direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Poiesz supermarkt te Tolbert
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1969.PBTBhoofd36-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De aanleiding voor deze ruimtelijke onderbouwing betreft het planvoornemen voor de verplaatsing van de Poeisz supermarkt te Tolbert. Reden voor de verplaatsing van de supermarkt betreft introductie van de nieuwe winkelformule van Poeisz om in te spelen op de veranderende vraag van de consument. Om het klantenbestand op peil te houden moet de winkel worden opgewaardeerd. Op de huidige locatie is geen mogelijkheid voor uitbreiding van het winkelpland zodoende dat aan de overzijde een nieuw winkelpand gebouwd wordt.

Het bestaande winkelpand dateert van 1997 en heeft een bruto vloeroppervlakte van 990 m2. In de huidige situatie is de bebouwing in gebruik voor de winkelfunctie. De verplaatsing van de supermarkt vindt in westelijke richting plaats. Een locatie waar nu nog een kegel- en partycentrum met naastgelegen cafetaria en bakkerij gevestigd zijn. Ook de naastgelegen woningen aan de Leuringslaan worden gesloopt. In totaliteit vindt hierdoor een uitbreiding van de bestaande winkel met circa 500 m2 naar circa 1.500 m2 plaats.

1.2 Ligging van het projectgebied

Het projectgebied van deze ruimtelijke onderbouwing wordt gevormd door de gronden op de hoek van de Het Spoor en de Hoofdstraat tegenover de bestaande supermarkt van Poeisz met parkeervakken. Het gaat om de gronden ter plaatse van de kadastrale perceelnummers 4229, 4228, 6764, 4230, 6765, 6380, 6381, 6768 sectie H gemeente Leek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.PBTBhoofd36-VA01_0001.png"

Figuur 1. Luchtfoto van projectgebied en omgeving

De exacte ligging blijkt uit de begrenzing van het projectgebied op de illustratie in bijlage 1. De in figuur 1 opgenomen luchtfoto geeft tevens een concrete indruk van het projectgebied.

1.3 Doelstelling

Strijdigheid met geldend bestemmingsplan
Voor het projectgebied is het bestemmingsplan "Tolbert" (vastgesteld d.d. 20 februari 2013) van kracht. In dit bestemmingsplan is ter plaatse van de supermarkt de bestemming 'Centrum' van toepassing. De bebouwing moet binnen het op de verbeelding (kaart) getekende bouwvlak plaatsvinden. Aangrenzend aan de centrum bestemming is voor de toeleidende infrastructuur en het parkeerterrein een bestemming 'Verkeer - Verblijf' van toepassing.

Het voorliggende planvoornemen past op meerdere onderdelen niet in het geldende bestemmingsplan. Voor het bouwen betreft dat de overschrijding van het bouwvlak en ligt de bebouwing deels in de bestemming 'Verkeer'.

Voor het planvoornemen ontbreken daarmee de juiste juridisch-planologische mogelijkheden om tot uitbreiding van de supermarkt te komen. Om het voorgenomen plan in het projectgebied mogelijk te maken dient een ruimtelijke procedure te worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.PBTBhoofd36-VA01_0002.png"

Figuur 2. Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Tolbert'

Ruimtelijke procedure art. 2.12, lid 1, onder a, onder 3o van de Wabo
Er is voor gekozen om een procedure artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3o van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het planvoornemen te volgen. Met een dergelijke procedure wordt omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van een geldend bestemmingsplan.

Een omgevingsvergunning herziet het bestemmingsplan niet maar biedt de mogelijkheid om af te wijken van het bestemmingsplan. In een omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden opgenomen. De omgevingsvergunning wordt bij een eventuele actualisatie van het bestemmingsplan meegenomen en conform de omgevingsvergunning bestemd.

Goede ruimtelijke onderbouwing 
Een dergelijke omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan moet samengaan met een goede ruimtelijke onderbouwing. Hierin is uiteengezet of er vanwege een planvoornemen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In voorliggende ruimtelijke onderbouwing is de uitvoerbaarheid van het planvoornemen verantwoord. Daarnaast omvat de ruimtelijke onderbouwing een plancontour die het besluitvlak weergeeft waarmee het mogelijk is om plannen in een digitale omgeving weer te geven en de locatie vast te leggen (geometrische plaatsbepaling). De illustratie hiervan is in bijlage 1 van deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen.

1.4 Leeswijzer

Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 nader op het plan ingegaan. Relevant overheidsbeleid is daaropvolgend in hoofdstuk 3 uiteengezet. Een omschrijving van de omgevingsaspecten betreffende de planologische en milieukundige randvoorwaarden is opgenomen in hoofdstuk 4. Tot slot is in hoofdstuk 5 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet. Bij deze ruimtelijke onderbouwing zijn verder enkele bijlagen opgenomen. Hiervan is ter afsluiting een overzicht gegeven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

De bebouwing van het huidige supermarktbedrijf van Poiesz aan Het Spoor 2 dateert van 1997 en heeft een bruto vloeroppervlakte (bvo) van ongeveer 990 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.PBTBhoofd36-VA01_0003.png"

Figuur 3. Huidige situatie Poeisz, Het Spoor 2 (bron: GoogleStreetview, 2017)

De inrichting van de huidige situatie van de beoogde locatie voor de nieuwbouw van de supermarkt is bebouwd met een cafetaria, kegelcentrum, bakkerij, twee bovenwoningen en twaalf woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.PBTBhoofd36-VA01_0004.png"

Figuur 4. Huidige situatie gezien vanaf de Hoofdstraat (bron: GoogleStreetview, 2017)

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.PBTBhoofd36-VA01_0005.png"

Figuur 5. Huidige situatie gezien vanaf de Leuringslaan (bron: GoogleStreetview, 2017)

Terreininrichting
Het terrein van het projectgebied is volledig verhard. Deze verharding wordt gevormd door de huidige winkelbebouwing en door de omringende verkeers- en verblijfsinfrastructuur, zoals wegen en voet- en fietspaden en de aangrenzende parkeervakken. Op het terrein is verder de nodige straatverlichting aanwezig. Winkelwagentjes worden bij de ingang van de supermarkt gestald. Bij de ingang bevinden zich daarnaast diverse fietsparkeerplaatsen. De woningen zijn omgeven door tuinen en groenpartijen.

Openingstijden
De gebruikelijke openingstijden van de supermarkt zijn op maandag t/m woensdag van 08.00 tot 20.00 uur. Op donderdag en vrijdag is de winkel een uur langer tot 21.00 uur geopend. Op zaterdag is de winkel van 08.00 tot 20.00 uur geopend. Op zondag is de winkel geopend van 13.00 tot 18.00 uur. De openingstijden blijven met het planvoornemen ongewijzigd.

2.2 Planvoornemen

Het planvoornemen ziet toe op de nieuwbouw van de supermarkt met circa 1.500 m2. De nieuwe bebouwing bestaat deels uit één bouwlaag met platte afdekking, als voortzetting van de bestaande bouwvorm. Er is sprake van een incidentele verhoging bij de ingang met één bouwlaag. In dit gedeelte bevinden zich de kantine, spreekkamer, toiletgroepen en een berging.

Het planvoornemen voor uitbreiding van de supermarkt leidt er verder toe dat het plangebied een eigentijdse uitbreiding kan krijgen, passend bij de huidige manier van boodschappen doen. Dit zal terug te zien zijn in de uitstraling van het geheel. In de hiernavolgende paragraaf is nader ingegaan op de achtergronden van het plan en wat verder nog meer met de vernieuwde winkelformule van de supermarkt kan worden verwacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.PBTBhoofd36-VA01_0006.png"

Figuur 6. Schets nieuwe situatie (Bron: Wijbenga architecten en adviseurs, 2018)

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.PBTBhoofd36-VA01_0007.png"

Figuur 7. Gevelontwerp nieuwe situatie gezien vanaf de Hoofdstraat (Bron: Wijbenga architecten en adviseurs, 2018)

Laden en lossen
In de toekomstige situatie vind het laden en lossen aan de westzijde van het gebouw (de zijkant aan de Leuringslaan) plaats, waar ook het magazijngedeelte met koel- en vriescellen aanwezig is. Dagelijks vindt op verschillende momenten bevoorrading van de supermarkt plaats. De vrachtwagens - 4 per dag in totaal - worden over het algemeen direct na aankomst gelost. De effectieve laad- en losduur bedraagt ongeveer 30 minuten per vracht- of bestelwagen

2.3 Markttechnische onderbouwing

Het planvoornemen voor de uitbreiding van de supermarkt in Tolbert is ingegeven door de vernieuwde bedrijfsfilosofie van het supermarktbedrijf in reactie op veranderende behoeften van de consument. De volgende onderwerpen kunnen vanuit deze context puntsgewijs nader worden belicht:

  • 1. Allereerst is het van belang dat een fullservice supermarkt in een kleine kern of buurtcentrum geen of in ieder geval zo weinig mogelijk aanleiding geeft op basis waarvan de consument zou kunnen besluiten elders te gaan winkelen. Om mee te kunnen blijven spelen in de sterk concurrerende markt van de levensmiddelen, moet een supermarktvoorziening worden geboden die op alle fronten voldoet aan de wensen en eisen van de hedendaagse en toekomstige consument. Met de realisatie van de beoogde nieuw te bouwen supermarkt in Tolbert wordt hieraan voldaan.
  • 2. Meer specifiek is het belangrijk om bijvoorbeeld voldoende 'verkeersruimte' in de winkel te kunnen bieden op basis waarvan de consument zich vrijelijk en zonder belemmeringen kan bewegen. De gangpaden moeten niet te smal zijn, de ruimte voor en achter de kassa's moeten de diverse verkeersstromen gemakkelijk aankunnen en daar waar een consument doorgaans even stil staat om een keuze te maken, moet het mogelijk zijn om te passeren en de consument ongestoord haar winkelroute te kunnen laten volbrengen. In de vernieuwde supermarkt is hiervoor in alle gevallen ruimte ingeruimd.
  • 3. Daar waar een consument behoefte heeft aan een efficiënte en effectief ingerichte supermarkt qua verkeersruimte, heeft een medewerker behoefte aan effectief en efficiënt ingerichte voorbewerkingsruimten. Binnen de formule van Poiesz wordt er nog relatief veel op de plaats van verkoop geproduceerd c.q. bewerkt en in dat kader is een substantieel deel van het bvo nodig voor de voorbewerkingsruimten. Met de uitbreiding kan aan de vereisten vanuit de medewerkers worden voldaan.
  • 4. De levensmiddelenmarkt is onophoudelijk in beweging en het fenomeen 'blurring' (branchevervaging) is allang niet meer weg te denken uit de hedendaagse markt. Zo bestaat de vernieuwde 'Puur Poiesz'-formule allang niet meer uit enkel het traditionele supermarktassortiment maar wordt er ook veel gedaan aan het creëren van nieuwe markten en het verkopen van een ander assortiment producten.
  • 5. Door de ontwikkelingen op het gebied van online winkelen en 'omni-channel' (het bedienen van de consument via meerdere kanalen) is ook Poiesz genoodzaakt om de winkels geschikt te maken voor deze tak van sport. In de nieuwe formule is een 'pick-up point'/afhaalpunt voorzien in de supermarkt waarbij er middels 'storepicking' (het verzamelen van een online bestelling in de winkel) sprake is van extra activiteiten. Hiervoor is ook extra opslagcapaciteit nodig, zowel gekoeld als ongekoeld. In de vernieuwde supermarkt worden deze elementen en componenten allemaal ingepast.
  • 6. Een consument wil, mede door de voornoemde ontwikkelingen op het gebied van online en omnichannel, op brede schaal worden gefaciliteerd maar daarnaast nadrukkelijk worden geïnspireerd. In de vernieuwde formule van Poiesz wordt op twee plaatsen actief aan 'showcooking' gedaan (ter plaatse voor het publiek gerechten bereiden) waarbij er daarnaast ook ruimte is gereserveerd voor zogenoemde inspiratiemeters. Het doel is hiervan de consument verrassen en inspireren om nieuwe recepten uit te proberen en nieuwe combinaties te maken.
  • 7. Ook op het gebied van communicatie en techniek is de behoefte van de hedendaagse consument sterk in ontwikkeling. Op communicatief vlak wordt de consument in de vernieuwde winkelformule middels traditionele communicatie alsmede de digitale varianten optimaal geïnformeerd en geprikkeld. Daar waar het gaat om de techniek wordt de consument van de mogelijkheid voorzien om gebruik te maken van zelfscanning. Hiervoor zijn aparte 'checkouts' (betaalkassa's) ontwikkeld en uiteraard is er ruimte ingeruimd voor de stalling van de zelfscanners en de stalling van de speciale winkelwagens die voor dit doel zijn ontwikkeld.
  • 8. Het sociale aspect is ook een belangrijk onderdeel binnen het formulebeleid van Poiesz supermarkten. Dit was altijd al zo maar in de vernieuwde winkels is er ook in praktische zin meer ruimte voorzien voor het ontmoeten van elkaar en het creëren van een omgeving waar de interactie (zowel onderling als vanuit de bedrijfsleider of de medewerkers met de consument) plaats kan vinden. Concreet is de koffiehoek met stamtafel een belangrijk ijkpunt in de vernieuwde formule en uiteraard heeft dit weer ruimtebeslag tot gevolg.
  • 9. Binnen het bedrijf is service een van de 'unique selling points'. Poiesz onderscheidt zich op het gebied van klantgerichtheid en klantvriendelijkheid. Op meerdere fronten krijgen service en dienstverlening bovengemiddeld veel aandacht. Het servicepunt heeft een prominente plaats in de winkel en wordt continu bemand om de consument ten dienste te zijn. De service vertaalt zich verder in activiteiten zoals een stomerijservice en een PostNL pakketservice waarmee de consument op haar wenken wordt bediend. De winkeltrip wordt daarmee voller en interessanter waarmee ook de toevoeging van meer branchevreemde activiteiten belangrijk zijn voor de continuïteit van het bedrijf. Ook in Tolbert is met de vernieuwde supermarkt een verdere groei van deze activiteiten voorzien.
  • 10. Tot slot wil Poiesz ook op het gebied van duurzaamheid voldoen aan de marktnorm waarbij dit onder meer wordt doorvertaald in een beperkte retourette waarin niet alleen sprake is van de inname van lege flessen maar tevens ook het inzamelen van batterijen, lampen en vetten. Omdat de consument zo snel mogelijk de winkelwagen volledig beschikbaar wil hebben voor de producten, wordt de emballageafdeling aan het begin van de winkel gesitueerd waardoor er derhalve meer ruimtebeslag optreedt.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13-03-2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet van het rijksbeleid waarbij 13 nationale belangen aan de orde zijn die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het Kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13 met betrekking tot een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Ladder voor duurzame verstedelijking
Artikel 3.1.6, lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. De eerste afweging in de toetsing is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving en de bestemde situatie in het geldende bestemmingsplan (juridischplanologisch ruimtebeslag).

De bestaande bebouwing van het cafetaria, kegelcentrum, bakkerij, twee bovenwoningen en twaalf woningen wordt gesloopt. Deze bebouwing beslaat momenteel een oppervlakte van circa 1.200 m2 bvo. De nieuwe bebouwing van de supermarkt op deze kavels beslaat een oppervlakte van circa 1.500 m2 bvo. De toename van het planologische ruimtebeslag vanwege het planvoornemen om te bouwen is dan ook circa 300 m2 bvo. Hiermee is geen sprake van een zogenaamde 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' waarvoor een uitgebreide onderbouwing in het kader van de Ladder noodzakelijke zou zijn (de grens ligt in de jurisprudentie op circa 500 m2 bvo).

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Groningen 2016-2020
De Omgevingsvisie Groningen 2016-2020 bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie Groningen op de fysieke leefomgeving. De omgevingsvisie is gekomen in plaats van het Provinciaal Omgevingsplan. De provincie wil het aantrekkelijke woon- en leefklimaat verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, aast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen.

In de Omgevingsvisie is het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale belangen.

De provincie Groningen streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit in de provincie. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn. Gebruikswaarde is gericht op een efficiënte inrichting van het gebied voor uitoefening van de daaraan toegekende of toe te kennen functies. Bij belevingswaarde gaat het om de sfeer en allure van het gebied. Toekomstwaarde draait om de toekomstbestendigheid van de maatregelen die ten behoeve van de gebruiks- en belevingswaarde worden genomen.

Voorliggende ontwikkeling betreft de herbouw van de Poeisz supermarkt. Bestaande oude bebouwing wordt gesloopt waarvoor kwalitatief hoogwaardige nieuwe bebouwing terug wordt gebouwd. Deze nieuwbouw zorgt voor een blijvend aantrekkelijk straatbeeld in Tolbert.

CONCLUSIE
Het project is in overeenstemming met de Omgevingsvisie van de provincie Groningen.

Omgevingsverordening Groningen 2016-2020
De Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Omgevingsvisie Groningen 2016-2020.

Het projectgebied maakt onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied van de provincie Groningen. Het betreft een herstructurering waarmee bestaand stedelijk gebied niet wordt uitgebreid.

CONCLUSIE
Dit plan is passend binnen de Omgevingsverordening Groningen 2016-2020.

3.3 Gemeentelijk beleid

Intergemeentelijke Structuurvisie Leek-Roden
Op 21 oktober 2009 hebben de raden van Leek en Noordenveld de Intergemeentelijke Structuurvisie Leek - Roden (IGS) vastgesteld. De IGS is een structuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Leek en de omgeving van Roden in de gemeente Noordenveld voor de periode 2010-2030.

De IGS is een uitwerking van de Regiovisie Groningen-Assen 2030 voor het gebied Leek-Roden. De IGS voorziet in een uitbreiding, transformatie en revitalisering van de dorpen Leek en Roden, en de kernen Zevenhuizen, Oostwold, Nietap, Tolbert en Nieuw-Roden binnen een landschappelijk raamwerk. De omvang van de opgave is uitgedrukt in een maximale hoeveelheid toe te voegen woningen van 5850, waarvan 1400 reeds gepland.

Voor de werkgelegenheid is naast revitalisering een ruimte beschikbaar voor 20 ha regionaal georiënteerde bedrijvigheid bovenop 40 ha reeds in ontwikkeling genomen bedrijvigheid. De visie voorziet in een ruime opvangcapaciteit voor combinaties van wonen en werken op diverse locaties.

Uit de visie spreekt een duidelijke ambitie voor dit gebied voor de lange termijn. Deze ambitie blijkt onder meer uit:

  • de hoogwaardige woon- en werkmilieus;
  • het binnendorps bouwen;
  • de inzet van nieuwe gebieden voor woningbouw en werkgelegenheid;
  • de forse investeringen in het bestaande, unieke landschap als drager voor de bebouwing, zowel in de woonwijken als in het omringende landschap;
  • een goede ontsluiting voor auto, openbaar vervoer, fietser en wandelaar;
  • het behoud van de identiteit van de kernen;
  • de goede ontwikkelingskansen voor de kernen, passend bij de functie die Leek en Roden hebben in de regio Groningen Assen;
  • het grensoverschrijdende karakter van de visie: functietoedeling is in de visie niet gebaseerd op gemeente of provinciegrenzen, maar bepaald vanuit het gebied als geheel.

Het planvoornemen voorziet in de herontwikkeling van het centrumgebied van Tolbert waarbij de identiteit van het dorp behouden blijft. Het planvoornemen is dan ook in overeenstemming met de intergemeentelijke structuurvisie.

Welstandsnota Leek
De gemeente Leek heeft in 2004 een welstandsnota opgesteld met het doel om een bijdrage te leveren aan het visuele kwaliteitsniveau van bouwwerken in de gemeente. De welstandsnota biedt mogelijkheden om vooraf informatie te ontvangen over de criteria die bij welstandsbeoordeling een rol spelen. Ook vormt de nota een vangnet voor bouwplannen die qua aanzien geweerd zouden moeten worden.

In de vastgestelde Welstandsnota gemeente Leek is het plangebied vastgelegd in het deelgebied 'woonkernen'. De bebouwing langs de Hoofdstraat kenmerkt zich door een zeer afwisselend karakter, zowel in vorm, richting en grootte als in functie. De bebouwing is grotendeels nog traditioneel van opzet, van eenvoudige architectuur met plaatselijke invullingen uit de dertiger jaren. Enkele grotere complexgewijze invullingen zijn van recentere datum. De materialisatie en kleurstelling is traditioneel. Het gebied kent een positieve waardering. Dit geldt niet alleen voor de Hoofdstraat maar ook zeer zeker voor het overige gebied.

Het concept bouwplan is getoetst door de commissie van welstand (Libau). Ten aanzien van het pand/architecteur zijn geen opmerkingen geplaatst. Wat betreft de positionering van het pand en de groenaankleding heeft aanvullend overleg plaatsgevonden. De situatie is naar aanleiding van dit overleg aangepast en is door Libau akkoord bevonden.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Erfgoed

Normstelling en beleid
De Monumentenwet 1988 is per 01-07-2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.1.1 Archeologie

In het bestemmingsplan Tolbert is aan de hand van een dubbelbestemming een beschermingsregime opgenomen voor archeologische waarden. Deze dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is van toepassing op gebieden die op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) zijn aangemerkt als gebieden met een middelhoge of hoge verwachtingswaarde. In deze gebieden is bij ingrepen groter dan 100 m2 en grondverstorende werkzaamheden dieper dan 40 cm plaatsvinden, archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Het projectgebied is gelegen buiten het gebied met deze dubbelbestemming en kent hiermee geen bescherming voor archeologische waarden. De huidige bebouwing op het perceel is gebouwd in 1960 en betreft een gebouw met fundering. Aan de hand hiervan kan geconcludeerd worden dat de grond tamelijk geroerd is en mogelijke archeologische waarden reeds verstoord zijn. Archeologische waarden zijn in het projectgebied dan ook niet te verwachten.

Conclusie
Het planvoornemen mag op het onderdeel archeologie uitvoerbaar worden geacht.

Nota bene
De archeologische meldingsplicht blijft van kracht. Dit betekent dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente Leek.

4.1.2 Cultuurhistorie

Het projectgebied ligt niet in een gebied met aangewezen cultuurhistorische waarden. In de nabijheid van het projectgebied zijn elementen met cultuurhistorische waarden; de historische weg ten zuiden van het projectgebied, een borgterrein en het houtsingelgebied. Met het voornemen worden deze cultuurhistorische waarden niet aangetast.

Conclusie
Het planvoornemen mag op het onderdeel cultuurhistorie uitvoerbaar worden geacht.

4.2 Water

Normstelling en beleid
In de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets' van belang voor het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. De watertoets wordt gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. De watertoets zorgt ervoor dat in alle ruimtelijke plannen aandacht wordt besteed aan veiligheid, kwaliteit en kwantiteit van water. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met het waterschap Noorderzijlvest als betrokken waterbeheerder.

Watertoets
Voor het planvoornemen van deze ruimtelijke onderbouwing is op 27 september 2018 een digitale watertoets aangevraagd bij het waterschap Nooderzijlvest. Op basis van de aangeleverde gegevens is met de digitale watertoets geconstateerd dat de korte procedure moet worden gevolgd.

Op basis van de digitale watertoets geeft het Waterschap Noorderzijlvest een positief wateradvies. Hierbij moet bij de planontwikkeling rekening worden gehouden met een gescheiden waterstelsel, en eventuele drooglegging om grondwateroverlast te voorkomen.

Conclusie
Het project is wat betreft het aspect water uitvoerbaar.

4.3 Ecologie

Normstelling en beleid
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van zowel de soorten- als wel de gebiedsbescherming. Per 01-01-2017 is hiertoe de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht.

Ecologische inventarisatie
Om nader inzicht te verkrijgen in het voorkomen van beschermde natuurwaarden in het plangebied is een ecologische inventarisatie uitgevoerd. De consequenties van de voorgenomen sloop-, kap-, graaf- en bouwwerkzaamheden in het plangebied zijn getoetst aan de Wnb en het provinciaal gevoerde natuurbeleid. De ecologische inventarisatie met de resultaten van dit aanvullend onderzoek is als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen.

SOORTENBESCHERMING
Met de sloop van de bebouwing gaan mogelijk verblijfplaatsen van vleermuizen en nesten van huismus verloren. Verblijfplaatsen van vleermuizen en nesten van huismus zijn jaarrond beschermd, ook als deze tijdelijk niet in gebruik zijn. Nader onderzoek is nodig om vast te stellen of vleermuizen een verblijfplaats in de bedrijfspanden en/of het huizenblok hebben en of nesten van huismus aanwezig zijn in de vrijstaande woning. Op basis van het nader onderzoek kan worden bepaald of negatieve effecten op vleermuizen en/of huismus optreden.

In verband met de soortenbescherming van de Wnb is het daarnaast nodig om bij de planning van de werkzaamheden rekening te houden met broedseizoen van vogels.

GEBIEDSBESCHERMING
Gezien de terreinomstandigheden, de afstand tot beschermde gebieden, de inrichting van het tussenliggend gebied en de aard van de ontwikkeling, kunnen met betrekking tot het voorgenomen project negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, het NNN, de 'natuur buiten het NNN' en weidevogel- en akkervogelleefgebieden worden uitgesloten.

Deze inventarisatie geeft geen aanleiding voor een voortoets in het kader van de Wnb en is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

Een nadere analyse in het kader van de gebiedsbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het project heeft geen nadelige gevolgen voor de instandhouding van natuurlijke habitats en soorten.

Aanvullend ecologisch onderzoek
De noodzakelijke aanvullende onderzoeken zijn in gang gezet. Het vervolgonderzoek naar ecologie is gebonden aan het volgen van werkprotocollen die toezien op het verrichten van onderzoek in de juiste periode. Het onderzoek naar vleermuis kan zodoende worden opgestart in het voorjaar 2019. Dit onderzoek bestaat uit drie bezoeken in de periode half mei - half juli, gericht op de aanwezigheid van kraam- en zomerverblijven, en twee bezoeken in de periode half augustus - begin oktober, gericht op de aanwezigheid van paar- en zomerverblijven. Het onderzoek naar huismus kan ook in het voorjaar van 2019 worden opgestart. Hiervoor wordt het projectgebied in de periode begin april - half mei twee keer bezocht.

Het aantreffen van eventuele verblijfplaatsen van vleermuizen kan belemmeringen in de planning van de planuitvoering opleveren. Zekerheidshalve is de initiatiefnemer voornemens op voorhand mitigerende maatregelen te nemen. Nadere afstemming hierover vindt nog plaats.

Conclusie
Uit de ecologische inventarisatie komt naar voren dat nader onderzoek uitgevoerd moet worden naar verblijfplaatsen van vleermuizen en huismussen. Het nader onderzoek wordt uitgevoerd. Door de mogelijkheid voor het treffen van mitigerende maatregelen hoeft het ecologisch aspect voor de uitvoerbaarheid van dit project niet als belemmering te worden gezien.

4.4 Externe veiligheid

Normstelling en beleid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim: Activiteitenbesluit).

Toetsing
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico's te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten worden getoond die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor het planvoornemen van dit bestemmingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.PBTBhoofd36-VA01_0008.png"

Figuur 8. Uitsnede www.risicokaart.nl, projectgebied in oranje weergegeven

In de nabijheid van het projectgebied zijn diverse risicobronnen aanwezig, te noemen:

  • autosnelweg A7, onderdeel van het Basisnet met PAG-indicatie, op een afstand van ruim 550 m;
  • opslag van Oxiderende gassen aan de Holm 10, op een afstand van ruim 700 m.

De afstand tot de verschillende risicobronnen is meer dan 550 m. De ontwikkeling betreft de verplaatsing van een supermarkt en omliggende voorzieningen (beperkt kwetsbare objecten). Het aantal personen dat in het gebied zal verblijven neemt niet onevenredig toe ten opzichte van de huidige situatie. Daarnaast worden er met de ontwikkeling geen nieuwe risicobronnen mogelijk gemaakt. Nadere analyse van de mogelijke risico's ten aanzien van externe veiligheid is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit planvoornemen.

4.5 Hinder van bedrijvigheid

Normstelling en beleid
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, als uitgangspunt van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen hinderveroorzakende functies, zoals bedrijven en voorzieningen, en hindergevoelige functies, zoals woningen, noodzakelijk. Bij de ruimtelijk-functionele afstemming hiervan kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten in gebieden met functiescheiding (omgevingstype 1: rustige woonwijk dan wel rustig buitengebied). De grootst aangegeven afstand is bepalend.

In de genoemde VNG-publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype 'rustige woonwijk of rustig buitengebied' wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Hiertoe bestaat de methode dat de bij functiescheiding op grond van de VNG-publicatie aangegeven minimale richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (milieucategorie 1 wordt 0, 2 wordt 1, 3.1 wordt 2, etc.). Een ander methode is om te werken met een categorie-indeling waarbij voorwaarden voor de inpassing worden gegeven, te weten:

  • Categorie A: Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.
  • Categorie B: Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.
  • Categorie C: Activiteiten zoals genoemd bij categorie B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

In woongebieden is vooral sprake van omgevingstype 1, oftewel de rustige gebieden waar functiescheiding wordt nagestreefd. In centrumgebieden en de directe overgangszones is eerder sprake van omgevingstype 2 betreffende de levendige gebieden met functiemenging. Ter plaatse komen naast elkaar diverse functies als wonen, bedrijvigheid, detailhandel en voorzieningen voor, dan wel dat hier de juridisch-planologische mogelijkheden toe bestaan.

Toetsing
Op basis van de VNG-publicatie geldt voor supermarkten (SBI-code 471) in geval van functiescheiding een minimale richtafstand van 10 m (milieucategorie 1) tot aan hindergevoelige objecten. De aspecten geluid en gevaar gelden hiervoor als maatgevende afstand. In geval van functiemenging is categorie B van toepassing.

Het geldende bestemmingsplan voor het plangebied vormt het juridisch-planologisch kader van functies, bebouwing en werkzaamheden die in de verschillende op de verbeelding aangegeven bestemmingen zijn toegelaten. Op basis hiervan is in planologisch-juridische zin nagegaan welke milieuhinderlijke bedrijvigheid is toegelaten en waar hindergevoelige functies aanwezig zijn. Het plangebied bevindt zich in een gebied met diverse functies. In het plangebied is sprake van een centrum functie, richting het oosten is sprake van een mengbestemming en in het zuiden van een woonbestemming. Gelet hierop kan in en rondom het plangebied worden gesproken van een gebied met functiemenging, ofwel gemengd gebied.

Het voornemen leidt tot verplaatsing van de supermarkt. Hierdoor is met name voor de woningen aan de zuidzijde sprake van wijzigingen in de hinder van bedrijvigheid rondom het plangebied. Aan deze zijde bevinden zich geen in- of uitgangen of laad- en losplaatsen. Het betreft een gesloten gevel. Hinderuitstraling aan deze zijde is dan ook niet aan de orde.

Het planvoornemen is uit oogpunt van een zogeheten 'goede ruimtelijke ordening' uitvoerbaar op basis van de genoemde VNG-publicatie. Wel dient ook uit milieutechnisch oogpunt aangetoond te worden dat de geluidsuitstraling in de nieuwe situatie niet onevenredig wijzigt. Dit heeft met een akoestisch onderzoek plaatsgevonden. De onderzoeksresultaten hiervan zijn in paragraaf 4.6.2 betreffende 'Geluidhinder vanwege de voorgenomen functie' besproken.

Conclusie
De uitvoerbaarheid van het planvoornemen ondervindt met het oog op een goede ruimtelijke ordening geen belemmeringen vanwege het aspect hinder van bedrijvigheid.

4.6 Geluidhinder

4.6.1 Vanwege wegverkeer

Wet- en regelgeving
De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. Overigens is van spoorweglawaai en industrielawaai in het projectgebied sowieso geen sprake. Daarom is alleen op wegverkeerslawaai ingegaan.

Toetsing
Een supermarkt is in tegenstelling tot een woning geen voor geluid gevoelige functie. Berekeningen naar wegverkeerslawaai zijn voor de supermarkt daarom niet nodig. Op indirecte hinder betreffende wegverkeerslawaai vanwege de inrichting (het supermarktbedrijf) is in navolgende paragraaf ingegaan.

Conclusie
De uitvoerbaarheid van het planvoornemen van voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt niet door geluidhinder vanwege wegverkeer belemmerd.

4.6.2 Vanwege de voorgenomen functie

Wet- en regelgeving
De te realiseren supermarkt valt onder de werkingssfeer van het 'Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer' (Activiteitenbesluit milieubeheer) en betreft een inrichting type B. De op grond van het planvoornemen te verwachten geluidsniveaus dienen uit oogpunt van milieuwetgeving getoetst te worden aan de in dit besluit opgenomen geluidsvoorschriften.

Toetsing
Voor het planvoornemen is inzage nodig in de toekomstige geluidssituatie vanwege de supermarktuitbreiding. Er is dan ook akoestisch onderzoek verricht naar de geluidsbelasting van de inrichting op de omgeving. Doel van het onderzoek is het bepalen van de na de uitbreiding te verwachten geluidniveaus vanwege de supermarkt in de omgeving geweest. Het akoestisch onderzoek geldt als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing. Uit de conclusies hiervan blijkt het volgende.

LANGTIJDGEMIDDELDE BEOORDELINGSNIVEAUS
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, invallend op de omliggende woningen van derden, ten hoogste 50 dB in de dagperiode, 42 dB in de dagperiode en 39 dB in de nachtperiode, bedraagt. Dit betreffen de woningen aan de Leuringslaan, aan de zuidzijde van het projectgebied.

Aan de algemene geluidvoorschriften als verbonden aan het ‘Activiteitenbesluit milieubeheer’ kan worden voldaan. Ook wordt voldaan aan de richtwaarden voor een gemengde woonomgeving als vastgelegd in de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’.

MAXIMALE GELUIDNIVEAUS
Uit de berekeningsresultaten volgt dat in de nieuwe situatie de maximale geluidniveaus (vanwege de inrichting) ter plaatse van de omliggende woningen van derden ten hoogste 77 dB in de dagperiode, 52 dB in de avondperiode en 49 dB(A) nachtperiode, bedraagt.

De VNG-richtwaarde van 70 dB(A) in de dagperiode wordt in de nieuwe situatie met ten hoogste 7 dB overschreden ter plaatse van de woning Leuringslaan 2 en met ten hoogste 3 dB ter plaatse van de woningen Meester J. Tuintjerstraat 1 en Leuringslaan 26-28. In de avond- en nachtperiode kan worden voldaan aan de VNG-richtwaarden van respectievelijk 65 en 60 dB(A).

Het bevoegd gezag gemotiveerd van de richt- en grenswaarden afwijken. De geldende milieuregelgeving, waaronder het ‘Activiteitenbesluit milieubeheer’, kan daarbij een rol spelen. In de afweging kunnen de volgende aspecten worden betrokken:

  • De maximale geluidbijdrage wordt veroorzaakt door laad- en losactiviteiten. Het aantal vrachtwagens dat in de dagperiode wordt geladen of gelost bedraagt ten hoogste vier. Hinder vanwege laad- en losactiviteiten is doorgaans niet te verwachten en om deze reden uitgezonderd van toetsing in het kader van het ‘Activiteitenbesluit milieubeheer’. Gelet op de beperkte losduur is hinder in voorliggende situatie eveneens niet te verwachten.
  • Er zijn nagenoeg geen maatregelen mogelijk om de maximale geluidniveaus vanwege het laden en lossen verder te beperken. Bepalend zijn de maximale geluidniveaus ter hoogte van de laadklep. De realisatie van een effectieve afscherming is niet mogelijk, omdat daarmee de rijbaan/ stoep wordt geblokkeerd. Voor het inpandig laden en lossen of het laden en lossen middels een dockshelter ontbreekt de fysieke ruimte. Tevens bestaat bij het realiseren van een dockshelter, de noodzaak voor de vrachtwagens om achteruit te rijden. Hierbij wordt de achteruitrijdsignalering gebruikt. De maximale bronsterkte van de achteruitrijdsignalering is vergelijkbaar aan deze van de laad- en losactiviteiten, maar kan vanwege het tonale aspect als hinderlijker worden ervaren. Ook vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid stuit het achteruitrijden met een vrachtwagen in een winkelgebied op bezwaren.

INDIRECTE HINDER
De voorkeurswaarde voor indirecte hinder bedraagt 50 dB(A) als etmaalwaarde. Uit het onderzoek volgt dat in de nieuwe situatie de voorkeurswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde met ten hoogste 3 dB in de dagperiode en 5 dB in de avondperiode wordt overschreden ter plaatse van een aantal woningen aan de Hoofdstraat.

Voor deze woningen geldt dat gelet op de staat van onderhoud en de gevelopbouw, kan worden uitgegaan van een minimale gevelgeluidwering GA gelijk of groter dan 20 dB. Het te verwachten binnenniveau bedraagt ten hoogste 55 – 20 = 35 dB. Aan de toelaatbare binnenwaarde van ten hoogste 35 dB(A) wordt voldaan.

Conclusie
De uitvoerbaarheid van het voornemen van voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt niet door geluidhinder vanwege uitbreiding van de supermarkt belemmerd.

4.7 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 ìg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25ìg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van 'niet in betekenende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.

Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn onder andere projecten vrijgesteld die leiden tot minder dan 3% verslechtering van luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10). Deze grens komt overeen met een toename van 1.504 auto's dan wel 109 vrachtwagens per weekdagetmaal (grenswaarde in 2017, per 29-05-2017).

PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.

Toetsing
Het is geen geval aannemelijk dat als gevolg van het planvoornemen een dusdanige toename van het verkeer plaatsvindt dat de luchtkwaliteit in het geding komt. Het betreft tenslotte een verplaatsing van de reeds bestaande functies. In paragraaf 4.9.1 is nader ingegaan op de verkeerseffecten van het voornemen. Er wordt van uit gegaan dat geen grote wijzigingen in de grootte van de dagelijkse verkeersstroom van en naar het plangebied hoeft te worden verwacht. Het voornemen kan dan ook worden aangemerkt als een project van 'nibm'. Luchtkwaliteitsvereisten vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

Conclusie
Het voornemen wordt niet door de wettelijk gestelde eisen wat betreft het aspect luchtkwaliteit belemmerd.

4.8 Bodemkwaliteit

Normstelling en beleid
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming (Wbb) van toepassing, waarin is geregeld dat als ter plaatse van een projectgebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen er sprake is van een saneringsgeval. Voor te ontgraven en eventueel buiten een plangebied af te voeren gronden kan op basis van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) een milieuhygiënische verklaring van de gronden noodzakelijk zijn (en deze is met bodemonderzoek te verkrijgen). Dit is echter sterk afhankelijk van de toepassingslocatie.

Toetsing
Op de bodeminformatiekaart van Rijkswaterstaat is zoveel mogelijk informatie verzameld over de kwaliteit van de bodem in Nederland. Dit zogeheten bodemloket biedt informatie over bodemonderzoeken en -saneringen die in het verleden zijn uitgevoerd. Ook is er informatie opgenomen over bedrijven of terreinen waar 'verdachte' werkzaamheden hebben plaatsgevonden die mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt en waar mogelijk bodemonderzoek moet worden uitgevoerd.

De supermarktuitbreiding leidt niet tot het realiseren van een nieuwe voor bodemverontreiniging gevoelige functie. Ter plaatse van de uitbreiding is geen sprake van een verdenking op bodemverontreiniging. In het verleden heeft er ter plaatse een bodemsanering plaatsgevonden. Planologisch bestaan er dan ook geen bezwaren voor het plan. Wel is in het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning inzage in de huidige milieuhygiënische bodemkwaliteit van belang.

Verkennend bodemonderzoek
In het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning is een nieuw verkennend onderzoek naar de milieuhygiënische bodemkwaliteit van belang om de actuele bodemkwaliteit te bepalen. Dit verkennend onderzoek (conform NEN 5740) is op 1 november 2018 door Bodemvisie Milieu&Veiligheid BV uitgevoerd. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat op de percelen Hoofdstraat 32-34 sterke verontreinigingen met PAK, lood, zink en minerale olie zijn aangetoond. Daarnaast is aan de achterzijde van het projectgebied (tussen de kegelbaan en de bakkerij) een sterke verontreiniging met minerale olie aangetoond en is verpreid over het projectgebied een bijmenging van puin in de bodem aangetroffen. De aanwezigheid van de verontreinigingen geven aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek.

Het aanvullend onderzoek wordt uitgevoerd. De kosten voor eventuele noodzakelijke saneringen worden gedragen door de initiatiefnemer en vormen geen belemmering voor de planontwikkeling.

Het planvoornemen is wat betreft het aspect bodemkwaliteit uitvoerbaar.

4.9 Verkeer en parkeren

Normstelling en beleid

VERKEER
Voor een ruimtelijk plan geldt dat verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen moeten worden onderbouwd. Hiertoe kan gebruik worden gemaakt van vuistregels en kengetallen die in publicatie nr. 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (2012) van CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) zijn aangereikt. De cijfers zijn algemeen van aard en gelden als hulpmiddel om de bandbreedte van de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie bij ruimtelijke ontwikkelingen te kunnen bepalen.

Voor meer specifieke oplossingen dient rekening gehouden te worden met:

  • bereikbaarheidskenmerken van een locatie;
  • specifieke eigenschappen van een functie;
  • mobiliteitskenmerken van gebruikers/bezoekers van een functie;
  • het gemeentelijk parkeer- of mobiliteitsbeleid.

Het CROW beveelt hierover aan de vrijheid te nemen om af te wijken van de kencijfers als er uit ervaring bij een specifieke functie reden is om dit te doen. Door de gemeente heeft in dat kader een beoordeling van de parkeersituatie plaatsgevonden.

Er is van uitgegaan dat Tolbert in 'weinig stedelijk gebied' ligt en het projectgebied tot de zone 'centrum' wordt gerekend. Verder is het door de CROW gehanteerde begrip fullservice supermarkt (middelhoog en hoog prijsniveau) voor de Poiesz in Tolbert van toepassing. Een fullservice supermarkt is een supermarkt die zich kenmerkt door een relatief hoog prijsniveau.

Ook het serviceniveau is van een hoog niveau en het assortiment is (soms zeer) uitgebreid. Dit soort supermarkten heeft speciale afdelingen voor vlees, kaas en brood. De verkoopvloeroppervlakte is vaak groter dan 1.000 m2 winkelvloeroppervlakte* (wvo).

* Verkoopvloeroppervlakte (vvo) is gelijk aan winkelvloeroppervlakte (wvo). De winkelvloeroppervlakte is het gedeelte van het brutovloeroppervlak (bvo) van een winkel waar de goederen ter verkoop zijn uitgestald en waar de consument mag komen of die de consument direct kan zien. Het gaat om de verkoopruimten die direct samenhangen met de winkelverkoop (ook etalages, vitrines, toonbanken, schapruimte, paskamers en kassaruimten). Dit in tegenstelling tot het m2 bvo, waarbij onder andere ook kantoorruimte en magazijnruimte worden meegeteld. Voor winkels is het bvo gemiddeld 1,25 maal het wvo.

Vorenstaande leidt er toe dat verkeerscijfers van toepassing zijn met een aan te houden bandbreedte van minimaal 63,5 en maximaal 105,1 verkeersbewegingen per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlak (bvo). Het bruto vloeroppervlakt van de nieuwe supermarkt bedraagt circa 1.500 m2. De te verwachten verkeersgeneratie bedraagt ten hoogste 1.592 verkeersbewegingen per dag. Het betreft hier enkelvoudige verkeersbewegingen, oftewel één verkeersbeweging representeert één aankomende of vertrekkende personenauto.

De kengetallen hebben betrekking op een drukke winkeldag, met relatief veel verkeer en worden gezien als 'worst-case'. De ervaring leert dat ook op drukke winkeldagen, in de praktijk de verkeersgeneratie lager is.

PARKEREN
Op basis van de hiervoor genoemde CROW-publicatie kan een parkeernorm van minimaal 2,7 en maximaal 4,7 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo worden aangehouden. De supermarkt beslaat een oppervlakte van circa 1.500 m2 bvo. De gemiddelde parkeerbehoefte komt hiermee op een totaal van 55,5 parkeerplaatsen. Met het voornemen worden 63 parkeerplaatsen gerealiseerd.

Wat betreft het fietsparkeren worden door het supermarktbedrijf voorzieningen van voldoende omvang getroffen (een berging voor personeel en fietsenbeugels voor klanten). CROW geeft hierover aan dat het gewenste aantal fietsparkeervoorzieningen bij voorkeur wordt bepaald op basis van tellingen, omdat dit de beste garantie biedt dat het aanbod past bij de daadwerkelijke vraag.

De bevoorrading van de winkel vindt tot slot dagelijks met vier vrachtwagens plaats. Er is dan ook geen sprake van een bijzondere toename van vrachtverkeer als gevolg van het planvoornemen.

Conclusie
Het parkeren wordt op openbaar terrein van de gemeente opgelost. De te realiseren 63 parkeerplaatsen van de supermarkt worden voldoende geacht om ook een eventuele toename vanwege het planvoornemen op te vangen. Met het planvoornemen is voorts geen sprake van onevenredige verkeerseffecten.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Grondexploitatie
Artikel 6.12 lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen voor gronden waarop een bij Algemene Maatregel van Bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Op grond van artikel 6.2.1 onder c Bro is voorliggende ontwikkeling een bouwplan.

De gemeentelijke financiën zijn hierbij echter niet in het geding; er zijn geen kosten die de gemeente via een kostenverhaalovereenkomst op de initiatiefnemer hoeft te verhalen. De gemaakte kosten worden gedekt door de leges. Bij verlening van de omgevingsvergunning is dan ook expliciet door het college van burgemeester en wethouders besloten, op grond van artikel 6.12 lid 2 Wro en van het delegatiebesluit op grond van artikel 6.12 lid 3 Wro, geen exploitatieplan vast te stellen.

Overige kosten en planschade
Een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12 lid 1 onder a, onder 3o van de Wabo is één van de oorzaken waardoor schade als bedoeld in artikel 6.1 Wro kan ontstaan. Door deze planschade kan de economische uitvoerbaarheid van het project in het geding komen. Om de economische uitvoerbaarheid van de uitbreiding van de supermarkt te waarborgen, is daarom een overeenkomst tot planschadevergoeding afgesloten met Poiesz Vastgoed BV.

Het voornemen is dan ook economisch uitvoerbaar.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Procedure omgevingsvergunning

Met de omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12 lid 1 onder a, onder 3o van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), wordt het mogelijk gemaakt de supermarkt Poiesz in Tolbert van Het Spoor 2 naar de Hoofdstraat te verplaatsen. Deze ruimtelijke onderbouwing maakt onderdeel uit van de omgevingsvergunning. Door middel van een omgevingsvergunning kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in het betreffende bestemmingsplan "Tolbert". De bestemming zelf verandert niet. In de omgevingsvergunning worden voorwaarden genoemd waaraan moet worden voldaan.

Op grond van artikel 6.5 lid 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) mag een omgevingsvergunning niet worden verleend dan wanneer de gemeenteraad heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft. Daarom wordt gelijktijdig met de ontwerp omgevingsvergunning, een ontwerpverklaring van geen bedenkingen van de raad ter inzage gelegd.

Artikel 3.10 lid 1, onder a, van de Wabo bepaalt dat de uitgebreide procedure, zoals verwoord in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van toepassing is op een omgevingsvergunning die op grond van artikel 2.12 lid 1 onder a, onder 3o van de Wabo wordt verleend. Een vergunning kan niet worden verleend wanneer de motivering van het besluit geen goede ruimtelijke onderbouwing bevat. In deze voorliggende ruimtelijke onderbouwing zijn alle ruimtelijke aspecten uitvoerig beschreven.

Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een goed ruimtelijk uitvoerbaar plan. Regels waaraan voldaan moet worden, zijn opgenomen in de omgevingsvergunning en waar nodig in de verklaring van geen bedenkingen van de raad.

5.2.2 Overleg ex. art. 3.1.1 Bro

In het kader van het bestuurlijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is voorliggende ruimtelijke onderbouwing aan verschillende maatschappelijke instanties voorgelegd voor een reactie.

5.2.3 Tervisielegging ontwerp

Met het ter visie leggen van de ontwerp-omgevingsvergunning stelde de gemeente een ieder in de gelegenheid om kennis te kunnen nemen van, alsmede te reageren op, de inhoud van het planvoornemen.

Ten aanzien van de ontvangen zienswijze is een Nota van reactie opgesteld. In nota van zienswijzen wordt inhoudelijk ingegaan op de zienswijzen. Besloten is de zienswijze niet over te nemen.

Op 22 mei 2019 heeft de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen afgegeven voor de supermarkt.