht betreft de volgende maatregelen:
Wet geluidhinder
Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van vier woningen. De Wet geluidhinder beschouwt dergelijke gebouwen als zogenaamd geluidsgevoelige gebouwen. Onderzocht dient derhalve te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder dient plaats te vinden.
In Bijlage 4 is het rapport van het uitgevoerde akoestisch bureauonderzoek opgenomen.
Zones
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Buiten de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen, 250 meter. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Voor het plangebied is in dit verband de geluidzone van de Giessen relevant. Op deze weg geldt ter plaatse een maximumsnelheid van 60 km/uur. De weg betreft een tweestrooksweg gelegen buiten de bebouwde kom. De zonebreedte bedraagt 250 meter. De te realiseren woningen bevinden zich binnen deze zone.
Er is in de omgeving van het plangebied geen sprake van spoorweg- en industrielawaai.
Normen wegverkeer
Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige objecten binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB (Wet geluidhinder). Bij het voorbereiden van een plan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op grond behorende bij een zone, dienen burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek in te stellen (artikel 77 van de Wet geluidhinder). Indien de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB te boven gaat, kunnen, mits gemotiveerd, burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen tot maximaal 53 dB (artikel 83 van de Wet geluidhinder).
Toetsing wegverkeerslawaai
Uit de berekeningen van het akoestisch onderzoek blijkt dat de te realiseren woningen geen te hoge geluidsbelasting kennen vanwege de Lage Giessen. De maximale geluidsbelasting vanwege de Lage Giessen bedraagt 48 dB.
Geconcludeerd mag worden dat de Wet geluidhinder zich wat betreft wegverkeerslawaai zich niet verzet tegen de komst van de woningen en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Er is alleen sprake van cumulatie indien de ten hoogste toelaatbare waarde van meerdere bronnen wordt overschreden, zoals genoemd in paragraaf 3.4. Dit is niet het geval en is in dit geval geen cumulatie aan de orde.
Conclusie
Het aspect geluid levert geen belemmering op voor onderhavige ontwikkeling.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m3, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Onderzoek
Voor de ruimtelijke ontwikkeling van een onderhavig plan zijn met name de stoffen stikstofdioxide en fijnstof relevant. In onderstaande tabel zijn de grenswaarden genoemd welke zijn opgenomen in de Wet milieubeheer.
Stof | Toetsing | Grenswaarde | Geldig |
Stikstofdioxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 | Vanaf 2015 |
Fijnstof (PM10) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 | Vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | Max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m3 | Vanaf 11 juni 2011 |
Tabel grenswaarden luchtkwaliteit
De NSL- monitoringstool geeft de volgende concentraties ter plaatse van het plangebied (toetsingsjaar 2017)
Ten aanzien van luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied kan worden gesteld dat er ruim aan de wettelijke grenswaarden wordt voldaan.
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit, heeft VROM, in samenwerking met InfoMil, de 'nibm-tool 2017' ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging.
Met behulp van deze rekentool (zie onderstaande afbeelding) is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald. Hierbij is uitgegaan van 1 extra woning met in totaal 8 extra voertuigbewegingen. Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 ug/m3) niet overschrijdt. Het project wordt dan beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Rekentool luchtkwaliteit
Conclusie
De bestaande concentraties stikstofdioxide en fijnstof liggen ruim onder de wettelijke grenswaarden. De realisatie van vier woningen kan gezien worden als een 'nibm' project. Daarom hoeft er niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig. Voorts wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening geconcludeerd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Er worden geen personen blootgesteld aan onacceptabele concentraties luchtvervuiling.
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het in oktober 2004 in werking getreden Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI).
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes en de onderliggende regelgeving.
Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het op 1 januari 2011 in werking getreden Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb) met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:
Risicokaart
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de digitale Risicokaart voor het plangebied weer.
Uitsnede risicokaart (plangebied rode cirkel), bron: www.risicokaart.nl
In en nabij het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen. Ook vindt in de directe omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen.
Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
In de omgeving, ten oosten van het plangebied, is een melkveehouderijbedrijf van een milieucategorie 3.2 gevestigd. De grootste richtafstand die geldt ten aanzien van gevoelige functies is hierbij 100 meter in 'rustig buitengebied' en 50 meter in 'gemengd gebied'. De woning gelegen aan de achterzijde van het erf komt het dichtst bij het bouwvlak van het agrarische bedrijf te liggen. Deze afstand beslaat circa 70 meter. Omdat de omgeving te kenmerken is als lintbebouwing met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid, betreft het hier 'gemengd gebied'. Daarmee vallen de te realiseren woningen ruim buiten de richtafstand van 50 meter vanaf het agrarische bedrijf bezien.
Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Op 21 februari 2011 heeft de wetgever het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. De belangrijkste wijziging is onder andere: het meer in overeenstemming brengen van het Besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r. Hierbij hebben onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter gekregen. Met deze wijziging is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit m.e.r. behorende C- en D-lijst zijn opgenomen, áltijd aandacht aan m.e.r. dient te worden geschonken. Hierbij dient te worden bepaald of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
Om te bepalen of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtig plan, dient te worden bepaald of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
Drempelwaarden Besluit m.e.r.
Dit plan voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit plan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die worden genoemd in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Indien de volgende drempelwaarden worden overschreden is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig plan:
De drempelwaarde voor een m.e.r.-beoordeling is opgenomen in lijst D van het Besluit m.e.r. Voor projecten groter dan 100 hectare en meer dan 2.000 woningen dient altijd een m.e.r.- beoordeling plaats te vinden.
Conclusie
De omvang van de woningbouw (vier nieuwe woningen) is zodanig beperkt dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Dit betekent dat er geen vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd hoeft te worden.
Overeenstemmend met artikel 5.9 Bouwbesluit 2012 dient de uitstoot van broeikasgassen en de uitputting van grondstoffen te worden gekwantificeerd volgens de Bepalingsmethode Milieuprestatie Gebouwen en GWW-werken. Voor de nieuwe woningen 2 t/m 6 wordt de milieuprestatie bepaald met MPGcalc. 1.2. De milieuprestatie per woning dient kleiner of gelijk aan € 1,00 te bedragen.
In dit plan is tevens gekeken naar de toepasbaarheid van duurzame oplossingen. Er zullen onder andere warmtepompen en vloerverwarming met lage temperaturen worden toegepast. Daarnaast worden de nieuwe woningen geheel gasloos gerealiseerd.
Het bestemmingsplan ‘Hoornaar, Lage Giessen 20’ bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse milieuaspecten beschreven.
Het bestemmingsplan ‘Hoornaar, Lage Giessen 20’ heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de locatie Lage Giessen 20 te Hoornaar, om de wijziging van de bestemming Bedrijf naar Wonen en realisatie van vier woningen mogelijk te maken. Op de verbeelding van het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:
De opzet en inhoud van de regels is zoveel mogelijk afgestemd op de regels van het nu geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Giessenlanden', zoals onherroepelijk geworden op 11 maart 2015. Voor een nadere toelichting op deze regels wordt verwezen naar de toelichting op het bestemmingsplan 'Buitengebied Giessenlanden'.
Het plan is een particulier initiatief dat zal worden uitgevoerd en beheerd voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn aan het plan geen financiële consequenties verbonden. Het plan is uitvoerbaar.
Ten behoeve van het bestemmingsplan zal initiatiefnemer met de gemeente een anterieure overeenkomst sluiten. Door middel van deze overeenkomst is geregeld dat de kosten die verband houden met het bestemmingsplan voor rekening zijn van initiatiefnemer.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) artikel 3.1.1 geeft aan dat een gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moeten plegen met haar overlegpartners. In het kader van het vooroverleg is het plan besproken met direct omwonenden en zij hebben aangegeven in te stemmen met het plan. Ook is het concept bestemmingsplan voorgelegd aan het Waterschap Rivierenland. Daarmee is het waterschap akkoord gegaan. Daarnaast is er een watertoets uitgevoerd en is de tabel betreffende verharding aangepast, zie paragraaf 4.1.
Tevens is overleg gevoerd met de directe omwonenden. De omwonenden hebben geen bezwaren tegen het initiatief en zijn blij met de voorgenomen ontwikkeling.
Het plan heeft voor een periode van zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ontvangen op het plan.