Plan: | Ruimtelijke onderbouwing nieuwe ontsluitingsweg te Baflo |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1966.BPBA2012BEHE1po01-VS01 |
De voorliggende omgevingsvergunning met een ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op het aanleggen van een ontslutingsweg aan de oostzijde van de spoorlijn Groningen - Eemshaven, nabij het station Baflo. De aanleiding voor deze omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing is dat in het kader van spoorwegveiligheid twee spoorwegoverwegen worden opgeheven. Het gevolg van het sluiten van deze twee overwegen is dat de agrarische percelen (met de kadastrale aanduidingen BLO00-G-64, BLO00-G-65 en BLO0-G-0552) aan de oostzijde van deze overwegen niet meer bereikbaar zijn. Om die reden is het noodzakelijk dat het bestaande pad vanaf de Tinallingerweg wordt verhard en wordt doorgetrokken parallel aan het spoor. De nieuwe weg zal alleen worden gebruikt voor de ontsluiting van de agrarische percelen. Voor deze activiteit is een omgevingsvergunning vereist en, omdat de aanleg van een weg conflicteert met de bestemming van het stuk grond (met de kadastrale aanduiding BLO00-G-730) is er een ruimtelijke onderbouwing nodig.
Deze voorliggende omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing voorziet in het planologisch mogelijk maken van de bouwplannen om de vervangende ontsluitingsweg te realiseren. De omgevingsvergunning wordt verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). strikt genomen is het voor slechts één perceel (BLO00-G-730) een omgevingsvergunning nodig, echter bestaat de behoefte om in één keer het geheel te vergunnen.
De aan te leggen weg is gepland in de het dorpje Baflo, in de voormalige gemeente Winsum, sinds 1 januari 2019 de gemeente Het Hogeland. Deze gemeente bestaat uit tal van verschillende oude dorpen die van de stad Groningen naar het noorden aan de Waddenzee lopen. Veel van deze dorpen zijn met de enkelsporige spoorlijn tussen Groningen - Eemshaven met elkaar verbonden. Nadat de treinen station Winsum zijn gepasseerd, rijden ze, na twee kilometer door agrarisch buitengebied te zijn gereden, het dorp Baflo in. Alvorens zij dit doen passeren ze twee onbewaakte spoorwegovergangen aan de rand van het dorp. Zoals reeds in de vorige paragraaf uiteengezet, zullen deze spoorwegovergangen verdwijnen vanwege veiligheidsredenen en de maatschappelijke discussie omtrent zulke onbewaakte spoorwegovergangen. Om die reden wordt er voor de agrarische percelen een ontsluitingsweg aan de oostzijde van het spoor aangelegd. De twee spoorwegovergangen vormen het uiteinde van het plangebied: tot aan de meest zuidelijke van deze twee spoorwegovergangen moet de ontsluitingsweg komen. De ontsluitingsweg begint vanaf de spoorwegovergang op de oost-west georiënteerde Tinallingerweg. Aan de zuidzijde van deze weg en de oostzijde van de aan te leggen ontsluitingsweg, bevindt zich het Sportpark vv Rood Zwart Baflo. De westelijke zijde van het projectgebied bestaat uit het evenwijdig gelegen spoor. Het spoor wordt op haar beurt geflankeerd door woonhuizen die onderdeel zijn van het dorp Baflo.
Afbeelding 1. Ligging projectgebied (bron: Google Maps).
Voor het projectgebied gelden op dit moment de volgende ruimtelijke plannen:
het provinciale inpassingsplan 'Agrarische bouwpercelen';
De onderstaande tekst bespreekt wat de geldende regels zijn in deze plannen en in hoeverre zij een conflict opleveren met het voorgenomen project.
Voor het noordelijke deel van het projectgebied van de aan te leggen ontsluitingsweg geldt het 'Bestemmingsplan Baflo-Rasquert' (met identificatienummer NL.IMRO.0053.BPBA2012BEHE1-VA01), dat is vastgesteld op 20 juni 2013. De stukken grond waar de ontsluitingsweg is voorzien hebben de bestemmingen 'Groen', 'Waarde - Cultuurhistorie' en 'Waarde - Wierde invloedszone'. Daarnaast geldt voor delen van het projectgebied ook de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen' als gevolg van de aanwezige spoorlijn tussen Groningen en Eemshaven en de functieaanduiding 'pad'.
Afbeelding 2. Uitsnede verbeelding 'Bestemmingsplan Baflo-Rasquert' (bron: ruimtelijkeplannen.nl).
De enkelbestemming 'Groen' regelt dat gronden met deze bestemming zijn bestemd voor bijvoorbeeld groenvoorzieningen, bos, fiets- en voetpaden en voetpaden op de plekken waar de functieaanduiding 'pad' geldt. Ook mogen de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstobjecten worden aangelegd. Dit project voorziet in het aanleggen van een verharde weg bestemd voor agrarisch autoverkeer richting de agrarische percelen. Nu dat volgens de bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Groen' niet is toegestaan, het laat immers alleen fiets- en voetpaden toe, is het nodig om op dit onderdeel van het bestemmingsplan af te wijken door middel van deze omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing.
Een tweede bestemming die geldt in het projectgebied, is de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Deze dubbelbestemming ligt over de het projectgebied en bepaalt dat gronden met deze bestemming mede zijn bestemd "...voor het behoud en herstel van de historische wegen en paden in de huidige vorm". De nieuwe ontsluitingsweg zal op twee plaatsen een historisch pad kruisen en is dus in strijd met deze dubbelbestemming. Om deze strijdigheid op te heffen is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde (aanlegvergunning) nodig. Deze mag alleen worden verleend als kan worden aangetoond dat geen afbreuk wordt gedaan aan de historische weg.
De derde bestemming die geldt in het noordelijke deel van het projectgebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Wierde invloedszone'. Op de gronden met deze dubbelbestemming mag men alleen zaken verrichten die in overeenstemming zijn met "...het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het reliëf en de openheid van het zicht op en de herkenbaarheid van de wierden en wierdendorpen". In strijd daarmee is wanneer men de gronden met deze bestemming gebruikt voor het aanleggen van bossen, boomgaarden of houtteelt. Nu dit projectvoornemen daarin niet voorziet, levert deze dubbelbestemming geen strijdigheid op.
Tot slot geldt ook de gebiedaanduiding 'Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' in het noordelijke deel van het projectgebied. Deze gebiedsaanduiding bepaalt dat het niet is toegestaan om in gebieden met deze aanduiding "...objecten voor langdurig verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen" op te richten. Omdat het projectvoornemen hierin niet voorziet, levert deze gebiedsaanduiding geen strijdigheid op.
Het tweede bestemmingsplan dat op een deel van het projectgebied van toepassing is het 'Bestemmingsplan Buitengebied Winsum' (met identificatienummer NL.IMRO.0053.BPBG2011BEHE1-VA03), dat is vastgesteld op 17 september 2014. Uit dit bestemmingsplan volgt dat de gronden waar de ontsluitingsweg is voorzien de bestemming 'Agrarisch'. Gronden met deze bestemming zijn onder andere bestemd voor "...parkeervoorzieningen, wegen en paden...". Gezien het feit dat dit projectvoornemen betrekking heeft op het aanleggen van een weg, is het projectvoornemen niet in strijd met deze bestemming.
Afbeelding 3. Uitsnede verbeelding 'Bestemmingsplan Buitengebied Winsum' (bron: ruimtelijkeplannen.nl).
Behalve de bestemming 'Agrarisch' geldt op de gronden waar de vervangende ontsluitingsweg is voorzien ook de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen'. Deze gebiedsaanduiding bepaalt dat het niet is toegestaan om binnen een afstand van 11 meter vanaf het midden van de spoorlijn Groningen - Eemshaven kwetsbare objecten te bouwen. Nu het projectvoornemen daarin niet voorziet, levert deze bestemming geen belemmering op voor het onderhavige projectvoornemen om een ontsluitingsweg aan te leggen aan de oostzijde van de spoorlijn Groningen - Eemshaven even ten zuiden van het station Baflo.
Ten derde geldt voor het zuidelijke deel van de aan te leggen ontsluitingsweg ook het bestemmingsplan 'Veegplan Buitengebied Winsum' (met identificatienummer NL.IMRO.0053.Veegplan-VA01), dat is vastgesteld op 14 december 2017. Dit bestemmingsplan corrigeert het 'Bestemmingsplan Buitengebied Winsum' op een aantal onderdelen. Voor het projectgebied leidt dat ertoe dat de bestemming 'Waarde - Archeologie vervallen' geldt maar voor het projectgebied en het projectvoornemen heeft dit geen invloed. Zodoende vormt dit bestemmingsplan geen belemmering voor de uitvoering van het onderhavige project.
Tot slot geldt voor het gehele projectgebied ook het provinciale inpassingsplan 'agrarische bouwpercelen' (met identificatienummer NL.IMRO.9920.IPagrarischebouwpc-VA01), dat is vastgesteld op 31 januari 2018. Dit door de provincie Groningen gemaakt inpassingsplan voorziet in regels voor het agrarische schaalvergroting. Omdat dit projectvoornemen geen betrekking heeft op een schaalvergroting, zijn de regels uit dit inpassingsplan niet relevant voor het onderhavige projectvoornemen. Zodoende vormt dit inpassingsplan geen belemmering voor de uitvoering van het onderhavige project.
In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de huidige en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 komt het relevante beleid aan de orde. In het daaropvolgende hoofdstuk worden de verschillende aspecten beschreven die randvoorwaarden stellen aan het plan. Geëindigd wordt met een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan.
In de huidige situatie bevindt zich in het projectgebied al een pad. Dit pad loopt over percelen met de kadastrale aanduiding BLO00-G-730, BLO00-G-870 en BLO00-G-528. Dit pad begint vanaf de Tinallingerweg en loopt evenwijdig aan de spoorlijn Groningen - Eemshaven in zuidelijke richting. Het eerste deel van dit pad (BLO00-G-730) is ongeveer 150 meter lang en goed beschouwd een verharde weg. Dit deel van het pad vormt in deze eerste 150 meter onder andere de ontsluiting van het hofje Kievit en Sportpak vv Rood Zwart Baflo. Na dit hofje gaat de weg over in een onverhard pad in de richting van de agrarische percelen totdat het uitkomt bij de noordelijke op te heffen spoorwegovergang die uitkomt op de Sasmaweg, ter hoogte van huisnummer 5. Hierna bestaat het projectgebied uit een agrarisch perceel, kadastraal aangeduid als BLO00-G-64, BLO00-G-65 en BLO0-G-0552. Behalve dat in de huidige situatie het gaat om een onverhard pad, bestaat het nog aan te leggen pad op dit moment uit agrarische percelen.
Afbeelding 4. Huidige situatie projectgebied, noordelijke deel (bron: Google Maps).
Afbeelding 5. Huidige situatie projectgebied, zuidelijke deel, gezien vanaf overzijde (bron: Google Maps).
Dit projectvoornemen voorziet in het aanleggen van een verharde weg op gronden waar zich op dit moment een onverhard pad bevindt. Ten aanzien van de huidige situatie verandert er aan het bestaande pad wat betreft de loop ervan niet veel: het pad blijft op dezelfde plek aanwezig. Wel wordt het bestaande pad verhard zodat het gebruikt kan worden als ontsluitingsweg. Voor het deel van het projectgebied waar op dit moment nog geen weg aanwezig is, geldt dat hier het te verharde pad wordt doorgetrokken in eenzelfde uitvoering. Op die manier blijft het perceel BLO0-G-0552 bereikbaar, nu niet via het onverharde pad met onbeveiligde spoorwegovergang wat uitkomt op ter hoogte van Sasmaweg 9 maar via noordelijk de gelegen Tinallingerweg.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
Met de hiervoor genoemde rijksdoelen zijn dertien nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Paragraaf 1.1 van deze toelichting gaat hier verder op in.
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke beleid en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van deze omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing past in die lijn.
De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Sinds augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De ladder is geen op zichzelf staand instrument maar is onderdeel van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de minister van Infrastructuur en Waterstaat. De betreffende minister zorgt ervoor dat decentrale overheden over de juiste instrumenten beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Onderdeel hiervan is het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
Gelet op het project kan men ervan uitgaan dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met het projectvoornemen is dan ook geen sprake van nieuw ruimtebeslag. De Ladder is verder niet van toepassing.
Beleid
De provincie Groningen heeft op 1 juni 2016 de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie is doorvertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Die Omgevingsverordening is op 1 juni 2016 door Provinciale Staten vastgesteld. Op 15 november 2017 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening op een aantal onderdelen gewijzigd.
De missie van de Omgevingsvisie is het verbeteren van de elf belangen van de provincie Groningen. Dit zijn:
Voor de fysieke leefomgeving zijn deze belangen verder uitgewerkt in de omgevingsverordening.
Om de missie te bereiken focust de provincie zich op vertrouwen en samenwerken. De huidige samenleving vraagt om een provincie die zorgvuldig kijkt naar de verschillende rollen die ze heeft en vertrouwen schenkt aan haar inwoners, gemeenten en bedrijven. Vaak zullen zij zelf al in staat zijn om verschillende opgaven uit te voeren en zal de provincie alleen maar ondersteunen waar dit nodig is. Op deze manier wil de provincie alvast inspelen op de in voorbereiding zijnde Omgevingswet.
Toetsing
Wat betreft het projectgebied spelen niet alle elf hierboven genoemde belangen een rol. Het raadplegen van de kaart behorend bij de Omgevingsvisie leert dat de belangen 'ruimtelijke kwaliteit', 'aantrekkelijk vestigingsklimaat' en 'ruimte voor duurzame energie' een rol van betekenis kunnen spelen in het projectgebied. Ook is het projectgebied aangewezen als wierdenlandschap en een gebied waar ruimtelijk moet zijn voor (beperkte) agrarische uitbreidingen in het kader van het belang 'vitale landbouw'. Voor elk van deze belangen geldt echter dat het projectvoornemen geen negatieve invloed heeft op de doelen en waarden die horen bij de betreffende belangen. Zodoende vormt het beleid in de Omgevingsvisie geen belemmering voor dit project.
Conclusie
Het onderhavige projectvoornemen is in overeenstemming met de uitgangspunten van de provinciale Omgevingsvisie. Derhalve vormt het provinciale beleid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit projectvoornemen.
Beleid
De Omgevingsvisie zoals hierboven besproken is doorvertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Die Omgevingsverordening is op 1 juni 2016 door Provinciale Staten vastgesteld. Op 15 november 2017 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening op een aantal onderdelen gewijzigd. De Omgevingsverordening bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De onderstaande toetsing bespreekt alleen de thema's uit de Omgevingsverordening voor zover relevant voor het project.
Toetsing
De Omgevingsverordening geeft per locatie in de provincie aan welke thema's een rol spelen. Voor dit projectgebied spelen de volgende thema's:
Het projectgebied ligt gedeeltelijk in het buitengebied (de aan te leggen weg) en gedeeltelijk in het stedelijke gebied. Het voornemen om het bestaande pad te verharden en in zuidelijke richting door te trekken tot aan de zuidelijke spoorwegovergang die zal verdwijnen heeft geen invloed op de bovenstaande thema's. Om die reden kan een verdere bespreking van de thema's achterwege blijven.
Conclusie
Het onderhavige projectvoornemen is in overeenstemming met de uitgangspunten van de provinciale Omgevingsverordening. Derhalve vormt het provinciale beleid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit projectvoornemen.
Op 1 januari 2019 is de gemeente Winsum op gegaan in de gemeente Het Hogeland. Omdat deze nieuwe gemeente nog geen (relevant) gemeentelijk beleid heeft opgesteld, is voor dit plan het beleid van de gemeente Winsum nog van toepassing.
Beleid
De visie van de gemeente Winsum volgt uit de 'Structuurvisie Winsum', die is vastgesteld op 7 januari 2014. In deze visie verwoord de gemeente haar ruimtelijke en programmatische kader uiteen voor het beleid alsook haar visie voor de gemeente tot 2025. In de structuurvisie komen in totaal drie kernopgaven voor de komende jaren aan de orde:
Bereikbaarheid is meer dan een plek eenvoudig kunnen bereiken, het zegt iets over wat je op die plek kunt doen. Door te kiezen voor excellente bereikbaarheid als centrale opgave wil de gemeente Het Hogeland gaan voor efficiëntere, veiligere en passende fysieke en digitale infrastructuur in combinatie met slimme locatiekeuzes voor belangrijke voorzieningen als onderwijs en winkels. Ook streeft de gemeente naar sterke dorpen en buurtschappen met elk een helder en eigen profiel. Tot slot heeft de gemeente ook de opgave om de waardevolle cultuurhistorische elementen in de gemeente te behouden en tevens beter te benutten voor recreatieve doeleinden. Tegelijkertijd wil gemeente Winsum de agrariërs, als dragers van het buitengebied en belangrijke economische pijler van de gemeente, de ruimte geven voor een gezonde bedrijfsvoering.
Bij het bereiken van de ambities en het aanpakken van de geconstateerde opgaven wil de gemeente in een steeds wisselende rol de samenwerking zoeken met partners. In de Structuurvisie Winsum onderscheidt de gemeente drie rollen:
Toetsing
Wanneer men het projectvoornemen toetst aan de Structuurvisie Winsum, dan springt daaruit dat dit project in overeenstemming is met de kernopgave van de gemeente om een vitaal en waardevol buitengebied na te streven. Door het verdwijnen van de twee spoorwegovergangen aan de zuidzijde van het station Baflo dreigen een aantal agrarische percelen onbereikbaar te worden, hetgeen een negatieve invloed heeft op de vitaliteit van het buitengebied. Door echter een ontsluitingsweg aan de oostzijde van het station aan te leggen blijven de betreffende percelen beschikbaar voor de bedrijfsvoering van de betreffende eigenaren. Wel heeft het project invloed op de cultuurhistorische waarde in het gebied nu de gemeente Het Hogeland ervoor kiest om een onverharde weg met cultuurhistorische waarde te verharden. Een nadere toelichting hierop vindt plaats in paragraaf 4.3. Tot slot geldt dat ten aanzien van de bovenstaande kernopgaven en ambities voor dit project geldt dat de gemeente een uitvoerende rol vervult. De gemeente is opdrachtgever voor het onderhavige plan om de infrastructuur in de gemeente aan te pakken. Zodoende is het planvoornemen in overeenstemming met het gemeentelijke beleid.
Voor ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. De Monumentenwet en haar opvolger, de Erfgoedwet, regelen hoe met archeologische vindplaatsen en zichtbare monumenten moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij de planvorming te betrekken. Het streven is om deze belangen tijdig bij de planvorming te betrekken.
Ten behoeve van de archeologische verwachtingen in de gemeente Het Hogeland, heeft de gemeente samen met de gemeenten De Marne, Bedum, Ten Boer, Loppersum, Eemsmond, Appingedam en Delfzijl een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart laten opstellen in september 2008. Het doel van deze kaart is een vlakdekkend overzicht te geven over de aanwezigheid van bekende archeologische vindplaatsen en in de verwachte archeologische waarden. Op basis hiervan zijn adviezen opgesteld over waar en in welke vorm archeologisch onderzoek nodig is. De adviezen zijn ook vertaald in bestemmingsplanregels. Voor het plangebied geldt dat het noordelijke deel, daar waar zich nu het onverharde pad bevindt, er geen archeologische waarden meer aanwezig zijn of worden verwacht. Voor dit deel van het projectgebied is dan ook geen onderzoek nodig. Dit volgt ook uit het ontbreken van een archeologische dubbelbestemming in het geldende bestemmingsplan aldaar. Voor het zuidelijke deel van het plangebied, het gedeelte dat onderdeel is van het 'Bestemmingsplan Buitengebied Winsum' en Bestemmingsplan 'Veegplan Buitengebied Winsum' geldt ook geen archeologische verwachting. Derhalve is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk en is het voornemen ook voor dit deel als uitvoerbaar te achten.
Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Met deze regelgeving streeft men naar een duurzaam gebruik van de bodem. Uit de regelgeving vloeit voort dat indien het gaat om het realiseren van bouwwerken waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend (langer dan twee uur per dag) mensen zullen verblijven, bodemonderzoek nodig kan zijn.
Dit projectvoornemen voorziet in het aanleggen van een ontsluitingsweg voor twee agrarische percelen. Ook wordt een bestaand pad verhard. Omdat er dus geen sprake is van mensen die langer dan twee uur per dag zullen verblijven, is het niet nodig om bodemonderzoek uit te voeren. Het milieuaspect bodem vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit project.
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Op 26 april 2016 stelde de gemeenteraad van de voormalige gemeente Winsum de Erfgoednota Winsum vast. Doel van de erfgoedkaart is het aanwezige cultuurhistorische erfgoed zo helder en krachtig mogelijk te benoemen en zo de inhoud van de erfgoedkaart voor een zo breed mogelijk publiek toegankelijk te maken. De kaart brengt cultuurhistorische waarden in beeld die anderzijds ook als inspiratiebron kunnen dienen bij versterking van de landschappelijke kwaliteit of bijvoorbeeld recreatie en toerisme. Op deze kaart kent het projectgebied twee verschillende gebiedsindelingen. Het noordelijke deel, daar waar op dit moment het onverharde pad aanwezig is, wordt getypeerd als 'Oud wierdenlandschap - Meeden'. Over dit gebiedstype geeft de nota aan dat de meeden van Ranum, Tinallinge, Baflo en Rasquert een west-(noord)oost gericht verkavelingsrichting hebben. Wel is dit oorspronkelijk slotenpatroon veel minder "opstrekkend". De omvang van de veengronden in het achterland van deze dorpen was veel geringer. Om deze landschappelijke waarden te beschermen is in het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Wierde invloedszone' opgenomen. Zoals in paragraaf 1.3.1 echter al aangegeven, leidt deze dubbelbestemming niet tot enige beperking in de uitvoerbaarheid van het projectvoornemen. Zodoende tast dit project het oude wierdenlandschap niet aan.
Wat betreft het bestaande onverharde pad, geldt dat het hier gaat om een historisch pad. De historische ligging van dit pad is door de komst van de spoorlijn verstoord maar liep vroeger door richting het zuiden, daar waar zich nu de Sasmaweg bevindt. Op de plek waar de Sasmaweg nu eindigt bij de woning aan de Sasmaweg 6, boog de weg af in oostelijk richting tot aan het water van de Tinallinger Maar. Om de cultuurhistorische waarde van dit pad te beschermen heeft dit pad in het bestemmingsplan 'Baflo-Rasquert' een cultuurhistorische dubbelbestemming gekregen. Zoals reeds in paragraaf 1.3.1 besproken is dit projectvoornemen daarmee in strijd. De historische weg wordt echter op slechts twee plaatsen gekruist.
Het pad blijft goed begaanbaar en behoud zijn waarde, de doorkruising doet daar niet aan af. Daarbij wordt het belang van het sluiten van de onbewaakte spoorwegovergangen ten behoeve van de verkeersveiligheid en de noodzakelijke gevolgen daarvan (het aanleggen van een verharde weg ten behoeve van de ontsluiting) als groter beschouwd dan de beperkte inbreuk op de cultuurhistorische waarde van de weg. Om die reden wordt de inbreuk op de cultuurhistorische waarde als aanvaardbaar geacht en is het project op dit onderdeel uitvoerbaar.
Inleiding
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden moet men beoordelen in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De wettelijke grondslag hiervan ligt per 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming (Wnb) en in het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid. De Wnb regelt onder andere de soortenbescherming van planten en dieren, dit betreft de in het wild voorkomende vogels onder de vogelrichtlijn, de dier- en plantensoorten onder de habitatrichtlijn. Dier- en plantensoorten die in de bijlage van de wet genoemd worden vallen ook onder de beschermde soorten, op deze lijst mogen provincies een 'lijst met vrijstellingen' opstellen (artikel 3.11 van de Wnb). In de Wnb is eveneens de bescherming van Natura 2000-gebieden geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
Om de uitvoerbaarheid van dit project te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het projectgebied ten behoeve van de inventarisatie op 13 november 2018 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. De weersomstandigheden waren: bewolkt, regenachtig, ongeveer 10°C en een matige wind. De ecologische inventarisatie is als bijlage 1 (Ecologische inventarisatie) bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd. De belangrijkste delen zijn hieronder integraal weergegeven.
Toetsing
Gezien de terreinomstandigheden, de afstand tot beschermde gebieden, de inrichting van het tussenliggend gebied en de aard van de ontwikkeling, kunnen met betrekking tot het voorgenomen project negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, het NNN, bos- en natuurgebieden en weidevogel- en akkervogelleefgebieden worden uitgesloten.
Afbeelding 6 Impressie van het projectgebied op 13 november 2018. Links het noordelijk deel van het projectgebied (gezien richting het zuiden). Rechts het zuidelijke deel van het projectgebied (gezien richting het zuiden).
Deze inventarisatie geeft geen aanleiding voor een voortoets in het kader van de Wnb en is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Van het doen van aanvullend onderzoek en de aanvraag van een ontheffing op grond van de Wnb is in voorliggende situatie geen sprake. Wel moet rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het project heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het project is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.
Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is dit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transportroutes het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor hogedruk aardgastransportleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op 27 oktober 2004 zijn het Bevi en de Regeling externe veiligheid inrichtingen van kracht geworden. In het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot inrichtingen met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaarcontour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.
Onderzoek
Uit de risicokaart blijkt dat in de omgeving van het plangebied verscheidene risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. De onderstaande afbeelding bevat een uitsnede van de betreffende risicokaart.
Afbeelding 7. Uitsnede risicokaart van het projectgebied (bron: risicokaart.nl).
Op de bovenstaande uitsnede van de risicokaart is de spoorlijn Groningen - Eemshaven aangeduid. Spoorwegtrajecten behorende bij de Regeling Basisnet en die aangewezen zijn op grond van artikel 13 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. In de bovenstaande uitsnede van de risicokaart worden de gegevens getoond zoals die zijn opgenomen in bijlage II van de Regeling. De kleur van het traject geeft aan of het betreffende traject een plasbrandaandachtsgebied heeft. Op de bovenstaande uitsnede is te zien dat de spoorlijn een groene kleur heeft. Dat betekent dat het geen plasbrandaandachtsgebied heeft en hierdoor het risico dat uitgaat van deze spoorlijn zeer beperkt is.
Verder is op de uitsnede ook te zien dat de spoorlijn niet is voorzien van een plaatsgebonden risicoplafond voor het spoor. Dat betekent dat de spoorlijn geen invloed heeft op de omgeving wat betreft het plaatsgebonden risico.
Conclusie
Uit bovenstaande gegevens blijkt dat wat betreft de omgevingsaspect externe veiligheid op voorhand geen bezwaren zijn tegen de beoogde aanleg van de ontsluitingsweg en de verharding van het bestaande pad. Vanwege voldoende afstand tot de aanwezige risicobronnen staat de externe veiligheid de bouw van de woningen niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling past bij het streven dat het groepsrisico niet toeneemt als gevolg van het plan. Zo bezien kan het project voor het milieuaspect externe veiligheid als uitvoerbaar worden geacht.
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zones dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Dit projectvoornemen voorziet echter niet in enige geluidsgevoelige bebouwing. Zodoende is toetsing aan de Wet geluidshinder niet noodzakelijk. Ook is er geen sprake van een aantasting van het woon- en leefmilieu in het kader van een goede ruimtelijke ordening en dus vormt het aspect geluid geen belemmering voor onderhavig project.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Het projectvoornemen voorziet in het aanleggen van een weg en verharden van van een bestaand pad. Hoewel over een weg verkeer plaatsvindt dat kan leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit, gaat het hier om een weg die men aanlegt ter vervanging van een reeds bestaande weg. Zo bezien is er geen sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen en zodoende een verslechtering van de luchtkwaliteit. Eventuele extra meters die de gebruikers van de agrarische percelen moeten afleggen als gevolg van het verplaatsen van de ontsluitingsweg, leidt tot een verwaarloosbaar kleine toename van het aantal verkeersbewegingen. Zodoende kan verdere toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.
Het milieuaspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit projectvoornemen.
Op 1 april 2011 is het (gewijzigde) Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EU-richtlijn van belang.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
Het projectvoornemen om het al bestaande pad te verharden en te verlengen in zuidelijk richting is geen activiteit die voorkomt op de in lijst D van bijlage II van het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten. Ook bevat lijst C geen activiteiten waarin dit projectvoornemen voorziet. Zodoende is een vormvrije m.e.r.-beoordeling niet aan de orde.
Het aspect m.e.r.-beoordeling vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit project.
Bedrijven worden ingedeeld in categorieën met behulp van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Deze publicatie biedt een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau en geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. Op basis van de milieukenmerken van de verschillende typen bedrijven en inrichtingen wordt een indicatie van de afstanden gegeven, die als gevolg van deze kenmerken moeten worden aangehouden tussen de diverse typen bedrijven en een rustige woonwijk. Deze afstanden hebben uitdrukkelijk niet het karakter van een norm of een richtlijn.
De informatie heeft geen betrekking op individuele bedrijven, maar op bedrijfstypen. Dit betekent dat een concrete situatie altijd in de context moet worden bekeken:
binnen bepaalde bedrijfstypen kunnen zich grote verschillen voordoen;
Het projectvoornemen voorziet in het aanleggen van een weg en het verharden van een bestaand pad over een totale lengte van ongeveer 490 meter. Het voorziet dus niet in het oprichten van enige bebouwing voor bedrijven of bebouwing die hinder zou kunnen veroorzaken voor bedrijven in de omgeving. Het aspect milieuzonering levert zodoende geen belemmeringen op voor het onderhavig projectgebied.
Inleiding
In onder ander de Europese Kaderrichtlijn water, het Nationaal Waterplan en de adviezen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw is het beleid met betrekking tot het water(beheer) vastgelegd. Het beleid is gericht op het duurzaam behandelen van water. Dit betekent onder andere het waarborgen van voldoende veiligheid en het beperken van de kans op hinder vanwege water.
In de nota Anders omgaan met water is bepaald dat de gevolgen van (ruimtelijke) ontwikkelingen voor de waterhuishouding uitdrukkelijk in onder andere bestemmingsplannen moeten worden overwogen. Hiervoor moet de zogenoemde watertoets worden uitgevoerd. De watertoets is het vroeg informeren (van de waterbeheerder), het adviseren (door de waterbeheerder), het overwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige belangen in ruimtelijke plannen en besluiten. Op 22 december 2009 is de Waterwet (Wtw) in werking getreden. Uitgangspunt van de Wtw is een volledig beheer van het watersysteem. Op grond van de Wtw is er ook een goede samenhang tussen het waterbeleid en de ruimtelijke ordening. Ook het Bro bepaalt dat een omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwingen inzicht moet geven in de gevolgen van het project voor de waterhuishouding en hoe deze gevolgen in planologische ontwikkelingen zijn betrokken.
Het beleid van waterschap Noorderzijlvest is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2016-2021 en in de Notitie Water en Ruimte 2013. Het waterschap ziet het zorgen voor veiligheid als één van de belangrijkste opgaven, nu en in de toekomst. In een snel veranderende omgeving als gevolg van klimatologische en demografische ontwikkelingen willen wij hier invulling aan geven. Een stijgende zeespiegel en meer en heviger afwisselende perioden van regen en droogte vragen om robuuste oplossingen. Ons regionaal watersysteem is een zoveel mogelijk natuurlijk functionerend watersysteem dat klimaatbestendig, veerkrachtig en gezond is. Verder is dit watersysteem in staat om de belangen en functies die afhankelijk zijn van voldoende ecologisch gezond en schoon water zo goed mogelijk van dienst te kunnen zijn.
Aanpassingen in het waterbeheer creëren een omgeving waar mens en dier op een gezonde wijze gebruik van kunnen maken. Het watersysteem is onlosmakelijk onderdeel van de bebouwde omgeving én het landelijk gebied. Uitgangspunten van het waterschap en alle betrokkenen bij het treffen van waterhuishoudkundige maatregelen zijn:
Provincies en gemeenten zorgen voor een integrale afweging en leggen deze vast in provinciale beleidsplannen en streekplannen, respectievelijk structuur- en bestemmingsplannen. Om die reden wordt voor het overige verwezen naar Hoofdstuk 3 (Beleid).
Toetsing
Op 23 oktober 2018 is de Digitale Watertoets doorlopen. Deze watertoets is als Bijlage 2 (Watertoets) opgenomen. Uit de watertoets volgt dat de normale watertoetsprocedure moet worden gevolgd. Uit het vooroverleg met het Waterschap Noorderzijlvest (zie paragraaf 5.1) volgt dat te zijner tijd een Watervergunning moet worden aangevraagd voor het gedeeltelijk dempen van de sloot. Voor het overige komt dit projectvoornemen overeen met de doelstellingen van het waterschap.
In het kader van vooroverleg is deze omgevinsgvergunning met ruimtelijke motivering, die op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3°, van de Wabo wordt verleend, naar de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en provincie gestuurd. Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 6.18 van het Besluit omgevingsrecht verplicht het college van burgemeester en wethouders ertoe om de omgevingsvergunning naar de andere bestuursorganen te sturen. De binnengekomen reacties zijn als bijlage 3 (Vooroverlegreacties) bijgevoegd.
Voor zowel de provincie Groningen als de Veiligheidsregio Groningen geldt dat zij voor het onderhavige project geen opmerkingen hebben. De reactie van het Waterschap Noorderzijlvest betreft:
"Geen compensatieverplichting
Uit de tekeningen blijkt dat regenwater van de weg via de bermen wordt afgevoerd. Omdat het regenwater infiltreert in de bodem is er geen sprake van versnelde afvoer, en dus niet van een compensatieverplichting. Bovendien is infiltratie gunstig voor de waterkwaliteit in het oppervlaktewatersysteem omdat de berm als bodempassage functioneert.
Watervergunning
Het plan omvat naast de aanleg van een weg ook de demping van een sloot en de aanleg van een nieuwe watergang. Wij zijn voorstander van het graven van extra oppervlaktewater. Voor het dempen en aanleggen van nieuw oppervlaktewater is echter wel een Watervergunning noodzakelijk."
Uit de reactie van het waterschap kan men concluderen dat het nodig is om een watervergunning aan te vragen voor het gedeeltelijk dempen van de sloot in het plangebied. Ten tijden van de uitvoering van het project zal de gemeente Het Hogeland de betreffende vergunning aanvragen.
Deze ruimtelijke onderbouwing wordt in het kader van het omgevingsvergunningtraject voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Een ieder wordt daarbij in de gelegenheid gesteld om een zienswijze tegen het plan in te dienen. De resultaten daarvan zullen te zijner tijd in dit hoofdstuk worden verwerkt.
De kosten voor het voornemen komen ten laste van de gemeente Het Hogeland. De gemeente is zelf uitvoerder van dit projectvoornemen en zodoende is een planschadeovereenkomst niet nodig. Het plan is derhalve economisch uitvoerbaar.