Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Opende
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1969.BPOP19BEHE1-VA01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan "Opende" met identificatienummer NL.IMRO.1969.BPOP19BEHE1-VA01 van de Gemeente Westerkwartier;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 verbeelding

de verbeelding van het bestemmingsplan “Opende” met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan-huis-verbonden beroep

het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, kunstzinnig of ontwerp-technisch dan wel daarmee gelijk te stellen gebied door de gebruik(st)er van de woning en waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;

1.7 agrarisch grondgebruik

het telen van gewassen, niet in een volkstuincomplex, en/of weiden van dieren;

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bed & breakfast

een kleinschalige verblijfsaccommodatie die de mogelijkheid biedt tot een toeristisch en kortdurend verblijf, waarbij ook ontbijt wordt geserveerd. Overnachting en ontbijt worden aangeboden in een woonhuis dat wordt geëxploiteerd door de eigenaren van het betreffende huis;

1.10 bedrijf

een onderneming gericht op het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen;

1.11 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.12 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.13 bedrijfswoning

een woning op een bouwperceel met een bestemming, niet zijnde een woonbestemming, die wordt bewoond door eigenaren of huurders van de bedrijfsbebouwing die op hetzelfde bouwperceel aanwezig is. Hierbij geldt dat de bedrijfsbebouwing structureel voor bedrijfsmatige activiteiten gebruikt moet worden. Aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven worden niet tot deze activiteiten gerekend;

1.14 beperkt kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.15 bestaand

  1. ten aanzien van gebouwen en overkappingen
    1. bestaand ten tijde van de vastgestelde nulmeting Slagboom en Peters luchtfotografie, kaartnummers 4759, 4760, 4771 en 4772;
    2. na de nulmeting (1996) valt alleen alles wat legaal gebouwd is onder 'bestaand';
  2. ten aanzien van gebouwen, geen bouwwerken: bestaand ten tijde van de eerste ter inzage legging van het ontwerp van het plan;
  3. ten aanzien van het overige gebruik: bestaand ten tijde van de eerste ter inzage legging van het ontwerp van het plan;

1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op het zelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk met een dak;  

1.18 bijzondere woonvorm

een voorziening voor de huisvesting van personen die bij een normale, dagelijkse functioneren huishoudelijke, sociale, sociaal-medische en/of medische begeleiding en/of verzorging behoeven, zoals ouderen en mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking;

1.19 boom- en/of sierkwekerij

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, sierconiferen, sierheesters en overige sierbeplanting, een en ander in de vorm van vollegrondteelt dan wel containerteelt;

1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.24 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.25 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.26 bouwwerk, geen gebouw zijnde

elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;

1.27 bouw en sloopafval

steenachtige bedrijfsafvalstoffen afkomstig van het bouwen of slopen van wegen, gebouwen of overige bouwwerken;

1.28 cultuurgrond

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden met uitzondering van bosgronden en houtteelt;

1.29 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.30 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder ook een belwinkel en een internetcafé;

1.31 erf

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, de be­stemming deze inrichting niet verbiedt;

1.32 erfbebouwinggebied

een gebied op een perceel: 
  • waar volgens de bestemming bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan; 
  • dat het achtererf en/of een zijerf dan wel twee zijerven omvat; 
  • uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijke hoofdgebouw op het perceel.

1.33 erker

een uitgebouwd deel van een woonhuis, bouwkundig bestaande uit een "lichte" constructie met een overwegende transparante uitstraling en van beperkte omvang;

1.34 fruitteeltbedrijf

een bedrijf dat is gericht op het telen van fruit;

1.35 gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:

de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

1.36 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.37 geluidsbelasting

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

1.38 geluidsgevoelige objecten

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.39 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, zoals een melkveehouderijbedrijf of een akkerbouwbedrijf;

1.40 hogere grenswaarde

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.41 hoofdverblijf

de plek waar een persoon zijn hoofdverblijfplaats heeft, zijn post ontvangt en staat ingeschreven;

1.42 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, waaronder bed & breakfast, discotheek, feestzaal en partyboerderij, te onderscheiden in:
  • horeca van categorie 1: een horecabedrijf, dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen en waar naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren en in hoofdzaak alcoholvrije drank worden verstrekt. Daaronder worden begrepen: een ijssalon, een koffie- en/of theehuis;
  • horeca van categorie 2: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden. Daaronder worden begrepen: cafetaria/snackbar, fastfood en broodjeszaken/lunchroom, konditorei, afhaalcentrum, eetwinkels, restaurant;
  • horeca van categorie 3: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen; Daaronder worden begrepen: café, bar, grand-café, eetcafé, danscafé, pubs, juice- en healthbar;
  • horeca van categorie 4: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot de dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren: Daaronder worden begrepen: discotheek/dancing, nacht-café en een zalencentrum (met nachtvergunning);
  • horeca van categorie 5: een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf. Daaronder worden begrepen: hotel, motel, pension en overige logiesverstrekkers;

1.43 houtteelt

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;

1.44 internetwinkel

detailhandel zonder showroom, waarvan de handel voornamelijk via internet en andere media loopt.

1.45 kampeermiddel

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.46 kap

bovenbeeindiging van een bouwwerk met minimaal twee schuine dakvlakken;

1.47 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

bedrijvigheid die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.48 kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.49 maaiveld

aansluitend afgewerkt terrein, zie Bor bijlage II art 1 lid 2 b;

1.50 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen voor openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.51 milieusituatie

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkomen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;

1.52 ondergronds

beneden peil;

1.53 overkapping

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.54 paardenbak

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;

1.55 peil

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
  4. voor een grondlichaam of op de hoogte van het terrein: het maaiveld.

1.56 permanente bewoning

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;

1.57 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.58 prostitutiebedrijf

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht.
Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische-massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.59 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.60 risicovolle inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.61 stapmolen

cirkelvormig bouwwerk waar paarden zonder toezicht beweging in krijgen.

1.62 straat- en bebouwingsbeeld

de stedenbouwkundige waarde van een gebied die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing. De mate van samenhang wordt bepaald door de verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, de onderlinge verhouding tussen bebouwing op het gebied van bouwhoogte en -breedte en de wijze waarop bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is zich tot elkaar verhoudt op het vlak van bouwvorm en ligging;

1.63 verkeersveiligheid

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

1.64 voorgevel

de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.65 voorkeursgrenswaarde

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.66 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.67 woongebouw

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.68 woonhuis

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.69 woonsituatie

de waarde van een gebied voor de woonfunctie, die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing. Bij de bepaling van de waarde wordt in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkomen of beperken van hinder.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de dakhelling van een bouwwerk

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.7 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens

de kortste afstand tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Cultuurgrond' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het agrarisch grondgebruik, met uitzondering van een boom- en/of sierkwekerijhoutteelt of fruitteeltbedrijf;
  2. bos- en/of natuurelementen met een oppervlakte van minder dan 2 hectare;
  3. infrastructurele voorzieningen zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan;
  4. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van ijsbanen of siervijvers;
  5. natuurvriendelijke oeverzones van 5 m breed aan weerszijden van een watergang;
  6. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik en educatief medegebruik, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden en parkeervoorzieningen ten behoeve van toeristische overstappunten. 
met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde - geen windturbines zijnde - en andere-werken.

3.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch - Cultuurgrond' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
3.2.1 Gebouwen
Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd:
  • stallen en schuren die legaal aanwezig zijn op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan of die op dat moment gebouwd mogen worden, mogen worden gehandhaafd naar de omvang die zij op dat moment hadden;
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regel: 
  1. de bouwhoogte mag niet meer dan 1,50 m bedragen;
  2. kuilvoerplaten, sleufsilo's en voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest zijn niet toegestaan.

3.3 Nadere eisen

burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:  
  1. de verkeersveiligheid;
  2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  3. de waarde van een ter plaatse voorkomende dubbelbestemming.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.4.1 Strijdig gebruik
Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van de voor Agrarisch aangewezen gronden ten behoeve van een (kleinschalig) kampeerterrein.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.5.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de in bijlage 1 genoemde werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, indien en voor zover bij de bestemming Agrarisch en de betreffende werken of werkzaamheden een "A" is vermeld.
3.5.2 Uitzondering
Het in artikel 3 lid 5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden betreffen.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

 
3.6.1 Wijziging
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch - Cultuurgrond wijzigen in: 
  1. ten behoeve van natuurontwikkeling, met dien verstande dat:
    1. grondverwerving plaatsvindt op basis van vrijwilligheid;
    2. verhoging van het waterpeil in natuurgebieden pas aan de orde is als grotere aaneengesloten waterhuishoudkundige beheersbare gebieden zijn verworven;
    3. verhoging van het waterpeil in natuurgebieden niet mag leiden tot vernatting van aangrenzende landbouwgronden;
    4. in beginsel geen hydrologische bufferzones buiten de ecologische hoofdstructuur worden ingesteld;
    5. realisatie van de ecologische hoofdstructuur niet mag leiden tot beperkingen op aangrenzende landbouwgronden.
  2. de bestemming 'Natuur' ten behoeve van de omzetting van agrarische gronden in natuurgronden, met dien verstande dat:
    1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 6 van overeenkomstige toepassing zijn;
    2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    3. de wijzigingsbevoegdheid niet eerder wordt toegepast dan nadat de betreffende gronden in zijn geheel voor de daadwerkelijke natuurontwikkeling zijn verworven of aangewezen.
3.6.2 Afwegingskader
Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden in artikel 3 lid 6 vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:
  1. de mate waarin de waarden, welke het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  3. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  4. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  5. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.

Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. gebouwen ten behoeve van:
    1. agrarische bedrijven met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
    2. bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
met de daarbij behorende:
  1. parkeervoorzieningen;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. tuinen, erven en terreinen;
  4. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, waaronder silo's.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. een gebouw wordt binnen een bouwvlak gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' wordt ten hoogste één bedrijfswoning gebouwd;
  3. per bouwvlak mogen uitsluitend bedrijfsgebouwen ten behoeve van één grondgebonden agrarisch bedrijf worden gebouwd;
  4. het oppervlakte van niet inpandige bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste 120 m²; 
  5. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven maximum goothoogte;
  6. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven maximum bouwhoogte;
  7. in afwijking van het bepaalde onder e en f gelden voor niet-inpandige bedrijfswoningen de volgende regels:
    1. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3,50 m;
    2. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 9,00 m.
4.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:    
  1. bijbehorende bouwwerken mogen alleen binnen het erfbebouwingsgebied worden gebouwd;    
  2. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken in het erfbebouwingsgebied bedraagt niet meer dan:
    1. In geval van een erfbebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m²: 50% van dat erfbebouwingsgebied;
    2. In geval van een erfbebouwingsgebied groter dan 100 m² en kleiner dan of gelijk aan 300 m²: 50 m², vermeerderd met 20% van het deel van het erfbebouwingsgebied dat groter is dan 100 m²;
    3. In geval van een erfbebouwingsgebied groter dan 300 m²: 90 m², vermeerderd met 10% van het deel van het erfbebouwingsgebied dat groter is dan 300 m², tot een maximum van in totaal 150 m².
  3. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt maximaal 3 meter;
  4. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt maximaal 5,5 meter;
  5. een bijbehorend bouwwerk die hoger is dan 3 meter moet met een kap worden afgedekt;
  6. de maximale dakhelling bedraagt 55 graden.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouw en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevel of het verlengde daarvan ten hoogste 1,00 m en achter de voorgevel ten hoogste 2,00 m;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen bijbehorende bouwwerken zijnde, bedraagt ten hoogste 3,00 m met uitzondering van vlaggenmasten, hiervan bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 6,00 m.

4.3 Nadere eisen

burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:
  1. een goede waterhuishouding;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van andere gebouwen ten dienste van de (bedrijfs)woonfunctie dan de bedrijfswoning voor zelfstandige bewoning;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  4. vrijstaande bijbehorende bouwwerken mogen niet voor bewoning worden gebruikt.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in artikel 4 lid 4 sub c in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de uitoefening van productiegebonden detailhandel, niet zijnde detailhandel in voedings- en genotmiddelen.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat: 
  1. de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' wordt gewijzigd in de bestemming 'Tuin' en de bestemming 'Wonen - 1' of 'Wonen - 2', mits:
    1. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingzone - wijzigingsgebied 2’;
    2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van Tuin en van Wonen - 1of Wonen - 2 van overeenkomstige toepassing zijn;
    3. er per perceel maximaal één woning wordt toegevoegd;
    4. de te bouwen woningen in overeenstemming zijn met de regionale woonvisie;
    5. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
    6. voorafgaande aan de ontwikkeling van het wijzigingsgebied een bodemonderzoek is uitgevoerd, waarvan de resultaten in het wijzigingsplan zullen worden opgenomen.

Artikel 5 Agrarisch - Cultuurgrond

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Cultuurgrond' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. cultuurgrond;
  2. bebossing;
  3. voet- en fietspaden;
  4. groenvoorzieningen;
  5. sloten, bermen en beplanting;
met de daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

5.2 Bouwregels

 
5.2.1 Gebouwen en overkappingen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:
  • de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 2,00 m;
  • de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen.

5.3 Nadere eisen

burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:
  1. een goede waterhuishouding;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 6 Bedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. gebouwen en overkappingen voor:
    1. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2;
    1. bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
    2. een groothandel koel- en vriesmeubelen, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf -
      groothandel koel- en vriesmeubelen; 
    3. een bouwbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf'.
met daarbij behorende:
  1. wegen en paden;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. water;
  4. groenvoorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

6.2 Bouwregels

6.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. een gebouw of overkapping wordt binnen een bouwvlak gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' wordt ten hoogste één bedrijfswoning gebouwd;
  3. het oppervlakte van niet inpandige bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste 120 m²; 
  4. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven maximum goothoogte;
  5. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven maximum bouwhoogte;
  6. in afwijking van het bepaalde onder d en e gelden voor niet-inpandige bedrijfswoningen de volgende regels:
    1. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3,50 m;
    2. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 9,00 m.
6.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:    
  1. bijbehorende bouwwerken mogen alleen binnen het erfbebouwingsgebied worden gebouwd;    
  2. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken in het erfbebouwingsgebied bedraagt niet meer dan:
    1. In geval van een erfbebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m²: 50% van dat erfbebouwingsgebied;
    2. In geval van een erfbebouwingsgebied groter dan 100 m² en kleiner dan of gelijk aan 300 m²: 50 m², vermeerderd met 20% van het deel van het erfbebouwingsgebied dat groter is dan 100 m²;
    3. In geval van een erfbebouwingsgebied groter dan 300 m²: 90 m², vermeerderd met 10% van het deel van het erfbebouwingsgebied dat groter is dan 300 m², tot een maximum van in totaal 150 m².
  3. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt maximaal 3 meter;
  4. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt maximaal 5,5 meter;
  5. een bijbehorend bouwwerk die hoger is dan 3 meter moet met een kap worden afgedekt;
  6. de maximale dakhelling bedraagt 55 graden.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevel of het verlengde daarvan ten hoogste 1,00 m en achter de voorgevel ten hoogste 2,00 m;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen bijbehorende bouwwerken zijnde, bedraagt ten hoogste 3,00 m met uitzondering van vlaggenmasten, hiervan bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 6,00 m.

6.3 Nadere eisen

burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:
  1. een goede waterhuishouding;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden voor geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven:
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van detailhandel;
  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2 en in artikel artikel 6 lid 1;
  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor zelfstandige kantoren;
  5. vrijstaande bijbehorende bouwwerken mogen niet voor bewoning worden gebruikt.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in artikel 6 lid 4 sub b in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de uitoefening van productiegebonden detailhandel, niet zijnde detailhandel in voedings- en genotmiddelen, mits er voldoende parkeergelegenheid op het eigen erf voor de werknemers en bezoekers aanwezig is;
  2. het bepaalde in artikel 6 lid 4 sub d in die zin dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, mits het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 1 onder een hogere categorie dan 2, maar in een individueel geval feitelijk een lagere milieubelasting kunnen hebben.

6.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat: 
  1. de bestemming 'Bedrijf' wordt gewijzigd in de bestemming 'Tuin' en de bestemming 'Wonen - 1' of 'Wonen - 2', mits:
    1. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingzone - wijzigingsgebied 1’;
    2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van Tuin en van Wonen - 1of Wonen - 2 van overeenkomstige toepassing zijn;
    3. er per perceel maximaal één woning wordt toegevoegd;
    4. de te bouwen woningen in overeenstemming zijn met de regionale woonvisie;
    5. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
    6. voorafgaande aan de ontwikkeling van het wijzigingsgebied een bodemonderzoek is uitgevoerd, waarvan de resultaten in het wijzigingsplan zullen worden opgenomen.
  2. de aanduidingen zoals genoemd in artikel 6 lid 1 van de verbeelding worden verwijderd, mits de betreffende functie ter plaatse is beëindigd.

Artikel 7 Bedrijf - nutsvoorziening

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. gebouwen voor het openbare nut, zoals transformatorgebouwen, gebouwen voor de gasvoorziening, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen;
met daaraan ondergeschikt;
  1. groenvoorzieningen;
  2. paden;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met daarbijbehorende:
  1. erven en terreinen.

7.2 Bouwregels

7.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte mag niet meer dan 5 m bedragen;
  3. er zijn geen bedrijfswoningen toegestaan.
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3 m bedragen;
  2. de hoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

7.3 Nadere eisen

burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:
  1. een goede waterhuishouding;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 8 Bedrijventerrein

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. gebouwen en overkappingen voor:
    1. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 2 onder de categorieën 1 en 2;
    2. uitsluitend bedrijven die zijn genoemd in bijlage 2 onder de categorieën 1 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 1; 
    3. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 2 onder de categorieën 1, 2 en 3.1 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1;
    4. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 2 onder de categorieën 1, 2 en 3.1 en 3.2 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2;
    5. detailhandel met uitzondering van supermarkten;
    6. een horecabedrijf van categorie 2, 3 of 5, ter plaatse van de aanduiding horeca;
    7. dienstverlenende bedrijven;
    8. detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen.
    met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
  1. bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
met de daarbij behorende:
  1. wegen en paden;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. water;
  6. tuinen, erven en terreinen;
  7. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

8.2 Bouwregels

8.2.1 Bedrijfsgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. een gebouw of overkapping zal ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘gevellijn’ zal een gebouw in of ten hoogste 5,00 m achter de gevellijn worden gebouwd;
  3. het bebouwingspercentage van binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel zal ten hoogste 70% bedragen;
  4. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens zal tenminste 3,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand kleiner is, in welk geval de bestaande afstand als minimum geldt;
  5. de bouwhoogte van een gebouw of overkapping zal ten hoogste 10,00 m bedragen, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als ‘specifieke vorm van bedrijventerrein - zichtlocatie’, in welk geval de bouwhoogte van een gebouw of overkapping ten hoogste 9,00 m zal bedragen.
8.2.2 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
  1. een bedrijfswoning zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. een bedrijfswoning mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd.
  3. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' zal ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;
  4. het oppervlakte van niet inpandige bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste 120 m²; 
  5. voor niet-inpandige bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
    1. de goothoogte zal ten hoogste 3,50 m bedragen, tenzij de bestaande goothoogte hoger is, in welk geval de bestaande goothoogte als maximale goothoogte geldt;
    2. de bouwhoogte zal ten hoogste 9,00 m bedragen.
8.2.3 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:      
  1. bijbehorende bouwwerken mogen alleen binnen het erfbebouwingsgebied worden gebouwd;    
  2. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken in het erfbebouwingsgebied bedraagt niet meer dan:
    1. In geval van een erfbebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m²: 50% van dat erfbebouwingsgebied;
    2. In geval van een erfbebouwingsgebied groter dan 100 m² en kleiner dan of gelijk aan 300 m²: 50 m², vermeerderd met 20% van het deel van het erfbebouwingsgebied dat groter is dan 100 m²;
    3. In geval van een erfbebouwingsgebied groter dan 300 m²: 90 m², vermeerderd met 10% van het deel van het erfbebouwingsgebied dat groter is dan 300 m², tot een maximum van in totaal 150 m².
  3. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt maximaal 3 meter;
  4. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt maximaal 5,5 meter;
  5. een bijbehorend bouwwerk die hoger is dan 3 meter moet met een kap worden afgedekt.
8.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2,00 m;
  2. de bouwhoogte van reclamemasten en vlaggenmasten zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen en geen overkappingen zijnde zal ten hoogste 8,00 m bedragen.

8.3 Nadere eisen

burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:
  1. een goede waterhuishouding;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

8.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfswoningen, tenzij het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', in welk geval een bedrijfswoning is toegestaan;
  2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning voor bewoning;
  3. het gebruik van een bedrijfswoning ten behoeve van een niet op hetzelfde perceel gelegen bedrijf; 
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan die welke zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2 en 3;
  5. het gebruik van gronden en bouwwerken als horecabedrijf, met uitzondering van bepaalde in artikel 8 lid 1 sub a onder 6;
  6. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de opslag van LPG;
  7. het gebruik van gronden en bouwwerken als vulpunt voor LPG;
  8. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt van motorbrandstoffen;

8.5 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in artikel 8 lid 4 sub d in die zin dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 2 onder de categorieën 1 t/m 3, mits:
    1. het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 1 onder een hogere categorie dan 3, maar in een individueel geval een lagere milieubelasting hebben;
    2. het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft;
  2. het bepaalde in artikel 8 lid 4 sub a in die zin dat een bedrijfswoning is toegestaan, mits:
    1. de bedrijfsactiviteit is opgenomen in bijlage 2 en passend binnen de bedrijfscategorie-indeling van het betreffende perceel;
    2. de hoofdbewoner(s) van de bedrijfswoning dien(t)(en) feitelijk en daadwerkelijk werkzaam te zijn in het bijbehorende bedrijf;
    3. de bedrijfsactiviteiten noodzaken tot het daadwerkelijk bewonen van een bijbehorende bedrijfswoning, dit dient aannemelijk te worden gemaakt door de aanvrager;
    4. de werkzaamheden dienen gericht te zijn op duurzaamheid en continuïteit van de werkzaamheden;
    5. er geen aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is opgenomen.           

8.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat de aanduidingen zoals genoemd in artikel 8 lid 1 van de verbeelding worden verwijderd, mits de betreffende functie ter plaatse is beëindigd.

Artikel 9 Cultuur en ontspanning

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een (verhard)oefenterrein voor een muziekvereniging;
  2. incidentele en periodieke evenementen;
  3. (overloop)parkeervoorzieningen;

    met daaraan ondergeschikt:
  4. verhardingen;
  5. nutsvoorzieningen;

    met de daarbij behorende:
  6. erven en terreinen;
  7. lichtmasten.

9.2 Bouwregels

9.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van lichtmasten zal ten hoogste 15,00 m bedragen;
  2. het aantal lichtmasten zal ten hoogste 2 bedragen.

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

9.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden als oefenterrein voordat de landschappelijke inpassing, zoals opgenomen in bijlage 3 bij de regels van dit bestemmingsplan, binnen de bestemming Groen is gerealiseerd en in stand gehouden;
  2. het gebruik van de gronden als oefenterrein tussen 23.00 uur en 7.00 uur;
  3. het gebruik van de gronden als oefenterrein waarbij niet wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. het aantal oefenmomenten is maximaal 25 keer per jaar op een doordeweekse dag;
    2. het aantal oefenmomenten is maximaal 4 keer per jaar in het weekend;
    3. de duur van een oefenmoment duurt niet langer dan 8 uur. 

Artikel 10 Detailhandel

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Detailhandel’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. gebouwen ten behoeve van:
    1. detailhandel, met uitzondering van volumineuze detailhandel;
    2. dienstverlenende bedrijven, dienstverlenende instel­lin­gen en/of horeca, ter plaatse van de aanduiding ‘gemengd’;
    3. een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
    4. uitsluitend detailhandel in kachels en woonaccessoires, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - kachels en woonaccessoires'
  2. gebouwen en aangebouwde overkappingen ten behoeve van het (bedrijfs)wonen, voor zover sprake is van de aanduiding ‘bedrijfswoning’; 
met de daarbijbehorende:
  1. parkeervoorzieningen;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. tuinen, erven en terreinen;
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde

10.2 Bouwregels

10.2.1 Bedrijfsgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. een gebouw of overkapping zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. de goot- en bouwhoogte van een gebouw zullen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ aangegeven hoogte bedragen.
10.2.2 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels: 
  1. een bedrijfswoning zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. per bedrijf zal ten hoogste één bedrijfswoning worden ge­bouwd;
  3. voor inpandige bedrijfswoningen zijn de regels van artikel 10 lid 2.1 van overeenkomstige toepassing;
  4. voor niet-inpandige bedrijfswoningen gelden de volgende regels: 
    1. de goothoogte zal ten hoogste 3,50 m bedragen, tenzij de bestaande goothoogte hoger is, in welk geval de bestaande goothoogte als maximale goothoogte geldt;
    2. de bouwhoogte zal ten hoogste 9,00 m bedragen.
10.2.3 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de goothoogte zal ten hoogste 3,00 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte zal ten hoogste 6,00 meter bedragen;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en aangebouwde overkappingen zal respectievelijk ten hoogste 50 m² en ten hoogste 25 m² bedra­gen, met dien verstande dat niet meer dan 50% van het buiten het bouwvlak gelegen gedeelte van een bouwperceel mag worden bebouwd met gebouwen en aangebouwde overkappingen, tenzij de bestaande oppervlakte groter is, in welk geval de bestaande oppervlakte als maximale oppervlakte geldt.
10.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning(en) en het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3,00 m bedragen.

10.3 Nadere eisen

burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor: 
  1. een goede waterhuishouding;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

10.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfswoningen, tenzij het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', in welk geval een bedrijfswoning is toegestaan;
  2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning voor bewoning;
  3. het gebruik van een bedrijfswoning ten behoeve van een niet op hetzelfde perceel gelegen bedrijf;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering;
  5. het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf;
  6. vrijstaande bijbehorende bouwwerken mogen niet voor bewoning worden gebruikt.

10.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid van het gebied en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat:
  1. de bestemming ‘Detailhandel’ wordt gewijzigd in de bestemming 'Tuin' en de bestemming 'Wonen - 1' of 'Wonen - 2', mits:
    1. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingzone - wijzigingsgebied 3’;
    2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van Tuin en van Wonen - 1of Wonen - 2 van overeenkomstige toepassing zijn;
    3. er per perceel maximaal één woning wordt toegevoegd;
    4. de te bouwen woningen in overeenstemming zijn met de regionale woonvisie;
    5. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
    6. voorafgaande aan de ontwikkeling van het wijzigingsgebied een bo­demonderzoek is uitgevoerd, waarvan de resultaten in het wijzi­gingsplan zullen worden opgenomen.
  2. de aanduidingen zoals genoemd in artikel 10 lid 1 van de verbeelding worden verwijderd, mits de betreffende functie ter plaatse is beëindigd.

Artikel 11 Dienstverlening

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Dienstverlening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. gebouwen en overkappingen voor:
    1. dienstverlenende bedrijven en dienstverlenende instellingen;
met de daarbij behorende:
  1. wegen en paden;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. water;
  4. groenvoorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

11.2 Bouwregels

11.2.1 Bedrijfsgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. een gebouw of overkapping wordt binnen een bouwvlak gebouwd;
  2. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven maximum goothoogte;
  3. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven maximum bouwhoogte;
11.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:    
  1. bijbehorende bouwwerken mogen alleen binnen het erfbebouwingsgebied worden gebouwd;    
  2. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken in het erfbebouwingsgebied bedraagt niet meer dan:
    1. In geval van een erfbebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m²: 50% van dat erfbebouwingsgebied;
    2. In geval van een erfbebouwingsgebied groter dan 100 m² en kleiner dan of gelijk aan 300 m²: 50 m², vermeerderd met 20% van het deel van het erfbebouwingsgebied dat groter is dan 100 m²;
    3. In geval van een erfbebouwingsgebied groter dan 300 m²: 90 m², vermeerderd met 10% van het deel van het erfbebouwingsgebied dat groter is dan 300 m², tot een maximum van in totaal 150 m².
  3. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt maximaal 3 meter;
  4. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt maximaal 5,5 meter;
  5. een bijbehorend bouwwerk die hoger is dan 3 meter moet met een kap worden afgedekt;
  6. de maximale dakhelling bedraagt 55 graden.
11.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevel of het verlengde daarvan ten hoogste 1,00 m en achter de voorgevel ten hoogste 2,00 m;
  2. de hoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3,00 m met uitzondering van vlaggenmasten, hiervan bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 6,00 m.

11.3 Nadere eisen

burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:
  1. een goede waterhuishouding;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

11.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van detailhandel, anders dan in de vorm ondergeschikte detailhandel in aan de dienstverlening gerelateerde producten;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken als zelfstandig horecabedrijf;
  4. vrijstaande bijbehorende bouwwerken mogen niet voor bewoning worden gebruikt.

Artikel 12 Groen

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen, waarbij het behoud van herkenbare verkaveling uitgangspunt is;
  2. speelvoorzieningen;
  3. inritten en uitritten;
  4. voet- en fietspaden;
  5. waterlopen en waterpartijen.
met daaraan ondergeschikt:
  1. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

12.2 Bouwregels

12.2.1 Gebouwen en overkappingen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:
  • de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 2,00 m.

12.3 Nadere eisen

burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:
  1. een goede waterhuishouding;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 13 Groen - Park

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen - Park' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. een park;
  2. bebossing;
  3. dierenweiden;
  4. voet- en fietspaden;
  5. speelvoorzieningen;
  6. waterlopen en waterpartijen;
met daaraan ondergeschikt:
  1. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

13.2 Bouwregels

13.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels: 
  1. op of in deze gronden zijn geen gebouwen en overkappingen toegestaan, met uitzondering van bestaande gebouwen en overkappingen. Onder bestaande bebouwing wordt verstaan:
    1. de twee gebouwen binnen de dierenweide met een gezamenlijke bebouwde oppervlakte van 85 m2;
    2. het gebouw binnen de volkstuinen met een bebouwd oppervlak van 25 m2.
  2. op of in deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande gebouwen en overkappingen voor zover niet wordt uitgebreid.
13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:
  1. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 2,00 m.

13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor: 
  1. een goede waterhuishouding;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 14 Horeca

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. gebouwen en overkappingen voor:
    1. een horecabedrijf, met uitzondering van een bar-dancing en een café;
    2. detailhandel (niet zijnde volumineuze detailhandel), kantoren, dienstverlenende bedrijven en dienstverlenende instellingen;
    3. een bedrijfswoning.
      met daarbij behorende:
  2. terrassen;
  3. wegen en paden;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

14.2 Bouwregels

14.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. een gebouw of overkapping wordt binnen een bouwvlak gebouwd, met dien verstande dat buiten een bouwvlak gebouwen en aangebouwde overkappingen zijn toegestaan;
  2. binnen een bouwvlak bedragen de goot- en bouwhoogte ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte;
  3. voor gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak gelden de volgende regels:
    1. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3 m;
    2. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 6 m;
    3. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en aangebouwde overkappingen bedraagt ten hoogste 50 m2 respectievelijk 25 m2;
    4. niet meer dan 50% van het buiten het bouwvlak gelegen gedeelte van een bouwperceel mag worden bebouwd met gebouwen en aangebouwde overkappingen;
  4. de goothoogte en de bouwhoogte bedragen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte.
14.2.2 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende regels:
  1. een bedrijfswoning zal binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. per bedrijf zal ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;
  3. een bedrijfswoning zal uitsluitend inpandig worden gebouwd;
  4. voor bedrijfswoningen zijn de regels van artikel 14 lid 2.1 van overeenkomstige toepassing.
14.2.3 Gebouwen en aangebouwde overkappingen ten behoeve van het (bedrijfs)wonen buiten een bouwvlak:
Voor het bouwen van gebouwen en aangebouwde overkappingen ten behoeve van het (bedrijfs)wonen buiten een bouwvlak gelden de volgende regels:
  1. de goothoogte zal ten hoogste 3,00 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte zal ten hoogste 6,00 meter bedragen;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en aangebouwde overkappingen zal respectievelijk ten hoogste 50 m² en ten hoogste 25 m² bedragen, met dien verstande dat niet meer dan 50% van het buiten het bouwvlak gelegen gedeelte van een bouwperceel mag worden bebouwd met gebouwen en aangebouwde overkappingen, tenzij de bestaande oppervlakte groter is, in welk geval de bestaande oppervlakte als maximale oppervlakte geldt.
14.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt voor de voorgevel of het verlengde daarvan ten hoogste 1,00 m en achter de voorgevel ten hoogste 2,00 m;
  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6,00 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3,00 m.

14.3 Nadere eisen

burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:
  1. een goede waterhuishouding;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

14.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden van het gebied en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat:
  1. de oppervlakte van een aangegeven bouwvlak wordt vergroot, dan wel de ligging van een aangegeven bouwvlak wordt gewijzigd, mits:
    1. de vergroting ten hoogste 25% van de oppervlakte van het bouwvlak zal bedragen;
    2. de afstand ten opzichte van de zijdelingse perceelgrens ten minste 3,00 m zal bedragen;
    3. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.

Artikel 15 Maatschappelijk

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. gebouwen en overkappingen voor:
    1. maatschappelijke voorzieningen;
    2. kinderopvang'
    3. ter plaats van de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - 1": uitsluitend medische en sociaal-medische voorzieningen; 
    4. bedrijfswoningen, indien de gronden op de verbeelding zijn voorzien van de aanduiding “bedrijfswoning”;  
met daarbij behorende:
  1. wegen en paden;
  2. parkeervoorzieningen, waarbij ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', uitsluitend parkeervoorzieningen zijn toegestaan;
  3. water;
  4. groenvoorzieningen;
  5. tuinen, erven en terreinen;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

15.2 Bouwregels

15.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. een gebouw of overkapping wordt binnen een bouwvlak gebouwd;
  2. het oppervlakte van niet inpandige bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste 120 m²; 
  3. in afwijking van het bepaalde in sub a mogen bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen buiten het bouwvlak ten hoogste 40 m² zal bedragen;
    2. de bouwhoogte van de gebouwen buiten het bouwvlak ten hoogste 3,00 m zal bedragen; 
  4. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven maximum goothoogte;
  5. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven maximum bouwhoogte.
  6. in afwijking van bepaalde in sub e zal, ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding - toren” de bouwhoogte van de toren ten hoogste 15,00 m zal bedragen.
  7. in afwijking van bepaalde in sub a t/m f gelden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van maatschappelijk - 1” de volgende regels:
    1. van het bouwvlak mag niet meer dan het op de verbeelding aangegeven percentage worden bebouwd;
    2. in de gebouwen mogen maximaal 15 zorgstudio's, zijnde niet zelfstandige wooneenheden, worden opgericht;
    3. de goothoogte zal ten hoogste 6 m bedragen;
    4. de bouwhoogte zal ten hoogste 8,5 m bedragen;
15.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:    
  1. bijbehorende bouwwerken mogen alleen binnen het erfbebouwingsgebied worden gebouwd;    
  2. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken in het erfbebouwingsgebied bedraagt niet meer dan:
    1. In geval van een erfbebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m²: 50% van dat erfbebouwingsgebied;
    2. In geval van een erfbebouwingsgebied groter dan 100 m² en kleiner dan of gelijk aan 300 m²: 50 m², vermeerderd met 20% van het deel van het erfbebouwingsgebied dat groter is dan 100 m²;
    3. In geval van een erfbebouwingsgebied groter dan 300 m²: 90 m², vermeerderd met 10% van het deel van het erfbebouwingsgebied dat groter is dan 300 m², tot een maximum van in totaal 150 m².
  3. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt maximaal 3 meter;
  4. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt maximaal 5,5 meter;
  5. een bijbehorend bouwwerk die hoger is dan 3 meter moet met een kap worden afgedekt;
  6. de maximale dakhelling bedraagt 55 graden.
15.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevel of het verlengde daarvan ten hoogste 1,00 m en achter de voorgevel ten hoogste 2,00 m;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen bijbehorende bouwwerken zijnde, bedraagt ten hoogste 3,00 m met uitzondering van vlaggenmasten, hiervan bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 6,00 m.

15.3 Nadere eisen

burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:
  1. een goede waterhuishouding;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

15.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van andere gebouwen ten dienste van de (bedrijfs)woonfunctie dan de bedrijfswoning voor zelfstandige bewoning;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken als horecabedrijf, met uitzondering van horeca, voor zover ten dienste van en ondergeschikt aan de maatschappelijke functie;
  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van detailhandel, met uitzondering van detailhandel, voor zover ten dienste van en ondergeschikt aan de maatschappelijke functie;
  5. vrijstaande bijbehorende bouwwerken mogen niet voor bewoning worden gebruikt;
  6. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  7. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de huisvesting van meer dan 15 zorgbehoevenden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - 1".

15.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat:
  1. de bestemming ‘Maatschappelijk’ wordt gewijzigd in de bestemming 'Tuin' en de bestemming ‘Wonen - 1' of 'Wonen - 2', mits:
    1. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingzone - wijzigingsgebied 4';
    2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van Tuin en van Wonen - 1 of Wonen - 2 van overeenkomstige toepassing zijn;
    3. er per perceel maximaal één woning wordt toegevoegd;
    4. de te bouwen woningen in overeenstemming zijn met de regionale woonvisie;
    5. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
    6. voorafgaande aan de ontwikkeling van het wijzigingsgebied een bodemonderzoek is uitgevoerd, waarvan de resultaten in het wijzigingsplan zullen worden opgenomen.

Artikel 16 Maatschappelijk - Begraafplaats

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Maatschappelijk - Begraafplaats’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een begraafplaats;
  2. gebouwen ten behoeve van onderhoud en beheer;
  3. groenvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
  1. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
  1. verhardingen;
  2. erven en terreinen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

16.2 Bouwregels

16.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. als gebouw of overkapping mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van onderhoud en beheer worden gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen zal ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen;
  3. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen zal ten hoogste de bestaande hoogte bedragen.
16.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:
  • de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 2,00 m met uitzondering van vlaggenmasten, hiervan bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 6,00 m.

16.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:
  1. een goede waterhuishouding;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

16.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van detailhandel.

Artikel 17 Natuur

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden;
  2. voet- en fietspaden;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

17.2 Bouwregels

  1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
    • de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.

17.3 Nadere eisen

burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:
  1. een goede waterhuishouding;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 18 Sport

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. gebouwen en overkappingen voor sportvoorzieningen;
  2. terreinen ten behoeve van sport en sportieve recreatie.
    waarbij een goede landschappelijke inpassing van de gebouwen en terreinen wordt nagestreefd;
met daarbij behorende:
  1. wegen en paden;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. water;
  4. groenvoorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

18.2 Bouwregels

18.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. een gebouw of overkapping wordt binnen een bouwvlak gebouwd;
  2. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven maximum goothoogte;
  3. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven maximum bouwhoogte.
  4. in afwijking van het bepaalde onder a en b mogen gebouwen en overkappingen buiten de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van de buiten het bouwvlak gelegen gebouwen en overkappingen zal ten hoogste 4,00 m bedragen;
    2. de gezamenlijke oppervlakte van de buiten het bouwvlak gelegen gebouwen en overkappingen zal ten hoogste 64 m² bedragen.
18.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 15,00 m;
  3. de bouwhoogte van ballenvangers bedraagt ten hoogste 10,00 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw en geen overkappingen zijnde bedraagt ten hoogste 5,00 m.

18.3 Nadere eisen

burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:
  1. een goede waterhuishouding;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 19 Tuin

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen, geen erven zijnde, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen woonhuis;
  2. erkers;
met daaraan ondergeschikt:
  1. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

19.2 Bouwregels

19.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. er mogen geen overkappingen worden gebouwd;
  2. als gebouw mogen uitsluitend erkers worden gebouwd;
  3. een erker wordt ten hoogste 1,50 m vanuit de aangrenzende bestemmingsgrens gebouwd;
  4. een erker wordt ten hoogste over 50% van de voorgevel van het woonhuis gebouwd;
  5. de oppervlakte van een erker bedraagt ten hoogste 3 m² bedragen.
19.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. er mogen uitsluitend erf- en terreinafscheidingen worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 1,00 m.

19.3 Nadere eisen

burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:
  1. een goede waterhuishouding;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

19.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de woonsituatie, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden kan worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in artikel 19 lid 2.1 sub e in die zin dat de oppervlakte een erker maximaal 6 m2 mag bedragen.

Artikel 20 Verkeer

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen;
  2. voet- en fietspaden;
waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
 
met daaraan ondergeschikt:
  1. parkeervoorzieningen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. sloten, bermen en beplanting;
  4. speelvoorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

20.2 Bouwregels

20.2.1 Gebouwen en overkappingen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
20.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:
  • de bouwhoogte bedraagt, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, ten hoogste 5,00 m.

Artikel 21 Verkeer - verblijfsgebied

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. (woon)straten;
  2. pleinen;
  3. voet- en fietspaden;

    met daaraan ondergeschikt:
  4. parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. sloten, bermen en beplanting;
  7. speelvoorzieningen;
  8. nutsvoorzieningen;

    met de daarbij behorende:
  9. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

21.2 Bouwregels

21.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. er mogen geen overkappingen worden gebouwd;
21.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:
  1. de bouwhoogte bedraagt, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, ten hoogste 5,00 m.

Artikel 22 Wonen - 1

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woonhuizen, al dan niet in combinatie met:
    1. een aan-huis-verbonden beroep en legale bestaande kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
    2. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2';
    3. kleinschalige bedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch';
    4. een gastenverblijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - gastenverblijf';
    5. een internetwinkel, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - internetwinkel';
    6. detailhandel (niet zijnde volumineuze detailhandel), dienstverlenende bedrijven, dienstverlenende instellingen en/of horeca, ter plaatse van de aanduiding 'gemengd'.
  2. bijbehorende bouwwerken;
met daaraan ondergeschikt:
  1. tuinen;
  2. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
  1. erven en verhardingen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

22.2 Bouwregels

22.2.1 Hoofdgebouwen
Voor hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  2. de voorgevel van een hoofdgebouw wordt voor ten minste 50% in de ter plaatse aangeduide 'gevellijn' gebouwd;
  3. indien op de verbeelding een bouwvlak is aangegeven, wordt een gebouw of overkapping binnen van de aanduiding 'bouwvlak' gebouwd;  
  4. het aantal hoofdgebouwen bedraagt per bestemmingsvlak ten hoogste het bestaande aantal, tenzij ter plaatse de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven, in welk geval het in de aanduiding aangegeven aantal als maximum geldt;
  5. de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneen gebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 3,00 m, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welk geval de bestaande afstand als minimum afstand geldt;
  6. de grondoppervlakte bedraagt ten hoogste 120 m²;
  7. de diepte bedraagt ten hoogste 15,00 m;
  8. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3,50 m, tenzij ter plaatse de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is aangegeven, in welk geval de bouwhoogte ten hoogste de in de aanduiding aangegeven hoogte bedraagt;
  9. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 9,00 m, tenzij ter plaatse de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven, in welk geval de bouwhoogte ten hoogste de in de aanduiding aangegeven hoogte bedraagt;
  10. een hoofdgebouw wordt voorzien van een kap;
  11. de maximale dakhelling bedraagt 55 graden;
  12. in afwijking van het bepaalde onder e tot en met i geldt, indien een grotere oppervlakte, een grotere diepte, een hogere goothoogte, een hogere bouwhoogte of een plat dak aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dat deze oppervlakte, diepte, goothoogte, bouwhoogte of dakvorm voor dat hoofdgebouw en voor uitbreidingen van dat hoofdgebouw als maximum oppervlakte, maximum diepte, maximum goothoogte, maximum bouwhoogte en dakvorm geldt.
22.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:    
  1. gebouwen en aangebouwde overkappingen mogen niet worden gebouwd, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding uitgesloten - vergunningsplichtige gebouwen en aangebouwde overkappingen’;
  2. bijbehorende bouwwerken mogen alleen binnen het erfbebouwingsgebied worden gebouwd;    
  3. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken in het erfbebouwingsgebied bedraagt niet meer dan:
    1. In geval van een erfbebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m²: 50% van dat erfbebouwingsgebied;
    2. In geval van een erfbebouwingsgebied groter dan 100 m² en kleiner dan of gelijk aan 300 m²: 50 m², vermeerderd met 20% van het deel van het erfbebouwingsgebied dat groter is dan 100 m²;
    3. In geval van een erfbebouwingsgebied groter dan 300 m²: 90 m², vermeerderd met 10% van het deel van het erfbebouwingsgebied dat groter is dan 300 m², tot een maximum van in totaal 150 m².
  4. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt maximaal 3 meter;
  5. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt maximaal 6 meter;
  6. een bijbehorend bouwwerk die hoger is dan 3 meter moet met een kap worden afgedekt.
22.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevel of het verlengde daarvan ten hoogste 1,00 m en achter de voorgevel ten hoogste 2,00 m;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen bijbehorende bouwwerken zijnde, bedraagt ten hoogste 3,00 m met uitzondering van vlaggenmasten, hiervan bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 6,00 m;
  3. ten hoogste één vlaggenmast is toegestaan.

22.3 Nadere eisen

burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:
  1. een goede waterhuishouding;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

22.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de woonsituatie, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden kan worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in artikel 22 lid 2.1 sub b in die zin dat de voorgevel van een hoofdgebouw in afwijking van de ter plaatse aangeduide 'gevellijn' wordt gebouwd, mits de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  2. het bepaalde in artikel 22 lid 2.1 sub e in die zin dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens 0 meter mag bedragen;
  3. het bepaalde in artikel 22 lid 2.1 sub f in die zin dat de grondoppervlakte ten hoogste 150 m2 mag bedragen;
  4. het bepaalde in artikel 22 lid 2.1 sub g in die zien dat de diepte ten hoogste 20,00 meter mag bedragen;
  5. het bepaalde in artikel 22 lid 2.1 sub j in die zin dat een hoofdgebouw (deels) wordt voorzien van een plat dak.

22.5 Specifieke gebruiksregels

22.5.1 Toegestaan gebruik
Tot een gebruik, toegestaan binnen deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden voor maximaal 1 hobbymatige paardenbak voor eigen gebruik met dien verstande dat de oppervlakte ten hoogste 800 m² bedraagt en de afstand tot een woning van derden ten minste 25 m bedraagt;
  2. het gebruik van gronden volgens artikel 22 lid 1
22.5.2 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van detailhandel;
  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten, anders dan in de vorm van een aan-huis-verbonden beroep;
  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, zodanig dat:
    1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel;
    2. de vloeroppervlakte voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep meer bedraagt dan 70 m²;
  5. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor bed & breakfast;
  6. het gebruik van de gronden voor geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
  7. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2', anders dan bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2;

22.6 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in artikel 22 lid 5.2 sub c in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, mits:
    1. het gebruik van ondergeschikte betekenis is in die zin dat de gebouwen in overwegende mate de woonfunctie blijft behouden;
    2. het uiterlijk van de betreffende gebouwen niet wordt aangetast;
    3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefmilieu en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    4. het gebruik geen afbreuk doet aan het karakter van de buurt;
    5. geen detailhandel van betekenis plaatsvindt;
    6. er voldoende parkeergelegenheid op het eigen erf voor de werknemers en bezoekers aanwezig is;
    7. degene die de activiteiten verricht tevens de gebruiker van de woning is;
    8. de activiteiten niet milieuhinderlijk zijn;
    9. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer dan 70 m² mag bedragen;
  2. het bepaalde in artikel 22 lid 5.2 sub e in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor bed & breakfast, mits:
    1. het gebruik van ondergeschikte betekenis is ten opzichte van de woonfunctie;
    2. het uiterlijk van de betreffende gebouwen niet onevenredig wordt aangetast;
    3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefmilieu en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    4. er voldoende parkeergelegenheid op het eigen erf voor gasten aanwezig is;
    5. degene die de bed & breakfast exploiteert tevens de hoofdbewoner van de woning is;
    6. de activiteiten niet milieuhinderlijk zijn;
    7. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
    8. de bed & breakfast wordt gerealiseerd in de woning, een aangebouwd bijbehorend bouwwerk, of een bestaand vrijstaand bijbehorend bouwwerk;
    9. er geen kookgelegenheid (zoals een keuken) aanwezig is in de bed & breakfast;
    10. de bed & breakfast door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet functioneert als zelfstandige woning;
    11. de bed & breakfast niet permanent wordt bewoond;
  3. het bepaalde in artikel 22 lid 5.2 sub g in die zin dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' tevens bedrijven worden gevestigd die naar aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, mits het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 1 onder een hogere categorie dan 2, maar in een individueel geval feitelijk een lagere milieubelasting kunnen hebben.

Artikel 23 Wonen - 2

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woonhuizen, al dan niet in combinatie met:
    1. een aan-huis-verbonden beroep en legale bestaande kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
    2. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2';
  2. bijbehorende bouwwerken;
met daaraan ondergeschikt:
  1. tuinen;
  2. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
  1. erven en verhardingen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

23.2 Bouwregels

23.2.1 Hoofdgebouwen
Voor hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  2. de voorgevel van een hoofdgebouw wordt voor ten minste 50% in de ter plaatse aangeduide 'gevellijn' gebouwd;
  3. het aantal hoofdgebouwen bedraagt per bestemmingsvlak ten hoogste het bestaande aantal, tenzij ter plaatse de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven, in welk geval het in de aanduiding aangegeven aantal als maximum geldt;
  4. de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneen gebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 3,00 m, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welk geval de bestaande afstand als minimum afstand geldt;
  5. de grondoppervlakte bedraagt ten hoogste 120 m²;
  6. de diepte bedraagt ten hoogste 15,00 m;
  7. de goothoogte bedraagt ten hoogste 7,00 m;
  8. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 11,00 m;
  9. een hoofdgebouw wordt voorzien van een kap;
  10. de maximale dakhelling bedraagt 55 graden;
  11. in afwijking van het bepaalde onder e tot en met i geldt, indien een grotere oppervlakte, een grotere diepte, een hogere goothoogte, een hogere bouwhoogte of een plat dak aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dat deze oppervlakte, diepte, goothoogte, bouwhoogte of dakvorm voor dat hoofdgebouw en voor uitbreidingen van dat hoofdgebouw als maximum oppervlakte, maximum diepte, maximum goothoogte, maximum bouwhoogte en dakvorm geldt.
23.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:    
  1. gebouwen en aangebouwde overkappingen mogen niet worden gebouwd, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding uitgesloten - vergunningsplichtige gebouwen en aangebouwde overkappingen’;
  2. bijbehorende bouwwerken mogen alleen binnen het erfbebouwingsgebied worden gebouwd;    
  3. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken in het erfbebouwingsgebied bedraagt niet meer dan:
    1. In geval van een erfbebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m²: 50% van dat erfbebouwingsgebied;
    2. In geval van een erfbebouwingsgebied groter dan 100 m² en kleiner dan of gelijk aan 300 m²: 50 m², vermeerderd met 20% van het deel van het erfbebouwingsgebied dat groter is dan 100 m²;
    3. In geval van een erfbebouwingsgebied groter dan 300 m²: 90 m², vermeerderd met 10% van het deel van het erfbebouwingsgebied dat groter is dan 300 m², tot een maximum van in totaal 150 m².
  4. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt maximaal 3 meter;
  5. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt maximaal 6 meter;
  6. een bijbehorend bouwwerk die hoger is dan 3 meter moet met een kap worden afgedekt.
23.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevel of het verlengde daarvan ten hoogste 1,00 m en achter de voorgevel ten hoogste 2,00 m;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen bijbehorende bouwwerken zijnde, bedraagt ten hoogste 3,00 m met uitzondering van vlaggenmasten, hiervan bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 6,00 m;
  3. ten hoogste één vlaggenmast is toegestaan.

23.3 Nadere eisen

burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:
  1. een goede waterhuishouding;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

23.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de woonsituatie, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden kan worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in artikel 23 lid 2.1 sub b in die zin dat de voorgevel van een hoofdgebouw in afwijking van de ter plaatse aangeduide 'gevellijn' wordt gebouwd, mits de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  2. het bepaalde in artikel 23 lid 2.1 sub d in die zin dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens 0 meter mag bedragen;
  3. het bepaalde in artikel 23 lid 2.1 sub e in die zin dat de grondoppervlakte ten hoogste 150 m2 mag bedragen;
  4. het bepaalde in artikel 23 lid 2.1 sub f in die zien dat de diepte ten hoogste 20,00 meter mag bedragen;
  5. het bepaalde in artikel 23 lid 2.1 sub i in die zin dat een hoofdgebouw (deels) wordt voorzien van een plat dak.

23.5 Specifieke gebruiksregels

23.5.1 Toegestaan gebruik
Tot een gebruik, toegestaan binnen deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden voor maximaal 1 hobbymatige paardenbak voor eigen gebruik met dien verstande dat de oppervlakte ten hoogste 800 m² bedraagt en de afstand tot een woning van derden ten minste 25 m bedraagt;
  2. het gebruik van gronden volgens artikel 23 lid 1.
23.5.2 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van detailhandel;
  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten, anders dan in de vorm van een aan-huis-verbonden beroep;
  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, zodanig dat:
    1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel;
    2. de vloeroppervlakte voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep meer bedraagt dan 70 m²;
  5. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor bed & breakfast;
  6. het gebruik van de gronden voor geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
  7. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2', anders dan bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2;

23.6 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in artikel 23 lid 5.2 sub c in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, mits:
    1. het gebruik van ondergeschikte betekenis is in die zin dat de gebouwen in overwegende mate de woonfunctie blijft behouden;
    2. het uiterlijk van de betreffende gebouwen niet wordt aangetast;
    3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefmilieu en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    4. het gebruik geen afbreuk doet aan het karakter van de buurt;
    5. geen detailhandel van betekenis plaatsvindt;
    6. er voldoende parkeergelegenheid op het eigen erf voor de werknemers en bezoekers aanwezig is;
    7. degene die de activiteiten verricht tevens de gebruiker van de woning is;
    8. de activiteiten niet milieuhinderlijk zijn;
    9. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer dan 70 m² mag bedragen;
  2. het bepaalde in artikel 23 lid 5.2 sub e in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor bed & breakfast, mits:
    1. het gebruik van ondergeschikte betekenis is ten opzichte van de woonfunctie;
    2. het uiterlijk van de betreffende gebouwen niet onevenredig wordt aangetast;
    3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefmilieu en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    4. er voldoende parkeergelegenheid op het eigen erf voor gasten aanwezig is;
    5. degene die de bed & breakfast exploiteert tevens de hoofdbewoner van de woning is;
    6. de activiteiten niet milieuhinderlijk zijn;
    7. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
    8. de bed & breakfast wordt gerealiseerd in de woning, een aangebouwd bijbehorend bouwwerk, of een bestaand vrijstaand bijbehorend bouwwerk;
    9. er geen kookgelegenheid (zoals een keuken) aanwezig is in de bed & breakfast;
    10. de bed & breakfast door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet functioneert als zelfstandige woning;
    11. de bed & breakfast niet permanent wordt bewoond;
  3. het bepaalde in artikel 23 lid 5.2 sub g in die zin dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' tevens bedrijven worden gevestigd die naar aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, mits het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 1 onder een hogere categorie dan 2, maar in een individueel geval feitelijk een lagere milieubelasting kunnen hebben.

Artikel 24 Wonen - 3

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woonhuizen, al dan niet in combinatie met:
    1. een aan-huis-verbonden beroep en legale bestaande kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
    2. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2';
  2. bijbehorende bouwwerken;
met daaraan ondergeschikt:
  1. tuinen;
  2. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
  1. erven en verhardingen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

24.2 Bouwregels

24.2.1 Hoofdgebouwen
Voor hoofdgebouwen gelden de volgende regels: 
  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'bouwaanduiding - vrijstaand' worden uitsluitend vrijstaande woningen gebouwd en ter plaatse van de aanduiding 'bouwaanduiding - aaneengebouwd' worden twee-onder-een-kap woningen en/of rijwoningen gebouwd;
  3. de rijwoningen ter plaatse van de aanduiding 'bouwaanduiding - aaneengebouwd' worden in maximaal 2 woningrijen van elk maximaal vijf rijwoningen gebouwd;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'bouwaanduiding - vrijstaand' is een maximum van 4 woningen toegestaan;
  5. de voorgevel van een hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding 'bouwaanduiding - vrijstaand' wordt voor ten minste 50% in de ter plaatse aangeduide 'gevellijn' gebouwd;
  6. de voorgevel van de overige hoofdgebouwen worden op minimaal 5 meter vanaf de grens met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebouw" gebouwd;
  7. de grondoppervlakte bedraagt ten hoogste 120 m²;
  8. de diepte bedraagt ten hoogste 15,00 m;
  9. de goothoogte bedraagt ten hoogste 7,00 m, tenzij ter plaatse de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is aangegeven, in welk geval de bouwhoogte ten hoogste de in de aanduiding aangegeven hoogte bedraagt;
  10. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 11,00 m, tenzij ter plaatse de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven, in welk geval de bouwhoogte ten hoogste de in de aanduiding aangegeven hoogte bedraagt;
  11. een hoofdgebouw wordt voorzien van een kap;
  12. de dakhelling bedraagt maximaal 55°;
  13. het aantal hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding;
  14. de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneen gebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 3,00 m, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welk geval de bestaande afstand als minimum afstand geldt;
  15. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt voor twee-onder-een-kap woningen minimaal 2,5 m.
24.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:    
  1. gebouwen en aangebouwde overkappingen mogen niet worden gebouwd, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding uitgesloten - vergunningsplichtige gebouwen en aangebouwde overkappingen’;
  2. bijbehorende bouwwerken mogen alleen binnen het erfbebouwingsgebied worden gebouwd;    
  3. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken in het erfbebouwingsgebied bedraagt niet meer dan:
    1. In geval van een erfbebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m²: 50% van dat erfbebouwingsgebied;
    2. In geval van een erfbebouwingsgebied groter dan 100 m² en kleiner dan of gelijk aan 300 m²: 50 m², vermeerderd met 20% van het deel van het erfbebouwingsgebied dat groter is dan 100 m²;
    3. In geval van een erfbebouwingsgebied groter dan 300 m²: 90 m², vermeerderd met 10% van het deel van het erfbebouwingsgebied dat groter is dan 300 m², tot een maximum van in totaal 150 m².
  4. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt maximaal 3 meter;
  5. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt maximaal 5,5 meter;
  6. een bijbehorend bouwwerk die hoger is dan 3 meter moet met een kap worden afgedekt.
24.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevel of het verlengde daarvan ten hoogste 1,00 m en achter de voorgevel ten hoogste 2,00 m;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen bijbehorende bouwwerken zijnde, bedraagt ten hoogste 3,00 m met uitzondering van vlaggenmasten, hiervan bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 6,00 m;
  3. ten hoogste één vlaggenmast is toegestaan.

24.3 Nadere eisen

burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:
  1. een goede waterhuishouding;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

24.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld kan worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in artikel 24 lid 2.1 sub b die zin dat de voorgevel van een hoofdgebouw achter de ter plaatse aangeduide 'gevellijn' wordt gebouwd;
  2. het bepaalde in artikel 24 lid 2.1 sub k in die zin dat een hoofdgebouw (deels) wordt voorzien van een plat dak.

24.5 Specifieke gebruiksregels

24.5.1 Toegestaan gebruik
Tot een gebruik, toegestaan binnen deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  • het gebruik van de gronden voor maximaal 1 hobbymatige paardenbak voor eigen gebruik met dien verstande dat de oppervlakte ten hoogste 800 m² bedraagt en de afstand tot een woning van derden ten minste 25 m bedraagt.
24.5.2 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van detailhandel;
  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten, anders dan in de vorm van een aan-huis-verbonden beroep;
  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, zodanig dat:
    1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel;
    2. de vloeroppervlakte voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep meer bedraagt dan 70 m²;
  5. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor bed & breakfast;
  6. het gebruik van de gronden voor geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
  7. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2', anders dan bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2;

24.6 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in artikel 24 lid 5.2 sub c in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, mits:
    1. het gebruik van ondergeschikte betekenis is in die zin dat de gebouwen in overwegende mate de woonfunctie blijft behouden;
    2. het uiterlijk van de betreffende gebouwen niet wordt aangetast;
    3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefmilieu en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    4. het gebruik geen afbreuk doet aan het karakter van de buurt;
    5. geen detailhandel van betekenis plaatsvindt;
    6. er voldoende parkeergelegenheid op het eigen erf voor de werknemers en bezoekers aanwezig is;
    7. degene die de activiteiten verricht tevens de gebruiker van de woning is;
    8. de activiteiten niet milieuhinderlijk zijn;
    9. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer dan 70 m² mag bedragen;
  2. het bepaalde in artikel 24 lid 5.2 sub e in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor bed & breakfast, mits:
    1. het gebruik van ondergeschikte betekenis is ten opzichte van de woonfunctie;
    2. het uiterlijk van de betreffende gebouwen niet onevenredig wordt aangetast;
    3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefmilieu en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    4. er voldoende parkeergelegenheid op het eigen erf voor gasten aanwezig is;
    5. degene die de bed & breakfast exploiteert tevens de hoofdbewoner van de woning is;
    6. de activiteiten niet milieuhinderlijk zijn;
    7. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
    8. de bed & breakfast wordt gerealiseerd in de woning, een aangebouwd bijbehorend bouwwerk, of een bestaand vrijstaand bijbehorend bouwwerk;
    9. er geen kookgelegenheid (zoals een keuken) aanwezig is in de bed & breakfast;
    10. de bed & breakfast door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet functioneert als zelfstandige woning;
    11. de bed & breakfast niet permanent wordt bewoond;
  3. het bepaalde in artikel 24 lid 5.2 sub g in die zin dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' tevens bedrijven worden gevestigd die naar aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, mits het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 1 onder een hogere categorie dan 2, maar in een individueel geval feitelijk een lagere milieubelasting kunnen hebben.

Artikel 25 Wonen - Woongebouw

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Woongebouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. woongebouwen;
  2. gebouwen voor bijzondere woonvormen;
  3. gebouwen, voor zover ten dienste van de bijzondere woonvormen, voor:
    1. sociaal-/medische voorzieningen;
    2. sociaal-/culturele voorzieningen;
    3. dagrecreatieve doeleinden;
    4. onderhoud en beheer; 
met de daarbij behorende:
  1. (ondergrondse) parkeervoorzieningen, waarbij ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', uitsluitend parkeervoorzieningen zijn toegestaan;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. tuinen, erven en terreinen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

25.2 Bouwregels

25.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels: 
  1. een gebouw of overkapping wordt ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gebouwd;
  2. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven maximum goothoogte.
  3. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven maximum bouwhoogte;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal woningen ten hoogste het aangegeven aantal bedragen;
  5. bij afdekking met kap mag de dakhelling niet minder dan 10° bedragen.
25.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels: 
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevel of het verlengde daarvan ten hoogste 1,00 m en achter de voorgevel ten hoogste 2,00 m;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, ten hoogste 3,00 m bedraagt.

25.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend: 
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bedrijfsdoeleinden;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken als horecabedrijf;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van detailhandel.

25.4 Wijzigingsbevoegdheid

25.4.1 Bevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de oppervlakte van een bouwvlak wordt vergroot, dan wel de ligging van een bouwvlak wordt gewijzigd, mits de vergroting ten hoogste 25% van de oppervlakte van het bouwvlak bedraagt.
25.4.2 Criteria
Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de hiervoor bedoelde wijzigingsbevoegdheid indien hierdoor geen afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 26 Wonen - Uit te werken

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woonhuizen, al dan niet in combinatie met:
    1. een aan-huis-verbonden beroep en bestaande kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. tuinen;
    met daaraan ondergeschikt:
  4. nutsvoorzieningen;
    met de daarbij behorende:
  5. erven en verhardingen;
  6. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  7. bijbehorende bouwwerken.

26.2 Uitwerkingsregels

Burgemeester en wethouders werken de in artikel 26 lid 1 omschreven bestemming uit met inachtneming van de volgende regels:
  1. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 2 bedragen;
  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;
  4. woningen dienen zodanig te worden geprojecteerd dat de geluidbelasting op de gevel vanwege de weg niet meer bedraagt dan 48 dB, tenzij een hogere waarde als bedoeld in de Wet geluidhinder is vastgesteld op het moment van vaststelling van het uitwerkingsplan, in welk geval die hogere waarde in acht wordt genomen;
  5. een uitwerkingsplan wordt pas vastgesteld als een rapport is overlegd, waarin de bodem geschikt is bevonden voor woningbouw;
  6. aan de naar de weg gekeerde zijde moet worden voorzien in tuinbestemming, als bedoeld in Artikel 19.

26.3 Bouwregels

Zolang en voor zover deze uitwerking geen rechtskracht heeft, mogen de gronden niet worden bebouwd.

26.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 26 lid 3 mits het bouwplan in overeenstemming is met het in voorbereiding zijnde uitwerkingsplan.

Artikel 27 Waarde - Archeologie 3

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  • doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere bestemmingen de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' prevaleert.

27.2 Bouwregels

27.2.1 Bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m²
  1. Op of in de in artikel 27 lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) worden gebouwd, mits op basis van archeologisch (voor)onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
  2. het vereiste archeologische (voor)onderzoek in artikel 27 lid 2.1 sub a is niet van toepassing op bouwactiviteiten die betrekking hebben op grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte niet groter dan 50 m².

27.3 Afwijken van de bouwregels

  1. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 27 lid 2.1 in die zin dat ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) wordt gebouwd, indien is gebleken dat het oprichten van een bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet leidt tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
  2. Er wordt niet afgeweken van het bepaalde in artikel 27 lid 2.1 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag wordt verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria.
  3. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in artikel 27 lid 2.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

27.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

27.4.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden, een omgevingsvergunning vereist:
  1. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegd waterschap;
  5. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van bos of boomgaard;
  9. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  10. het scheuren van grasland;
  11. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, en leggen van drainage en ontginnen.
27.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 27 lid 4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. betrekking hebben op een oppervlakte die minder dan 50 m² bedragen en/of die minder dan 50 cm onder maaiveld plaatsvinden.
27.4.3 Voorwaarden
De genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
  1. door die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en
  2. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:
    1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    3. de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.
Voor zover de in artikel 27 lid 4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in artikel 27 lid 4.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Het in artikel 27 lid 4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
  1. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
  2. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
De in artikel 27 lid 4.2 genoemde uitzonderingsregels gelden niet indien in de periode van 24 maanden voor de datum van voorgenomen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een uitzonderingsregel van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in artikel 27 lid 4.1 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

27.5 Wijzigingsbevoegdheid

burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Artikel 28 Waarde - Archeologie 4

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  • doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere bestemmingen de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' prevaleert.

28.2 Bouwregels

28.2.1 Bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m²
  1. Op of in de in artikel 28 lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) worden gebouwd, mits op basis van archeologisch (voor)onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
  2. het vereiste archeologische (voor)onderzoek in artikel 28 lid 2.1 sub a is niet van toepassing op bouwactiviteiten die betrekking hebben op grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte niet groter dan 500 m².

28.3 Afwijken van de bouwregels

  1. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 28 lid 2.1 in die zin dat ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) wordt gebouwd, indien is gebleken dat het oprichten van een bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet leidt tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
  2. Er wordt niet afgeweken van het bepaalde in artikel 28 lid 2.1 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag wordt verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria.
  3. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in artikel 28 lid 2.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

28.4.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden, een omgevingsvergunning vereist:
  1. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegd waterschap;
  5. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van bos of boomgaard;
  9. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  10. het scheuren van grasland;
  11. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, en leggen van drainage en ontginnen.
28.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 28 lid 4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. betrekking hebben op een oppervlakte die minder dan 500 m² bedragen en/of die minder dan 50 cm onder maaiveld plaatsvinden.
28.4.3 Voorwaarden
De genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
  1. door die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en
  2. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:
    1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    3. de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.
Voor zover de in artikel 28 lid 4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in artikel 28 lid 4.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Het in artikel 28 lid 4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
  1. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
  2. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
De in artikel 28 lid 4.2 genoemde uitzonderingsregels gelden niet indien in de periode van 24 maanden voor de datum van voorgenomen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een uitzonderingsregel van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in artikel 28 lid 4.1 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

28.5 Wijzigingsbevoegdheid

burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Artikel 29 Waarde - Archeologie 5

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  • doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere bestemmingen de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' prevaleert.

29.2 Bouwregels

29.2.1 Bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1.000 m²
  1. Op of in de in artikel 29 lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) worden gebouwd, mits op basis van archeologisch (voor)onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
  2. het vereiste archeologische (voor)onderzoek in artikel 29 lid 2.1 sub a is niet van toepassing op bouwactiviteiten die betrekking hebben op grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte niet groter dan 1.000 m².

29.3 Afwijken van de bouwregels

  1. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 29 lid 2.1 in die zin dat ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) wordt gebouwd, indien is gebleken dat het oprichten van een bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet leidt tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
  2. Er wordt niet afgeweken van het bepaalde in artikel 29 lid 2.1 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag wordt verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria.
  3. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in artikel 29 lid 2.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

29.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

29.4.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden, een omgevingsvergunning vereist:
  1. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegd waterschap;
  5. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van bos of boomgaard;
  9. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  10. het scheuren van grasland;
  11. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, en leggen van drainage en ontginnen.
29.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 29 lid 4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. betrekking hebben op een oppervlakte die minder dan 1.000 m² bedragen en/of die minder dan 50 cm onder maaiveld plaatsvinden.
29.4.3 Voorwaarden
De genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
  1. door die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en
  2. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:
    1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    3. de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.
Voor zover de in artikel 29 lid 4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in artikel 29 lid 4.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Het in artikel 29 lid 4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
  1. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
  2. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
De in artikel 29 lid 4.2 genoemde uitzonderingsregels gelden niet indien in de periode van 24 maanden voor de datum van voorgenomen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een uitzonderingsregel van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in artikel 29 lid 4.1 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

29.5 Wijzigingsbevoegdheid

burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Artikel 30 Waarde - Archeologie 6

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  • doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere bestemmingen de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' prevaleert.

30.2 Bouwregels

30.2.1 Bouwwerken met een oppervlakte groter dan 5.000 m²
  1. Op of in de in artikel 30 lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) worden gebouwd, mits op basis van archeologisch (voor)onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
  2. het vereiste archeologische (voor)onderzoek in artikel 30 lid 2.1 sub a is niet van toepassing op bouwactiviteiten die betrekking hebben op grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte niet groter dan 5.000 m².

30.3 Afwijken van de bouwregels

  1. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 30 lid 2.1 in die zin dat ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) wordt gebouwd, indien is gebleken dat het oprichten van een bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet leidt tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
  2. Er wordt niet afgeweken van het bepaalde in artikel 30 lid 2.1 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag wordt verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria.
  3. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in artikel 30 lid 2.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

30.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

30.4.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden, een omgevingsvergunning vereist:
  1. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegd waterschap;
  5. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van bos of boomgaard;
  9. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  10. het scheuren van grasland;
  11. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, en leggen van drainage en ontginnen.
30.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 30 lid 4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. betrekking hebben op een oppervlakte die minder dan 5.000 m² bedragen en/of die minder dan 50 cm onder maaiveld plaatsvinden.
30.4.3 Voorwaarden
De genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
  1. door die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en
  2. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:
    1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    3. de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.
Voor zover de in artikel 30 lid 4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in artikel 30 lid 4.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Het in artikel 30 lid 4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
  1. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
  2. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
De in artikel 30 lid 4.2 genoemde uitzonderingsregels gelden niet indien in de periode van 24 maanden voor de datum van voorgenomen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een uitzonderingsregel van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in artikel 30 lid 4.1 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

30.5 Wijzigingsbevoegdheid

burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Artikel 31 Waarde - Houtsingels

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Houtsingels’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de bescherming van houtsingels.

31.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

31.2.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (omgevingsvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, uit te voeren:
  1. het rooien van houtgewas;
  2. het rooien van erfbeplanting.
31.2.2 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 31 lid 2.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
31.2.3 Voorwaarden
De in artikel 31 lid 2.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, de bescherming en/of het herstel van de landschappelijk en cultuurhistorische waarden zoals deze tot uitdrukking komen in de vorm van een besloten gebied met houtsingelstructuur.

Artikel 32 Waarde - Open gebied

32.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Waarde - Open gebied ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden zoals deze tot uitdrukking komen in de vorm van grootschalige open weidegebieden met een dicht slotenstelsel met (potentieel) waardevolle vegetaties en/of leefgebied voor weidevogels.

32.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
32.2.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de in de Bijlage 1 Tabel aanlegvergunningen genoemde werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, indien en voor zover bij de bestemming Waarde - Open gebied en de betreffende werken of werkzaamheden een "A" is vermeld.
32.2.2 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 32 lid 2.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen.

3 Algemene regels

Artikel 33 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 34 Algemene bouwregels

34.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen mogen in afwijking van dit bestemmingsplan, uitsluitend worden overschreden door:
  • tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's, afdaken en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.

34.2 Reclamemasten

De bouwhoogte van reclamemasten bedraagt, ook na toepassing van een afwijkingsbevoegdheid, ten hoogste 6,00 m.

34.3 Voorwaardelijke verplichting waterhuishouding

Indien een bouwplan voorziet in een toename van het verhard oppervlakte groter dan 200 m² in het beheergebied van het Wetterskip Fryslân, dan wel 750 m² in het beheergebied van het Waterschap Noorderzijlvest, dient de initiatiefnemer contact op te nemen met het betreffende Waterschap om afspraken te maken over de waterhuishouding en eventuele watercompensatie.

Artikel 35 Algemene gebruiksregels

35.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden voor de opslag van aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  2. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een prostitutiebedrijf;
  4. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 36 Algemene aanduidingsregels

36.1 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen

36.1.1 Aanduidingsomschrijving
De voor 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het tegengaan van de bouw van nieuwe objecten en het gebruik van bestaande objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen.
36.1.2 Bouwregels
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, gelden op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen’ de volgende regels:
  1. er mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd;
  2. de bouw van beperkt kwetsbare objecten is toegestaan, mits:
    1. er sprake is van zwaarwegende maatschappelijke, economische en/of planologische redenen;
    2. is aangetoond dat er hierdoor geen afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen;
    3. de leidingbeheerder om advies is gevraagd.
36.1.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze gebiedsaanduiding wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van minder zelfredzame personen.
36.1.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
  1. de aanduiding ‘veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen’ wordt verwijderd, mits:
    1. de veiligheidszone is verlegd, verwijderd of buiten gebruik is gesteld;
  2. de aanduiding ’veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen’ wordt gewijzigd (verkleind), mits:
    1. door maatregelen de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar is gereduceerd.

Artikel 37 Algemene afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
  1. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat de bouwhoogte van reclamemasten ten hoogste 6,00 m bedraagt;
  2. de bestemmingsregels ten aanzien van het toestaan van bouwwerken ten behoeve van paardenbakken, met dien verstande dat:
    1. tevens de omgevingsvergunning voor het afwijken van het gebruik voor de gronden als paardenbak is verleend;
    2. voor wat betreft stapmolens bij de paardenbak geldt dat:
      • een stapmolen uitsluitend mag worden gerealiseerd op een perceel met een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 0,5 ha;
      • de buitendiameter niet meer dan 14 m mag bedragen, dan wel indien sprake is van het bedrijfsmatig houden van paarden, niet meer dan 20 m;
      • de spilhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
      • deze direct aansluitend aan de achterzijde van het bouwperceel worden geplaatst, dan wel achter de voorgevelrooilijn van de (bedrijfs)woning;
    3. voor wat betreft omheiningen bij een paardenbak geldt dat de hoogte niet meer dan 1,80 m mag bedragen;
  3. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 5,00 m;
  4. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van antennemasten wordt vergroot tot ten hoogste 15,00 m;
  5. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte ten behoeve van het vergroten van de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van afvoerpijpen tot een bouwhoogte van ten hoogste 2,00 m boven de daklijn van het bedrijfsgebouw waarop de afvoerpijp wordt geplaatst, waarbij de afvoerpijp zoveel mogelijk uit het zicht/straatbeeld wordt gesitueerd;
  6. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de bouwhoogte van de gebouwen voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits:
    1. de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak bedraagt;
    2. de bouwhoogte leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 38 Overige algemene regels

38.1 Voldoende parkeergelegenheid

  1. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
  2. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
  3. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 39 Overgangsrecht

39.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  3. artikel 39 lid 1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

39.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 39 lid 2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 39 lid 2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. artikel 39 lid 2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 40 Slotregel

De regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Opende.